• No results found

Metzpoint Eindhoven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Metzpoint Eindhoven"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoudsopgave

pagina

Inleiding 1 Leidingwater 4 1.1 Meterruimte 4 1.2 Dimensionering waterleiding 6 1.3 Keuze leidingmateriaal 7 1.4 leidingberekeningsstaat drinkwaterinstallatie 8 1.5 Warmtemeter 8 1.6 Drukverlies 9 1.7 Keuze drukverhogingpomp 10 2 Luchtbehandeling 11 2.1 Systeemkeuze klimaatinstallatie 11 2.2 Luchtkanalen 16 2.3 Selecteren luchtbehandelingskast 17 2.4Afmetingen opstellingsplaats 19 2.5 Warmteterugwinning 19

2.6 Keuze inblazen en type roosters 21

3 Keuze CV-ketel 22

4 geluidsaspecten nevenruimten 23

(2)

Inleiding

In dit verslag zijn de punten voor fase 3 voor installaties verwerkt. Voor ons project hebben we de volgende onderwerpen behandeld:

In hoofdstuk 1 komen elektra, gas en water aanbod, met hierbij de eisen waaraan deze moeten voldoen. Hierbij is voor de waterleiding een leidingplan gemaakt, en zijn de leidingen

berekend. Ook is er gekeken naar de capaciteit van de watermeter en de drukverhogingsinstallatie.

In het hierop volgende hoofdstuk is een klimaatinstallatie gekozen, met de daarbij behorende elementen. Ook is een luchtkanalenplan gemaakt en zijn de afmetingen van alle kanalen berekend. Hoofdstuk 3 bekijkt de CV-ketel die nodig is op basis van de berekeningen uit fase 2.

In het laatste hoofdstuk zijn de eisen met betrekking tot geluid geformuleerd, en is voor een ruimte een lichtsterkteberekening gemaakt. Hiernaast is er een plafondtekening met daarin geïntegreerd de gekozen armaturen en luchtkanalen en roosters.

(3)

1

Leidingwater

1.1 Meterruimte Bouwbesluit

De eisen aan een meterruimte volgens het bouwbesluit:

Afdeling 4.12 Meterruimte, nieuwbouw

Een te bouwen bouwwerk waarin zich een voorziening voor elektriciteit, gas, drinkwater of verwarming bevindt, heeft een meterruimte waarin de centrale schakel-, verdeel- en

meetapparatuur voor die voorziening kan worden geplaatst.

Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.65 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

4.66 Aanwezigheid

1. Een gebruiksfunctie met een voorziening voor elektriciteit, gas, drinkwater of verwarming, die een aansluitmogelijkheid heeft op het desbetreffende openbare net, heeft een al dan niet gemeenschappelijke meterruimte.

2. Onverminderd het eerste lid, heeft een woonfunctie met een gemeenschappelijke voorziening voor elektriciteit, gas, drinkwater of verwarming, een gemeenschappelijke meterruimte.

4.67 Afmetingen

1. Een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, eerste lid, heeft afmetingen en een indeling, die voldoen aan NEN 2768.

(4)

Uit het bouwbesluit volgt dus dat er in het kantoor een meterruimte aanwezig moet zijn wanneer de gebruiksfunctie een voorziening heeft voor elektriciteit, gas, drinkwater of verwarming met een aansluiting op het desbetreffende net. Dit geld ook voor ons kantoor. De afmeting en de inrichting eisen van een meterruimte in een woonfunctie zijn vastgelegd in de NEN 2768. De NEN 2768 geld alleen voor een woonfunctie, dit betekend dat het

Bouwbesluit dus geen specifieke eisen stelt aan de inrichting van een meterruimte in de utiliteitsbouw. De eisen voor een meterruimte in de utiliteitsbouw worden privaatrechtelijk geregeld. Dit houdt in dat de afmeting en de inrichting eisen van de meterruimte tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer bepaald wordt.

Verder stelt de NEN 2768 nog andere eisen aan de meterruimte: De minimale inwendige maten:

 Hoogte > 2100 mm  Breedte > 750 mm  Diepte > 310 mm

Vanaf de buitengevel tot in de meterruimte moeten voorzieningen, lucht- en waterdichte mantelbuizen aanwezig zijn, waardoor de dienstleidingen, die deel uitmaken van het distributienet van de nutsbedrijven, tot in de meterruimte kunnen worden ingevoerd. De bedoeling is te voorkomen dat eventuele gassen in de kruipruimte terecht kunnen komen waardoor gevaar voor een explosie ontstaat; Is het oppervlakte van de meterruimte > 1 m², dan moet ten minste één

verlichtingspunt en ten minste één wandcontactdoos aanwezig zijn in de meterruimte; De meterruimte moet met een slot afsluitbaar zijn;

De vrije doorgang van de deuropening moet minimaal 700 x 2000 mm bedragen; De meterruimte moet vorstvrij zijn;

De achterwand en zijwanden waartegen de nutsvoorzieningen worden gemonteerd moeten bekleed worden met plaatmateriaal van ten minste 18 mm.

(5)

De meterruimte kan worden opgedeeld in twee verschillende zones, namelijk tot ongeveer 1 m is er ruimte gereserveerd voor het gas en water en vanaf 1 m is er ruimte gereserveerd voor elektra.

We hebben op iedere verdieping een meterruimte geplaatst omdat het kantoorgebouw wordt verhuurd er op iedere verdieping een ander bedrijf kan zitten. Per verdieping word alle elektra aan gesloten op een onderverdeelkast. Deze onderverdeelkast zit in de meterruimte. Op deze manier kan de verhuurder precies aflezen hoeveel energie ververbruikt is en aan de hand de hand daarvan kunnen de gemaakte kosten bepaald worden. Op de begane grond worden alle onderverdeelkasten aangesloten op een hoofdverdeelkast.

Ook hebben we bij het plaatsen van de meterruimte rekening gehouden met de plaats van de schacht, omdat dat de doorvoer is naar de volgende verdiepingen voor het gas water en licht. De meterruimte hebben we daarom zo dicht mogelijk bij de schacht geplaatst. We hebben een netto oppervlakte gereserveerd van 450 mm x 1225 mm = 551250 mm2 = 0,55 m2

Het gasverbruik is afhankelijk van de CV-ketel, omdat dat de enige installatie is die gas gebruikt. De gasleiding komt het kantoor binnen in de hoofdverdeelkast en gaat vervolgens direct via de schacht omhoog naar de technische ruimte. Er is dus geen gasmeter die het verbruik per verdieping meet. De kosten voor het verbruikte gas wordt berekend door de

0.4 hoofdentree 0.5 receptie 0.9 lifthal 0.10 entree 0.17 liftschacht 0.16 trappenhuis 0.14 werkkasten 0.13 gang aantrede= 210 mm, optrede = 200 mm 0.8 toilet DBL BSH 48600 400 2600 12000 48600 400 6200 12000 78 0 15 80 18 40 30 40 3600 4 3600 3600 3600 3600 5 3600 6 7 3600 3600 8 9 10 3600 3600 14 3600 3600 11 12 13 3600 15 3600 16 17 A B C D E 54 00 54 00 18 00 18 00 3600 3600 18 3600 19 20 21 420 72840 42 0 42 0 15 24 0 Hoofdverdeelkast Onderverdeelkast Schacht

(6)

1.2 Dimensionering waterleiding

1 Stappenplan

Stap 1:

Intekenen van de leidingen in de plattegrond

Stap 2:

Bepaal de volumestromen 8e verdieping:

1 aansluiting tbv bijvullen CV qv = 0,083

1 brandslanghaspel ½” qv = 0,250

7e verdieping t/m begane grond:

4 toiletten qv = 0,042

3 handwasbakken qv = 0,083

1 keukenblok met keukenmengkraan qv = 0,167

3 brandslanghaspels ½” (op 7e verd. maar 1) q

v = 0,167

4e verdieping en begane grond:

1 vaatwasser qv = 0,083

1 keukenblok met keukenmengkraan qv = 0,167

Stap 3:

Bepaal de tapeenheid (TE) 8e verdieping:

1 aansluiting tbv bijvullen CV qv = 1

1 brandslanghaspel ¾” qv = 0,167

7e verdieping t/m begane grond:

4 toiletten qv = 0,042

3 handwasbakken qv = 0,083

1 keukenblok met keukenmengkraan qv = 0,167 3 brandslanghaspels ¾” (op 7e verd. maar 1) qv = 0,250

4e verdieping en begane grond:

1 vaatwasser qv = 0,167

(7)

Stap 6:

Bepaal de maximum-momentvolumestroom

1.3 Keuze leidingmateriaal

Voor de tapwaterinstallatie zijn er verschillende leidingtypen op de markt die hiervoor geschikt zijn. De meest voorkomende types zijn:PE buizen, crosslinked systeem, en de traditionele koperen buizen.

Koperen buizen worden nog steeds het meeste gebruikt, omdat ze niet snel oxideren en niet gevoelig zijn voor cement. Hierdoor kunnen ze dan ook gemakkelijk in de vloer gestort worden. De buizen worden onderling verbonden door middel van fittingen, deze fittingen kunnen van koper of van messing zijn. De fittingen kunnen soldeerfittingen of knelfittingen zijn, bij beide ontstaat een waterdichte verbinding.

Net zoals koperen buizen kunnen PE buizen ( polyetheen buizen) niet oxideren, en bovendien zijn ze makkelijk te leggen omdat ze erg flexibel zijn. De flexibiliteit ligt aan het type PE buis dat je gebruiky, er zijn zachte en harde soorten op de markt. De zachte PE buis is erg flexibel, terwijl de hardere soort PE buis een hogere druk aankan. De onderlinge verbinding van de PE buizen kan gemaakt worden door middel van messing klemkoppelingen.

Het crosslinked systeem is nog niet zo lang op de markt, het bestaat uit polyetheen buizen, de buizen worden beschermd door kunststof mantelbuizen. Het systeem is een inbouwsysteem, en alle leidingen kunnen in de vloer gestort worden. Het voordeel is dat alle apparaten afzonderlijk zijn aangesloten op een verdeelsysteem. Hierdoor is de wachttijd korter. Een ander voordeel is dat de warmwaterleiding geïsoleerd is. Dit komt door de mantelbuis die er voor zorgt dat het cement geen koudebrug met de leiding kan vormen.

Een crosslinked systeem is veel duurder dan een conventioneel systeem.

In alle pantry’s en in de twee kantine’s is een warmwateraansluiting, maar omdat de wachttijd erg lang wordt in een kantoor als dit, is het veel voordeliger en makkelijker om hier een electrische boiler van ongeveer 5 liter te plaatsen. De wachttijd wordt zo vele malen korter en het is economischer. Hierdoor hoeven we niet meer te kijken naar een leidingsysteem wat de warmwaterleidingen isoleert. Doordat de koudwaterleidingen, met uitzondering van het toiletblok, weinig gebruikt worden, is een systeem als het crosslinked systeem waarbij de wachttijd erg kort wordt niet logisch. Het koperen systeem is door de lengte van de leidingen en de dilatatie in de vloer waarschijnlijk ook niet erg voor de handliggend. De PE buizen zijn daarbij, bij de lange lengte van de leidingen, ook nog stukken goedkoper dan de koperen buizen. Ter plaatse van de dilatatie kunnen zachte PE buizen gebruikt worden vanwege de flexibiliteit. De voorkeur gaat dus uit naar PE buizen.

(8)

1.4 leidingberekeningsstaat drinkwaterinstallatie

In de bijgevoegde tekeningen is het leidingplan ingetekend (bijlage 1), voor het berekenen van de leidingen is maar twee maal een brandslanghaspel meegenomen. Dit er van uitgaande dat er deze bij een brand op een verdieping maar twee worden gebruikt. Brand op meerdere verdiepingen tegelijkertijd komt bijna niet voor, mocht dit wel het geval zijn dan is het te gevaarlijk om zelf nog te blussen. In de berekening zijn de twee brandslanghaspel opgenomen in de berekening op de begane grond. Voor de gehele berekening van de leiding zie de tabel in bijlage 2.

1.5 Watermeter

De meeste perceelaansluitingen zijn voorzien van een watermeter. Voor de watermeter plaatst het waterleidingbedrijf de hoofdkraan. Direct na de watermeter worden een keerklep en een aftapkraan aangebracht. De watermeteropstelling kan worden aangebracht in een

watermeterput buiten of binnen het perceel, in een kelder of in een gecombineerde meterkast. De waterput in het perceel wordt op een goed bereikbare plaats zo dicht mogelijk bij de entree aangebracht, meestal is dit direct achter de toegangsdeur. Wordt de watermeter buiten

aangebracht, dan moet deze vorstvrij geïnstalleerd worden. De wanden en bodem van de waterput moeten waterdicht zijn als deze in het grondwater staat, en de wanddoorvoering van de leiding moet waterdicht worden uitgevoerd. Dit geldt natuurlijk ook voor een binnenput. De werking van de meeste watermeters berust op het in draaiende beweging brengen van een meetorgaan, dat deze beweging overbrengt op een telwerk. De watermeters hebben een aanduiding gelijk aan de volumestroom (in m3 / h) waarbij het drukverlies ten hoogste 100

kPa bedraagt. Op deze basis zijn de 3, 5, 7, 10 en 20 m3 watermeters genormaliseerd.

De plaats van de watermeter moet onder meer aan de volgende eisen voldoen: -gemakkelijke bereikbaarheid

-het plaatsen en verwisselen van de meter moet op eenvoudige wijze kunnen geschieden. Hiertoe moet in de leiding enige expansie mogelijk zijn.

-de stand van het telwerk moet zonder moeite kunnen worden afgelezen. -de meter moet goed worden ondersteund.

-de meter mag niet in of onder water komen te staan. -de meter moet vorstvrij worden opgesteld.

Grootte en plaats van de watermeter

De watermeter zal in een binnenwaterput geplaatst worden vlakbij de ingang (zie leidingschema).

(9)

het kantoor aan een verhuurder wordt verhuurd en er dus een (hoofd)watermeter komt in de meterkast op de begane grond.

1.6 Drukverlies:

berekening drukverlies:

Leveringsdruk 300 kPa

Meest ongunstige leidingdeel: vanaf WM tot technische ruimte

hoogteverschil: 27 m 270 kPa

benodigde voordruk (BSH = 150 kPa) 150 kPa --120 kPa drukverlies t.g.v. appendages:

WM 50 kPa

Overige (stopkranen e.d.) 10 kPa

--180 kPa

Voor leidingen is minimaal 50 kPa nodig, dus

drukverhoginginstallatie van minimaal 230 kPa = 23 bar.

Gekozen voor Lowara SV406F11

met een werkdruk van 25 bar 250 kPa +

blijft over voor leidingen 70 kPa

totale leidinglengte ongunstige leidingdeel: 22 + 27 = 49 m toeslag (bochten e.d.) +20% 9,8 m +

totale lengte 58,8 m

beschikbaar per meter buis : 70 kPa

= 1,19 kPa / m1

(10)

We hebben gekozen voor een elektronisch regelbare drukverhogingsinstallatie; In-line uitvoering, type SV406F11.

.

Pompcapaciteit: 2,4 – 8 m3 / uur

Opvoerhoogte: 31,5 meter bij maximale druk Maximale werkdruk: 25 bar

De pompcapaciteit is uiteindelijk afhankelijk van de grootte van de watermeter, als deze namelijk groter is dan de pompcapaciteit zal er niet op elk tappunt water komen, uiteraard alleen bij gelijktijdig gebruik van meerdere tappunten. De grootte van de watermeter is 5 m3/uur, wat betekent dat we ook een drukverhogingspomp moeten

toepassen met een capaciteit van minimaal 5 m3/uur, maar beter is een hogere capaciteit. Voor

(11)

2.

Luchtbehandeling

2.1 Systeemkeuze klimaatinstallatie

De keuze van de klimaatinstallatie in een gebouw heeft betrekking op de wijze van

verwarming, koeling en ventilatie. De afmetingen van de luchtbehandelingskast en kanalen zijn afhankelijk van de ventilatie.

Het medium (water of lucht) waarmee de warmte of koude naar de ruimten worden getransporteerd is daarbij belangrijk, maar ook de eindapparaten die zorgen voor de verspreiding van warmte, koude en lucht ín de ruimte. Behalve koelen, verwarmen en ventileren, speelt ook de luchtsnelheid en de luchtvochtigheid een belangrijke rol. Alle klimaatregelingsinstallaties zijn in principe opgebouwd uit de volgende hoofdcomponenten:

 centrale luchtbehandelingsunit; voor het filteren, verwarmen, koelen, ontvochtigen, bevochtigen en verplaatsen van de lucht.

 warmtecentrale; hierin wordt het verwarmingsmedium (meestal water) opgewarmd.  koelcentrale; hierin wordt het verwarmingsmedium (meestal water soms lucht)

gekoeld.

 leidingen voor transport van verwarmd en gekoeld water; voor het heen- en terugvoeren van warm water en gekoeld water naar de eindapparaten.  luchtkanalen voor transport van geconditioneerde lucht; hierdoor wordt

geconditioneerde lucht naar de eindapparaten gevoerd, en gebruikte lucht teruggevoerd naar de LB-kast.

 eind- of vertrekapparatuur; de eindapparatuur zorgt voor de juiste dosering en de juiste verdeling van de gecondioneerde lucht.

 regelapparatuur; verzorgt alle regelfuncties in de klimaatregelinstallatie, bijvoorbeeld de juiste watertemperatuur, juiste luchttemperatuur, de beveiliging van het systeem, enz. De regelapparatuur bestaat onder andere uit afsluitkranen, temperatuuropnemers, schakelapparatuur, enz.

Systeemkeuze kantoorgebouw

Voor een gebouw met een kantoorfunctie zoals in ons project aan de orde is, is een bepaald stroomschema te gebruiken dat leidt tot de uiteindelijke klimaatinstallatie (zie volgende blz). Wanneer dit schema wordt doorlopen, komt men uiteindelijk uit op het ideale systeem voor dat gebouw. Uit het schema blijkt dat de keuze van de installatie afhankelijk is van een aantal factoren, zoals de interne warmte, de gebouwhoogte, stank- en geluidsoverlast en te openen ramen. Aan het begin van het schema moet direct de keuze gemaakt worden met betrekking tot de waarde van de interne warmte. De interne warmte wordt veroorzaakt door mensen, verlichting en apparatuur. Wanneer deze waarde groter is dan 35 W/m2 komt men al direct uit

bij een fancoil unit, inductiesysteem of VAV systeem. Een CV-ketel met natuurlijke of mechanische ventilatie zal dan niet voldoende zijn. Zoals te zien is in de koellastberekeningen is de interne warmte in een aantal ruimten niet echt groot.

(12)

In de kantoorruimte 3.5, waarbij wij zijn uitgaan van 6 personeelsleden, 6 computers, 2 fotokopieermachines, 2 printers en 820 W voor verlichting, is de interne warmte:

Warmtebelasting personen 600 W

Warmtebelasting verlichting 820 W

Warmtebelasting apparatuur – computers 600 W Warmtebelasting apparatuur – printers 200 W Warmtebelasting apparatuur – fotocopieermachines 1000 W

Totaal 3220 W

De oppervlakte van de kantoorruimte 3.5 is 102 m2. De interne warmte per vierkante meter in

deze ruimte wordt dan: 3220 / 102 = 31,6 W / m2.

In de kantoorruimte 5.1, waarbij wij zijn uitgaan van 4 personeelsleden, 4 computers, 1 fotokopieermachines, 1 printers en 612 W voor verlichting, is de interne warmte:

Warmtebelasting personen 400 W

Warmtebelasting verlichting 612 W

Warmtebelasting apparatuur – computers 400 W Warmtebelasting apparatuur – printers 100 W Warmtebelasting apparatuur – fotocopieermachines 500 W

Totaal 2012 W

De oppervlakte van de kantoorruimte 5.1 is 76 m2. De interne warmte per vierkante meter in

deze ruimte wordt dan: 2012 / 76 = 26,5 W / m2.

Dit betekend dus dat voor beide ruimte de interne warmte niet groter is dan 35 W/m2,

Ook in de andere kantoorruimtes is in ongeveer dezelfde verhoudingen apparatuur aanwezig, dus daar komt men ook wel uit op een gelijkwaardige warmtebelasting in relatie tot de vloeroppervlakte. Aangezien er in heel het gebouw hetzelfde systeem zal worden toegepast, rekenen we verder met een interne warmte < 35 W/m2.

Met een groene lijn is in het schema op de volgende bladzijde aangegeven via welke weg we uiteindelijk uitkomen op het toe te passen systeem voor de klimaatinstallatie in het gebouw.

Het gebouw is niet zuid georienteerd. Vervolgens krijgen we de gebouwhoogte / gebouwdiepte, deze is overal hoger / dieper dan 15 m, dit betekend dat de uiteindelijke systeemkeuze een CV & mechanische ventilatie is.

Deze oplossing is ook toe te passen wanneer er overlast is van stank en/of lawaai van buiten en als de ramen/geveldelen niet geopend kunnen worden (geld beide ook voor ons project).

(13)

nee ja ja nee nee ja nee ja ja nee nee ja ja nee nee ja interne warmte < 35 W/m2

veel zon (zuid-oriëntatie)

Buitenzonwering en interne gebouwmassa

gebouwhoogte en –diepte < 15 veel zon (zuid-oriëntatie) stank- of geluidsoverlast

van buiten

te openen ramen of geveldelen

veel zon (zuid-oriëntatie) te openen ramen of geveldelenveel zon (zuid-oriëntatie)

kantoortuin of inpandige ruimte 1. CV& natuurlijke ventilatie

veel zon (zuid-oriëntatie)

2. CV & mechanische ventilatie

3. fancoil systeem

4. inductiesysteem veel zon

(zuid-5. VAV systeem veel zon

(14)

(zuid-CV & mechanische ventilatie

Luchtverwarmgssystemen gebruiken lucht als verwarmend medium voor verwarming van de ruimten. Met deze lucht kunnen de ruimten tevens worden geventileerd. Je hebt twee soorten luchtverwarmingssystemen:

Direct gestookte systemen; Indirect gestookte systemen.

Bij de direct gestookte eenheden wordt in de eenheid zelf, direct brandstof verbrand en de lucht opgewarmd. Bij de indirect gestookte luchtverwarmingssystemen wordt lucht door een ribbenbuiselement waarin warmwater wordt gepompt opgewarmd.

Voor ons project hebben we gekozen voor een indirect gestookt systeem, omdat er naast warme lucht ook een warmwatersysteem nodig is voor bijvoorbeeld een radiatorsysteem (voor de eventuele naverwarming).

De werking

In de luchtverwarmingseenheid wordt de lucht verwarmd tot een temperatuur die tussen de 15 en 65 °c kan liggen, afhankelijk van de warmtevraag (indirect gestookte systemen). Met behulp van een ventilator wordt de verwarmde lucht via luchtkanalen naar de te verwarmen ruimten gevoerd. De verwarmde lucht wordt via luchtroosters in de ruimte geblazen en verdeeld. In de ruimte zal de warme lucht zijn warmte afstaan aan de ruimtelucht totdat de gewenste ruimtetemperatuur zal worden bereikt.

De lucht wordt daarna terug gevoerd naar de luchtverwarmingseenheid, opnieuw verwarmt of naar buiten afgevoerd. De luchthoeveelheid die direct naar buiten wordt afgevoerd dient aangevuld te worden met ‘verse’ buitenlucht (de ventilatorlucht).

Indien in de luchtverwarmingseenheid de lucht tot de ruimtetemperatuur wordt opgewarmd spreekt men over een ‘mechanisch ventilatiesysteem’. Voor het opvangen van de

warmteverliezen van het gebouw dient dan een verwarmingsysteem, zoals een warmwater verwarmingssysteem te worden toegepast.

We hebben ervoor gekozen om de luchtverwarmingseenheid op te stellen op een centraal punt, dit wordt ook wel de ‘centrale opstelling’ genoemd. Hier onder zie je de schematische opstelling van een centrale opstelling.

Filter Kleppen -sectie Retour -ventilator Retour -luchtkanalen Afzuig -roosters Aardgas Buitenlucht Afgewerkte lucht

(15)

Voordelen

Meer flexibel dan radiatoren (op meerdere plaatsen in te blazen); Luchtverversing is gecontroleerd;

Luchtfiltratie, luchtbevochtiging en koeling is in principe mogelijk;

Nadelen

Geen stralingswarmte, waardoor hogere luchttemperaturen nodig;

Kans op ‘overspraak via kanalen’, kans op tocht bij grotere luchtsnelheden; Grote afmetingen luchtkanalen;

Aparte afvoer keuken en toilet nodig;

Meestal zijn er meer bouwkundige voorzieningen/aanpassingen nodig bij luchtverwarming dan bij warmwater verwarmingen.

Aandachtspunten

Door de luchtverwarmingssystemen wordt alleen opgewarmde lucht (convectie warmte) in de ruimte geblazen. Omdat bij deze systemen warmtestralende vlakken ontbreken, dienen ‘koude vlakken’,zoals enkel glas in de gevel vermeden worden.

Een goede warmte isolatie van het gebouw, hoge isolatiewaarden van de onhullende gevelelementen, goede kierdichting zijn voor het probleemloos toepassen van een luchtverwarmingssysteem een absolute voorwaarde. Het installeren van een verwarmingsinstallatie vraagt een goede integratie in het gebouwontwerp. Enkele voorwaarden voor het toepassen van de luchtverwarmingsinstallatie:

De gemiddelde stralingstemperatuur in een ruimte moet ten minste boven de 17 °c liggen om een goed comfort van de te verwarmen ruimte te waarborgen;

Transmissieverliezen dienen lager te zijn dan 20 W/m3 gebouw;

Infiltratieverliezen moeten lager te zijn dan 3,5 W/m3 gebouw;

Het (dubbel) glaspercentage in de gevel mag maximaal 30% zijn.

Omdat er geen compensatie van koude vlakken optreedt, moet de gemiddelde ontwerp ruimteluchttemperatuur ca. 2 °c hoger zijn dan bij een warmwater verwarmingsysteem met radiatoren. Daardoor zal het brandstofgebruik ca. 15% hoger komen te liggen.

(16)

2.2 Luchtkanalen

Er is gekozen voor een kanaalberekening met een gelijke luchtsnelheid. Deze luchtsnelheid is 5 m/s. Bij de berekening van de afmetingen hebben we ervoor gezorgd dat de hoogte van het kanaal overal gelijk is.

Aan de hand het bouwbesluit hebben we voor de verschillende ruimten en gebruiksfuncties de vereiste ventilatie-vouden bepaald. Met deze getallen hebben we de luchthoeveelheden in m3/h berekend, door de inhoud van de betreffende ruimte te

vermenigvuldigen met het ventilatie-voud. De luchthoeveelheid in m3/h is omgerekend naar

m3/s. De doorsnede is in m2 bepaald door de luchthoeveelheid in m3/s te delen door de

luchtsnelheid in m/s. Aan de hand van de verkregen waarde voor de doorsnede is door middel van tabel 9 de afmetingen van de luchtkanalen bepaald. Er is gekozen voor een vaste hoogte van 250 mm, dat betekent dat de breedte varieert tussen 900 en 250 mm. Ook is het

drukverlies bepaald door middel van figuur 28.Opm. tabel 9 en figuur 28 uit het dictaat:

klimaatinstallaties deel A1 tekst. In bijlage 4 zijn alle ventilatie-vouden en luchthoeveelheden

opgenomen. In bijlage 5 staan de tabellen met alle waarden voor de verschillende kanaaldelen per verdieping.

In de bijlage 6 hebben we de plattegronden opgenomen waarin we het kanalenplan hebben getekend. We hebben schematisch aangegeven hoe de kanalen per verdieping in het verlaagde plafond lopen en waar de kanalen de ruimten ingaan. De kanalen van de aanvoer en afvoer passen niet samen in het verlaagde plafond, dit komt omdat de leidingen naar de ruimtes toe elkaar niet kunnen kruisen, en er ook ruimte benodigd is voor de armaturen. Daarom hebben we ervoor gekozen om de afvoer kanalen in het plafond te leggen van de naast liggende ruimten (zie bijlage 6). Hierdoor creëren we voldoende ruimte in het verlaagde plafond voor het aanvoerkanaal. Ook hebben we in de plattegrond de luchthoeveelheden (m3/h) aangegeven en de afmetingen van de kanalen.

(17)

2.3 Selecteren luchtbehandelingskast

Voor het gehele kantoor is een ventilatiecapaciteit van 5,3 m3/sec nodig. De doorsnede van de

luchtbehandelingskast is afhankelijk van de gewenste capaciteit. Als in de

luchtbehandelingskast een filter, verwamer en ventilator bevat, mag de maximale

luchtsnelheid door de kast maximaal 3,5 m/s zijn. Is er ook nog een koeler ingebouwd dan mag deze snelheid maximaal 3 m/s zijn. Bij ons kantoor is dit het geval, dus bij de keuze van een luchtbehandelingskast moet hier goed op gelet worden.

De onderstaande tabel zal worden gebruikt om de goede kast te kiezen, deze tabel is afkomstig van Koninklijke Verhulst Luchtbehandeling B.V. De rode verticale streep geeft onze minimale capaciteit aan. De kasten die deze capaciteit hebben zijn niet allemaal geschikt, vanwege de maximale luchtsnelheid van 3 m/s door de kast zelf.

De bijbehorende pijlen moeten volgens onderstaand figuur geinterpeteerd worden:

Luchtbehandelingskast VKT0706, is geschikt maar voldoet maar net aan de criterium met de maximale luchtsnelheid van 3 m/s bij een capaciteit van 5,3 m3/s. Beter is dus om kast

(18)

De maatvoering van de kast is gebaseerd op een moduulmaat van 230 mm, plus 2x de wanddikte van 50 mm. Bij een VKT0707 is de zowel de hoogte als breedtemaat: 7 x 230 mm + 2 x 50 mm = 1710 mm

De lengte is afhankelijk van het aantal componenten wat in de luchtbehandelingskast word geplaatst. Bij elk component hoort een bepaalde kastlengte n x 230 mm, de totale lengte van de kast is n x 230 mm + 2 x 50 mm.

De opstellingsmogelijkheid is gevallen op een standaard opstelling, omdat er voldoende ruimte is in de technische ruimte. Zou dit niet het geval zijn dan zou gekozen kunnen worden voor een verticale opstelling, dubbele bouwlaag, hoekopstelling of eventueel een

U-opstelling. We hebben in onderstaand figuur meteen de opstelling bekeken van een kast met warmteterugwinning, hierbij is de keuze gevallen voor twincoil terugwinning op afzuig. Bij terugwinning via toevoer worden de afmetingen van de kast weer veel groter. Zou voor een ander type terugwinning worden gekozen zoals een kast met platenwisselaar of warmtewiel, dan verdubbelen de hoogte en de lengte van de kast. Hier staat wel een hoger

(19)

2.4 Afmetingen opstellingsplaats

De ruimte van de opstellingsplaats is afhankelijk van de lengte en breedte van de

luchtbehandelingskast. De componenten die in de kast zijn geplaatst moeten te vervangen zijn, hierbij moeten ze uit de kast kunnen worden geschoven en voor onderhoud moet rondom de kast gelopen kunnen worden. De kast is 1710 mm breed, bij het uitschuiven en vervangen van elementen is dus ook een extra breedte nodig van 1710 mm. Verder is er voor onderhoud een 0,5 meter nodig rondom de kast, deze ruimte is nog maar aan 3 zijde nodig omdat aan de andere zijde al de ‘uitschuifruimte’ is gecreerd. Dit betekent dat de minimale breedte van opstellingsplaat voor de luchtbehandelingskast 2 x 1710 mm + 500 mm = 3920 moet zijn. De lengte van de opstellingsplaats moet minimaal 4470 mm + 2 x 500 mm = 5470 mm zijn. Zie bijlage 1 voor de opstellingsplaats van de luchtbehandelingskast.

Afmetingen schacht en verlaagd plafond

Om de totale capaciteit van 5,3 m3/s aan te voeren, is een hoofdkanaal van 700 x 1600 mm

nodig. De afmetingen van de schacht is 800 x 3750, hierdoor kan een toevoer en afvoerkanaal van 700 x 1600 met beugels worden geplaatst in de schacht. Voor de overige leidingen zoals de hwa’s, vuilwaterafvoer en koudwaterleidingen moet nu extra ruimte gemaakt worden.

2.5 Warmteterugwinning

Energieterugwinning is een belangrijk middel om de totale kosten van een luchtbehandelinginstallatie te laten dalen.

Bij energie terugwinapparatuur in een luchtbehandelingskast komen er meer en minderkosten ten opzichte van de investerings- en bedrijfskosten, deze staan hieronder op een rijtje.

Minderkosten Meerkosten Investering -Warmteproductie -Koudeproductie -Bevochtiging -Energie terugwininstallatie

-Bijkomende bouwkundige ingrepen

Exploitatie -Warmteproductie -Koudeproductie -Bevochtiging -Energiegebruik (aandrijving) -Regeling

(20)

het relatief gezien een kleine opstelling. Ook moet worden gekeken voor het type

terugwinning, wat betreft de kosten, naar het aantal uren dat de installatie op jaarbasis draait, de aanschafkosten, energiekosten en onderhoud van de installatie.

Hieronder volgt het type terugwinning wat op de VKT0707 van toepassing kan zijn. Recuperatie:

Bij een recuperatief systeem is er een gezamenlijk scheidingsvlak waarlangs aanvoer en afvoer gaan. Dit scheidingsvlak kan bestaan uit een plaat of buis, bijvoorbeeld een

platenwisselaar. Bij dit type systeem zorgt een vast of vloerbaar medium voor de overdracht van warmte/koude en eventueel vocht. Voorbeelden hiervan zijn systemen met terugwinning via een twincoil of warmtewiel.

Twin coil:

De twincoil is het systeem met het laagste rendement, met deze vorm van

warmteterugwinning is een rendement haalbaar van 40% tot 55%. Het systeem bestaat uit een koeler met bijbehorende druppelvanger die in de warme afvoerluchtstroom wordt geplaatst en een verwarmingsbatterij die in de toevoerstroom van de luchtbehandelinginstallatie wordt geplaatst. Tussen de koeler en verwarmingsbatterij wordt een leidingsysteem aangelegd met een circulatiepomp, dit alles wordt geregeld met een toerengeregelde pomp. Het medium is meestal een water/glycolmengsel om bevriezing te voorkomen.

Platenwisselaar:

De kruisstroom platenwisselaar heeft een rendement van 50% tot 70%. Installatie van een platenwisselaar gebeurt vaak op een manier zodat de retourlucht met de luchtrichting mee naar onderen gevoerd wordt, in verband met het condenseren van de retourlucht. De regeling van een platenwisselaar gebeurt over het algemeen met een bypass. Door de bypass is de platenwisselaar ook geschikt om ‘s nacht vrij te ventileren (nachtkoeling) of om ongewenste opwarming van de toevoerlucht te voorkomen. De platenwisselaars zijn gemaakt van

corrosiebestendig aluminium. Warmtewiel:

Het warmtewiel heeft het hoogste rendement, namelijk tussen de 70% en 85%. Van het

warmtewiel zijn meerdere typen:

- Condensatierotor - Epoxy gecoate rotor - Enthalpierotor - Adsortpierotor - Absorptierotor

(21)

2.6 Keuze inblazen en type roosters

Om in de kantoorruimte zo’n goed mogelijk klimaat te laten ontstaan, is voor het volgende ‘verwarm-principe’ gekozen:

Hierbij wordt voor de luchtinblaas gekozen voor een anemostaat met 1 uitblaasrichting, zou hier voor een anemostaat gekozen worden met meerdere uitblaasrichtingen, dan zouden de verschillende luchtstromen elkaar verdringen, en zouden er tussen de anemostaten

wervelstromen ontstaan.

Afvoer van de ‘verontreinigende lucht’ gebeurt door afzuiging in het verlaagd plafond, deze zuigt de lucht af die door de kieren van het verlaagd plafond komt. Hierdoor zijn geen extra afvoerroosters nodig in het verlaagd plafond.

In het laatste onderdeel van dit verslag is de plafondtekening te zien, met daarin geïntegreerd armaturen en luchtkanalen/uitblaasroosters.

(22)

3.

Keuze CV-ketel

op basis van de berekeningen uit fase 2 zullen we een keuze moeten maken voor een CV-ketel. Het minimale vermogen van de ketel moet 310 kW bedragen, zo blijkt uit de berekening van fase 2.

We hebben hier gekozen voor een condenserende HR ketel van Viessmann.

Bij verwarming van het water tot 80o C heeft de ketel een nominaal vermogen van 370 kW.

De lengte van de ketel bedraagt dan 1871 mm, breedte is 1128 mm en de hoogte is 2290 mm. Het totale gewicht bedraagt 890 kg.

Voor de specificaties van de CV-ketel zie bijlage 8

De ketel wordt aangesloten op de luchtbehandelingskast, die de lucht in de wintersituatie kan voorzien van extra warmte. Op de ketel zullen in (bijna) alle ruimten radiotoren worden aangesloten, voor het opvangen van de koudeval bij ramen en het naverwarmen van de ruimte. Op de begane grond en 1ste verdieping zal er ter plaatse van de vliesgevel convectors

worden geplaatst om de ruimte na te verwarmen en het opvangen van de koude val. De convectoren worden toegepast in verband met het zicht op de binnenruimten.

Voor de radiatoren zal de Global aluminium Oscar DE LUXE worden gebruikt. Deze is verkrijgbaar in verschillende afmetingen. We zullen de radiator van 2046 x 480 mm toepassen. De JAGA mini vloermodel van 13 cm hoog, wordt als convector toegepast.

(23)

4.

Geluidsaspecten in nevenruimten

Eisen conform bouwbesluit

Artikel 3.6 stuurartikel

Lid 1.

Een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen geluid van installaties.

Lid 2.

Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.6 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Lid 3.

Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.6 geen voorschrift is aangewezen.

(24)

Artikel 3.7 aangrenzend perceel

Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift van een gebruiksfunctie veroorzaakt in een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie op een

aangrenzend perceel een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A). Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie

of een overige gebruiksfunctie.

Lid 3.

Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een

warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald

(25)

Artikel 3.17 stuurartikel

Lid 1.

Een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen onderlinge geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties.

Lid 2.

Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.17 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Lid 3.

Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.17 geen voorschrift is aangewezen.

Artikel 3.17 stuurartikel

Lid 1.

Een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen onderlinge geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties.

Lid 2.

Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.17 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die

voorschriften. Lid 3.

Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.17 geen voorschrift is aangewezen.

(26)

Artikel 3.18 ander perceel

Lid 1.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.

Lid 2.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen,

aangrenzende gebruiksfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.

Lid 3.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 4.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 5.

In afwijking van het tweede lid, is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor

contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende onderwijsfunctie, niet kleiner dan 10 dB.

Artikel 3.19 hetzelfde perceel

Lid 1.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 2.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 3.

(27)

In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, is geen eis gesteld aan de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de

geluidsoverdracht van een nevenfunctie van een woonfunctie naar die woonfunctie.

Lid 6.

In afwijking van het derde en vierde lid, is geen eis gesteld aan de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een op hetzelfde perceel gelegen, besloten gemeenschappelijke verkeersruimte.

Lid 7.

In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, geldt geen eis voor de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de

geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke ruimte naar een andere gemeenschappelijke ruimte indien op die ruimten uitsluitend dezelfde gebruiksfuncties zijn aangewezen.

Lid 8.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke index voor luchtgeluid en de

isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een besloten

niet-gemeenschappelijke ruimte naar een binnen hetzelfde gebouw gelegen verblijfsgebied van een andere celfunctie, zijn niet kleiner dan -5 dB.

Lid 9.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke index voor luchtgeluid en de

isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een niet-gemeenschappelijke besloten ruimte van een logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw naar een

gemeenschappelijk verblijfsgebied van een logiesfunctie of een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een andere logiesfunctie gelegen in hetzelfde logiesgebouw, zijn niet kleiner dan -5 dB.

Lid 10.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 0 dB.

Lid 11.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 10 dB.

Lid 12.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende onderwijsfunctie, is niet kleiner dan 0 dB.

Lid 13.

In afwijking van het tweede lid is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor

contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende onderwijsfunctie niet kleiner dan 10 dB

(28)

grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.

Lid 2.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen,

aangrenzende gebruiksfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.

Lid 3.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 4.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 5.

In afwijking van het tweede lid, is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor

contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende onderwijsfunctie, niet kleiner dan 10 dB. Artikel 3.19 hetzelfde perceel

Lid 1.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 2.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Lid 3.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid van een besloten

ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven

grenswaarde.

Lid 4.

(29)

In afwijking van het derde en vierde lid, is geen eis gesteld aan de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een op hetzelfde perceel gelegen, besloten gemeenschappelijke verkeersruimte.

Lid 7.

In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, geldt geen eis voor de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de

geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke ruimte naar een andere gemeenschappelijke ruimte indien op die ruimten uitsluitend dezelfde gebruiksfuncties zijn aangewezen.

Lid 8.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke index voor luchtgeluid en de

isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een besloten

niet-gemeenschappelijke ruimte naar een binnen hetzelfde gebouw gelegen verblijfsgebied van een andere celfunctie, zijn niet kleiner dan -5 dB.

Lid 9.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke index voor luchtgeluid en de

isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een niet-gemeenschappelijke besloten ruimte van een logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw naar een

gemeenschappelijk verblijfsgebied van een logiesfunctie of een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een andere logiesfunctie gelegen in hetzelfde logiesgebouw, zijn niet kleiner dan -5 dB.

Lid 10.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 0 dB.

Lid 11.

De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van

een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 10 dB.

Lid 12.

De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de

geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende onderwijsfunctie, is niet kleiner dan 0 dB.

Lid 13.

In afwijking van het tweede lid is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor

contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende onderwijsfunctie niet kleiner dan 10 dB

(30)

Verlichtingsmethode

Er bestaan diverse mogelijkheden om een object of ruimte te verlichten. Zeer globaal kunnen we licht verdelen in dag en kunstlicht.

Daglicht

Wanneer er over daglicht wordt gesproken, dient een onderscheid gemaakt te worden in direct zonlicht en hemel licht. Direct zonlicht bereikt het aardoppervlak rechtstreeks en laat

kenmerkende rechte schaduwen van objecten achter. Naast licht bevat de door de zon

uitgezonden straling ook infrarode straling. Deze straling ervaren wij als warmte, zodra deze onze huid bereikt. Een deel van het zonlicht wordt door deeltjes in de atmosfeer verspreid. Dit licht komt via ..n of meerdere reflecties op aarde. Indien we buiten staan en om ons heen kijken is dit hemellicht te schematiseren als een halve bol, waar we midden in staan. De luminantie van deze halve bol is niet overal even groot. De grootste luminantie treffen we aan in het zenit (loodrecht boven ons). De luminantie is bij een volledig bewolkte lucht hier wel drie keer zo groot als vlak boven de horizon. Van invloed op de daglichthoeveelheid zijn: -tijdstip (zon hoogte)-datum (zon hoogte)-weer (bewolking)

Kunstlicht

Het kunstlicht dat wordt gebruikt om ruimten te verlichten wordt meestal onderverdeeld aan de hand van de werkingswijze. Hierbij bestaan drie hoofdgroepen:

 Gloeilampen;

 Halogeen(gloei)lampen;  Gasontladingslampen;

Gloeilampen

De gloeilamp is een “temperatuurstraler”. Zijn werking berust daarop dat een metaaldraad begint te gloeien als deze door elektrische stroom verhit wordt. Bijtoenemende temperatuur verschuift het spectrum van het uitgestraalde licht in het bereik van de kortere golflengtes. Een normale gloeilamp zendt meer infrarode straling uit, dan straling in het zichtbare gebied. Wat betekent dat de gloeilamp meer warmte produceert dan licht. Meestal wordt wolfraam als materiaal voor de metaaldraad gebruikt. Wolfraam verdampt echter wel langzaam, met als gevolg dat na verloop van tijd de gloeilamp niet meer functioneert. Een ander gevolg van het verdampen van het wolfraam is dat de glazen bol om de metaaldraad vervuilt, wat de

afgegeven hoeveelheid licht doet afnemen. Om het oxideren van de draad tegen te gaan, wordt de glazen bol vaak gevuld met een gas. Meestal is dit gas stikstof, of een menging van

(31)

Halogeen(gloei)lampen

De halogeenlamp werkt op gelijke wijze als de gloeilamp. Alleen wordt bij een halogeenlamp halogeengas als vulmiddel van de lamp gebruikt. Bij deze lamp verbindt het verdampte wolfraam zich met het halogeengas. De verbinding kan niet tegen de glazen bol neerslaan, maar zal bij de hete draad weer uiteenvallen. De halogeenlamp heeft in vergelijking met de oorspronkelijke gloeilamp een wit- ter licht door de hogere temperatuur van de gloeidraad. Tevens heeft de halogeenlamp een twee tot viermaal zo lange levensduur.

Gasontladingslampen (fluorescentie lampen)

Bij een gasontladingslamp wordt in een met gas of metaaldamp gevulde ruimte een spanning tussen twee elektroden opgewekt. Deze spanning zorgt voor een elektronenstroom tussen de elektroden. De elektronen botsen op hun weg naar de positieve elektrode tegen gasatomen aan. Als de snelheid van de elektronen groot genoeg is, geven de aangeslagen gasatomen een straling af. Ieder gas geeft zo zijn eigen straling in een meestal smal bereik af. Als de snelheid van de elektronen wordt vergroot, dan worden de gasatomen niet meer aangeslagen maar geïoniseerd. Het gasatoom splitst zich dan in een ion een elektron. Het aantal werkzame deeltjes in de ruimte wordt zo verhoogd, waardoor in totaal meer straling wordt afgegeven. Het gebruikte gasmengsel is bepalend voor de afgegeven straling. Dit is bij

gasontladingslampen nooit een continu spectrum. Meestal worden door deze lampen pieken uitgezonden, waarvan de golflengte niet binnen het zichtbare licht valt. Door de binnenkant van het glazen omhulsel van de lamp te voorzien van een dun poeder, kan de door het gas uitgezonden straling gedeeltelijk worden omgezet in straling die wel binnen het zichtbare licht valt. Vooral fluor poeder wordt hiervoor toegepast. Fluor poeder zetultraviolet licht om in zichtbaar licht.

(32)

Armaturen

Terwijl de lamp primair de bron van het licht is, zijn reflectoren lamellen vereist. Om het licht te helpen verspreiden en richten naar waar het nodig is. De armatuur is het apparaat dat deze functies uitvoert. Ook heeft de armatuur een functie in het beschermen van de gebruiker tegen verblinding. Daarbij beschermt de armatuur de gebruiker voor de vaak verhitte lamp en de elektrische bedrading, andersom dient de armatuur als beschermhoes voor de breekbare lamp

(33)
(34)

Armaturen kunnen ook worden onderverdeeld naar de verticale lichtverdeling. De directe verlichting is hierin het licht dat rechtstreeks naar het werkvlak wordt uit-gestraald, terwijl de indirecte verlichting naar het plafond wordt uitgestraald en via een of meerdere reflecties het werkvlak bereikt.

Classificatie voor algemene verlichting door het CIE

Lichthoeveelheid

De basis voor ieder verlichtingsplan is de hoeveelheid licht, die voor een bepaalde oogtaak ter beschikking staat. Er is uitgebreid onderzoek verricht naar de onder en bovengrens van de lichtsterkte voor bepaalde situaties. In het bijzonder de lichtcondities van de werkplaats, onder welke men een oogtaak optimaal kan uitvoeren, zijn uitgebreid onderzocht.

Tot 1000 lux stijgt de zichtprestatie steil (het vermogen om objecten of details van kleine omvang te onderscheiden). De ondergrens voor de verlichtingsterkte in eist.

In uitzonderlijke gevallen, zoals bij operaties, kan een plaatselijke verlichtingsterkte van 10.000 nodig zijn. Voor kantoorruimten is de aanwezigheid van zo’n 500 lux vereist. De verlichtingsterkte alleen zegt niet veel over de daadwerkelijke waarneming.

Het is immers niet de op een object vallende verlichtingsterkte die wordt waargenomen, maar de door een object uitgestraalde en gereflecteerde straling.

Bepalend voor de daadwerkelijke waarneming is de luminantie van het object.

Ook voor de luminantie bestaan aanbevelingen. Zowel voor de absolute luminantie als voor de luminantiecontrasten tussen object en omgeving. Deze aanbevelingen optimaliseren de oogtaken op de werkplaats. Te hoge absolute luminanties leiden tot verblinding. Voor luminantiecontrasten geldt dat gezocht moet worden naar een goede balans. Te grote contrasten maken een ruimte onrustig, terwijl te weinig contrast een ruimte saai doet ogen.

(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Druppel/aërogene isolatie; Deze vorm van isolatie is van toepassing bij micro-organismen die zich behalve via contact óók via druppels door de lucht verspreiden of alleen

In deze folder leest u waarom isolatie nodig is, welke maatregelen dit zijn en wat dat inhoudt voor u en uw bezoek.. Bacteriën

Om te voorkomen dat uw kind in aanraking komt met een virus of bacterie, treffen de ziekenhuismedewerkers (die uw kind verzorgen, behandelen en bezoeken) de volgende

Mocht u nog vragen hebben tijdens uw verblijf in aerogene isolatie, dan kunt u deze stellen aan de behandelend arts of de verpleegkundige die voor u zorgt. Ook kunt u de

Mocht u nog vragen hebben tijdens uw verblijf in beschermende isolatie, dan kunt u deze stellen aan de behandelend arts of de verpleegkundige die voor u zorgt. Ook kunt u

Mocht u nog vragen hebben tijdens uw verblijf in strikte isolatie, dan kunt u deze stellen aan de behandelend arts of de verpleegkundige die voor u zorgt. Mocht u na uw opname

De maatregelen zijn er om ervoor te zorgen dat de bij u gevonden bacteriën of andere micro-organismen zich niet verspreiden naar andere patiënten, ziekenhuismedewerkers of

Aërogene isolatie wordt toegepast indien u (mogelijk) drager bent van micro-organismen die zich over grote afstanden via de lucht kunnen verspreiden.. Dit kan bijvoorbeeld het