Jeffrey van Zanten Masterscriptie S0823333 Begeleiders: J.J.L Gommans en A.F de Jong
Religie en de zon
Een “natuurlijk” perspectief aan de hand van Dupuis en Faber.
Bron: WK voetbal 2014
Inhoudsopgave Bladzijde: Inleiding 3
Historiografische context van Dupuis en Faber 14
Hoofdstuk Een: Charles Francois Dupuis 17 1.1 Uitleg zodiak aan de hand van de gebruikte symbolen 17
1.2 Vergelijking vruchtbaarheidsgoden en Jezus 20
1.3 Vergelijking tussen het gebruik van symbolen 23 1.4 Uitleg zodiak aan de hand van het Zoroastrisme 26
Hoofdstuk Twee: George Stanley Faber 28 2.1 Vergelijking tussen de halve maan en de ark van Noach 29 2.2 Vergelijking tussen Noach en de zon 33
Hoofdstuk Drie: Ideeën over religie en het menselijk bestaan in Frankrijk in de achttiende eeuw 36
Hoofdstuk Vier: Ideeën over religie en het menselijk bestaan in Engeland in de achttiende eeuw 43
Hoofdstuk Vijf: Nieuwe methodes en gedachtes in de wetenschap uit de achttiende eeuw 53
Conclusie 60
Bibliografie
Inleiding
Religie is onlosmakelijk met de mens verbonden en daarom denk ik ook dat het concept “religie” een lange geschiedenis kent. Mijn interesse was vooral gewekt door de oude Egyptische godsdienst die zo rond drieduizend jaar voor Christus ontstond. Deze Egyptische godsdienst typeert zichzelf door het aanbidden van de natuur. Vooral de zon en maan worden gezien als oppergoden. Deze vorm van aanbidding moet niet gezien worden als vreemd maar juist als volstrekt begrijpelijk in die tijd. In de oudheid had de mens ook al vragen over het leven en het ontstaan hiervan. De natuur, met name de zon, maan en sterren moesten daarvoor de antwoorden leveren.
Mijn hypothese is dan ook dat religies die terug te voeren zijn naar de natuur (met de nadruk op verering van de zon) een globaal fenomeen zijn geweest en daarom in veel andere religies (in meer of mindere mate) terug te vinden zijn. Het lijkt interessant om te kijken of er nog sporen van deze zonneverering terug te vinden zijn in hedendaagse religies zoals het christendom. Door het Nieuwe Testament te bestuderen heb ik stukken gevonden die mij op het idee brachten voor mijn scriptie. Deze bevindingen volstaan echter niet om mijn hypothese te onderbouwen. Zijn er andere wetenschappers die de link tussen religie en de zonneverering hebben onderzocht? Als dit het geval blijkt te zijn vind ik het interessant om te kijken waarom zij op het idee kwamen hier onderzoek naar te doen. Ik vind namelijk niet dat dit onderwerp erg voor de hand ligt, wetenschappers hebben een drijfveer nodig gehad om hier onderzoek naar te doen. Mijn hoofdvraag is daarom het volgende: Wie hebben al eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen de zon en religie en nog belangrijker waardoor werden ze beïnvloed en wat waren hun beweegredenen?
Allereerst komen mijn eigen bevindingen uit het Nieuwe Testament aan bod. Daarbij moet ik vermelden dat ik een Nederlandse vertaling van het Nieuwe Testament heb gelezen en dat dit uiteraard consequenties heeft voor mijn onderzoek. Het betreft een editie van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG). Het heeft bijvoorbeeld geen zin om diep in te gaan op bepaalde gekozen woorden en om daaraan een bepaalde waarde te hechten. Ik kan namelijk niet achterhalen of deze woorden goed vertaald zijn geweest vanuit de originele Griekse taal. Ik ben mij bewust van het feit dat het Nieuwe Testament een uiterst ingewikkeld en invloedrijk boek is en daarom zal ik trachten mij te weerhouden van oppervlakkige conclusies. Mijn doel is om in deze inleiding enkel uit te leggen waar mijn fascinatie voor dit onderwerp vandaan komt. In veel van de volgende citaten is naar mijn mening een symbolische rol voor de zon weggelegd zonder dat deze expliciet wordt genoemd. Ik zal echter beginnen met de citaten uit het Nieuwe Testament waar de zon wel bij naam wordt genoemd om duidelijk te maken dat de zon een belangrijk hemellichaam was voor de christenen.
In de volgende vier citaten worden de veranderingen die de zon ondergaat in verband gebracht met de Apocalyps en het naderen van Jezus. Dit thema komt vaak terug in het Nieuwe Testament omdat het een belangrijke gebeurtenis is:
“Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels met grote macht en heerlijkheid.”1
De bovenstaande passage is ook terug te vinden in het evangelie van Marcus (13:1-‐37). Dit is natuurlijk niet zo verwonderlijk omdat de wederkomst van Jezus als een enorm belangrijke gebeurtenis wordt beschouwd in het christelijke geloof. De volgende stukken sluiten hier bij aan:
“De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt.”2
“En ik zag toen hij [Jezus] het zesde zegel opende en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed.”3
Een mogelijke conclusie uit de laatste citaten is dat de Apocalyps ophanden lijkt te zijn als er iets gebeurt met de zon en de maan. Zon en maan kunnen ook slechts genoemd worden om de grote impact van de Apocalyps duidelijk te maken. In dat geval dienen ze enkel een beschrijvend doel. Maar in dat geval blijkt alsnog de belangrijke waarde van de zon in het Nieuwe Testament. In de volgende zin is het meteen duidelijk dat het gaat om een beeldspraak waarin de zon gebruikt wordt: “Geraakt gij in toorn zondigt dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan en geeft de duivel geen voet.”4
De zon wordt symbolisch gebruikt om aan te geven dat het belangrijk is om goede hoop te houden en niet de woede de boventoon te laten voeren. Woede leidt tot zondigen en geeft de duivel vrij spel. De hoop op redding zal dan verdwijnen of “ondergaan” net zoals de zon elke dag “ondergaat”. Het is duidelijk dat de zon hier als beeldspraak wordt gebruikt om een boodschap te verkondigen. De zon bezit enkele goede eigenschappen en staat gelijk aan de goede hoop en verlossing van de mens. De volgende passage dicht ook belangrijke eigenschappen toe aan de zon. Er wordt namelijk een directe vergelijking gemaakt tussen het aanzien van Jezus en de verschijning van de zon:
1 Nederlandse Bijbelgenootschap, Mt. 24.1-‐51. 2 Hd. 2.14-‐40.
3 Op. 6.1-‐17. 4 Ef. 4.17-‐32.
“En toen ik mij omkeerde zag ik zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren iemand als een mensen zoon [Jezus], bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuur-‐vlam en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. En hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht.”5
Deze vergelijking wordt eerder in het Nieuwe Testament al eens gemaakt:
“En zijn gedaante [Jezus] veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde gelijk de zon en zijn klederen waren wit als het licht.”6
Het is opvallend dat de krachtige verschijning van Jezus wordt beschreven door naar de zon te refereren. Het aanzien van Jezus schijnt en straalt net zo sterk als de zon en niet andersom. De zon lijkt hierdoor een sterk symbool te zijn in het Nieuwe Testament. Niet alleen Jezus wordt met de aanblik van de zon vergeleken maar ook een engel zo blijkt uit het volgende stuk:
“En ik [Johannes] zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur.”7
In de laatste citaten wordt naast de zonverwijzing veel aandacht besteed aan licht en vuur. Van deze twee is bekend dat ze een grote rol spelen in het Nieuwe testament. Op het “licht” zal ik uitgebreid terugkomen. Het onderwerp “vuur” vind ik ingewikkelder omdat het heel veel kan betekenen. Vuur kan geassocieerd worden met de hel (uiteraard niet in dit citaat) en daarnaast bestaat er zoiets als het “heilige vuur”. Als laatste zou je de zon ook kunnen zien al een enorme “vuur”-‐ster. Vanwege deze veelvoud aan betekenissen zal ik met het begrip “vuur” voorzichtig om moeten gaan. Hier volgt nog één passage waar de zon bij naam wordt genoemd:
“En de vierde [engel] goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen met vuur. En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen. En de zesde [engel] goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat en zijn water droogde op zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de opgang der zon komen.”8
Naast het feit dat de zon tweemaal genoemd wordt valt in dit stuk op dat de zon bij twee verschillende gebeurtenissen wordt aangehaald. In de eerste zin vervult de zon een negatieve rol
5 Op. 1.9-‐20.
6 Mt. 17.1-‐13. 7 Op. 10.1-‐11. 8 Op. 16.1-‐21.
voor de mens en in de laatste zin wordt de zon juist in verband gebracht met het naderen van de “koningen”.
Tot nu toe heb ik geprobeerd aan te geven dat de zon maar ook andere sterren en de maan een rol spelen in het Nieuwe Testament. Naderende onheilspellende gebeurtenissen kun je voorspellen als de zon en in mindere mate de maan een aantal veranderingen ondergaan. Daarnaast wordt er een vergelijking gemaakt met het aangezicht van de zon en de verschijning van Jezus Christus. De Apocalyps wordt geassocieerd met een moeilijke en zware tijd en de verschijning van Jezus aan de andere kant betekende juist de verlossing van het kwaad. De zon lijkt daarom een krachtig symbool te zijn in het Nieuwe Testament en wordt gebruikt om invloedrijke gebeurtenissen aan te kaarten. Vaak gaat het om een beeldspraak en wordt de zon dus symbolisch aangehaald.
Naast goed en kwaad kunnen licht en duisternis op veel aandacht rekenen in het Nieuwe Testament. Een groot verschil is echter dat de zon daarbij niet meer bij naam wordt genoemd. Ik denk echter dat de onlosmakelijke rol van de zon bij het scheppen van licht synoniem staat voor de belangrijke rol van Jezus Christus op aarde. De twee brengers van licht vervullen een andere betekenis (zon brengt alleen licht, Jezus Christus brengt verlossing) maar staan wel symbolisch gelijk aan elkaar. Zo is in de komende citaten wel degelijk een rol weggelegd voor de zon, vaak weer verwerkt in een beeldspraak.
“Wij moeten werken de werken desgenen, die mij gezonden heeft zolang het dag is, er komt een nacht waarin niemand werken kan. Zolang ik [Jezus] in de wereld ben, ben ik het licht der wereld.”9
In dit eerste citaat zou je een symbolische rol voor van de zon weggelegd kunnen zien. Zolang Jezus op aarde is biedt hij verlossing net zoals de zon verlossing biedt van de duisternis. In het volgende citaat echter zou zowel figuurlijk als letterlijk de zon bedoeld kunnen worden:
“Jezus antwoordde Gaan er geen twaalf uren in een dag? Als iemand overdag loopt stoot hij zich niet omdat hij het licht van de wereld kan zien. Maar wanneer iemand bij nacht loopt stoot hij zich omdat het licht niet in hem is.”10
Er zijn uiteraard meerdere manieren om deze passage te interpreteren. Jezus lijkt aan te willen geven dat overdag de zon schijnt en dat daardoor goed zicht mogelijk is. In de nacht is de zon achter de horizon verdwenen en dat beperkt natuurlijk het zicht. Een geleerde op het gebied van het Nieuwe testament zou kunnen opperen dat deze passage door Jezus Christus symbolisch gebruikt wordt om een bepaalde boodschap van het geloof te verduidelijken. Dat kan zeker het geval zijn maar dat
9 Jh. 9.1-‐41.
neemt niet weg dat de zon een belangrijke rol lijkt te hebben in het verduidelijken van die boodschap. Met de volgende op elkaar lijkende passages wil ik aangeven dat dit een belangrijk thema is.
“De nacht is vergevorderd de dag is nabij, laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts.”11
Paulus gebruikt volgens mij ook hier een beeldspraak om het belang van de christelijke missie kracht bij te zetten.
“En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis maar ontmaskert ze veeleer, want het is zelfs schandelijk om te noemen wat heimelijk door hen wordt verricht maar als dat alles door het licht
ontmaskerend wordt komt het aan de dag want al wat aan de dag komt is licht. Daarom heet het: Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten.”12
Paulus lijkt mensen tot actie te willen dwingen en kiest ervoor om de zon in zijn verhaal te betrekken. Want wat anders hanteert het wapen des lichts en zorgt voor de scheidslijn tussen dag en nacht. In de laatste passage wordt nogmaals benadrukt dat de duisternis iets slechts is en het licht juist goedheid en gerechtigheid bezit. De volgende passage is wederom van Paulus en lijkt dezelfde boodschap te bevatten:
“Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis zodat die dag u als een dief overvallen zou: want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags. Wij behoren niet aan de nacht of duisternis toe; laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn. Want die slapen, slapen des nachts en die zich
bedrinken zijn des nachts dronken maar laten wij die de dag toebehoren nuchter zijn.”13
Zonder hier te lang op door te gaan lijkt Paulus meer macht en waarde toe te kennen aan de dag dan aan de nacht. Ik kan zijn boodschap niet helemaal doorgronden maar toch vind ik dit stuk relevant voor mijn inleiding. Het begrip “duisternis” en het “kwaad” worden in deze citaten namelijk
geassocieerd met de nacht en al het goede op de wereld lijkt overdag present. Ik ben mij bewust van het feit dat dat deze citaten op een geheel andere manier uitgelegd kunnen worden. Jezus is het nieuwe licht, hem in je leven toelaten en het geloof omarmen zal goedheid uitlokken. Echter deze dag/nacht en goed/kwaad parallel kan in deze stukken niet ontkent worden. De link lijkt snel gemaakt met de zon die overdag zorgt voor licht en s ’avonds achter de horizon verdwijnt. Een andere interpretatie van deze stukken kan zijn dat inderdaad gerefereerd wordt naar de zon. Dat wordt echter gedaan om het belang van Jezus te onderstrepen. Zijn macht en aanzien hebben dezelfde impact als de zon op ons bestaan op aarde. Dit berust op pure speculatie maar zal enigszins
11 Rm. 13.8-‐14. 12 Ef. 5.1-‐21. 13 1 Th. 5.1-‐11.
wel het symbolische belang van het “licht” kunnen verklaren. Jezus en het licht zijn namelijk onafscheidelijk:
“Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide ik ben het licht der wereld wij mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen maar hij zal het licht des levens hebben.”14
“Ik [Jezus] ben als een licht in de wereld gekomen, opdat een ieder die in mij gelooft niet in de duisternis blijve. Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen doch om de wereld te behouden.”15
“God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. Indien wij zeggen dat wij gemeenschap met hem hebben en in de duisternis wandelen dan liegen wij en doen de waarheid niet; maar indien wij in het licht wandelen gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander.”16
Een christen zal het licht associëren met de verlossing en er verder niks achter zoeken. Ik heb al eerder vermeld dat wellicht de keuze voor het woord “licht” in het Nieuwe Testament het belang van Jezus moet onderstrepen. Het woord “licht” staat in dat geval symbool voor de boodschap en verlossing van Jezus Christus. Jezus is het “nieuwe licht” en de zon dan automatisch het “oude licht”. Door te kiezen voor deze typering wordt er naar mijn mening wel weer waarde toegekend aan de eigenschappen van de zon. Ik zal nog drie passages over “licht” behandelen uit het Nieuwe Testament.
“En gij, kind zult een profeet des Allerhoogsten heten want gij zult uitgaan voor het aangezicht des Heren om zijn wegen te bereiden, om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden, door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de opgang uit de hoogte naar ons zal omzien, om hen te beschijnen die gezeten zijn in duisternis.”17
Interessant aan dit stuk is het woord “beschijnen”. Ik had aan het begin van deze inleiding al gezegd dat ik geen conclusies aan losse woorden moet verbinden omdat het gaat om een vertaling van het Nieuwe Testament. Het is echter wel opvallend dat woorden als “stralen” en de vervoeging van “schijnen” veel gebruikt worden om de krachten van Jezus en God te symboliseren.
“En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wel er acht op te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.”18
14 Jh. 8.12-‐20. 15 Jh. 12.37-‐43. 16 1 Jh. 1.5-‐22. 17 Lk. 1.57-‐80. 18 2 Pt. 1.12-‐21.
Dit citaat heb ik gekozen omdat het wederom vol staat met figuurlijke verwijzingen die mij intrigeren. Het woord “lamp” wordt figuurlijk gebruikt maar het licht dat de lamp geeft, is letterlijk een
schijnend “licht”. Daarnaast lijkt dit citaat letterlijk te verwijzen naar de duistere nacht en de morgenster die daar een einde aan maakt. Het lijkt in al deze citaten dat de zon wordt gebruikt om de boodschap van het evangelie te verduidelijken waardoor een bepaalde rol van de zon in het Nieuwe Testament niet valt te ontkennen. Ik zal dit thema besluiten met het volgende citaat:
“En toen het zesde uur aangebroken was kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur En op het negende uur riep Jezus met luider stem: Eloï Eloï lama sabachtani, hetgeen betekent: mijn God, mijn god waarom heeft u mijn verlaten.”19
Het invallen van de duisternis wordt geassocieerd met het verdwijnen of afwezig zijn van God. Volgens mij gaat het in dit citaat niet om een symbolische duisternis maar om een daadwerkelijke verduistering op aarde. Zowel God als de zon moeten daarom (voor korte duur) verdwenen zijn om dit te kunnen bewerkstelligen.
Ik wil nu overgaan op een ander thema waar ik veel over heb kunnen vinden. Zoals wij allen weten speelt de zon een belangrijk rol bij de groei van gewassen. Bij de volgende citaten uit het Nieuwe Testament staat het voedsel en de spijs centraal.
“Werkt niet om de spijs die vergaat, maar op de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader zijn zegel gedrukt. Jezus zeide dan tot hen: mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; want dat is het brood Gods dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft.”20
Deze passage kan zowel symbolisch als letterlijk worden uitgelegd. God heeft het graan geschapen waarna de mens er brood van kan maken. Het brood zou dan symbool kunnen staan voor het leven wat God de mensheid geschonken heeft. In alles wat de mens tot zich kan krijgen zou je in dat opzicht een deel van God terug in kunnen zien. Wederom zal dit natuurlijk ook anders geïnterpreteerd kunnen worden. Ik zal aan de hand van een aantal andere citaten mijn gedachten hierover proberen toe te lichten.
“Hij [God] heeft ten tijde der geslachten, die achter ons liggen, alle volken op hun eigen wegen laten gaan, en toch heeft Hij [God] zich niet onbetuigd gelaten door wel te doen, door u van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan uw harten overvloed van spijs en vrolijkheid te schenken.”21
19 Mk. 15.33-‐41.
20 Jh. 6.22-‐59. 21 Hd. 13.50-‐14.
Ik zal God nog niet gelijk willen stellen aan de zon maar simpel gezegd zonder het bestaan van de zon is het bestaan van brood en dus spijs onmogelijk. De zon vervult namelijk een zeer belangrijke rol in de fotosynthese op aarde. Christenen geloven dat God alles en dus ook de zon heeft geschapen en dus ook verantwoordelijk is voor dit proces. Het volgende citaat verwijst daarop terug:
“Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij [God] niet blijft. Ik [God] ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niks doen. Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand.”22
Vooral de zin dat zonder God de mens niks kan doen in combinatie met het dragen van “vruchten” is interessant. Het woord vruchten staat symbool voor meer dan alleen voeding. Het groeien van graan en vruchten wordt blijkbaar (en dat is volstrekt logisch in mijn ogen) gezien als zoiets prachtigs en machtigs dat het symbool staat voor al het moois wat de christelijke God aanbiedt aan de wereld. Simpel gezegd zonder God zouden we niks kunnen doen maar zonder de zon ook niet. Veel van de vruchtbare eigenschappen van God die breed worden uitgemeten in het Nieuwe Testament kunnen gelijk staan aan de eigenschappen van de zon. Naast de spijs wordt vaak gerefereerd aan het planten van zaad. Dit wordt natuurlijk voornamelijk symbolisch gebruikt voor het planten van het geloof. De oogst, die van levensbelang was voor de mensen in de oudheid, heeft ook een sterk symbolische waarde in het Nieuwe Testament. Christenen die een vroom leven hebben geleid zullen na hun dood kunnen “oogsten”. Goede christenen worden namelijk beloond in de hemel en plukken zo de vruchten na hun dood. De gebruikte woorden: “zaad”, “vruchten” en “oogsten” worden daarom meestal symbolisch gebruikt in het Nieuwe Testament. Zo ook in de volgende stukken:
“En hij (Jezus) zeide: Alzo is het koninkrijk Gods, als een mens die zaad werpt in de aarde en slaapt en opstaat nacht en dag en het zaad komt op en groeit zonder dat hij zelf weet hoe. De grond brengt vanzelf vrucht voort, eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan omdat de oogsttijd aangebroken is.”23
Het zaad vervult nu niet enkel een symbolische waarde maar er wordt ook letterlijk verteld welke ontwikkeling een gewas doormaakt, van bevruchting tot de oogst. Dit gehele proces staat op haar beurt waarschijnlijk weer symbool voor de bekering tot het christendom en de vele voordelen die dit met zich meebrengt. Er wordt aangegeven dat de grond vanzelf een vrucht voorbrengt en dat de persoon die dit geplant heeft niet weet hoe dit kan gebeuren. Wisten de mensen in de oudheid nog niet hoe een plant kon groeien? Aangezien fotosynthese pas in de negentiende eeuw werd ontdekt
22 Jh. 15.1-‐8. 23 Mk. 4.26-‐36.
of wisten ze het juist wel en wordt er iets anders met deze onwetendheid bedoelt? Het laatste lijkt het waarschijnlijkst. Zelfs in de oudheid moest de mens toch al concluderen dat de zon een rol speelt in dit bevruchtingsproces want in het donker groeit er niks. De verschillende ontwikkelingen die een gewas doormaakt worden vaak gebruikt als beeldspraak in het Nieuwe Testament en dit kan niet enkel toeval zijn. Ergens de vruchten van plukken en de gewassen “oogsten” worden erg belangrijk gevonden:
“De oogst is de voleinding der wereld de maaiers zijn de engelen. Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in de vurige oven werpen. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns [sic] Vaders.”24
De notie dat het “oogsten” gepaard gaat met de wederopstanding van Jezus en het Laatste oordeel wordt door dit citaat nogmaals bevestigd. Vooral de laatste zin lijkt belangrijk: “Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns [sic] Vaders”.25 Het koninkrijk Gods staat gelijk aan de hemel, het paradijs. De uitverkorenen zullen op deze plek figuurlijk “stralen als de zon”. Dit lijkt wederom te bevestigen dat de apostelen een enorme kracht en heerlijkheid toekenden aan de zon. Ik zal mijn inleiding hierover besluiten met het volgende citaat uit het Nieuwe Testament:
“Wat gij zelf zaait word niet levend of het moet gestorven zijn en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam maar slechts een korrel bijvoorbeeld van koren of van iets anders. Maar god geeft er een lichaam aan, gelijk hij dat gewild heeft en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. Er zijn hemelse en aarde lichamen maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse. De glans van de zon is anders dan die der maan en der sterren want de ene ster verschilt van de andere in glans.”26
Uit deze passage wordt duidelijk dat God de belangrijkste rol speelt in de bevruchting en het tot leven komen van gewassen. God zorgt ervoor dat een plant tot wasdom kan komen net zoals de zon ervoor zorgt dat een plant kan groeien.
Ik heb in deze inleiding geprobeerd om mijn fascinatie die ik heb met de zon in religie uit te leggen. Ik zal nu verder aan de hand van andere wetenschappers kijken of er meer onderzoeken gedaan zijn naar de link tussen zonneverering en religie. Ik heb gekozen om de werken van F.C Dupuis en G.S Faber te bestuderen. Zij waren wetenschappers die in dezelfde tijd, de achttiende eeuw, hun werken hebben geschreven. De één was een Fransman de ander een Engelsman. Naast het verschil in nationaliteit verschilden zij ook in hun religieuze overtuigingen. Toch hebben zij op
24 Mt. 13.36-‐43. 25 Mt. 13.36-‐43. 26 1 Ko. 15.35-‐49.
hetzelfde moment besloten om over dit onderwerp een onderzoek te beginnen. Dit vind ik interessant want waarom juist in die periode? Dat zij hierover beiden onderzoek naar deden lijkt dan ook iets meer te zeggen over de tijd waarin ze leefden. Ik zal me moeten verdiepen in de achttiende eeuw om aan de hand daarvan de mogelijke drijfveren voor mijn twee hoofdpersonen te vinden. Waardoor werden ze beïnvloed en wat wilden ze precies bereiken met hun werken over religie? Ik zal deze vragen proberen te beantwoorden nadat ik eerst hun individuele werken heb besproken.
Het is belangrijk om op te merken dat beide personen een ander doel voor ogen hadden. Dupuis wil de wereld ervan bewust maken dat de zon, meer dan de meeste mensen denken, verbonden is aan religies en dus ook aan het christendom. Faber aan de andere kant is een christen, hij wil laten zien dat de zon wel degelijk belangrijk is in tal van godsdiensten maar hij heeft een ander uitgangspunt dan Dupuis. Het doel van Faber is om het christendom te helpen door allerlei andere religies te ontmaskeren. Hij doet dit door aan te tonen dat de zon historisch gezien telkens weer een rol speelt in verschillende religies en dat deze religies eigenlijk corrupte versies zijn van het Oude Testament. De belangrijkste vraag die ik in de komende hoofdstukken zal proberen te beantwoorden is waarom schreven deze twee personen juist in de achttiende eeuw (begin negentiende eeuw) hierover? Om hier een antwoord op te krijgen is het zoals eerder aangegeven belangrijk om te kijken hoe er over religie werd gedacht in de achttiende eeuw.
In de eerste twee hoofdstukken zal ik de individuele bevindingen van Dupuis en Faber behandelen. Daarvoor zal ik de werken van de geleerde auteurs proberen in een historisch kader te plaatsen. Anders gezegd hoe zouden we hun werken kunnen indelen in de historische wetenschap van religie? Ik heb voor deze twee personen gekozen omdat ze aandacht besteden aan de link tussen de zon en religie, waarbij het christendom een grote rol vervult. Dupuis en Faber hebben samen grote bundels boeken geschreven en zullen daarom zeer overtuigd zijn van hun eigen standpunten. Het lijkt mij ook dat ze ergens door gestimuleerd moesten worden om de drijfveer te vinden voor hun enorme werken. Wat waren deze stimulansen waardoor ze zo overtuigd werden van hun eigen (religieuze) ideeën? Omdat Frankrijk een ander religieus klimaat kende dan Engeland in de achttiende eeuw zal ik hier twee aparte hoofdstukken aan wijden. Het waren niet enkel alleen ideeën die zorgen voor een nieuw perspectief in de achttiende eeuw. Sommige ideeën waren zo invloedrijk dat ze doorsijpelden in de wetenschap. In het laatste hoofdstuk zal ik daarom wetenschappen bespreken die voortkwamen of veranderden door de nieuwe kijk op religie omdat wellicht ook die mijn beide wetenschappers hebben beïnvloed.
Historiografische context van Dupuis en Faber.
De uitgebreide werken van Dupuis en Faber zijn naar mijn mening interessant omdat ik voor de achttiende eeuw niks heb kunnen vinden dat zo breed in gaat op de relatie van de zon en religie. Dupuis met zijn gedachtegang kan geplaatst worden in het revolutionaire Frankrijk. Hij lijkt een atheïst, een materialist en rationalist. Faber aan de andere kant komt op mij over als een christelijke apologeet. Hij lijkt in reactie te komen op de antiklerikale tendens die kwam overwaaien uit Frankrijk in de achttiende eeuw. Ik zal uiteraard later in dit hoofdstuk terug komen op de term “apologeet”. Maar waren er dan helemaal geen wetenschappers of filosofen die in de achttiende eeuw een soortgelijke gedachte hadden als Dupuis en Faber? Ik zal kort twee personen behandelen die in dezelfde periode leefden en waarvan ik denk dat ze qua gedachtegang dichtbij Dupuis of Faber zitten.
Allereerst Joseph Priestley, een geleerde man uit Engeland die zich bezig hield met theologie en natuurfilosofie. Ik heb het boek: “Discources on the Evidence of Revealed Religion” van hem gelezen. Dit boek werd in 1794 gepubliceerd en daarbij vielen mij een aantal dingen op. Het bestaan van vele heidense religies denk hij te kunnen verklaren aan de hand van ‘onwetendheid’. Zij konden bepaalde natuurlijke fenomenen niet uitleggen of begrijpen en daarom klampten zij zich vast aan zichtbare objecten, zoals de maan en de zon zo legt Priestley uit.27 Priestley vind het dus enigszins begrijpelijk dat heidenen allerlei objecten uit de natuur gingen vereren want het is moeilijk om één allesomvattende kracht op aarde te bemerken: “It is true that there is, in reality an uniformity, and an unity of design, in the works of nature and providence: but this is not easily discovered.”28 Priestley is een overtuigd christen die de wetenschap omarmt om de aanwezigheid van God te bevestigen.29 Het lijkt daarom dat Priestley en Faber hetzelfde doel voor ogen hadden. Het propageren van het christendom als enige ware religie. Door dit te bewerkstelligen besteedden ze beide veel aandacht aan oude samenlevingen en de manier waarop deze samenlevingen de natuur interpreteerden.
Constantin Francois de Volney, Een Franse filosoof sluit op zijn beurt aan bij de gedachtegang van Dupuis. Ik heb van hem een Engelse vertaling gelezen van het boek: The Ruins, waarvan het origineel verscheen in 1791. hij hechtte ook belang aan de manier waarop de mensen in de oudheid de natuur benaderden. Astrologie was van levensbelang voor deze mensen. Het achterhalen van de baan van de zon voor de landbouw is daarvan een sprekend voorbeeld. “In a word, it will be discovered, that all the theological notions respecting the origin of the world, the nature of God, the revelation of his laws, and the manifestation, of his person, are merely recitals of astronomical facts,
27 Joseph Priestley, Discourses on the evidence of revealed religion (London, 1794) 31. 28 Priestley, Discourses 41.
figurative and emblematical narratives of the motion and influence of the heavenly bodies and it will be thus convincingly seen, that the very idea of the divinity as present so obscure, abstracted and metaphysical, was, according to its primitive model, merely that of the powers of the material universe.”30 Omdat deze oude samenlevingen al bepaalde vormen van hiërarchie bezaten is het volgens Volney begrijpelijk dat zij deze rangschikking ook in hun theologie plaatsten. De zon was daarbij altijd de eerste God, een koning en de maan zijn koningin.31 Dupuis en Faber stonden dus naar mijn mening niet helemaal alleen in hun opvattingen. Ze waren wel degenen die hun gedachtes het meeste uitwerkten, gezien hun omvangrijke bundels. Priestley en Faber hebben beiden de Engelse nationaliteit en Volley en Dupuis op hun beurt zijn Frans. Is dit enkel en alleen toeval of zijn de verschillende religieuze gedachtes die ik zal onderzoeken uit de achttiende eeuw daar juist door verklaarbaar? Hoe het kwam dat deze ideeën in zowel christelijke als niet-‐christelijke groepen terecht kwamen in de achttiende eeuw zal ik in de laatste hoofdstukken verklaren.
Hoe kan het werk van Dupuis en Faber ingedeeld worden? Zij schreven al over religie voordat de term “vergelijkende godsdienstwetenschap” (Comparative religion) gebruikt werd maar toch denk ik dat zij wel tot deze tak van onderzoek gerekend kunnen worden. Comparatieve religie wordt ook weleens de wetenschap van religie genoemd. Deze studie kijkt op een wetenschappelijke manier kritisch naar elke vorm van religie.32 Die kritische kijk op religies kan natuurlijk veel irritaties en boze reacties veroorzaken bij gelovigen. Vergelijkende godsdienstwetenschap kan daarom rekenen op veel oppositie van allerlei kanten.33 Vooral Dupuis heeft dit tijdens zijn leven moeten ondervinden. Een ander belangrijk kenmerk van de studie is dat het nooit de alomvattendheid van één religie zal bevestigen. Het doel van comparatieve religie als wetenschap in zijn huidige vorm is dus niet het aantonen dat één religie de absolute waarheid bevat en dat alle andere religies van ondergeschikte waarde zijn. Het enige doel is om gemeenschappelijke functies van religies te ontdekken en dit wetenschappelijk te benaderen.34 Hierin zien we dus een duidelijk verschil met het werk van George Stanley Faber. Hij laat zien dat de zon en de maan vereerd worden in tal van religies maar ziet uiteindelijk wel de Bijbel als het ware woord van God. Toch werd de vergelijkende godsdienstwetenschap voor het eerst bedreven door christenen die het eigen geloof wilden verdedigen en versterken. Zij deden dit net zoals Faber door aan te tonen dat er gelijkenissen waren tussen verschillende “heidense” religies en dat ze daarom achterhaald waren. In de tijd van Faber zou je hem dus wel kunnen indelen als wetenschapper van deze specifieke tak. Tegenwoordig is deze
30 Constantin Francois Volney, The Ruins (Albany, 1822) 194. 31 Volney, Ruins 202.
32 Rama Shanker Srivastava, Comparative Religion (New Delhi, 1974) 4. 33 Srivastava, Comparative 5.
tak van wetenschap in omvang toegenomen en bestudeert het religies die nu nog worden aangehangen, bijvoorbeeld het christendom.35
Naast het feit dat de discipline van de vergelijkende godsdienstwetenschap nauw in verband staat met Dupuis en Faber, is ook de term “Syncretisme” belangrijk. Deze terminologie werd als eerste door de protestanten in de zestiende en zeventiende eeuw gebruikt wanneer zij verwezen naar andere protestanten die de katholieken en de protestanten met elkaar probeerden te herenigen.36 Goede voorbeelden van personen dit het etiket van syncretisme kregen opgeplakt waren Desiderius Erasmus en George Calixtus. Zij probeerden immers de confessionele verschillen tussen beide fracties weg te nemen om zo tot een verzoening te komen. In dit licht zou ik het werk van George Stanley Faber kunnen zien. Hij wilde de waarheid van de Bijbel onderstrepen om zo wellicht het christendom met zijn splitsingen en problemen de helpende hand te bieden. De term veranderde echter regelmatig van betekenis.37 Rond de achttiende eeuw ontstond de gedachte dat er geen religie kon bestaan zonder assimilatie en dat de term syncretisme toepasbaar moest zijn op elke vorm van religie. Deze gedachte ontstond ongeveer gelijktijdig op het moment dat de “natuur-‐ religies” meer aandacht kregen. Hendrik Kraemer, een Nederlandse godsdienstwetenschapper uit de twintigste-‐eeuw, zegt het volgende over natuur-‐religies en syncretisme:
Naturalist religions including those of antiquity are exceedingly tolerant. They demonstrate in an impressive way the underlying inherent unity of all religions. The reason of this unity is the fact of their being products of the primitive apprehension of existence and their naturalistic monistic framework. It is clear that syncretism and religious pragmatism are necessary and normal traits in the religions that live on the primitive apprehension of existence. The word and the concept are a result of theological controversies in seventeenth century protestant theology where it is legitimate and obligatory to speak about illegitimate mingling. From the standpoint of the naturalist religions however it is not correct to speak of syncretism as an illegitimate and unexpected proceeding because it is just what one could expect to happen.38
Het lijkt erop dat Charles Dupuis het eens is met deze gedachte, hij is zijn onderzoek begonnen vanuit het perspectief dat elke “moderne religie” banden heeft met een natuurreligie. Hij was vastbesloten om deze invloeden terug te vinden in het christendom. Belangrijk is de omslag in gedachte, namelijk dat elke religie zich schuldig maakt aan syncretisme en dus ook het christendom. In het artikel:
Mysterious Sanctity van Daniel E. White staat dat syncretisme toepasbaar zou kunnen zijn op het
werk van Faber. White is een professor Engels die onderzoek heeft gedaan naar tal van onderwerpen, waaronder heterodoxe religieuze stromingen in de achttiende eeuw. Hij denkt dat syncretisme in de late achttiende eeuw gebruikt werd door zowel verdedigers als tegenstanders van het orthodoxe
35 R.S. Srivastava, Comparative Religion (New Delhi, 1974) 9.
36 Anita Marie Leopold and Jensen, Jeppe Sinding, Syncretism in Religion (Londen, 2004) 14. 37 Leopold, Syncretism 16.
geloof.39 Dat is voor mij reden om aan te nemen dat de termen: comparatieve religie en syncretisme op hun eigen manieren zijn verbonden met de werken van zowel Faber als Dupuis. Onder veel wetenschappers die syncretisme toepasten in hun onderzoek heerste de gedachte dat alle mythen en religieuze systemen terug te herleiden waren naar één universele bron. Faber en Dupuis lijken beiden zulke wetenschappers. Dupuis ziet de natuur en voornamelijk de zon als universele bron. Faber op zijn beurt gebruikte syncretisme om aan te tonen dat oude mythes en religies herleidbaar waren naar het Oude Testament.
Het woord apologeet verdient een verdere uitleg. Simpel gezegd is een christelijke apologeet iemand die zijn geloof ‘verdedigd’. in de achttiende eeuw hielden christelijke apologeten zich voornamelijk bezig met de nieuwe ideeën uit de verlichting. De theoloog Alan Richardson heeft een boek geschreven over christelijke apologeten. Hij legt de term op de volgende manier uit: “Apologetics deals with the relationship of the Christian faith to the wider sphere of man’s secular knowledge, history, science and philosophy. In a period of rapid developments in scientific knowledge and of vast social change it becomes a matter of considerable urgency. Thus apologetics may be described as attempting to reckon up their assets in the light of contemporary thought and
knowledge.” 40 Apologeten in de achttiende eeuw proberen dus voornamelijk hun eigen
geloofsovertuigingen op één lijn te krijgen met nieuwe wetenschappelijke kennis. Het zal straks in mijn scriptie duidelijk worden dat in de achttiende eeuw erg veel nieuwe wetenschappelijke stromingen en gedachtes ontstonden die soms moeilijk te rijmen waren met het christelijke gedachtegoed. Ik denk dat Faber hierop reageerde en dus als christelijke apologeet getypeerd kan worden.
39 Daniel. E. White, “Mysterious Sanctity, Sectarianism and Syncretism from Volney to Hermans.” European Romantic Review. 15. 2 (2004):
270.