• No results found

Effectiviteit van afgraven voor natuurherstel in Zeeland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectiviteit van afgraven voor natuurherstel in Zeeland"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Levende Natuur - januari 2009 | 21 Bouwman, J.H., V.J. Kalkman, A. van Kleunen &

R.P.J.H. Struijk, 2007. Beleidsmonitoring OBN-fauna in het Hollands duin (Noordwijk, Coepel-duinen en Berkheide). VOFF rapport nr. 2007.05. Stichting Veldonderzoek Flora en Fauna, Nijmegen. Bruin, C.J.W., 2006a. De Klip, bekeken aan de hand van de mosflora. Holland’s Duinen 49: 17-22.

Bruin, C.J.W., 2006b. Mosvondsten aan de binnenduinrand op Terschelling en Texel, bij Overveen en Wassenaar. Buxbaumiella 76: 32-51. Haaf, C. ten & T.W.M. Bakker, 1986. De duin-zoom, een kansrijke gradiënt. De Levende Natuur 87: 162-168.

Kemmers, R.H., B. Beltman, A.P. Grootjans, A.J.M. Jansen, G. Kooijman & P.C. Schipper, 2004. Voorkomen en bestrijden van Pitrusdomi-nantie in natte schraallanden. Alterra-rapport Pitrus, Alterra, Wageningen.

Kooijman, A.M., J.C.R. Dopheide, J. Sevink, I. Takken & J.M. Verstraten, 1998. Nutrient limitations and their implications on the effects of atmospheric deposition in coastal dunes; lime-poor and lime-rich sites in the Netherlands. Journal of Ecology 86: 511-526

Lamers, L., A. Smolders, J. van Diggelen, E. Lucassen, D. Kleijn & J. Roelofs, 2008. Pitrus, l’enfant terrible van het natte natuur-beheer? Tussen Duin & Dijk 7: 30-36. Lamers, L.P.M., E.C.H.E.T. Lucassen, A.J.P. Smolders & J.G.M. Roelofs, 2005. Fosfaat als adder onder het gras bij ‘nieuwe natte natuur’. H2O 38: 28-30.

Lucassen, E., A. Smolders, R. Gerats, E. Brouwer, P. van den Munckhof & J. Roelofs, 2008. Het herstel van de Valkenbergvennen vanuit voor-malige landbouwgronden. De Levende Natuur 108 (4): 163-168.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1990. Natuurbeleidsplan. Ministerie van LNV, Den Haag.

Sival, F.P. & W.J. Chardon, 2003. Fosfaat: sleu-telfactor bij natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden? Vakblad voor Natuurbeheer 1: 10-11.

Slaterus, R., 2008. Broedvogels van Berkheide in 2007. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Smolders, A.J.P., L.P.M. Lamers, M. Moonen, K. Zwaga & J.G.M. Roelofs, 2001. Controlling the phosphate release from phosphate-enriched sediments by adding various iron compounds. Biogeochemistry 54: 219-228.

Smolders, A.J.P., E.C.H.E.T. Lucassen, M. van der Aalst, L.P.M. Lamers & J.G.M. Roelofs, in druk. Decreasing the abundance of Juncus effu-sus on former Agricultural lands with non-calcareous Sandy soils: Possible effects of liming and soil removal. Restoration Ecology. Weeda, E.J., 1989. Vlozegge (Carex pulicaris L.) in

Nederlandse duingebieden. Gorteria 15 (6): 159-177.

Westhoff, V. & M. van Oosten, 1991. De planten-groei van de Waddeneilanden. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Natuurhistorische Bibliotheek nr. 53. KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Summary

Restoring natural dune fringe-zones in The Netherlands

Because of their transitional position in between the nutrient poor, dry dunes and the nutrient rich, wet polder-area, dune fringe-zones are rich in natural gradients and subsequently they show a high variety in, often rare, plant species. Due to the intensive use of coastal sand dunes for drink water production, logging and pine planting severe desiccation occurred. Further deterioration of the dune fringe-zone was caused by sand extraction; often followed by flattening and manuring the area for flower bulb cultivation. Thus, natural dune fringe-zones have almost completely disappeared in The Netherlands. Parts of the inner dune fringes have been restored by sod cutting (followed by a grazing or mowing regime), other parts by opening up forests and where possible restoring old dune streams. These measures had mixed results, among others depending on removing the top soil. Plant and moss communities of dune streams and dune slacks mostly thrive fairly well, but in many cases these communities are a mix of the target species with species from the former agricultural use, indicating the ‘intermedi-ate’ abiotic conditions realised. Further management as mowing is then crucial for the gradual development of meso-and oligotrophic conditions. Fauna is often badly monitored, but some cases show that an abundant array of birds and dragonflies occur in these ‘new’ habitats, favouring the wet conditions and abundant, but still nutrient rich vegetation that is realised.

B.W.A.F.H. van den Boom BSc. Staatsbosbeheer Regio West Postbus 58174, 1040 HD Amsterdam b.boom@staatsbosbeheer.nl

C.J.W. Bruin

Staatsbosbeheer Texel

Molenstraat 83, 1791 DK Den Burg c.bruin@staatsbosbeheer.nl

Drs. H.G.J.M. van der Hagen Duinwaterbedrijf Zuid-Holland Postbus 34, 2270 AA Voorburg h.hagen@dzh.nl

Excursie

naar enkele

binnen-duinrandgebieden

Speciaal voor lezers van

De Levende Natuur bieden de auteurs van dit artikel een excursie aan naar De Klip en Lentevreugd, twee herstelde binnenduinrandgebieden aan de Zuid-Hollandse kust.

Gedurende deze excursie wordt de thematiek uit het artikel in het veld bekeken, toegelicht en met elkaar besproken. Een speciaal accent zal daarbij liggen op de aanwezige mossen (zie kader 2 van het artikel), alsmede op de technische aspecten van herstelbeheer en gebiedsinrichting. De excursie vindt plaats op zaterdag 28 februari 2009. We verzamelen om 10.30 uur bij

Paviljoen De Klip in Wassenaar (Katwijkse-weg 2, Wassenaar) en zullen daar om circa 15.30 uur ook weer eindigen. Deelnemers die met het openbaar vervoer komen, kunnen om 10.00 uur worden opgehaald van NS station Leiden Lammenschans.

Wij zullen de lunch in het veld gebruiken, dus denkt u aan het meenemen van een lunch-pakket. Ook stevige,

water-dichte wandelschoenen of laarzen verdienen aanbeveling. Aan de excursie zijn geen verdere kosten verbonden.

U wordt verzocht om zich voor deze excursie aan te melden vóór maandag 9 februari.

Inschrijven kan door een e-mail te sturen aan b.boom@staatsbosbeheer.nl of telefonisch via Bjørn van den Boom, tel. 06-22921619.

Aanmeldingen worden gehonoreerd op volgorde van binnenkomst: u ontvangt een bevestiging van deelname. Geeft u bij het aanmelden s.v.p. ook aan, of u met eigen vervoer komt of opgehaald wenst te worden vanaf station Leiden Lammenschans.

20 jaar

ON

T

GRONDEN

Hierna volgend artikel

is afkomstig uit:

Doelstelling van ’De Levende Natuur’ Het informeren over ontwikkelingen in onderzoek, beheer en beleid op het gebied van natuurbehoud en natuurbeheer, die van belang zijn voor Nederland en België. De artikelen zijn vooral gebaseerd op eigen ecologisch onderzoek, ervaring of waarneming van de auteurs.

De Levende Natuur verschijnt 6x per jaar, waaronder tenminste 1 themanummer.

Abonnementskosten zijn €28,50 per jaar (privé) of

€45,- per jaar (instellingen, bedrijven). Te verkrijgen door genoemd bedrag over te maken op giro 81935 (NL)

of p.r. 000-1701789-21 (B) t.n.v.

Abonnementenadministratie De Levende Natuur, Wageningen, o.v.v. 'nieuwe abonnee'.

e-mail: administratie@delevendenatuur.nl

(2)

22 | De Levende Natuur - jaargang 110 - nummer 1

Een gangbare maatregel bij natuurher-stelprojecten op voormalige landbouw-gronden is het afgraven van de voedsel-rijke bovenste bodemlaag. Hierover is al veel ervaring opgedaan op de zandgron-den (Sival et al., 2004; Verhagen et al., 2004; Smolders et al., 2006; Bekker, dit nummer). Maar hoe effectief is deze maatregel voor kleigronden in Zeeland?

Inrichtingsmaatregelen in Zeeland In de provincie Zeeland is vanaf midden jaren negentig een start gemaakt met veel natuurherstelprojecten, zowel op zavel- als op zandgronden met verschillende kalkge-halten (Sival et al., 2007). Het onderscheid tussen zavel- en zandgronden is gebaseerd op het percentage lutum. De zandgronden in Zeeland bevatten < 8% lutum, terwijl kleigronden met een lutumgehalte tussen 8 - 25% volgens de Nederlandse Bodem-classificatie zavelgronden zijn (Bakker & Schelling, 1989). In het vervolg van de tekst gebruiken we daarom voor deze laat-ste gronden de term zavelgronden. De inrichting bestaat meestal uit het uit-graven van een permanent natte laagte met een maximale diepte van 150 cm en daaromheen wordt minder diep afgegraven tot maximaal 100 cm, zodat dat deel alleen in de wintermaanden onder water staat. Aan de rand van het oorspronkelijke perceel is hoogte intact gelaten en bij een voorma-lig gebruik als bouwland vaak ingezaaid met een grasmengsel om de verspreiding en kieming van Akkerdistel (Cirsium arvense) af te remmen (foto 1). Het afgraven beperkt zich dus niet alleen tot de 30-40 cm dikke voedselrijke bodemlaag. Na inrichting

heeft de Werkgroep Natuurontwikkeling Zeeland gekozen voor het inlaten van koei-en, paarden of schapen voor begrazing. De projecten bieden een goede mogelijk-heid om de invloed van het afgraven op de P-beschikbaarheid en totaal N en -P vast te stellen. In 2005 en in 2006 werden in opdracht van de Provincie Zeeland 37 loca-ties geselecteerd; 25 mét een landbouw-verleden (ingerichte natuurontwikkelings-gebieden) en 12 locaties zónder een land-bouwverleden (referentie-natuurterreinen: fig. 1). Het betreft voornamelijk natuur-ontwikkelingsgebieden in verschillende stadia van ontwikkeling op voormalig bouwland, en vier op voormalig grasland. De inrichting en het beheer zijn voor alle te evalueren ingerichte terreinen gelijk, namelijk afgegraven in combinatie met begrazing door grote grazers zoals koeien,

schapen en/of paarden. De ingerichte ter-reinen zijn relatief jong met een leeftijd variërend tussen 1 en 11 jaar. De referentie-gebieden zijn niet in gebruik geweest als landbouwgrond en zijn dus ook niet bemest geweest. Voorts komt de vegetatie in de referentiegebieden overeen met de natuurdoelen zoals beschreven in de natuurontwikkelingsplannen. Soorten van voedselarme condities De inrichting van de terreinen had tot doel om de omstandigheden voedselarmer te maken; middels de vegetatie kan aangege-ven worden of dat gerealiseerd is. Voor de berekening van de soortengroepen is gebruik gemaakt van het Landelijke (CML)-ecotopensysteem (Runhaar et al., 2002). De indeling naar soortengroepen is geba-seerd op de vegetatiestructuur, de

trofie-Effectiviteit van afgraven voor

natuurherstel in Zeeland

Francisca Sival, Wim Chardon, Manuela van Rooij & Piet van der Reest

Fig. 1. Locaties van de ingerichte en referentieterreinen in Zeeland. ingericht referentie zand - kalk zand + kalk klei - kalk klei + kalk Vroongronden Vroondijk Westkapelle Zandvoortseweg Schotsman Goudplaat Oranjebosch Brigdamme Zierikzee Terneuzen Plaskreek Kromme Watergang Bergen op Zoom Zwaakse Weel Heggenreservaat Rommekershoek Inlaag Hoofdplaat Sophiapolder 0 10 20 kilometers Aardenburgse

havenpolder Groote Gat

Hengstdijkse putting Vlaamse kreek Boschkreek Westdorpe-Noord de Schommeling Wildelande Middelburg Vlissingen Canisvliet de Blikken Driewegen Goes Van Haaftenpolder Scherpenissepolder Kouden- en Kaarspolder Deesche Watergang

20 jaar

ON

T

GRONDEN

(3)

De Levende Natuur - januari 2009 | 23 graad en pH en de hydrologische condities:

soorten van voedselarm, voedselarm-matig voedselarm, matig voedselarm, voedselrijk en zeer voedselrijk.

De invloed van afgraven op het percentage soorten is per bodemtype weergegeven in figuur 2. Zowel in de ingerichte terreinen (nummers 1-25) als de referentieterreinen zijn geen of weinig voedselarme soorten aangetroffen. Alleen in de ingerichte

zand-Foto 1. Natuurontwikkeling in de kalkrijke zandgrond van Driewegen met aan de rechterkant de rand van het terrein met de oorspronkelijke hoogte. Ingericht in 2001 en het huidige beheer is begrazing met koeien.

Fig. 2. De soortengroepen per bodemtype, berekend op basis van vegetatie-structuur, trofiegraad/pH en hydrologische kenmerken volgens het Landelijke (CML)-ecotopensysteem (Runhaar et al., 2002). Terreinnummers 1-25 (links van de stippellijn) zijn de ingerichte terreinen met een landbouwverleden en num-mers 26-37 (rechts van de lijn) de referentieterreinen zonder landbouwverleden.

kalkrijke zavel kalkarme zavel kalkrijk zand kalkarm zand

100 80 60 40 20 0 100 80 60 40 20 0 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 100 80 60 40 20 0 100 80 60 40 20 0 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37

soorten-arm (%) soorten-arm-matig arm+matig arm (%)

(4)

24 | De Levende Natuur - jaargang 110 - nummer 1 INGERICHTE TERREINEN Kalkrijke zavel de Blikken zavel ja 10 1 (10) Boschkreek zavel ja 3 3 (12) Westkapelle zavel ja 0,5 1 (2) 2 (13) 5 (10)

Sophiapolder: zavel zavel ja 6 1 (13) 2 (10)

Inlaag Hoofdplaat: zavel zavel ja 4 1 (13) 4 (10)

Kromme Watergang zavel ja 6 1 (12) 3 (13) 2 (10)

Plaskreek zavel ja 4 1 (2) 3 (13) 4 (10)

Kalkarme zavel

Vroondijk zavel nee 5 1 (2) 1 (12) 2 (10)

Brigdamme zavel nee 1 2 (13) 1 (10)

Scherpenissepolder zavel nee 5 2 (10)

Zandvoortseweg-loc.1 zavel nee 0,5 1 (13) 1 (10)

Zandvoortseweg-loc.3 zavel nee 0,5

Rammekenshoek zavel nee 1 1 (13) 1 (10)

Kalkrijk zand

Van Haaftenpolder zand ja 11 1 (12) 2 (13) 5 (10)

Driewegen zand ja 4 1 (2) 1 (10)

Inlaag Hoofdplaat: zand zand ja 4 1 (12) 1 (13) 4 (10)

Zwaakse Weel zand nee 0,5 1 (12)

Wildelande zand nee 5 1 (2) 2 (13) 1 (18)

Aardenburgse havenpolder zand ja 4 1 (2) 1 (12) 1 (13) 2 (10)

Sophiapolder; zand zand ja 6 1 (2) 3 (12) 1 (13) 6 (10)

Westdorpe-Noord zand ja 5 2 (10)

Kalkarm zand

Oranjebosch zand nee 1 2 (12) 1 (10)

Canisvliet zand nee 8 3 (10)

de Schommeling zand nee 4 1 (12) 1 (13) 1 (10)

Vroongronden-diep zand nee 11 5 (12) 3 (10)

REFERENTIETERREINEN Kalkrijke zavel

Groote gat zavel ja 105 1 (12) 2 (13) 6 (10)

Deesche Watergang-glanshaver zavel ja ?? 3 (13) 1 (10)

Kouden- en Kaarspolder: zavel zavel ja 105 4 (10)

Deesche Watergang-kamgras zavel ja ?? 3 (13) 3 (10)

Kalkarme zavel

Hengstdijkse Putting zavel nee 37 1 (13) 1 (10)

Heggenreservaat zavel nee 36 1 (12) 2 (10) 1 (18)

Kalkrijk zand

Goudplaat zand ja ?? 1 (12) 2 (13) 2 (10)

Vlaamse kreek zand ja ?? 3 (13) 2 (10)

Kouden- en Kaarspolder: zand zand ja 105 3 (13) 4 (10)

Kalkarm zand

Schotsman zand nee ?? 1 (2) 1 (12) 2 (13) 1 (10) 2 (18)

Vroongronden-kamgras zand nee ?? 1 (12) 1 (13) 3 (10)

Vroongronden-reukgras zand nee ?? 1 (13) 1 (10) 3 (18)

Gevonden doelsoorten Riet Moeraswalstro Gewone waternavel Wolfspoot Pitrus Watermunt Egelboterbloem Kruipwilg Duinriet Rood zwenkgras Veldgerst Behaarde boterbloem Kamgras Klein streepzaad Slipbladige ooievaarsbek Melkkruid Zilte rus Aardbeiklaver Zilte zegge Blaartrekkende boterbloem Zilverschoon Valse voszegge Fioringras Witte klaver Gewoon reukgras Gewone veldbies Zandzegge Gewone rolklaver *zavel: lutum > 6,5 % itt > 8 %

(Bakker en de Schelling 1981) **Bodem bemonsterd in 2005 en in 2006. De vegetatie gege-vens uit 2006. Lo cati e Bo dem * Ka lk Lee ftij d/j aar* * Rie t-v erb on d Ph rag mit ion au stra lis Ver bon dva nZ war te zeg ge Ca rici on nig rae Ka mg ra s-verb on d Cyn osu rio ncr ista ti Zil vers ch oo n-v erb on d Lo lio-P ote nti llio nan seri nae Dro ge gra sla nd en

(5)

De Levende Natuur - januari 2009 | 25 gronden zijn wel enkele soorten van

voed-selarme condities aangetroffen met een maximaal percentage van 21 %. De meeste soorten zijn gerelateerd aan matig tot voedselrijke omstandigheden. Opvallend is dat op de kalkarme zavelgronden de minste soorten van voedselarme condities zijn aangetroffen.

Afgraven en de doelvegetatie

Om te achterhalen welke soorten in Zee-land kunnen voorkomen per natuurdoel-type of doelvegetatie is gebruik gemaakt van de opnamen uit de Landelijke Vegetatie Databank (LVD). Per verbond kunnen regionale verschillen zijn met betrekking tot het voorkomen van soorten. De soorten met de hoogste presentie en trouwgraad op verbondsniveau zijn geselecteerd (Hennekens et al., 2001) en per opname getoetst op aanwezigheid (tabel 1). De vegetatie van de ingerichte natuurge-bieden in Zeeland wordt gekenmerkt door het voorkomen van veel soorten uit het Zilverschoon-verbond, Kamgras-verbond en Verbond van Zwarte zegge (Schaminée et al., 1995-98). Het bodemtype is voor het Zilverschoon-verbond niet onderscheidend, omdat het voorkomt op zowel zand- als op zavelgrond (> 6.5 % lutum; Sival et al., 2007). De soorten van het Kamgras-verbond komen voornamelijk voor op de zavel- en

de kalkhoudende gronden. Op kalkarm zand komt echter maar één van de dertien soorten uit het Kamgras-verbond voor. Voor soorten uit het Verbond van Zwarte zegge geldt ook dat nagenoeg geen enkele soort op de kalkarme zavel te vinden was, noch in de ingerichte, noch in de referen-tiegebieden. Soorten van de droge graslan-den zijn nagenoeg niet in de onderzochte natuurgebieden aangetroffen. Het weinig of niet aanwezig zijn van doelsoorten voor voedselarme omstandigheden vonden wij ook in 2002 in verschillende zandterreinen in Noord-Brabant en Limburg (Sival et al., 2004), en is ook gevonden in een studie in afgegraven zandgronden in Noord-Neder-land (Klooker et al., 1999; Verhagen et al., 2004).

De meeste onderzochte ingerichte terrei-nen in Zeeland zijn langdurig als bouw-land gebruikt en liggen geïsoleerd tussen de bouwlanden, waardoor veel zaden van de doelsoorten waarschijnlijk niet meer in de bodem noch in de omgeving aanwezig zijn. Voor de kolonisatie van een ingericht gebied met zaden uit de doelvegetatie is het van belang dat er gebieden met deze doelvegetatie in de nabijheid zijn.

Afgraven en de voedingstoestand van de bodem

In de meeste inrichtingprojecten wordt de organische bovenlaag van de bodem afge-graven, omdat wordt aangenomen dat deze de meeste voedingsstoffen bevat. Dat geldt vooral voor N, omdat dit voorname-lijk gebonden is aan de organische stof. P kan echter ook voorkomen onder de orga-nische bovenlaag in de minerale vorm: gebonden aan Fe, Al of aan Ca. In de inge-richte zavelgronden is het afgraven van de bovenlaag minder geslaagd. Na het afgra-ven bevat de bodem nog redelijk veel orga-nische stof (3-8 %). Op de zandgronden was alle organische stof nagenoeg afge-voerd en troffen we nog maar enkele pro-centen aan met een maximum van 3%. In de ingerichte terreinen waar veel organi-sche stof is achtergebleven bleek de bodem een opvallend hoog N- en P-gehal-te P-gehal-te bezitP-gehal-ten (fig. 3).

Uit het verband tussen het organische stofgehalte met totaal N en totaal P blijkt dat de zandgronden een lager organische stofgehalte en totaal N en -P hebben dan de zavelgronden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat op zavelgronden de schei-ding tussen de organische stofrijke bodemlaag en de minerale ondergrond minder duidelijk zichtbaar is dan die op zandgronden, waardoor er in zavelgronden Fig. 3. Verband tussen gehalte aan organische stof (%) en N-gehalte (totaal N (g/kg);

links) en P-gehalte (totaal P (mg/kg); rechts) voor de ingerichte terreinen, in de vier onderzochte bodemtypen: kalkrijke zavel, kalkarme zavel, kalkrijk zand en kalkarm zand.

Fig. 4. Verband tussen het percentage soorten van voedselarme condi-ties en de beschikbaarheid van fosfor (Pw) voor de vier verschillende bodemtypen in zowel de ingerichte - als de referentieterreinen. kalkrijke zavel kalkarme zavel kalkrijk zand kalkarm zand

kalkrijke zavel kalkarme zavel kalkrijk zand kalkarm zand 3 2 1 0 0 2 4 6 8 0 2 4 6 8 N (g/kg) 1.5 1.2 0.9 0.6 0.3 0.0 P (mg/kg) organische stof (%) 40 30 20 10 0 0 10 20 30 40 50 60 70 40 30 20 10 0 0 10 20 30 40 50 60 70

Soorten van voedselarme condities (%)

Pw (mg P2O5/L grond

Soorten van voedselarme condities (%)

Pw (mg P2O5/L grond organische stof (%)

Ingericht Referentie

(6)

Natuurontwikkeling in de Aardenburgse havenpolder op een kalkrijke zandgrond en ingericht in 2001. Het huidig beheer is begrazing met koeien en paarden en in de nazomer maaien.

26 | De Levende Natuur - jaargang 110 - nummer 1

overmaat aan voedingsstoffen te verwijde-ren, is het noodzakelijk om vooraf bodem-analyses uit te voeren (Sival & Chardon, 2002; Smolders et al., dit nummer). Dat de bodem van de ingerichte terreinen door afgraven voedselarmer is geworden, biedt mogelijkheden voor natuurherstel van een vegetatie van voedselarme condi-ties. In de meeste ingerichte gebieden zijn bij de evaluatie in 2006 echter weinig doel-soorten aangetroffen, en is het percentage soorten van voedselarme condities laag; dit komt overeen met andere studies op zandgronden (Verhagen et al., 2004; Sival et al., 2004). Of de gewenste vegetatie ook daadwerkelijk tot stand zal komen is de vraag. De ingerichte natuurgebieden liggen vaak geïsoleerd in een landbouwgebied; ook zijn de ingerichte terreinen vaak nog jong met een leeftijd van gemiddeld 5 jaar. De vraag is of afgraven altijd moet worden toegepast om de voedselrijkdom te verla-gen. Andere, minder kostbare, methoden zoals maaien met afvoeren of uitmijnen zijn minder destructief voor de bodem en de eventuele zaadvoorraad in de bodem. Zeker als de P-beschikbaarheid in de uit-gangssituatie niet hoog is, zijn met deze methoden ook goede resultaten te behalen (Sival et al., 2004; van Eekeren et al., 2007; Chardon et al., dit nummer). Een evaluatie waarin de bodemkarakteristieken als mogelijke inrichtings- en beheermaatre-gelen bij eenzelfde uitgangssituatie wor-den meegenomen kan hierop de gewenste antwoorden geven.

mogelijk te weinig is afgegraven. Een ande-re verklaring voor het hogeande-re gehalte aan organische stof op zavelgronden kan zijn dat kleideeltjes de afbraak van organische stof remmen.

Afgraven en de P-beschikbaarheid In meerdere studies is beschreven dat de beschikbaarheid van P in de bodem een sleutelfactor is voor de soortendiversiteit van graslanden (Sival & Chardon, 2002). In vrijwel alle onderzochte zandgronden, zowel ingerichte als referentieterreinen, is deze beschikbaarheid lager dan in de meeste zavelgronden (fig. 4; Chardon et al., dit nummer). Het blijkt dat de meeste ingerichte terreinen op zandgrond een lage Pw hebben van ≤ 5 mg P2O5.L-1 grond, waarbij op termijn een voedselarme vege-tatie te verwachten is (Sival et al., 2004). Op alle referentieterreinen op zandgrond en op vrijwel alle zavelgronden is de Pw hoger dan 5.

Opvallend is het verschil tussen de afge-graven kalkrijke en kalkarme zavelgronden (fig. 4). In de kalkarme zavelgrond is de hoeveelheid beschikbaar-P een stuk hoger (> 15 mg P2O5.L-1) dan in de kalkrijke zavelgrond. Waarschijnlijk wordt dit ver-oorzaakt door de binding van P aan Ca op de kalkrijke gronden. Met uitzondering van de kalkarme zavelgronden is de P-beschik-baarheid in de ingerichte terreinen vol-doende verlaagd door het afgraven. De waarden zijn zelfs afgenomen tot waarden die lager liggen dan die van de

referentie-gebieden. Dit biedt een goed vertrekpunt voor ontwikkeling van bijvoorbeeld schraal-graslanden.

Voor een beperkt aantal gebieden waar de Pw van de bovenste 0-10 cm hoger was dan 10 mg.L-1 is ook de Pw bepaald voor de bodemlaag daaronder (10-20 cm). Die-per afgraven zou zinvol zijn geweest, omdat de Pw in de laag 10-20 cm wel onder de norm van 5 mg P2O5.L-1 grond ligt. Echter voor een drietal ingerichte ter-reinen (Westkapelle (nr 3), Sophiapolder zavel (nr 4) en Brigdamme (nr 9)) geldt dat niet. De P-beschikbaarheid lag in die terreinen boven de norm. Het van tevoren bepalen van het P-verloop vergroot het succes en geeft inzicht of er naar alterna-tieve maatregelen gezocht moet worden. Conclusies

Afgraven van de bovenste bodemlaag, en soms ook van diepere lagen, is ook in Zee-land een veel toegepaste inrichtingsmaatre-gel in natuurherstelprojecten om de voedsel-rijkdom van de bodem te verlagen. Tevens is het een manier om het perceel in te richten, zodat er een gevarieerd landschap ontstaat met verschillen in hoogte en hydrologische condities. Door het afgraven zijn in de ingerichte terreinen de waarden van N, P en organische stof effectief verlaagd. Alleen in de kalkarme zavelgronden bleek de voedsel-rijkdom onvoldoende verlaagd.

Voor de vraag of afgraven een reële inrich-tingsmaatregel is en zo ja tot welke diepte zou moeten worden afgegraven om de

Natuurontwikkeling in Oranjebosch op een kalkarme zandgrond en ingericht in 1999. Het huidige beheer is begrazing met koeien.

(7)

De Levende Natuur - januari 2009 | 27 Natuur in de Koude- en Kaaspolder op een

kalk-rijke zavelgrond. Het huidige beheer is begrazing met koeien.

Natuurontwikkeling in de Zandvoortseweg op een kalkarme zavelgrond en ingericht in 2005. Het huidige beheer is nog niet gestart.

Literatuur

Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Winand Staring Centrum, Wagenin-gen.

Eekeren, N. van, G. Iepema & F.W. Smeding, 2007. Natuurherstel in grasland door klaver en kalibemesting. De Levende Natuur 108 (1): 27-31.

Hennekens, S.M., J.H.J. Schaminée & A.H.F. Stortelder, 2001. SynBioSys, een biologisch kennissysteem ten behoeve van natuurbeheer, natuurbeleid en natuurontwikkeling. Versie 1.0. Alterra, Wageningen.

Klooker, J., R. van Diggelen & J.P. Bakker, 1999. Natuurontwikkeling op minerale gronden. Rijksuniversiteit Groningen.

Runhaar, J., J.H.J. Schaminée, S.M. Hennekens & M. van ’t Zelfde, 2002. Herziening landelijk ecotopensysteem; voorstudie. Alterra-rapport 551, Wageningen.

Schaminée J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff, 1995-98. De vegetatie van Nederland, deel 1-5. Opulus Press. Uppsala, Leiden.

Sival, F.P. & W.J. Chardon, 2002. Natuuront-wikkeling op voormalige landbouwgronden in relatie tot de beschikbaarheid van fosfaat. SKB rapport SV-511.

Sival, F.P., W.J. Chardon & M.M. van der Werff, 2004. Natuurontwikkeling op voormalige land-bouwgronden in relatie tot de beschikbaarheid van fosfaat: evaluatie van verschralingsmaatre-gelen. Alterra rapport 951. Alterra, Wageningen. Sival, F.P., W.J. Chardon & M. van Rooij, 2007. Fosfaat en natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden in de provincie Zeeland.

Alterra rapport 1495. Alterra, Wageningen. Smolders, A., E. Lucassen, H. Tomassen, L. Lamers & J. Roelofs, 2006. De problematiek van fosfaat voor natuurbeheer. Vakblad Natuur Bos Landschap 3(4): 5-11.

Verhagen, R., R. van Diggelen & J.P. Bakker, 2004. Ontgronden van voormalige landbouw-gronden: welk resultaat na tien jaar voor de vegetatie. De Levende Natuur 105 (2): 44-51.

Summary

Effect of top soil removal on nutrient reduction of N and P in loamy and sandy soils in the province Zeeland

Successful nature development on former agri-cultural soils, necessary for realising the Main Ecological Structure, requires a new approach. Due to a nutrient-rich soil caused by long-term fertilization history, soil tillage and lowering of the groundwater table, only species will occur that are characteristic of a eutrophic environ-ment. Nitrogen and phosphorus accumulation cause the eutrophication in the soil. This study has shown that the common management practice of top soil removal created oligotro-phic soil conditions by reducing the amount of phosphorus and nitrogen in sandy soils. This method was less effective in loamy soils. Even though the conditions were oligotrophic, the target species and nutrient poor species were hardly found. Spatial isolation and also age of the nature reserves are probably the main cau-ses of this.

Dankwoord

Wij bedanken André Hertog (medewerker Larenstein) voor de vegetatieopnamen en Rik Huiskes (Alterra) voor de vegetatieverwerking. Met de leden van de Werkgroep Natuurontwik-keling Zeeland voerden we stimulerende dis-cussies en zij gaven waardevolle suggesties. De locale terreinbeheerders Christ Mollenberg, Jos Kint, Kees van der Meer en Dirk Fluijt (Staatsbosbeheer), René Wink (Natuurmonu-menten), René Beijersbergen, Huibert Simons (Het Zeeuws Landschap) en dhr. G. Blaauwen-draat (Evides) bedanken we in het bijzonder voor hun medewerking.

Dr.ir. F.P. Sival & Dr.ir. W.J. Chardon Alterra, Wageningen UR

Postbus 47

6700 AA Wageningen francisca.sival@wur.nl wim.chardon@wur.nl

Ing. M. van Rooij Admiraal Helfrichlaan 63 6952 GC Dieren

Drs. P.J. van der Reest Provincie Zeeland Postbus 165 4330 AD Middelburg Pj.vd.reest@middelburg.nl

Alle foto’s zijn gemaakt door Francisca Sival in oktober 2005. Voor het succes van de pro-jecten wordt verwezen naar Sival et al., 2007.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten zijn gelijkaardig voor de verschillende ecoprofielen. Dit ecoprofiel komt alleen voor bij graslandgeneralisten en semi-specialisten. Bij de generalisten is

Alleen voor akkergeneralisten met een grote oppervlaktebehoefte (&gt; 10 ha/RE) en dispersiecapaciteit (&gt; 10 km) neemt de habitatgrootte sterker af, zo- wel in

Er worden ook acties ondernomen voor soorten waar geen soortbeschermingsplannen voor werden opge- steld. Met betrekking tot de herstelprogramma’s voor kwabaal, serpeling en

Waar wel mogelijk worden de toekomstperspectieven gunstig ingeschat voor soorten waarvoor het areaal, de populatie en de habitat van de soort gunstig scoren (of er een grote kans is

Aangezien het aantal inheemse vissoorten dat voor- komt in Vlaanderen veel groter is dan het aantal uitheemse soorten, is er een grotere kans dat een nieu- we locatie eerst

This study considered water quality risks in the Breede River catchment as an area which experiences significant urban and peri-urban growth, focusing on economic risks

In samenhang met de laatste twee onderscheidingen valt er ook iets te zeggen over hoe het holistische ideaal functioneert in het weten- schappelijke en filosofische bedrijf.

2p 35 Geef de formules van twee deeltjes die, naast water, in elk geval moeten voorkomen in (zure) aluminiumhoudende grond (regels 4 tot en met 6). 2p 37 Geef de vergelijking