• No results found

Kwaliteitscriteria 2.1

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwaliteitscriteria 2.1"

Copied!
119
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kwaliteitscriteria 2.1

Voor vergunningverlening, toezicht en

handhaving krachtens de Wabo

(2)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

Deel A: Algemeen ... 5

1.

Inleiding ... 5

1.1 Achtergrond ... 5

1.2 Doel ... 5

1.2.1 Wat is er nog meer? ... 6

1.2.2 Hoe nu verder? ... 6

1.3 Leeswijzer ... 6

2. Afbakening ... 7

2.1 Voor wie zijn de criteria? ... 7

2.2 Reikwijdte takenpakket... 7

2.3 Elementen van de kwaliteitscriteria ... 8

3. Criteria voor kritieke massa ... 9

3.1 Waarom? ... 9

3.2 Overwegingen ... 9

3.2.1 Afhankelijkheid van werkaanbod ... 9

3.2.2 Vaardigheden en competenties ...10

3.2.3 Verschillende eisen binnen één deskundigheidsgebied ...10

3.2.4 Mogelijkheden voor integraal werken ...11

3.2.5 Functiescheiding ...12

3.2.6 Complexe versus eenvoudige situaties en activiteiten ...13

3.3 Definities ...16

3.3.1 Borging ...19

3.3.2 Opleiding ...24

3.3.3 Werkervaring ...26

3.3.4 Aanvullende kennis ...26

3.3.5 Frequentie ...27

3.3.6 Aantal ...28

3.4 Opbouw ...28

4. Procescriteria ...32

4.1 Waarom? ...32

4.2 Overwegingen ...32

4.2.1 Sluitende BIG-8 ...32

4.2.2 Transparantie in de uitvoering ...33

(3)

3

4.2.3 Andere kwaliteitseisen ...33

4.3 Processtappen ...33

4.3.1 Rapportage en evaluatie ...33

4.3.2 Strategisch beleidskader ...34

4.3.3 Operationeel beleidskader ...34

4.3.4 Planning en control ...35

4.3.5 Voorbereiden ...35

4.3.6 Uitvoering ...35

4.3.7 Monitoring ...36

4.4 Toepassing van de criteria ...37

5. Criteria voor inhoudelijke kwaliteit en prioriteiten ...38

5.1 Waarom? ...38

5.2 Definitie ...38

5.2.1. Inhoudelijke elementen probleemanalyse, beleid, strategie en programma ...38

5.2.2. Toets- en toezichtprotocol ...39

5.2.3. Wijze van toezicht ter plaatse ...39

5.2.4. Landelijke sanctiestrategie ...39

5.2.5. Landelijke prioriteiten ...39

5.3 Toepassing van de criteria ...40

Bijlage 1: Rechtstreekse verboden ...41

Bijlage 2: Afkortingenlijst ...43

Deel B: Criteria voor kritieke massa ...45

Generieke deskundigheidsgebieden ...45

1. Casemanagen ...46

2. Vergunningverlening bouwen en ruimtelijke ordening ...47

3. Vergunningverlening milieu ...50

4. Toezicht en handhaving bouwen en ruimtelijke ordening ...56

5. Toezicht en handhaving milieu ...58

6. Toezicht en handhaving bodem ...64

7. Toezicht en handhaving groene wetten ...65

Juridische deskundigheidsgebieden ...66

8. Behandelen juridische aspecten vergunningverlening ...66

9. Behandelen juridische aspecten handhaving ...67

10. Behandelen juridische aspecten afwijkingsbesluiten ...68

11.

Ketentoezicht

...71

(4)

4

Specialistische deskundigheidsgebieden accent bouwen ...74

13. Bouwfysica ...75

14. Brandveiligheid ...77

15. Constructieve veiligheid ...79

16. Bouwakoestiek ...80

17. Sloop en asbest ...82

Specialistische deskundigheidsgebieden accent milieu ...83

18. Afvalwater (indirecte lozingen) ...84

19. Bodem, bouwstoffen, water ...85

20. Externe veiligheid ...87

21. Geluid ...90

22. Groen en ecologie ...94

23. Luchtkwaliteit ...95

Specialistische deskundigheidsgebieden accent ruimtelijke ordening ...97

24. Stedenbouw en inrichting openbare ruimte ...97

25. Exploitatie en planeconomie ... 100

26.

Cultuurhistorie

... 101

(5)

5

Deel A: Algemeen

1

Inleiding

1.1 Achtergrond

In artikel 21 van de Grondwet staat de zorgplicht van de overheid voor het milieu

vermeld. De gezamenlijke overheden hebben daarom hier een belangrijke taak te

vervullen. De instrumenten vergunningverlening, toezicht en handhaving in het

Omgevingsrecht geven hier, naast andere instrumenten, invulling aan.

Als overheid zijn we verantwoordelijk voor een goede taakinvulling. Belangrijk hierbij zijn

afspraken over wat een goede taakinvulling is. In de Packagedeal die de VNG, het IPO en

het Rijk in juni 2009 hebben gesloten, is afgesproken dat er kwaliteitscriteria worden

ontwikkeld en vastgesteld waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving in het

Omgevingsrecht moeten voldoen.

Vanuit de uitdaging om te komen tot één set met criteria die het fundament vormt voor

een adequate uitvoering van de vergunningverlening, toezicht en handhaving is de set

aan kwaliteitscriteria 2.0 tot stand gekomen (3 december 2009). Een grote en brede

groep praktijkdeskundigen uit gemeenten, provincies, landelijke en regionale diensten

leverden hieraan een bijdrage.

De ervaring die tot nu toe is opgedaan met de toepassing van deze criteria, heeft geleid

tot de set kwaliteitscriteria 2.1. De uitdaging was om de aanpassingen door te voeren,

zonder in te leveren op het ambitieniveau van de kwaliteitscriteria 2.0.

De kwaliteitscriteria zijn herzien op tien punten, die vastgesteld zijn in het Bestuurlijk

overleg van PUmA met de staatssecretaris van Milieu (28 juni 2012). Om de eenduidige

interpretatie van de systematiek en daartoe behorende kwaliteitscriteria te bevorderen,

is de structuur en diepgang van dit document aangepast en is aangesloten bij andere

lopende trajecten als Programmatisch handhaven.

1.2 Doel

De kwaliteitscriteria zijn bedoeld om de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en

handhaving (de VTH-taken) door gemeenten en provincies in het Omgevingsrecht te

professionaliseren en de kwaliteit in de organisatie te borgen. De criteria gaan over

proces, inhoud en kritieke massa.

Het voldoen aan de criteria zorgt ervoor dat het bevoegd gezag in staat is om de

gewenste kwaliteit en continuïteit te leveren. De set maakt inzichtelijk welke kwaliteit

van de VTH-taken burgers, bedrijven en instellingen, maar ook overheden onderling en

als opdrachtgevers, mogen verwachten.

(6)

6

Door te voldoen aan de criteria zorgt het bevoegd gezag ervoor dat ze in staat is om de

gewenste kwaliteit te leveren.

De kwaliteitscriteria zijn er op verschillende niveaus beschreven. Deels hebben ze

betrekking op de organisatie en deels op de medewerkers.

Voor de organisatie betekent dit dat er een sluitende beleidscyclus om kwaliteit te borgen

moet zijn, er een inhoudelijke ondergrens is en de taken belegd moeten worden

organisaties die continuïteit in de uitvoering kunnen garanderen.

Op medewerkerniveau moeten de taken belegd worden bij medewerkers die voldoende

deskundig zijn om deze taken adequaat uit te kunnen voeren.

1.2.1 Wat is er nog meer?

In 2010 zijn de output- en outcomecriteria ontwikkeld voor VTH-taken. Het biedt

organisaties handvatten voor het stellen van meetbare doelen en afrekenbare resultaten.

De ouput- en outcomecriteria zijn daarmee een waardevolle concretisering op de

kwaliteitscriteria 2.1.

1.2.2 Hoe nu verder?

Deze set met kwaliteitscriteria zal conform het wetsvoorstel VTH wettelijk worden

vastgelegd. De datum waarop alle overheidsorganisaties zullen moeten is per 1 januari

2015.

De implementatie gaat niet vanzelf, daarom zal er vanaf begin 2013 een

implementatietraject gestart worden.

De uitvoering van de VTH-taken is veranderd in loop van de tijd. Ook de eisen die gesteld

worden aan de uitvoering veranderen. Een dynamische set kwaliteitscriteria is daarom

belangrijk, zodat de kwaliteit van de taken, ook bij nieuwe onderwerpen, gewaarborgd

blijft. De eerste grote aanpassingen wordt verwacht begin 2015, wanneer het

kwaliteitsstelsel moet draaien.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de afbakening van de kwaliteitscriteria beschreven. De driedeling in de

kwaliteitscriteria is vervolgens in de hoofdstukken 3 (criteria voor kritieke massa), 4

(procescriteria) en 5 (criteria voor inhoudelijke kwaliteit en prioriteiten) uitgewerkt. In

afwijking van versie 2.0 zijn de spelregels opgenomen in deze drie hoofdstukken.

In de bijlagen zijn de kwaliteitscriteria opgenomen die voorheen (versie 2.0) in Deel B

stonden. In bijlage 1 staan de criteria voor kritieke massa en in bijlage 2 de criteria voor

proces, inhoudelijke kwaliteit en prioriteiten.

(7)

7

2

Afbakening

In de onderstaande paragrafen is de afbakening van de kwaliteitscriteria uitgewerkt.

2.1 Voor wie zijn de criteria?

De kwaliteitscriteria zijn primair voor het bevoegd gezag van de Wabo. Daarbij gelden de

volgende bijzonderheden:

De kwaliteitscriteria voor taken behorende bij de bevoegdheid van het Ministerie van

Economische Zaken (voor mijnbouw) en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu

(voor defensieterreinen) zijn niet uitgewerkt.

De kwaliteitscriteria gelden niet als eis voor de adviserende taken die door wettelijke

adviseurs (LNV, OC&W en waterschappen) in het kader van de Wabo worden

uitgevoerd.

De kwaliteitscriteria gelden wel voor de activiteiten in het kader van de verklaring

van geen bedenkingen (vvgb), omdat deze vvgb in feite een onderdeel van de

omgevingsvergunning betreft waarvoor een ander bestuursorgaan materieel bevoegd

gezag is. De kwaliteitseisen gelden voor dat bestuursorgaan met betrekking tot het

vvgb-onderdeel.

De criteria hebben geen betrekking op artikel 2.2 van de Wabo (autonome

taakuitoefening, onder meer kap en inrit). Een vrijwillige toepassing van de criteria op

deze taken uit artikel 2.2 is uiteraard mogelijk.

2.2 Reikwijdte takenpakket

De criteria hebben betrekking op het minimale kwaliteitsniveau dat nodig is om taken op

het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (inclusief de hiervoor

benodigde activiteiten) tijdig, met de juiste procedurele en inhoudelijke kwaliteit en in

continuïteit te kunnen uitvoeren.

De afbakening is gebaseerd op artikel 2.1. van de Wabo. Het betreft de

vergunningverlening van, het toezicht op én de handhaving van onder meer de

activiteiten bouwen, monumenten, milieu, brandveilig gebruik, planologische afwijking,

flora- en fauna en natuurbescherming. Op grond van artikel 2.1 zijn de onderstaande

taken te benoemen:

Het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een omgevingsvergunning;

Het afhandelen van meldingen;

Het verlenen van ontheffingen;

Het opstellen en vaststellen van een verklaring van geen bedenkingen.

De afbakening voor toezicht en handhaving is gebaseerd op de activiteiten die zijn

benoemd in artikel 2.1 van de Wabo, op de activiteiten zoals bedoeld in artikel 5.2,

(8)

8

eerste lid van de Wabo en op de rechtstreekse verboden op grond van de wetten (o.a.

Wet bodembescherming, Wet milieubeheer, Wet ruimtelijke ordening en Woningwet) en

artikelen die in bijlage 1 zijn opgenomen.

Op grond van artikel 5.2, eerste lid van de Wabo zijn de volgende taken te benoemen:

Informatie verzamelen over de vraag of een activiteit of zaak voldoet aan de daaraan

gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel

naar aanleiding daarvan interveniëren of adviseren ter zake van sanctionering aan

het bevoegd gezag;

Informatie vastleggen en uitwisselen (inclusief de overdracht en meldingen aan het

OM) met het oog op de beoordeling van de naleving van de regelgeving door de

rechtssubjecten en de eventueel daarop volgende interventie of advisering inzake het

opleggen van bestuurlijke sancties (waaronder het opleggen van een bestuurlijke

strafbeschikking);

Zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de geldende voorschriften,

op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het

betrokken project uitvoert;

Beoordelen van wettelijke adviezen in het kader van bestuursrechtelijke, dan wel

strafrechtelijke bevoegdheden;

Klachten behandelen die betrekking hebben op de naleving van de regelgeving door

rechtssubjecten;

Bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sanctiebevoegdheden toepassen (en in dat

kader procedures te voeren).

Tenslotte is de afbakening voor zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving

gebaseerd op de activiteiten die benoemd zijn in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 van

de Wabo. Dit betreffen de activiteiten voor het verlenen van de omgevingsvergunning in

strijd met het vigerende bestemmingsplan, het inpassingplan of de beheersverordening

en waarvoor een goede ruimtelijke onderbouwing en motivering nodig is

(afwijkingsbesluit).

2.3 Elementen van de kwaliteitscriteria

In lijn met het gedachtegoed vanuit (inter-)nationale standaarden voor

kwaliteitsmanagement is gekeken naar de belangrijkste elementen voor het opstellen

van de kwaliteitscriteria om de uitvoeringspraktijk op een steeds hoger plan te krijgen.

Deze elementen zijn (1) de kritieke massa, (2) proceskwaliteit en (3) inhoud en

prioriteiten en worden in de volgende hoofdstukken uitgewerkt.

(9)

9

3

Criteria voor kritieke massa

3.1 Waarom?

Het fundament van kwaliteit is het afleveren van een zo goed mogelijk product. Hiervoor

is vooral vakmanschap nodig. De criteria voor kritieke massa adresseren dit

vakmanschap in termen van voldoende opleiding, ervaring, kennis en het onderhouden

en borgen daarvan. Organisaties en medewerkers die aan deze criteria voldoen moeten

in de kern in staat zijn om producten af te leveren met de gewenste kwaliteit.

Met de kwaliteitscriteria voor kritieke massa kan een antwoord gegeven worden op de

vraag of een organisatie en haar medewerkers in principe in staat zijn om de taken en

onderliggende operationele activiteiten uit te voeren, gegeven de minimaal benodigde

deskundigheid voor de uitvoering van deze taken en de continuïteit daarvan. In dit

hoofdstuk zullen de criteria van de kritieke massa uiteen worden gezet, mede aan de

hand van enkele spelregels die voor de organisaties gelden.

3.2 Overwegingen

3.2.1 Afhankelijkheid van werkaanbod

Er zijn situaties denkbaar die logischerwijs niet zullen voorkomen gezien de aard, grootte

of omvang van het inrichtingenbestand dan wel het gebied. Indien het bevoegd gezag dit

gemotiveerd

kan

aantonen,

dan

hoeft

zij

niet

over

de

betreffende

deskundigheidsgebieden te beschikken. Dit is met name afhankelijk van:

1. De aard en complexiteit van de aanvragen;

2. De aard en omvang van bouw- en/of verbouwactiviteiten;

3. De klasse inrichtingen per sector;

4. De (delen van) specialistische deskundigheidsgebieden die uitbesteed worden;

5. Het principebesluit om wel of geen afwijkingsbesluiten te nemen.

De criteria voor kritieke massa hebben geen relatie met de omvang van het werkaanbod.

Organisaties die een beperkt aantal activiteiten uitvoeren, dienen te voldoen aan dezelfde

criteria als organisaties die veelvuldig deze activiteiten uitvoeren. De criteria voor kritieke

massa geven de organisaties een ondergrens van het aantal medewerkers en hun

deskundigheid, die nodig is om activiteiten in continuïteit uit te kunnen voeren.

Het is zeer waarschijnlijk dat bij een aantal organisaties vanuit het werkaanbod een

grotere capaciteit nodig is voor een aantal deskundigheden dan in dit rapport (op basis

van de kritieke massa) staat aangegeven. Daarnaast zal er mogelijk op onderdelen

onvoldoende werkaanbod zijn voor het benodigde aantal medewerkers en de

bijbehorende tijdsbesteding per persoon. Het verdient in dat geval dan ook aanbeveling

om de samenwerking met andere partijen op te zoeken.

(10)

10

De kwaliteitscriteria in dit rapport zijn niet de rekentool om te bepalen wat het aantal

benodigde medewerkers is op basis van het werkaanbod. In de procescriteria is bij

criterium 2 (probleemanalyse) en criterium 11 (borging personele en financiële

capaciteit) aangegeven op basis waarvan de capaciteit moet worden vastgesteld en

geborgd.

3.2.2 Vaardigheden en competenties

Kritieke massa heeft geen betrekking op algemene (sociale) vaardigheden en

competenties. Hiermee worden vaardigheden en competenties bedoeld die niet direct te

koppelen zijn aan de wettelijke afbakening maar waaraan medewerkers van

overheidsorganen veelal moeten voldoen, zoals het kunnen opstellen van besluiten en

project- en procesmanagement. Vanuit het oogpunt van lokale autonomie en in

aansluiting op bestaande competentieprofielen is er gekozen geen competentieprofielen

te ontwikkelen in het kader van dit project. Binnen het Programma Uitvoering met

Ambitie is binnen het project Arbeidsmarkt en deskundigheid wel aandacht voor

opleidingen en het ontwikkelen van de juiste competenties.

De deskundigheidsgebieden waarvoor de kritieke massa geldt zijn geen functieprofielen.

Zij ordenen de activiteiten die uitgevoerd moeten worden en geven vervolgens per

activiteit aan welke kritieke massa nodig is. In de praktijk kan één medewerker over

meerdere deskundigheden beschikken.

3.2.3 Verschillende eisen binnen één deskundigheidsgebied

In sommige gevallen gelden voor de activiteiten binnen één deskundigheidsgebied

verschillende eisen voor kritieke massa. In de praktijk betekent dit dat activiteiten door

verschillende personen binnen of buiten de organisatie kunnen worden uitgevoerd en dat

de organisatie dan alsnog voldoet. Met andere woorden, het is goed mogelijk dat drie

van de vier activiteiten van één deskundigheid door medewerker A, B of C worden

uitgevoerd en de overige activiteiten door medewerker D en E.

Voor   de   deskundigheden   ‘3.   Vergunningverlening   milieu’   en   ‘5.   Toezicht   en   handhaving  

milieu’  geldt  een  verbijzondering.  Voor  deze  deskundigheden  is  onderscheid  gemaakt  in  

de sectoren (1) procesindustrie, (2) agrarisch en (3) afval. Medewerkers die binnen deze

sectoren actief zijn, dienen minimaal 1/3 van een fte te besteden aan deze sector én in

totaal   minimaal   2/3   van   een   fte   te   besteden   aan   de   deskundigheid   ‘3.  

Vergunningverlening  milieu’  of  ‘5.  Toezicht  en  handhaving  milieu’.  

(11)

11

Spelregel: De bevoegd gezag organisatie dient te voldoen aan de criteria,

ongeacht waar activiteiten worden uitgevoerd.

Hieronder staat van deze mogelijkheid een concreet voorbeeld uitgewerkt.

3.2.4 Mogelijkheden voor integraal werken

De optelsom van het aantal medewerkers in de deskundigheidstabellen is niet gelijk aan

het totaal aantal benodigde medewerkers. In de tabellen (deel B) staat hoeveel

medewerkers over een bepaalde deskundigheid moeten beschikken. Eén medewerker

kan beschikken over deskundigheid voor meerdere activiteiten, groepen van activiteiten

of deskundigheidsgebieden. De frequentie waarmee de taak uitgevoerd moet worden is

bepalend voor over hoeveel deskundigheidsgebieden één medewerker kan beschikken.

Een medewerker casemanagen besteedt 1/3 van zijn tijd aan de activiteiten behorende bij dit

deskundigheidsgebied. Dit betekent dat de overige 2/3 van zijn tijd ten gunste kan komen van een ander

(12)

12

Spelregel: Eén persoon kan (delen van) meerdere deskundigheden bezitten en

daarbij is het ook mogelijk om generieke en specialistische deskundigheden te

combineren.

Het verenigen van generieke en specialistische deskundigheden binnen één persoon is in

principe mogelijk als de opleiding, kennis en ervaring vanuit een specialistische

deskundigheid vaak binnen een generieke deskundigheid worden toegepast. Gangbare

voorbeelden   hiervan   zijn   het   combineren   van   de   generieke   deskundigheden   ‘2.  

Vergunningverlening  bouwen  en  ruimtelijke  ordening’  en  ’13.  Bouwfysica’.  of  bijvoorbeeld  

het combineren van de generieke deskundigheid ‘3.   Vergunningverlening   milieu’   en   de  

specialistische  deskundigheid  ’22.  Luchtkwaliteit’.  

Spelregel:  

De  

deskundigheden  

‘8.  

Behandelen  

juridische  

aspecten  

vergunningverlening’   en   ‘9.   Behandelen   juridische   aspecten   toezicht   en  

handhaving’   zijn   te   combineren wanneer   de   domeinen   ‘bouw’   en   ‘milieu’  

voldoende geborgd zijn en een minimaal aantal van vier medewerkers voor

beide deskundigheden tezamen zeker wordt gesteld.

Organisaties  die  de  activiteiten  van  de  deskundigheidsgebieden  ‘8.  Behandelen  juridische  

aspecten   vergunningverlening’   en   ‘9.   Behandelen   juridische   aspecten   toezicht   en  

handhaving’  uitvoeren  binnen  zowel  het  domein  bouwen  en  milieu,  kunnen  voldoen  met  

vier medewerkers die ieder 2/3 fte besteden. Van deze vier medewerkers dienen:

er twee te voldoen   aan   de   eisen   voor   ‘8.   Behandelen   juridische   aspecten  

vergunningverlening’   en   twee   te   voldoen   aan   de   eisen   voor   ‘9.   Behandelen  

juridische  aspecten  toezicht  en  handhaving’.  

er twee hoofdzakelijk binnen het domein milieu actief te zijn en twee

hoofdzakelijk binnen het domein bouwen.

Daardoor zijn er mogelijkheden tot collegiaal overleg en is er achtervang beschikbaar

binnen (1) deskundigheden vergunningverlening en toezicht & handhaving en (2) binnen

de domeinen bouwen en milieu. Indien een organisatie alleen binnen het milieudomein

actief   is,   gelden   alleen   de   eisen   voor   ‘8.   Behandelen   juridische   aspecten  

vergunningverlening’   en   de   eisen   voor   ‘9.   Behandelen   juridische   aspecten   toezicht   en  

handhaving’.  

Voor alle combinaties geldt de eis van functiescheiding op dossier- dan wel objectniveau.

3.2.5 Functiescheiding

Voor functiescheiding gelden de volgende spelregels.

Spelregel: Voor de generalistische deskundigheidsgebieden geldt een principiële

functiescheiding op persoonsniveau tussen vergunningverlening enerzijds en

toezicht en handhaving anderzijds. Deze scheiding op persoonsniveau geldt ook

tussen vergunningverlening of toezicht en handhaving enerzijds en het bevoegd

gezag in de rol van initiatiefnemer of ontwikkelaar anderzijds.

(13)

13

Voor de specialistische functies geldt een scheiding op object- of dossierniveau. Een

specialist die een advies heeft uitgebracht in het vergunningverleningproces voor dossier

X kan niet dezelfde zijn die in het toezicht- en handhavingproces een advies opstelt voor

ditzelfde dossier.

Bij toezicht en handhaving voor bouwwerken geldt nog een extra eis. De scheiding op

dossier- of objectniveau geldt ook tussen de bouwfase en de gebruiksfase voor de

toezichthouders. De toezichthouder die tijdens de bouw toezicht heeft gehouden kan niet

dezelfde zijn die in de gebruikfase het toezicht op ditzelfde object of dossier uitvoert.

Deze spelregel geldt niet voor de specialisten die de toezichthouder daarbij consulteert.

3.2.6 Complexe versus eenvoudige situaties en activiteiten

Indien voldaan wordt aan de deskundigheidseisen voor complexere activiteiten, dan

wordt automatisch voldaan aan de deskundigheidseisen voor dezelfde eenvoudige

activiteiten.   Ditzelfde   geldt   ook   voor   de   indeling   in   klassen   bij   de   deskundigheden   ‘3.  

Vergunningverlening milieu’   en   ‘5.   Toezicht   en   handhaving   milieu’.   Het   is   in   de   praktijk  

mogelijk activiteiten te combineren binnen één medewerker. Waarbij geldt dat indien

deze medewerker voldoet aan de eisen voor de hoogste klasse (III), deze medewerker

automatisch voldoet aan de eisen voor de lagere klassen (I en II) binnen dezelfde sector.

In de deskundigheidstabellen is per deskundigheidsgebied aangegeven of er een

onderscheid is te maken tussen complexe en eenvoudige situaties waar binnen

activiteiten worden uitgevoerd. Aan het uitvoeren van de activiteiten zijn op deze manier

verschillende eisen gesteld afhankelijk van de complexiteit. De mate van complexiteit is

daarmee mede bepalend voor aan welke delen van de kritieke massa criteria de

organisatie moet voldoen.

Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke situaties complex zijn en welke situaties

eenvoudig. Een medewerker op HBO-niveau beoordeelt bij de intake per geval of er

sprake is van een complexe of eenvoudige situatie. Daarbij gelden wel enkele richtlijnen.

Casemanagen

Meervoudige aanvragen waarbij onder andere sprake is van het in werking stellen of

wijzigen van vergunningplichtige bedrijfssituatie, zijn per definitie complex. De

complexiteit van overige aanvragen is afhankelijk van diverse factoren.

(14)

14

Bouwen

De complexiteit van de activiteiten wordt veroorzaakt door de ingewikkeldheid van de

activiteit zelf of het type bouwwerk. Hierbij zijn de volgende bouwwerken doorgaans

niet-complex:

(Schotel) antennes;

Gevelwijzigingen;

Erf- en perceelsafscheidingen;

Zonnecollectoren en zonnepanelen;

Dakkapel/dakopbouw;

Dakramen;

Reclame

Bijgebouw, berging/garage; overige gebruiksfunctie < 50 m2

Verbouw/aanbouw woningen;

Geschakelde en seriematige bouw.

De volgende type bouwwerken zijn doorgaans complex:

Gestapelde bouw;

Bouwwerken > 1000 m2;

Bouwwerken waar personen slapen (m.u.v. woningen).

De volgende aspecten kunnen een bouwwerk complex maken:

Kwaliteit aangeleverde stukken;

Aanvragers die de grenzen van de bouwregelgeving zoeken;

Bijzondere bouwmethoden;

Klachten/handhavingzaken;

Calamiteiten;

Verbouwingen waarbij er gebruik gemaakt wordt van het rechtens verkregen

niveau;

Bebouwde omgeving (kans schade omgeving/bouwveiligheid);

Gelijkwaardigheden;

Meerdere functies;

Aanwezigheid brandmeld-/ontruimingsinstallaties;

Woningen kunnen complex zijn als er sprake is van het opzoeken van grenzen bij

epc-, daglicht-, ventilatieberekeningen etc.;

Luxe villa bouw is meestal ook complex.

Deze indeling komt ook terug bij de specialistische deskundigheidsgebieden met het

accent   bouwen:   ’13.   Bouwfysica’,   ’14.   Brandveiligheid’,   ’15.   Constructieve   veiligheid’   en  

’16.  Bouwakoestiek’.  

(15)

15

Afwijkingsbesluiten

Complexe afwijkingsbesluiten zijn bouwplannen of gebiedsontwikkeling met potentiële

strijdigheid met diverse gemeentelijke, provinciale, landelijke en Europese

toetsingskaders, een groot aantal belanghebbenden, meerdere procedures en/of

ontheffingen

tegelijkertijd

(o.a.

M.e.r.

procedures,

Natura

2000,

diverse

erfgoedbepalingen, etc) en/of een relatief hoge kans op een Raad van State procedure.

Milieu

Voor activiteiten milieu wordt onderscheid gemaakt in de klassen I, II en III.

Uitgangspunt is dat bij het opstellen van de probleemanalyse (procescriterium 2) bepaald

wordt of een inrichting complex of niet-complex is. Jaarlijks wordt geëvalueerd of de

handhavingresultaten

uitmonden

in

verbeteringen

ten

aanzien

van

de

handhaving(beleid)cyclus (procescriterium 19.3 g). Dit geldt alleen voor klasse II. De

volgende indeling wordt gehanteerd als richtlijn.

Klasse

VNG-publicatie

Bedrijven en

milieuzonering

Activiteitenbesluit

IPPC BRZO

Opleiding en

ervaring

I

Cat. 1 en 2

Type A en B

Nee

Nee

MBO, 3 jaar

II

Cat. 3.1 t/m 4.2

Type B en C

Nee

Nee

MBO of HBO, 3 jaar

III

Cat. 4.2 t/m 6

Type C, incl. IPPC

Ja

Ja

HBO + sectorkennis, 3

jaar

Geluid

(16)

16

3.3 Definities

Om de criteria voor kritieke massa goed te kunnen begrijpen en te interpreteren zijn

heldere definities nodig. De criteria voor kritieke massa zijn uitgewerkt op basis van het

onderstaande model.

Figuur 1: Model kritieke massa

Op hoofdlijnen bestaat de kritieke massa uit de onderstaande elementen:

Deskundigheid

Opleiding: de minimale basisopleiding en een indicatie van de aard en de omvang

van de benodigde aanvullende opleidingen waarmee de kennis is te verkrijgen.

Werkervaring: het minimale aantal jaren relevante werkervaring die men nodig

heeft om de taak zelfstandig uit te kunnen voeren.

Aanvullende kennis: de minimaal benodigde basiskennis en diepgaande kennis

voor de zelfstandige uitvoering van de taak, in aanvulling op de opleidingen.

Continuïteit

Frequentie: de minimale frequentie per jaar waarmee een taak zelfstandig moet

worden uitgevoerd om de deskundigheid te behouden.

Aantal: het minimale aantal medewerkers met de omschreven deskundigheid en

frequentie waarover de organisatie moet kunnen beschikken om de noodzakelijke

deskundigheid te kunnen borgen.

(17)

17

Borging: de omgeving waar deze activiteiten uitgevoerd moeten worden (binnen

de overheid of uitbesteed) en de mogelijkheden die er zijn om in te huren.

In de onderstaande paragrafen worden deze elementen van de kritieke massa toegelicht

en worden wederom (daarbij behorende) spelregels geformuleerd. Allereerst wordt in

figuur 2 gevisualiseerd hoe de criteria voor kritieke massa zijn weergegeven in deel B.

(18)
(19)

3.3.1 Borging

In de tabellen is aangegeven of bepaalde activiteiten binnen de overheid uitgevoerd

moeten worden of aan marktpartijen uitbesteed kunnen worden.

Spelregel: Activiteiten binnen de verschillende deskundigheden kunnen in

sommige gevallen worden uitbesteed en dienen in sommige gevallen binnen de

overheid uitgevoerd te worden.

Activiteiten dienen binnen de overheid uitgevoerd te worden, indien:

De activiteit behoort tot één van de kernactiviteiten van de Wabo.

Een mogelijkheid bestaat voor belangenverstrengeling wanneer activiteiten

worden uitgevoerd door een marktpartij.

De onafhankelijkheid van de uitvoerende medewerker in het geding kan komen.

De

mogelijkheid

tot

uitbesteden

is

op

activiteitenniveau

binnen

de

deskundigheidsgebieden aangegeven. Indien de deskundigheid benodigd voor het

uitvoeren van de activiteit redelijkerwijs alleen bij gespecialiseerde bureaus te

verwachten is, dan bestaat de mogelijkheid deze activiteiten uit te besteden. Hiervoor

geldt dat specifieke activiteiten of deskundigheidsgebieden binnen de overheid

georganiseerd dienen te zijn.

Op de volgende pagina is in figuur 3 samengevat welke deskundigheidsgebieden binnen

de overheid uitgevoerd dienen te worden en welke mogelijk uitbesteed kunnen worden.

(20)

20

Figuur 3: Schematische weergave van deskundigheidsgebieden die binnen de overheid

uitgevoerd moeten worden en die uitbesteed kunnen worden.

Bij   Deskundigheid   ‘3.   Vergunningverlening   milieu’   is   activiteit   6   een   uitzondering.   Deze  

mag worden uitbesteed aan een marktpartij, mits de uitbestedende overheidsorganisatie

beschikt over minimaal één medewerker die voor de deskundigheid nodig is voor

activiteit 5.

Spelregel: Als uitbesteden is toegestaan dan zorgt het bevoegd gezag voor het

tijdig beschikken over de benodigde deskundigheid en zorgt het bevoegd gezag

dat de activiteiten behorend bij de verschillende deskundigheidsgebieden

worden uitgevoerd door de daartoe toegeruste personen.

In de uitwerking in deel B van dit rapport is per deskundigheidsgebied aangegeven voor

welke (delen van) deskundigheden en of activiteiten uitbesteding mogelijk is en onder

welke aanvullende condities.

Deskundigheden zijn binnen de overheid georganiseerd als zij belegd zijn bij personen:

die zijn aangesteld door het bevoegd gezag;

(21)

21

die zijn aangesteld door het bestuur van een gemeenschappelijke regeling

1

waaraan het bevoegd gezag voor de betreffende activiteiten deelneemt;

aangesteld door derden of werkzaam als zelfstandige zonder personeel, in de

vorm van detachering (de persoon werkt een vast aantal dagen per week voor

een vaste periode bij de overheidsorganisatie). Waarbij de overheidsorganisatie

zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden en

in staat is deze zelf te beoordelen. Daarvoor is het nodig dat de overheid zelf

minimaal één persoon in dienst heeft die beschikt over de betreffende

deskundigheden en behoort tot het eerste en tweede punt van bovenstaande

opsomming;

die zijn aangesteld door andere overheden (waar het bevoegd gezag geen

bestuurlijke verantwoordelijkheid voor draagt), waarmee het bevoegd gezag een

structureel samenwerkingscontract heeft,

Deskundigheden zijn uitbesteed als zij belegd zijn bij personen:

die zijn aangesteld door andere overheden (waar het bevoegd gezag geen

bestuurlijke verantwoordelijkheid voor draagt), waarmee het bevoegd gezag een

ad hoc-contract heeft gesloten voor het leveren van die deskundigheden;

die zijn aangesteld door derden in de vorm van adviesdiensten (ad hoc advies,

geen detachering).

1

Een regionale uitvoeringsdienst, een veiligheidsregio, een regionale brandweer zijn voorbeelden voor dergelijke gemeenschappelijke

regelingen; indien een andere juridische vorm voor een regionale uitvoeringsdienst wordt toegepast wordt die ook hier bedoeld.

(22)

22

In onderstaand figuur 4 is de wijze van beleggen van activiteiten schematisch

weergegeven.

Figuur 4: schematische weergave van beleggen van activiteiten bij de juiste personen in

het kader van uitbesteden.

Spelregel: Wanneer uitbesteden is toegestaan, zijn de benodigde kritieke massa

criteria expliciet benoemd in de deskundigheidstabellen en behoudt het

bevoegd gezag de bestuurlijke verantwoordelijkheid.

Het bevoegd gezag is en blijft ook bij uitbesteding verantwoordelijk voor de inzet van de

betrokken deskundigheid bij het te nemen besluit.

Het bevoegd gezag blijft ook altijd verantwoordelijk voor het voldoen aan kwaliteitseisen,

waaronder die van de kritieke massa criteria. Dit geldt wanneer de uitvoering van

(specifieke activiteiten binnen) deskundigheden wordt uitbesteed aan elke organisatie.

Dit geldt ook als sprake is van het werken onder mandaat. Het volledig overdragen van

verantwoordelijkheden, waaronder die voor het voldoen aan de kwaliteitscriteria, is

alleen mogelijk via het delegeren daarvan. Een Openbaar Lichaam op grond van de Wgr

leent zich hier, onder specifiek in de wet benoemde situaties.

(23)

23

Spelregel: Wanneer uitbesteden is toegestaan verklaart de uitvoerende

organisatie te voldoen aan de criteria.

De organisatie die de betreffende deskundigheid levert aan het bevoegd gezag moet

voldoen aan de kwaliteitscriteria voor de kritieke massa en de activiteiten dienen

uitgevoerd te worden op basis van de overige criteria voor proces, inhoudelijke kwaliteit

en prioriteiten.

(24)

24

3.3.2 Opleiding

De verschillende elementen van opleiding zijn als volgt gedefinieerd:

Nr.

Opleiding

1

Basisopleiding:

Het minimale denkniveau, uitgedrukt in termen van relevante MBO, HBO of WO

opleiding.

2

Aanvullende opleiding(en):

De minimaal benodigde aanvullende opleidingen. Alleen van toepassing indien de

betreffende onderwerpen niet aantoonbaar onderdeel uitmaken van de

basisopleiding. De benodigde permanente bijscholing is in het kader van dit project

niet uitgewerkt.

o

Basiscursus: een cursus van indicatief 1-5 dagen voor de genoemde

opleiding of het thema.

o

Verdiepingscursus: een cursus of opleiding van indicatief 5-10 dagen per

genoemde opleiding of thema.

o

Specialistische opleiding: een opleiding van indicatief meer dan 10 dagen.

Specifieke modules, standaard opleidingen, post HBO opleidingen en

certificaten worden expliciet genoemd. Indien dit aan de orde is, wordt

actualiseringsplicht vermeld.

Van medewerkers wordt verwacht dat zij de kennis die uit de genoten opleidingen voortkomt,

altijd actueel houden. Voor bijscholing zijn daartoe (nog) geen criteria opgenomen.

Spelregel: Aan de in de tabellen benoemde opleidingseisen kan ook voldaan

worden door aantoonbaar gelijkwaardige opleiding en/of verkregen werk- en

denkniveau door ruime ervaring.

Dit laatste kan bijvoorbeeld door middel van de systematiek die gehanteerd wordt in het

kader van de Beoordelingsrichtlijn (BRL) 5019 (zie www.bpt.nu) of een volledig

uitgewerkte systematiek voor Erkenning Verworven Competenties (EVC).

Een vergunningverlener Wet milieubeheer met 20

jaar ervaring heeft als basis een MBO opleiding.

Zijn ervaring beslaat veel complexe procedures

met

zware

chemische

inrichtingen,

MER

procedures en hij heeft als specialisatie

afvalstoffen.

Deze vergunningverlener kan aan alle criteria die

voor vergunningverlener klasse III afval worden

genoemd voldoen, mede gezien aanwezige kennis

en ervaring op het gebied van het LAP, IPPC,

verbranden en storten. Echter gezien zijn

basisopleiding (een MBO opleiding) zou hij niet

voldoen aan de criteria voor opleiding.

(25)

25

De systematiek van eerder verworven competenties kan worden toegepast in specifieke

gevallen. Bijvoorbeeld wanneer een medewerker meer dan 2 jaar werkervaring heeft en

dat kan bewijzen met beoordelingen, getuigschriften en verklaringen. En de systematiek

is toepasbaar wanneer een medewerker met bijvoorbeeld met goede beoordelingen op

een hoger niveau of in een andere functie actief is dan waar hij een diploma voor bezit.

Indien het bevoegd gezag deze aantoonbare vergelijkbare opleidingseisen kan

motiveren, dan voldoen de betreffende medewerkers en daarmee de organisatie.

Spelregel: Voorgeschreven opleidingseisen betreffen minimale eisen.

In sommige gevallen is het verstandig op eigen initiatief van het bevoegd gezag voor

bepaalde activiteiten academisch (WO) niveau in te zetten in plaats van HBO niveau. Dit

kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de verschillende juridische deskundigheidsgebieden,

’13.   Bouwfysica’,   ’15.   Constructieve   veiligheid’,   ’19.   Externe   veiligheid’,   ’22.  

Luchtkwaliteit’,  ’20.  Geluid’  of  bij  ’25.  Cultuurhistorie’.  

De noodzaak voor HBO of academisch niveau is hierbij lastig exact te bepalen. Daarom is

voor de kritieke massa criteria in deze gevallen HBO als opleidingseis opgenomen.

Spelregel: Activiteiten kunnen worden uitgevoerd door medewerkers met een

lager opleidingsniveau dan de criteria voorschrijven, mits deze uitvoering

gecontroleerd wordt door medewerkers die wel voldoen aan de gestelde eisen

voor dit deskundigheidsgebied.

De tabellen bevatten het minimaal aantal medewerkers dat moet beschikken over de

betreffende deskundigheden.

Dit betekent niet dat alle medewerkers die delen van de bijbehorende activiteiten

uitvoeren over de voorgeschreven deskundigheid moeten beschikken. Hieronder staat

voor   de   deskundigheid   ‘bouwfysica’   een   voorbeeld   opgenomen dat de relatie met de

praktijk legt.

(26)

26

3.3.3 Werkervaring

De  verschillende  elementen  van  ‘werkervaring’  zijn  als  volgt  gedefinieerd:

Nr.

Werkervaring

1

Het aantal jaren:

Het minimale aantal jaren relevante werkervaring die men nodig heeft om de

activiteit 100% zelfstandig uit te kunnen voeren. Relevante werkervaring wordt

uitgedrukt in het type werk en/of het onderdeel van een deskundigheidsgebied

waarin de ervaring moet zijn opgedaan.

2

Basisfrequentie:

Het aantal keren dat een bepaalde activiteit moet zijn uitgevoerd voordat deze

activiteit 100% zelfstandig kan worden uitgevoerd.

Tot het moment dat deze ervaring is opgedaan, vindt begeleiding plaats door medewerkers

die wel voldoen aan de ervaringseisen.

In de criteria wordt uitgegaan van   ‘100   %   zelfstandige   uitoefening’.   Medewerkers   met  

minder werkervaring kunnen (een deel van de) activiteiten uitvoeren, mits voldoende

begeleiding wordt gegeven door medewerkers met voldoende werkervaring.

3.3.4 Aanvullende kennis

De verschillende elementen van ‘aanvullende  kennis’ zijn als volgt gedefinieerd:

Nr.

Aanvullende kennis

Alleen de (basis en diepgaande) kennis is opgenomen, indien de betreffende onderwerpen niet

aantoonbaar onderdeel uitmaken van de opleiding. Van de kennis die aantoonbaar onderdeel

uitmaakt van de opleiding wordt verwacht dat deze kennis altijd actueel gehouden wordt.

1

Basiskennis  betreft  thema’s,  onderwerpen  waarvoor  inzicht  en/of  kennis  nodig  is  van  één  of  

meerdere van de onderstaande punten:

De structuur en systematiek van bepaalde wetgeving (inclusief jurisprudentie),

normen en overige cruciale kaders voor het deskundigheidsgebied.

De grondbeginselen, de dosis-effectrelaties en cumulatie van milieueffecten.

De grondbeginselen, de fysieke effecten en aandachtspunten bij veel voorkomende

oplossingen in (bouw)werken.

De grondbeginselen, ruimtelijke consequenties en aandachtspunten bij ruimtelijke

planvormen.

2

Diepgaande  kennis  betreft  thema’s,  onderwerpen  waarvoor:

Het kunnen doorgronden van de opzet, data-invoer en resultaten van voor het

deskundigheidsgebied gangbare analysemethoden, technische berekeningen,

bestekken  en/of  computerprogramma’s  nodig  is;;

Het in onderlinge samenhang interpreteren en hanteren van verschillende

wetsvoorschriften nodig is;

Maatwerk per deskundigheidsgebied (o.a. actualiseringsplicht opgedane kennis) nodig

is.

(27)

27

3.3.5 Frequentie

De  verschillende  elementen  van  ‘frequentie’  zijn  als  volgt  gedefinieerd:

Nr.

Frequentie

1

Aantal keer per jaar:

De minimale frequentie per jaar waarmee een activiteit zelfstandig moet worden

uitgevoerd om de deskundigheid te kunnen behouden.

2

Deel van een volledige weektaak waarin de activiteit zelfstandig wordt uitgevoerd om de

deskundigheid te kunnen behouden:

-

tenminste 2/3 van één fte

-

tenminste 1/3 van één fte

Spelregel: De uitvoeringsfrequentie is gebaseerd op het maken van voldoende

vlieguren voor het uitvoeren van een bepaalde activiteit gericht op borging van

de deskundigheid in de praktijk en de bijbehorende product- en

vakontwikkeling.

De essentie van de frequentie-eis is het maken van voldoende vlieguren om een activiteit

dusdanig vaak uit te voeren dat deze activiteit beheerst wordt, zelfstandig en met

voldoende, up to date, kennis kan worden uitgevoerd.

(28)

28

Deze frequentie is bij voorkeur uitgedrukt in aantal keren dat activiteiten dienen te

worden verricht. Door de diversiteit in tijdsbesteding is het uitdrukken in aantallen keren

vaak niet eenduidig te maken. Daarom is er in veel gevallen gekozen voor een

richtinggevende tijdsbesteding vertaald in een deel (1/3 of 2/3 deel) van de totale

tijdsbesteding van een fulltime medewerker gebaseerd op een 36-urige werkweek.

Het kunnen voldoen aan deze eis is mede afhankelijk van het werkaanbod om de

deskundigheid te kunnen onderhouden. Het uitbreiden van het werkaanbod door

samenwerking kan hierbij een stimulans zijn voor de vakontwikkeling en het bieden van

een uitdagende werkomgeving voor vakspecialisten die graag hun specifieke kennis zo

vaak mogelijk toepassen.

3.3.6 Aantal

De  verschillende  elementen  van  ‘aantal’  zijn  als  volgt  gedefinieerd:

Nr.

Aantal

1

Aantal:

Het minimale aantal medewerkers met de omschreven deskundigheid waarover men

moet kunnen beschikken om de noodzakelijke deskundigheid te kunnen borgen.

Het  minimum  aantal  is  altijd  2  (m.u.v.  BOA’s).  Het  wordt  aan  de  organisatie  

overgelaten hoe het minimale aantal medewerkers met de omschreven

deskundigheid geborgd wordt, bijvoorbeeld door tijdige opleiding en werving.

Voor het uitvoeren van veel specialistische activiteiten is altijd een collegiale toets en/of

mogelijkheid tot overleg nodig door een collega die ook beschikt over minimaal de

benodigde deskundigheid voor deze activiteit. Dit omdat uitgangspunten, context, wet-

en regelgeving, modellering, invoergegevens en de daarop gebaseerde analyses en

resultaten niet altijd eenduidig te bepalen zijn en de kans op fouten altijd aanwezig is.

Daarnaast geldt dat ook in geval van o.a. verlof, ziekte en vertrek voldoende

bedrijfszekerheid/continuïteit gegarandeerd kan worden. De uitzonderingen hierop zijn

die (onderdelen van) deskundigheidsgebieden waarvoor (1) de ervaringseis 0-1 jaar is en

(2) er geen eisen aan de frequentie worden gesteld die niet binnen enkele weken

gerealiseerd  kunnen  worden.  Een  voorbeeld  hiervan  is  de  activiteit  ‘1. Onderhouden,

gebruiken en toegankelijk maken van informatie uit een Bodeminformatiesysteem  (BIS)’  

binnen  de  deskundigheid  ’18.  Bodem,  bouwstoffen,  water’.  

3.4 Opbouw

De kritieke massa criteria zijn opgebouwd uit generieke en specialistische

deskundigheden.

(29)

29

Tot de generieke deskundigheidsgebieden behoren handelingen/activiteiten die

een algemeen of generiek karakter hebben. Deze taken kunnen in principe

uitgevoerd worden door generalisten zonder expert te zijn op een specifiek

aspect. Voor deze deskundigheidsgebieden is het veelal voldoende om over

basiskennis van verschillende aspecten te beschikken. Deze basiskennis stelt de

generalist in staat om zelfstandig afwegingen te maken, waar nodig specialisten in

te schakelen en om de toepasbaarheid van het werk van de specialist te kunnen

beoordelen.

Onder specialistische deskundigheidsgebieden zijn die activiteiten uitgewerkt die

een expertmatig karakter hebben. Om deze taken te kunnen uitvoeren is

diepgaande kennis van een bepaald aspect nodig (bijvoorbeeld aangaande het

uitvoeren van geluidsberekeningen). In onderstaand figuur 5 zijn de generieke en

specialistische deskundigheidsgebieden weergegeven. De deskundigheidsgebieden

waarvoor een frequentie eis van 2/3 fte geldt, zijn blauw gekleurd.

(30)

30

De  deskundigheid  ‘12.  Buitengewone  opsporing’  is  hierin  een  bijzondere,  gezien  BOA’s  bij  

voorkeur fulltime toezichthouder zijn, waarvan minimaal 1/3 van een fte actief met BOA

activiteiten.  Voor  ‘ketentoezicht’  geldt  een  soortgelijke  voorkeur.

Spelregel: Elk bevoegd gezag moet voor het kunnen uitvoeren van de

sanctiestrategie  24  uur  per  dag,  7  dagen  per  week  beschikken  over  BOA’s  met  

bevoegdheden voor alle wettelijke bepalingen uit de afbakening.

BOA's zijn niet alleen noodzakelijk voor de bestuurlijke strafbeschikking maar ook voor

opstellen van PV's. Het opnemen van eisen t.a.v. BOA's is ingegeven vanuit de noodzaak

om te allen tijde over het volledige pakket aan interventie mogelijkheden te kunnen

beschikken als bevoegd gezag.

Voorts moet het bevoegd   gezag   altijd   het   instrument   ‘bestuurlijke   strafbeschikking’,  

indien aan de orde, kunnen inzetten. Voor zaken waarin veel personen moeten worden

gehoord   of   in   lastige   zaken,   is   het   nodig   om   twee   (of   meer)   BOA’s   tegelijkertijd   in   te  

kunnen zetten.

De   eisen   die   aan   individuele   BOA’s   worden   gesteld,   zijn   op   basis   van   het   Besluit  

Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BBO) en de bijbehorende Circulaire bekwaamheid

al verankerd.

(31)
(32)

32

4

Procescriteria

4.1 Waarom?

Voor de totstandkoming van producten zoals vergunningen, controles en

handhavingacties zijn diverse werkprocessen nodig. Transparantie en bestuurlijke

vastlegging spelen daarin een belangrijke rol. De procescriteria samen leiden tot een

sluitende cyclus en kwaliteitsborging.

Op alle kritieke punten van overdracht in het hoofdproces van vergunningverlening en

toezicht en handhaving dient goed nagedacht te worden over de borging van kwaliteit.

De criteria bieden de kaders voor het kwaliteitssysteem van het bevoegd gezag. De

criteria geven de elementen aan die minimaal aanwezig moeten zijn. Daarnaast moeten

de criteria gebruikt worden bij het inrichten van de organisatie, bijvoorbeeld om

onafhankelijke oordeelsvorming te borgen.

Zoals  het  woord  ‘procescriteria’  doet  vermoeden,  betreft  het  eisen  aan  het  proces.  Door  

het proces te verbeteren, dient de output en outcome in positieve zin te ontwikkelen.

Naast de procescriteria wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van output- en outcome

criteria, zoals omschreven in de Handleiding output- en outcomecriteria van de VNG

(februari 2012).

4.2 Overwegingen

4.2.1 Sluitende BIG-8

De procescriteria beschrijven de eisen die gesteld worden aan de beleidscyclus. Door de

criteria te volgen wordt de cyclus gesloten. Daarbij is de BIG-8 gehanteerd. Dit model

maakt vanuit een strategisch kader de vertaling naar operationeel beleid ten behoeve

van kwaliteitsborging te samen met een sluitende planning en control cyclus. De eisen

die worden gesteld aan een sluitende BIG-8 (zie figuur hiernaast) komen grotendeels

overeen met de eisen uit de ISO Norm

9001:2008.

De criteria zoals vastgelegd in de

rapportage   “Professionalisering   van   de  

milieuhandhaving; Kwaliteitscriteria, doe je

voordeel met het oordeel”  en  de  IPO  norm  

kwaliteitsmanagement

bedrijfsgebonden

omgevingstaken vormden het vertrekpunt

bij het ordenen van de criteria. Figuur 6:

BIG-8 model

(33)

33

4.2.2 Transparantie in de uitvoering

Voorgeschreven documentatie volgens de criteria wat betreft proces, inhoudelijke

kwaliteit en prioriteiten, leidt niet per definitie tot meer bureaucratie.

In de procescriteria wordt onder andere verwezen naar het handhavingsbeleid, de

naleefstrategie, de sanctiestrategie, de probleemanalyse, de prioriteitstelling en de

verantwoording. Hiermee wordt niet beoogd dat deze onderwerpen allemaal in

verschillende documenten uitgeschreven moeten worden. Het is bijvoorbeeld goed

mogelijk om de probleemanalyse, naleefstrategie, sanctiestrategie en doelstellingen in

één document uit te werken.

Het gaat er om dat de verschillende analyses, strategieën, prioriteiten en doelstellingen

transparant zijn, echt worden vastgesteld en dat de organisatie hier aantoonbaar naar

handelt.

4.2.3 Andere kwaliteitseisen

Voor de activiteiten op het gebied van toezicht en handhaving op de bodemsanering

gelden zeer specifieke eisen. In aanvulling op de geformuleerde procescriteria gelden de

SIKB-eisen. Voor provincies gelden de eisen conform normblad 8001 en voor gemeenten

geldt normblad 8002. In 2010 zijn de output- en outcomecriteria ontwikkeld voor

VTH-taken. Het biedt organisaties handvatten voor het stellen van meetbare doelen en

afrekenbare resultaten. De ouput- en outcomecriteria zijn daarmee een waardevolle

concretisering van de in de procescriteria gevraagde doelen.

4.3 Processtappen

In onderstaande paragrafen worden de 7 elementen van de BIG-8 toegelicht. Per

element zijn een aantal kernvragen opgenomen die het bevoegd gezag zichzelf zal

moeten stellen bij het beoordelen of zij voldoet aan de eisen conform de procescriteria.

Het volledige overzicht met procescriteria is opgenomen in deel C.

4.3.1 Rapportage en evaluatie

In essentie betreft deze stap het analyseren van allerlei relevante elementen dan wel

veranderingen voor de vergunningverlenings- en handhavingsorganisatie.

Voor de vergunningverleningsorganisatie betreft dit met name een analyse van

het huidige en toekomstige inrichtingenbestand inclusief het aantal te verwachten

vergunningen en de actualiteit van het milieudeel van de vergunningen.

Voor de handhavingsorganisatie zijn dit bijvoorbeeld wijzigingen in het beleid, in

het takenpakket of in het bedrijvenbestand, dan wel de verbetering of

(34)

34

verslechtering van het naleefgedrag van bedrijven/inrichtingen of van de kwaliteit

van de fysieke leefomgeving in de regio.

Kernvragen rapportage en evaluatie

Handelt mijn organisatie op grond van een probleemanalyse?

Legt mijn organisatie verantwoording af over inzet, prestaties en resultaten?

Vergelijkt mijn organisatie haar prestaties met anderen?

4.3.2 Strategisch beleidskader

De volgende stap in het beleidsproces is het voorbereiden en voorleggen van prioriteiten

en meetbare doelstellingen aan het bestuur van de vergunningverlening- en

handhavingsorganisatie, het bespreken van keuzes met de politiek en het nemen van

besluiten over de te stellen doelen op het gebied van vergunningverlening en

handhaving. De uitgevoerde beleidsevaluatie legt voor deze stap de basis, waarbij output

en outcome indicatoren gebruikt worden om de doelen te stellen.

Kernvragen strategisch beleidskader

Heeft mijn organisatie prioriteiten gesteld op basis van de probleemanalyse?

Worden in mijn organisatie de doelen van vergunningverlening en handhaving (per

beleidsveld) omschreven?

Is voor de prioriteiten de geplande personele capaciteit in de begroting vastgelegd?

Is voor de prioriteiten de geplande financiële capaciteit in de begroting vastgelegd?

4.3.3 Operationeel beleidskader

In deze stap moeten prioriteiten en doelstellingen worden vertaald in concrete

strategieën en objectieve criteria.

Voor de vergunningverleningorganisatie worden prioriteiten en doelstellingen

vertaald in een set van objectieve criteria voor toetsing.

Voor de handhavingorganisatie worden de prioriteiten en doelstellingen vertaald

naar doelgroepen en in nalevingstrategieën (of indien reeds aanwezig het

periodiek toetsen daarvan). Pas dan blijkt op welke wijze specifieke doelgroepen

in de praktijk benaderd moeten gaan worden en hoe bepaalde beleidsaspecten

(zoals bijvoorbeeld strenger sanctioneren of minder gedogen) moeten gaan

uitpakken.

Kernvragen operationeel beleidskader

Handelt mijn vergunningverleningsorganisatie op basis van een strategie en

objectieve criteria voor het beoordelen, verlenen en/of weigeren van een

omgevingsvergunning?

Handelt mijn handhavingsorganisatie op grond van een nalevingstrategie die de inzet

van overige instrumenten, niet zijnde handhaving, omvat?

Is er een toezichtstrategie opgesteld?

Is er een sanctiestrategie opgesteld?

Is er een gedoogstrategie opgesteld?

(35)

35

4.3.4 Planning en control

Centraal in deze stap staat het toewijzen van de noodzakelijke capaciteit en financiële

middelen die nodig zijn om de gestelde doelen te kunnen bereiken. Hiertoe worden

organisatorische condities gesteld en een systematiek van interne borging ingericht voor

de wijze waarop werkzaamheden beheerst kunnen worden uitgevoerd. De bouwstenen

voor deze stap zijn de resultaten van de beleidsevaluatie, de prioriteiten daaruit,

doelstellingen voor de komende periode en overeenstemming over te voeren strategieën.

Kernvragen planning en control

Kan mijn organisatie aantonen dat zij voldoet aan de benodigde kritieke massa?

Kan mijn organisatie de (personele) onafhankelijkheid borgen van

vergunningverleners en toezichthouders en handhavers?

Heeft mijn organisatie regelingen getroffen voor functiescheiding tussen

vergunningverlening en handhaving op persoons- dan wel objectniveau?

Bevatten toegewezen capaciteit en financiële middelen een duidelijke verbinding met

de doelstellingen en prioriteiten?

Handelt mijn organisatie op grond van een systematiek van interne borging van de

wijze waarop de werkzaamheden beheerst kunnen worden uitgevoerd?

Is het informatiebeheer op orde?

4.3.5 Voorbereiden

De essentie van deze stap is een goede voorbereiding van de af te geven vergunning en

het uit te voeren controlebezoek door eerst te kijken naar de resultaten van eerdere

vergunningverleningsprocedures met gelijke initiatiefnemers en van eerdere

controlebezoeken,

de

meldingen,

klachten

en

incidenten,

eventuele

rapportageverplichtingen, van toepassing zijnde nalevingstrategieën, etc.

Kernvragen voorbereiden

Wordt er voor de voorbereiding en uitvoering van de vergunningverlenings- en

handhavingstaken gehandeld op grond van protocollen en werkinstructies?

Heeft mijn organisatie een uitvoeringsprogramma voor vergunningverlening en

toezicht en handhaving?

Handelt mijn organisatie op basis van protocollen voor communicatie,

informatiebeheer en informatie-uitwisseling?

4.3.6 Uitvoering

Dit kernelement betreft de uitvoering van de te verlenen vergunningen en het

controlebezoek zelf (inclusief de hieruit volgende acties).

Kernvragen uitvoering

Beschikt mijn organisatie over voldoende kwantitatieve en kwalitatieve voorzieningen

en hulpmiddelen die de taakuitvoering informatietechnisch, inhoudelijk technisch,

juridisch en administratief mogelijk maken?

(36)

36

4.3.7 Monitoring

Het laatste onderdeel van de beleidscyclus is de monitoring van diverse zaken die

relevant zijn voor bijsturing in de operationele cyclus (bijvoorbeeld het aantal/de aard/de

complexiteit van de te verwachte vergunningen of het aantal gerealiseerde controles, het

bestede aantal uren, etc.) of als input voor de beleidsevaluatie (zoals de verbetering of

verslechtering van het naleefgedrag van bedrijven of de milieukwaliteit in de regio).

Daarbij wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van output- en outcome indicatoren, zoals

omschreven in de Handleiding input- en outcomecriteria van de VNG (februari 2012).

Kernvragen monitoring

Zorgt u voor het het monitoren van de diverse vergunningverlening- en

handhavingdoelen van vastgestelde indicatoren?

Worden de vergunningverlening- en handhavingresultaten weergegeven in een

verantwoordingsrapportage?

(37)

37

4.4 Toepassing van de criteria

In deel C zijn de kwaliteitscriteria wat betreft proces, inhoudelijke kwaliteiten en

prioriteiten per BIG-8 element uitgewerkt. De bevoegd gezag organisaties dienen aan

deze criteria te voldoen. Hieronder staat per BIG-8 element de procescriteria op

hoofdlijnen weergegeven.

(38)

38

5

Criteria voor inhoudelijke kwaliteit en prioriteiten

5.1 Waarom?

De criteria voor inhoud en prioriteiten bepalen de minimale ondergrens binnen de

werkprocessen. Het gaat bijvoorbeeld om criteria met betrekking tot de diepgang

waarmee getoetst wordt en landelijke prioriteiten.

Uitgangspunt bij het opstellen van de criteria voor inhoud en prioriteiten was dat er een

inhoudelijke ondergrens nodig is om voldoende robuustheid mee te geven aan de

criteria.

5.2 Definitie

De inhoudelijke criteria hebben betrekking op:

1. Inhoudelijke elementen probleemanalyse, beleid, strategie en programma;

2. Diepgang toetsing vergunningen bouw en toezicht bouwfase;

3. Wijze van toezicht ter plaatse;

4. Toepassing landelijke sanctiestrategie;

5. Landelijke prioriteiten toezicht en handhaving.

5.2.1. Inhoudelijke elementen probleemanalyse, beleid, strategie en

programma

Door de VROM-Inspectie  is  in  het  verleden  een  ‘adequate  niveau’  gedefinieerd.  Dit  niveau  

betrof niet alleen de wettelijke eisen, maar ook procedurele en inhoudelijke eisen voor

niet-wettelijke elementen voor een goede taakuitoefening. De wijze van formuleren van

deze  eisen  lijkt  in  veel  gevallen  op  wat  in  dit  rapport  ‘procescriteria’  zijn.

Het adequate niveau bevat veel waardevolle punten. De procescriteria zijn nader

gespecificeerd en aangevuld op basis van formuleringen uit het adequate niveau.

Uitgangpunt daarbij was om niet het detailniveau uit het adequate niveau over te nemen.

Enkele punten vanuit het adequate niveau zijn expliciet gemaakt in de procescriteria. Het

betreft met name:

1. Toezicht bestaande gebouwenvoorraad;

2. Landbreedte voor de toezichtstrategie en het bijbehorende programma.

Door in de probleemanalyse expliciet te vermelden dat toezicht betrekking heeft op de

bestaande gebouwenvoorraad en bouwen zonder of in afwijking van de

omgevingsvergunning, is het bevoegd gezag vervolgens gehouden om dit toezicht ook

feitelijk met de vastgestelde frequenties, diepgang en op basis van de toezicht- en

sanctiestrategie op te nemen in het uitvoeringsprogramma en als zodanig uit te voeren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In november 2017 worden door de NVLKNF Algemene Ledenvergadering de criteria voor registratie in het Kwaliteitsregister Laboranten Klinische Neurofysiologie vastgesteld..

- Als de verzekeringsarts nog onbenutte mogelijkheden ziet voor behandeling, dan bespreekt hij dit met de cliënt en zijn behandelaars.

Voor wat betreft de klacht rond de zorgplicht van de school jegens de zoon van klaagster heeft de school verklaard dat er ondanks de ondersteuningsbehoefte van klaagster rondom

van Hooren Prof.. van Wijmen

De transitie en transformatie in de jeugdhulp gaat samen met de wens van gemeenten en rijksoverheid om kinderen die niet meer thuis kunnen wonen niet meer in (gesloten)

Hoewel de kwaliteitscriteria zijn opgesteld vanuit het perspectief van gezinshuizen voor jeugd, zijn de criteria ook toepasbaar voor andere professionele gezins vormen waar

Met blended hulpverlening kunnen er dus veel mensen bereikt worden, maar organisaties die hulp bieden moeten zich ervan bewust zijn dat er telkens nog doelgroepen zijn die

Jaarlijks moet voor 1 februari een uitvoeringsprogramma ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd met daarin het uitgewerkte werkprogramma voor dat jaar op het gebied