• No results found

Wordt aan de opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd de eis van een voldoende zwaarwegende grond gesteld?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wordt aan de opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd de eis van een voldoende zwaarwegende grond gesteld?"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wordt aan de opzegging van duurovereenkomsten voor

onbepaalde tijd de eis van een voldoende

zwaarwegende grond gesteld?

Yannick Hulsebosch Studentnummer 5820200

Begeleider: dr. G.J.P. de Vries Tweede begeleider: mr. R.F. Groos 31 juli 2014

(2)

2

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 3

2 De gevallen waarin de eis van een voldoende zwaarwegende grond gesteld wordt ... 7

2.1 Opzegging van een overeenkomst waarbij arbeids- en/of woonbelangen spelen... 7

2.2 Opzegging van een overeenkomst waarbij sprake is van een monopoloïde positie ... 12

2.3 Opzegging kredietovereenkomst door bank ... 14

2.4 Opzegging overeenkomst die publieke belangen dient ... 15

3 Voor opzegging is in het algemeen niet een zwaarwegende grond vereist: de opzegging van de distributieovereenkomst………18

3.1 Het arrest Latour/de Bruijn……….18

3.2 Lange duur van de relatie………...19

3.3 Afhankelijkheid………..20

3.4 Gedane investeringen……….23

3.5 Het arrest De Ronde Venen/Stedin………25

(3)

3

1. Inleiding

Voor veel overeenkomsten bestaan wettelijke regelingen. In deze wettelijke regelingen is meestal bepaald of kan worden opgezegd, en onder welke voorwaarden. Voor die overeenkomsten waarvoor geen wettelijke regeling bestaat, de zogenaamde ‘onbenoemde’ overeenkomsten, is het minder duidelijk of zij kunnen worden opgezegd. Er bestaat ook geen algemene wettelijke regeling over opzegging van overeenkomsten. Het was, en is, daarom aan de rechter om te bepalen of opgezegd kan worden.

Een onderscheid moet worden gemaakt tussen duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd en duurovereenkomsten voor bepaalde tijd. Duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd kunnen in beginsel worden opgezegd en duurovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen in beginsel niet worden opgezegd. Duurovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen alleen worden opgezegd als er zich een ‘ernstige, niet voor rekening van de opzeggende partij komende, onvoorziene omstandigheid’ voordoet. Dit is bepaald in het arrest Mondia/Calanda. Hierover is weinig discussie. Op deze overeenkomsten wordt daarom niet ingegaan.

Een begrip van de opzegbaarheid van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd en de niet opzegbaarheid van duurovereenkomsten voor bepaalde tijd kan worden verkregen uit de literatuur. De beste onderbouwing van de opzegbaarheid van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd (en de niet opzegbaarheid van duurovereenkomsten voor bepaalde tijd) komt van de Vries. De Vries neemt als uitgangspunt de ‘duurverbintenis’. Hij overweegt dat duurverbintenissen als wezenskenmerk hebben dat de totale omvang van de verschuldigde prestatie van op z’n minst één van de partijen toeneemt met het verstrijken van tijd. Voor deze toename, die bestaat uit een opeenstapeling van verplichtingen of een aanhoudende verplichting, hebben partijen gekozen door de duur van de overeenkomst onbepaald te laten, maar zij hebben er daarmee niet voor gekozen dit voor eeuwig te laten voortduren. Het autonomiebeginsel vergt dat partijen deze toename kunnen laten ophouden en zich daarmee kunnen bevrijden van hun verplichtingen. Met deze redenering geeft de Vries niet alleen een onderbouwing van de opzegbaarheid van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, hij geeft tevens een definitie van de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zijn die overeenkomsten waaruit duurverbintenissen voortvloeien. Uit

(4)

4 duurovereenkomsten voor bepaalde tijd vloeien geen duurverbintenissen voort, zij zijn daarom niet opzegbaar.1

Strijbos, die ook concludeerde tot een opzeggingsbevoegdheid, grondt de opzeggingsbevoegdheid op het concept ‘duurtoestemming’: partijen geven, al dan niet impliciet, blijk van een voortdurende wilsovereenstemming, als deze wilsovereenstemming wegvalt ontvalt de grond onder de overeenkomst.2 Deze theorie maakt niet inzichtelijk de noodzaak van opzegging. Partijen zouden, door enkel op te houden met willen, geen verplichtingen meer hebben.3 Door ook de aard van de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd erbij te betrekken, als zijnde een overeenkomst die een duurverbintenis in het leven roept, maakt de Vries duidelijk dat opzegging nodig is, partijen laten de duurverbintenis het werk voor hen doen, maar moeten wel zelf werk verrichten als ze willen dat dit ophoudt.

Voor de beëindiging van de overeenkomst is de opzegging het middel bij uitstek. Het doel van opzegging is de partij die hier gebruik van maakt van zijn verplichtingen voor de toekomst te bevrijden (dit in tegenstelling tot de ontbinding op grond van tekortkoming die terugwerkt tot het moment van de tekortkoming en de ontbinding door de rechter op grond van onvoorziene omstandigheden waaraan de rechter terugwerkende kracht kan ontlenen).4 De vraag wanneer deze toekomst ingaat is een vraag naar de opzegtermijn. Partijen zullen rekenschap moeten afdoen van de uitdijende verplichtingen die de aard van de overeenkomst die ze hebben afgesloten met zich meebrengt. Een op te zeggen partij mag daarom het gerechtvaardigde vertrouwen hebben dat de overeenkomst in ieder geval enige tijd in stand

1 De Vries concludeert dan ook dat de term ‘duurovereenkomst voor bepaalde tijd’ een contradictio in terminis

is. De Vries 1990, hfdst 7, par. 1 tot en met 4.

Onder overeenkomsten voor bepaalde tijd vallen niet alleen overeenkomsten waarbij een tijdsbepaling de duur bepaald maken maar ook die overeenkomsten waarvan de duur bepaald is doordat ze zijn aangegaan met het oog op het bereiken van een bepaald doel, de ‘onvaste’ ontbindende tijdsbepaling, de Vries 1990, par. 9.3-9.4. In een recente uitspraak over de ontwikkeling van een bouwproject kwam deze kwestie aan bod: ‘Wel noodzakelijk is dat van een voldoende objectief bepaalbare einddatum en in het verlengde daarvan een voldoende duidelijk omschreven project sprake is.’: Rb. Overijssel 17 april 2014 (vzr.), ECLI:NL:RBOVE:2014:3388, r.o. 5.7.

2 Strijbos 1985, par. 2.4, p. 21 e.v. 3

De Vries 1990, hfdst. 7, par. 1.

4

Opzegging is een rechtshandeling. ‘Primaire functie van de opzeggingsbevoegdheid is dus de partij aan wie deze bevoegdheid toekomt in de gelegenheid te stellen zich - voor de toekomst - van haar schuldenaarschap te bevrijden’: De Vries 1990 hfdst 7, par. 4.

(5)

5 blijft. Een beddenspeciaalzaak die een distributieovereenkomst sluit met een beddenleverancier mag ervan uitgaan dat deze overeenkomst hem in staat stelt om niet alleen een eerste order te plaatsen maar ook om in de toekomst orders te plaatsen, anders zou het gewoon een koopovereenkomst zijn, een voorbijgaande verbintenis.5 Aldus door af te spreken dat de duurovereenkomst een onbepaalde tijd duurt (of door niks af te spreken omtrent tijdsduur), worden verschuldigde prestaties in de toekomst voorzien.6 Een opzegging ‘met ingang vanaf heden’ en een feitelijk ophouden met presteren zal daarom in beginsel in strijd zijn met het pacta sunt servanda-beginsel. Opzegtermijnen zijn dus een essentieel onderdeel van de opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd.Zij kunnen echter niet in de weg staan aan de opzegbaarheid als zodanig, in de zin dat ze kunnen leiden tot eeuwigdurende gebondenheid, Opzegtermijnen zijn daarom geen onderwerp van mijn scriptie.7

Hartkamp neemt geen principiële opzegbaarheid aan. Hij stelt zich op het standpunt dat een opzeggingsbevoegdheid uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien.8 Dit komt niet overeen met de Vries nu (alhoewel de Vries de opzeggingsbevoegdheid ook grondt op een aanvulling door de redelijkheid en billijkheid (‘rechtsgevolgen die voortvloeien uit de aard van de overeenkomst’, art. 6:248 lid 1 BW)) de Vries concludeert tot een noodzakelijke aanvulling en niet tot een mogelijke.

Deze onenigheid over opzegbaarheid komt tot uiting in de vraag of er een goede reden moet zijn om op te zeggen.9

5

De Vries 1990, hfdst 7, par. 2.

6

Ook een opeenvolging van overeenkomsten kan ervoor zorgen dat er een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand komt, HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:850, RvdW 2013/1198 (Decor/Pokon), conclusie A-G par. 3.6. Rb. ‘s-Hertogenbosch (vzr.), 10 februari 2005, ECLI:NL:RBSHE:2005:AS5628, NJF 2005/122 (AH/Peijnenburg), r.o. 3.11. HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572 m.nt. M.R. Mok (Batavus), r.o. 3.4-3.6. Rb. Zwolle-Lelystad, 18 oktober 2006, ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ9315 (Brood en

banketbakkerswaren), r.o. 4.1-4.5. Rb. Overijssel (vzr.) 19 december 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:3403

(Keukenonderdelen), r.o. 4.2, 4.3.

7

Zie over opzegtermijnen: De Vries 1990, hfdst. 7, par. 9.1, De Vries 2004, De Hoon, NJB 2010/1062, De Mönnink, Bedrijfsjuridische Berichten 2010/23, Valk, NTBR 2012/25 en Rb. ‘s-Hertogenbosch (vzr.), 10 februari 2005, ECLI:NL:RBSHE:2005:AS5628, NJF 2005/122 (AH/Peijnenburg), r.o. 3.18. Rb. Overijssel (vzr.) 19 december 2013 (Keukenonderdelen), ECLI:NL:RBOVE:2013:3403 en Rb. Utrecht 16 april 1992, ECLI:NL:RBUTR:1992:AH3958, KG 1992/189 (Wilux/Megius), r.o. 4.7.

8 Asser / Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010/408 en Hartkamp conclusie par. 10 bij HR 25 juni 1999,

ECLI:NL:HR:1999:AD3069, NJ 1999/602 (Vereniging voor de Effectenhandel/CSM).

(6)

6 De eis van een goede reden houdt kortweg in dat de opgezegde partij bij zijn vordering tot nakoming de door de opzeggende partij bij zijn opzegging aangevoerde reden kan laten toetsen op geldigheid door de rechter. Bij een bevinding van niet-geldigheid zal de rechter de opzegging nietig verklaren en de opzeggende partij middels een dwangsom dwingen tot nakoming van de in stand gebleven overeenkomst. Deze eis kan leiden tot eeuwigdurende gebondenheid.10

De Vries stelt dat het feit dat dit zich voordoet geen afbreuk doet aan het aannemen van een principiële opzeggingsbevoegdheid omdat de eis van een voldoende zwaarwegende grond alleen in uitzonderingsgevallen gesteld wordt. 11

In hoofdstuk 2 heb ik gekeken naar de gevallen waarin de eis van een voldoende zwaarwegende grond gesteld wordt. In hoofdstuk 3 zal ik betogen dat het hier gaat om uitzonderingsgevallen en dat de hoofdregel luidt dat overeenkomsten voor onbepaalde tijd ook zonder zwaarwegende grond opzegbaar zijn. Ik sluit af met een conclusie waarin ik mijn bevindingen samenvat.

10

De Vries 1990, hfdst. 7, par. 9.5, hij spreekt van een ‘causa’.

Ook het mededingingsrecht kan de opzeggingsbevoegdheid beperken en leiden tot eeuwigdurende gebondenheid, zie HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572 m.nt. M.R. Mok (Batavus) en conclusie 2.14-2.42 en 2.68-2.71 bij HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap). Op deze opzeggingsbeperking wordt in deze scriptie verder niet ingegaan.

Een mogelijke eeuwigdurende gebondenheid op deze grond moet worden onderscheiden van een mogelijk eeuwigdurende gebondenheid op grond van partijafspraak. De Vries laat de vraag of partijen voor eeuwig gebonden kunnen zijn als ze dat overeenkomen open. Wel geeft hij te kennen dat een overeenkomst ‘voor eeuwig’ ook een onbepaalde tijdsduur aangeeft en in die zin te vergelijken is met een overeenkomst waaromtrent niks is bepaald qua tijdsduur of een overeenkomst waarin partijen hebben afgesproken dat de tijdsduur ervan onbepaald is, hfdst 7, par. 9.4, p. 348. De DCFR, art. ΙΙI.-1:109 (2), spreekt niet alleen van een principiële opzeggingsbevoegdheid bij duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, het geeft ook blijk van het niet kunnen onttrekken van de overeenkomst aan deze opzeggingsbevoegdheid door de overeenkomst ‘voor eeuwig’ aan te gaan. In HR 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2492, NJ 1989/614 (Jansen en

Brinkman/Kruiswijk) is een overeenkomst die de verkrijging van een bungalowpark in het vooruitzicht stelde bij

levenslange verzorging aangemerkt als een overeenkomst voor onbepaalde tijd. In een overeenkomst waarin bepaald was dat het gebruiksrecht van een stuk grond ‘zal blijven’ hoefde de rechter de vraag of de overeenkomst desalniettemin opzegbaar was niet te beantwoorden omdat de verkoop het verbruiksrecht had doen vervallen: Hof ’s-Hertogenbosch 25 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:534, RN 2014/34 (Bungalowpark). Ook een overeenkomst te participeren in een stichting die een natuurreservaat ‘ten eeuwigen dage’ zou moeten beheren werd niet om die reden voor onopzegbaar gehouden: Rb. Amsterdam 17 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4497.

11 De Vries, NJB 2007/1900, par. 1. Ook Valk, NTBR 2012/25, par. 5.

(7)

7

2. De gevallen waarin de eis van een voldoende

zwaarwegende grond gesteld wordt

2.1 Opzegging van een overeenkomst waarbij arbeids- en/of

woonbelangen spelen

De Vries heeft de uitzonderingsgevallen waarin er een voldoende zwaarwegende grond moet zijn voor een rechtsgeldige opzegging beperkt tot gevallen waarbij sprake is van beschermenswaardige arbeids- en/of woonbelangen aan de kant van de opgezegde partij12 en/of gevallen waarbij sprake is van een monopoloïde positie aan de kant van de opzeggende partij.13

Zijn standpunt betreffende arbeids- en woonbelangen onderbouwt hij met onder meer drie arresten. In het arrest Sanders/Sanders14 was sprake van een bruikleenovereenkomst, die vader aan zoon een deel van zijn erf ter gebruik gaf. Deze kon niet worden opgezegd omdat de door de vader aangevoerde reden, het door de zoon hardhandig verwijderen van personen op zijn erf (en meer in het algemeen de verslechterde verstandhouding tussen vader en zoon), niet afdoende was gezien het feit dat de zoon zijn woning zelf op het erf gebouwd heeft en de krapte op de woningmarkt. Het arrest X/Y15 ging om een overeenkomst waarbij een voormalig echtgenoot aan zijn voormalig echtgenote het gebruik van de echtelijke huurwoning liet. De overeenkomst kon niet worden opgezegd omdat de reden, de door een aanstaand nieuw huwelijk ingegeven wens om de woning zelf weer te bewonen, niet dringend genoeg was. En ten slotte, een zogenaamde medewerkersovereenkomst, die een huisarts in staat stelde zijn diensten te kunnen verlenen aan patiënten die lid waren van het ziekenfonds. Deze kon wel worden opgezegd omdat de door het ziekenfonds aangevoerde reden, het door

12 De Vries 1990, hfdst.7, paragraaf 9.5. 13 De Vries, NJB 2007/1900.

14 HR 15 april 1966, ECLI:NL:HR:1966:AC4079, NJ 1966/302 (Sanders/Sanders). 15

(8)

8 de huisarts welbewust teveel declareren, voldoende ernstig was om de zwaarwegende arbeidsbelangen van de arts opzij te schuiven.16

Ook de arresten Kakkenberg/Kakkenberg17 en Van der Vliet/Berregratte18 passen in deze lijn. In het arrest Kakkenberg/Kakkenberg ging het om een bruikleenovereenkomst, gesloten tussen twee broers, die de ene broer het recht gaf de opstallen op het erf van de andere broer te gebruiken voor zijn autoreparatiewerkzaamheden. Deze hobby is later zijn baan geworden. De ene broer wou de andere broer opzeggen omdat hij de opstallen dringend nodig had en bovendien overlast had van de werkzaamheden. Wat ook meespeelde was de verslechterde verstandhouding tussen de twee broers. De rechtbank eiste een voldoende zwaarwegende grond en kon die niet vinden in de door de broer aangevoerde redenen. Het hof overrulede deze beslissing met het argument dat aard en inhoud van de overeenkomst bepaalden dat kon worden opgezegd. De Hoge Raad casseerde, hij stelde dat niet alleen de omstandigheden die betrekking hebben op de aard en inhoud van de overeenkomst bepalend waren, maar ook de omstandigheden gelegen buiten de overeenkomst. Twee omstandigheden waren met name van belang, dat de werkzaamheden de broer in staat heeft gesteld om zelf een inkomen te genereren (waardoor hij niet meer afhankelijk was van een uitkering) en het niet hebben van de financiële middelen om zijn werkzaamheden naar ergens anders te verplaatsen.

In het arrest Van der Vliet/Berregratte huurde Van der Vliet van de stichting Berregratte een stuk grond om daar bedrijfsmatig outdoor activiteiten te exploiteren. Berregratte zegde de overeenkomst op, hij stelde last te hebben van de activiteiten en wou de grond zelf in gebruik nemen voor de uitbreiding van zijn aanpalende speeltuin. Omdat art. 7:228 lid 2 zegt dat kan worden opgezegd oordeelde het hof dat de opzegging de overeenkomst heeft doen eindigen, dit zou slechts anders zijn indien er sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden en daar was niks van gebleken. Van der Vliet ging in cassatie, hij stelde dat het hof een verkeerde maatstaf had aangelegd door de vordering van Berregratte tot ontruiming enkel te beoordelen aan de hand van de zeer beperkte maatstaf van de misbruik van bevoegdheid. Hij stelde dat de ruimere maatstaf van 6:248 lid 2 (‘Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar

16

HR 16 december 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC6137, NJ 1978/156 (Ziekenfonds).

17 HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1706, NJ 1995/437 (Kakkenberg/Kakkenberg).

18 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1280, NJ 2012/411, JIN 2012/181 m.nt. E.E. van der Kamp (Van

(9)

9 maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.’) had moeten worden aangelegd . Huydecoper, in zijn conclusie, kon zich vinden in de strekking van dit betoog. In de wetenschap dat vorderingen tot nakoming van opgezegde overeenkomsten, als zij worden toegekend, meestal worden toegekend met de overweging dat de opzeggende partij geen voldoende zwaarwegende grond voor opzegging heeft, stelde hij dan ook dat het niet aan de eiser was om de juiste maatstaf aan te wijzen. Voldoende voor cassatie was de bespeuring dat er een te beperkte maatstaf was aangelegd in combinatie met het overtuigende betoog in de feitelijke instanties waarin Van der Vliet duidelijk had weten te maken dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk was van het bedrijf en dat de opzegging niet nodig was. De Hoge Raad ging hierin mee en casseerde.

Dit standpunt van de Vries lijkt mij juist. Arbeid en wonen zijn gebieden waarop de overheid een actief beleid voert dat mede ten doel heeft de als zwakkere partijen aangemerkte werknemer en huurder te beschermen. Partijautonomie en contractsvrijheid gelden daarom niet onverkort.

Voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is net als bij de onbenoemde duurovereenkomst voor onbepaalde tijd opzegging nodig, art. 7:667 lid 6.19 Voor de werkgever gelden er allerhande opzeggingsverboden, de in strijd daarmee gedane opzegging is vernietigbaar.20 Een opzegging zonder dringende reden of zonder gelijktijdige mededeling van die dringende reden kan leiden tot een herstel van de overeenkomst.21 Ditzelfde geldt voor een kennelijk onredelijke opzegging.22 Daarnaast moet voor een niet-vernietigbare opzegging in beginsel toestemming zijn verkregen van het UWV.23 Deze dwingendrechtelijke werknemers beschermende bepalingen worden ook toegepast op overeenkomsten waarin geen sprake is van een werkgever/werknemer relatie maar waarin de opgezegde partij wel in een soortgelijke afhankelijke positie verkeert als de werknemer. Zo

19 Soms vereist de wet dat voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ook opzegging

nodig is, art. 7:667 lid 2 sub b jo art. 667 lid 4 en lid 5. Overeenkomsten met dit soort beëindigingbepalingen heeft de Vries ook aangemerkt als overeenkomsten voor onbepaalde tijd. De redenering is dat voor de beëindiging van de overeenkomst zowel tijdsverloop als opzegging nodig is, de tijdsbepaling geldt daarom niet als ontbindend aan de overeenkomst maar als opschortend aan de opzegbevoegdheid: de Vries 1990, hfdst 7, par. 9.3.

20

Zie onder andere art. 7: 677 lid 5 en 647 lid 1.

21

Art. 7:682 lid 1 jo 7:677.

22 Art. 7:682 lid 1 jo 7:681. 23 Art. 9 lid 1 jo art. 6 BBA.

(10)

10 stond de voor de opzegging van de opdrachtovereenkomst met de huisarts vereiste ernstigheid op één lijn met de arbeidsrechtelijke dringende reden, alhoewel opdrachtovereenkomsten normaal gesproken door de opdrachtgever altijd kunnen worden opgezegd24 en kon de broer, alhoewel toch een soort zelfstandig ondernemer, zijn werkterrein niet worden afgenomen omdat hij niet in staat zou zijn om elders het weer op te zetten, een overweging vergelijkbaar met overwegingen ter beoordeling of een ontslag kennelijk onredelijk is.25 Ook de verstoorde verstandhouding als reden voor opzegging bij deze arresten is vergelijkbaar met de verstoorde arbeidsverhouding als reden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. Deze reden wordt in het arbeidsrecht niet steeds als geldige reden aangenomen.26

Een verder bewijs dat de arbeidsrechtelijke dwingende bepalingen door het hele recht heen fietsen biedt de opzegging van de agentuurovereenkomst. De opzeggingsbevoegdheid in deze overeenkomst, die normaal gesproken (ongeacht of deze voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan) wettelijk gegarandeerd is27, kan beperkt zijn. Dit is het geval wanneer de handelsagent kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van art. 1 onder b sub 2 van het BBA. Voor aanmerking als werknemer in de zin van art. 1 onder b sub 2 BBA is noodzakelijk dat de agent de arbeid persoonlijk verricht28, voor niet meer dan twee anderen en met hulp van niet meer dan twee personen, geen echtgenoot of geregistreerd partner of bij hem inwonende bloedverwanten of aanverwanten of pleegkinderen zijnde, daarnaast mag de verrichtte arbeid voor hem niet van ondergeschikte betekenis zijn. Valt hij onder deze omschrijving dan is het BBA van toepassing met als resultaat dat de principaal voor een

24 Art. 7:408 lid 1. De Vries 1990, hfdst 7, par. 6.3 en par. 9.5. HR 16 december 1977,

ECLI:NL:HR:1977:AC6137, NJ 1978/156 (Ziekenfonds), noot A.R. Bloembergen, par. 5.

25 Art. 7: 681 lid 2 onder sub b, HR 17 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2457, NJ 1999/266

(Schoonderwoert/Schoonderwoerd). Ook zal door het UWV met de arbeidsmarktpositie van de werknemer rekening moeten worden gehouden bij het al dan niet geven van een ontslagvergunning, van der Grinten/Bouwens & Duk 2011, hfdst 25, par. 8.

26 Ontslagbesluit, art. 5:1 lid 4, van der Grinten/Bouwens & Duk 2011/hfdst 25, par. 8. 27 Art. 7:437 lid 1 en art. 7:439 lid 1.

28 Het gaat hier om een verplichting tot het persoonlijk verrichten van de arbeid. Alhoewel dit niet volgt uit art. 1

onder b sub 2 van het BBA, is dit aangenomen door de Hoge Raad in het arrest HR 21 maart 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4919, NJ 1969/321. Zie ook de arresten HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7500, RAR 2012/38 en Rb ‘s-Hertogenbosch (vzr.) 27 januari 2004, ECLI:NL:RBSHE:2004:AO2521.

(11)

11 vernietigbare opzegging toestemming behoeft van het UWV.29 De klanten die de principaal aanlevert sluiten overeenkomsten af met de principaal. Deze klanten betalen dus de principaal. De principaal betaalt de agent commissie voor de tot stand gekomen overeenkomsten. De agent wordt dus feitelijk betaald door de principaal. Om deze reden wordt vrij gemakkelijk aangenomen dat de agent wanneer hij een natuurlijk persoon is, hij zijn arbeid persoonlijk verricht voor de principaal.30

Voor woonbelangen kan zo’n zelfde vergelijking worden getrokken met de bepalingen inzake huur van woonruimte als voor arbeidsbelangen en de bepalingen inzake de arbeidsovereenkomst.31 Indien de huurder niet toestemt met de opzegging, kan de opzegging van de verhuurder alleen leiden tot ontruiming als de door de verhuurder aangevoerde opzeggingsgrond door de rechter geldig is bevonden. Geldige opzeggingsgronden voor de verhuurder van woonruimte staan limitatief opgesomd in art. 7:274. Het dringend zelf nodig hebben van de woning en niet-betamelijke gedrag van de huurder vallen er in principe onder32, maar omdat woonbelangen hoogwaardige belangen zijn is toetsing aan deze gronden streng. Een voorbeeld is de opzegging wegens het dringend zelf nodig hebben van het verhuurde, toetsing aan deze grond is strenger bij huur van woonruimte dan bij huur van bedrijfsruimte.33

29 Van der Grinten/Bouwens & Duk 2011/hfdst 25, par. 2. Hof Amsterdam 18 augustus 1988,

ECLI:NL:GHAMS:1988:AD0411, NJ 1991/77.

30

Een zoekactie op rechtsorde met de term “agentuurovereenkomst bba’’ geeft verscheidene treffers. Een voorbeeld: Rb. Rotterdam 4 december 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BL3860, RCR 2010/35. In navolging van de agentuurovereenkomst zou een analogische toepassing van het BBA op de franchiseovereenkomst ook mogelijk kunnen zijn, de uitspraken in Rb. Haarlem (vzr.) 8 november 2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:BB6568,

RAR 2008/23 (Hair Call Colours) en Rb. Den Haag (vzr.) 19 maart 1991, ECLI:NL:RBSGR:1991:AH3491, KG 1991/142 bieden hiervoor enige aanknopingspunten.

31

HR 15 april 1966, ECLI:NL:HR:1966:AC4079, NJ 1966/302 (Sanders/Sanders), noot G.J. Scholten.

32 Respectievelijk art. 7:274 lid 1 sub a en art. 7:274 lid 1 sub c.

(12)

12

2.2 Opzegging van een overeenkomst waarbij sprake is van

een monopoloïde positie

In het arrest Vereniging voor de Effectenhandel/CSM34 ging het om een ‘noteringsovereenkomst’ tussen het bedrijf CSM en de vereniging voor effectenhandel. Deze overeenkomst stelde CSM instaat om zijn effecten via de Amsterdamse beurs aan het publiek aan te bieden. De Vereniging voor de Effectenhandel stond een nieuw beleid voor waarin niet royeerbare certificaten niet meer zouden worden toegelaten. Teneinde dit beleid te verwezenlijken zouden de overeenkomsten met alle genoteerde bedrijven moeten worden gewijzigd. Na mislukte pogingen CSM over te halen de wijzigingen te accepteren zegde de vereniging de overeenkomst met CSM op. De rechtbank achtte de opzegging nietig, zij oordeelde dat ‘gezien de aard van de overeenkomst er een zodanig belang bestaat bij voortduren van de overeenkomst dat opzegging buiten de in de overeenkomst voorziene gevallen slecht mogelijk is op grond van omstandigheden van zodanige aard dat ongewijzigde voortzetting van de overeenkomst van de opzeggende partij niet gevergd kan worden’, zij achtte die omstandigheden niet aanwezig. Het hof bekrachtigde dit vonnis met de motivering dat de vereniging op grond van art. 6:258 wijziging van de overeenkomst door de rechter had moeten vorderen. Hierbij stelde hij dat de opzegging een drukmiddel was om CSM de wijziging te doen laten aanvaarden. De Hoge Raad casseerde, hij oordeelde dat een mogelijkheid tot een beroep op art. 6:258 niet in de weg staat aan rechtsgeldige opzegging. Hij verwijst, met de mededeling dat bij het oordelen of de opzegging rechtskracht heeft er gelet moet worden op de ‘strekking van de overeenkomst’. De woorden ‘aard van de overeenkomst’ en ‘strekking van de overeenkomst’ verwijzen naar de monopoloïde positie van de beurs met betrekking tot kapitaal en de afhankelijkheid van grote bedrijven van kapitaal.35

In dat opzicht lijkt dit arrest op het ziekenfondsarrest waarvan je zou kunnen zeggen dat het ziekenfonds een monopoloïde positie inneemt met betrekking tot patiënten. De Vereniging voor de Effectenhandel zou dan ook behoudens voldoende ernstige bezwaren met iedere instelling een noteringsovereenkomst moeten aangaan.36 Deze verplichting heeft hij echter

34

HR 25 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:AD3069, NJ 1999/602 (Vereniging voor de Effectenhandel/CSM).

35 De Vries, NJB 2007/1900, par. 4.

(13)

13 niet. De arbeidsbelangen van de huisarts kunnen lijkt mij dan ook niet op één lijn worden gesteld met de kapitaalbelangen van CSM. Ook kan niet worden gezegd dat de overheid een bepaald beleid voorstaat met betrekking tot de effectenmarkt. CSM is ook niet een zwakkere partij die beschermd moet worden. Mij lijkt daarom dat deze overeenkomst opgezegd moet kunnen worden, ook eventueel zonder zwaarwegende grond. Het feit dat CSM het enige genoteerde bedrijf is dat niet meegaat in de voorgestane veranderingen van de vereniging is weliswaar spijtig voor CSM maar dat wil niet zeggen dat zij niet meer aan kapitaal kan komen. De effectenbeurs is ontstaan doordat bedrijven naar manieren zochten om aan meer kapitaal te komen. Niets staat CSM in de weg om in navolging van haar illustere voorgangers een nieuwe ontdekking te doen die haar behoefte aan kapitaal kan bevredigen.

Een andere beslissing waarin de rechter de monopoliepositie van de opzeggende partij liet meewegen was in een geding tussen netbeheerder Stedin en energieleverancier Greenchoice.37 De rechter overweegt: ‘Gezien de afhankelijkheid van Greenchoice van Stedin voor haar leverantie van stroom en gas aan kleinverbruikers in verband met de mo-nopoliepositie die Stedin heeft ten aanzien van het transport van stroom en gas en vanwege de, naar aannemelijk is, zeer ernstige bedrijfseconomische gevolgen voor Greenchoice en de impact op haar afnemers die omzetting van het leveranciersmodel naar het netbeheer-deersmodel met zich mee zal brengen, geldt echter wel dat wanneer Stedin de overeenkomst leveranciersmodel wil opzeggen en omzetten, zij daar een voldoende zwaarwegende grond voor moet hebben.’38 De reden voor opzegging van Stedin, de betalingsachterstand van Greenchoice, werd niet ernstig genoeg bevonden.

Naar mijn mening is dit een andere situatie dan bij Vereniging voor de Effectenhandel/CSM omdat hier sprake is van een monopoliepositie op een gebied van eerste levensvoorzieningen. Eerste levensvoorzieningen die bovendien tot voor kort onderdeel waren van de publieke voorzieningen. Ik kan mij voorstellen dat de rechter dit heeft laten meewegen.

37 Rb. Rotterdam (vzr.) 8 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BM1287. 38 Rb. Rotterdam (vzr.) 8 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BM1287, r.o. 4.5.

(14)

14

2.3 Opzegging kredietovereenkomst door bank

Voor kredietovereenkomsten geldt een streng regime voor opzegging. Dat heeft er mee te maken dat geldleningen een essentiële rol innemen in onze samenleving. Banken hebben daarom een zorgplicht jegens hun cliënten. Uit die zorgplicht vloeit voort dat zij altijd een zwaarwegende reden moeten hebben om een kredietovereenkomst op te zeggen, opzegging dient te voldoen aan ‘maatstaven van proportionaliteit en subsidiariteit’.39

Slechts een verdenking van fraudeleus handelen bijvoorbeeld is niet voldoende om rechtsgeldig op te zeggen, ook niet als de opzegging geschiedt met inachtneming van een opzegtermijn van een jaar.40 Wel als goede reden is aangemerkt een verslechterde financiële situatie in verband met het niet nakomen van aflossingsverplichtingen en niet de bereidheid hebben om met de bank hierover in gesprek te treden.41 Ook is als voldoende reden geaccepteerd een ernstige verslechtering van de positie van een bedrijf en de in verband hiermee ondergraving van de zekerheidspositie van de bank.42 Niet is geaccepteerd de kredietopzegging door een bank die zijn grond vindt in de aankondiging van vakbondsacties, terwijl deze aankondiging (in hoeverre die ook terecht of onterecht zou zijn) het gevolg is van afnemende bedrijfsactiviteit die op zijn beurt is veroorzaakt door een onterechte beperking van het krediet door deze zelfde bank.43

Ook bankrelaties die niet bestaan uit een kredietovereenkomst mogen niet zonder zwaarwegende grond worden opgezegd. Zo is onlangs geoordeeld in een zaak van een

39 Hof Den Haag 31 augustus 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO8527, RCR 2011/11, r.o. 9 en Hof

’s-Hertogenbosch, 22 februari 2011, 200.069.969, JOR 2011/254, r.o 4.9, 4.10, en 4.11. Rechters geven in zaken over kredietopzegging vaak een overzicht van factoren die kunnen meespelen bij de vraag of de bank de kredietovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, zie bijvoorbeeld Rb. Noord-Nederland 5 februari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:571, r.o. 4.3.

40

Hof Den Haag 31 augustus 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO8527, RCR 2011/11.

41

Hof ’s-Hertogenbosch, 22 februari 2011, 200.069.969, JOR 2011/254.

42 Rb. Leeuwarden 19 oktober 2011, ECLI:NL:RBLEE:2011:BU1277. 43

HR 2 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2365, NJ 1997/662 (Kip en Sloetjes). In dit arrest dwong de bank met zijn zekerheidspositie de aandeelhouders van het bedrijf hun aandelen over te dragen. Dit tezamen met de daaraan voorafgaande beperking en opzegging van het krediet leverde een onrechtmatige daad op. Het vernieuwende aan dit arrest was dat de schadevergoedingsvordering uit de onrechtmatige daad van de bank jegens het bedrijf ook kon worden ingesteld door de aandeelhouders omdat zij ook in de hoedanigheid van zekerheidsgever betrokken waren en bovendien de aandelen al verkocht waren en dus het bedrijf als zodanig niet meer bestond (en dus die vordering niet meer kon instellen of er in ieder geval geen belang bij zou hebben). De schade bestond onder andere uit het voor een te lage prijs verkocht hebben van de aandelen.

(15)

15 trustkantoor die een betaalrekening aanhield bij een grote bank, dat deze relatie niet mocht worden opgezegd op de grond dat de bank een integriteitrisico zou kunnen lopen.44

2.4 Opzegging overeenkomst die publieke belangen dient

In het arrest van het Hof Amsterdam van 8 mei 198545 ging het om opzegging van het ‘waterabonnement’ tussen de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse woningcorporatie ‘Onze woning’. Dit contract, dat was aangegaan voor onbepaalde tijd, voorzag in de levering van water aan de huurders van de corporatie tegen betaling door de corporatie aan de gemeente. Dit ‘watergeld’ berekende de Amsterdamse corporaties door aan hun huurders. In de loop van tijd zijn de Amsterdamse corporaties dit systeem als belastend gaan ervaren vanwege toenemende incassokosten, een verslechterde verstandhouding met de huurders, derving van kosten door leegstand en wanbetaling, en verlies van rente door driemaandelijkse vooruitbetaling van dit geld. Om die redenen en gezien een landelijke tendens de gemeentes direct te laten contracteren met de huurders zegde de Amsterdamse corporatie, na mislukte pogingen het geschil te beslechten, de overeenkomst op. De gemeente vorderde betaling, stellende dat de overeenkomst is blijven bestaan. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst alleen kon worden opgezegd wegens stringente redenen, maar die achtte hij niet aanwezig. De overwegingen die hem tot deze conclusie brachten waren de grote kosten die de gemeente zou moeten maken bij een wijziging van dit systeem, de maatschappelijke verantwoordelijkheid van corporaties en de door hem voorziene mogelijkheid de overeenkomst door middel van wijzigingen ten faveure van de corporaties tot beider tevredenheid te laten voortduren. Het Hof ging hier in mee en verwees slechts terug opdat het door de corporatie ingehouden bedrag onderdeel wordt van een definitieve regeling tussen partijen met betrekking tot betaling en vergoeding.

44

Rb. Amsterdam 16 oktober 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7065, RF 2014/16, JOR 2014/39 m. nt. B.W.G. van der Velden.

(16)

16 Het Hof sprak in dit arrest van een ‘bijzondere rechtsverhouding’ tussen corporaties en gemeentes.46 Deze bestaat eruit dat beide maatschappelijke functies hebben. Een strikte scheiding van taken achtte het Hof om die reden niet noodzakelijk. Met name niet, voegt het Hof hieraan toe, wanneer dit met zich zou meebrengen dat de kosten voor de huurder stijgen. Ik wil mij hierbij aansluiten. Mij lijkt dat het publieke belang, behoorlijke woonomstandigheden voor iedereen, dat beiden dienen, bij een scheiding ondergraven zou worden.

In het kort geding Groningen/Gronitas47 ging het om een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten tussen de gemeente Groningen en de voetbalclub Gronitas. De voetbalclub had op de in bruikleen gegeven grond zijn clubhuis gebouwd. De gemeente zegde de bruikleenovereenkomst op. Deze opzegging vergde gezien het publieke belang van sportvoorzieningen een voldoende zwaarwegende grond. Deze werd gevonden in de door de gemeente aangevoerde reden dat de ontruiming en opvolgende sloop van het clubhuis het mogelijk maakt een herschikking van sportaccommodaties te bewerkstelligen waar Groningen als geheel mee gediend is.

Superchannel/Casema48: Casema en de gemeente Den Haag zeggen de overeenkomst met Superchannel inhoudende het ‘doorgeven’ van de zender NBC Superchannel via haar Haagse kabelnet op (met een opzegtermijn van zeven maanden). De reden hiervoor was dat er niet genoeg plek is op de kabel voor alle zenders en dat andere zenders hun voorkeur genieten. Casema moest een voorgenomen programmawijziging ter goedkeuring voorleggen aan de gemeente. Bij goedkeuring is Casema gehouden de wijziging daadwerkelijk door te voeren. De rechtbank stelt dat het besluit om op te zeggen moet berusten op een zorgvuldige belangenafweging en hier heeft het besluit volgens de rechtbank ook blijk van gegeven. De eis van een voldoende zwaarwegende grond is hier op zijn plaats. Het televisieaanbod is een publiek belang

Voor de opzegging van een participatieovereenkomst gesloten tussen de zes Gooise gemeentes, Amsterdam en de provincie Noord-Holland, waarbij zij zich hebben verbonden voor onbepaalde tijd te participeren in een stichting tot behoud van een Goois natuurreservaat

46

Hof Amsterdam 8 mei 1985, ECLI:NL:GHAMS:1985:AC0364, NJ 1987/200 (Watergeld), r.o. 4.9.

47

Rb. Noord-Nederland (vzr.) 31 januari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:478, RVR 2014/46 (Groningen/Gronitas).

(17)

17 (‘Stichting Gooisch Natuurreservaat’) was een voldoende zwaarwegende grond nodig.49

De door de gemeente Amsterdam aangedragen gronden, de noodzaak van bezuinigen en het gebrek aan interesse van Amsterdammers voor het natuurreservaat, werden door de rechter niet zwaarwegend genoeg geacht.

In het kort geding Zwerfdierenopvang50 ging het om een overeenkomst tussen de gemeente Hilversum en de vereniging Crailo die aan Crailo het exclusieve recht toekende zorg te dragen voor de opvang van zwerfdieren. Deze overeenkomst werd door de gemeente opgezegd. De voorzieningenrechter oordeelde de vordering van Crailo tot nakoming van de overeenkomst toewijsbaar omdat de gemeente een niet lang genoeg durende opzegtermijn in acht genomen had. De rechter was desalniettemin wel van mening dat voor deze opzegging geen voldoende zwaarwegende grond benodigd was. Dit is niet in overeenstemming met de bovenvermelde rechtspraak.51 Nu de gemeente de plicht krachtens het burgerlijk wetboek (art. 5:5 BW) heeft om te zorgen voor de opvang van zwerfdieren zal dit als een publiek belang kunnen worden aangemerkt.

49

Rb. Amsterdam 17 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4497 (Stichting Gooisch Natuurreservaat).

50 Rb. Midden-Nederland (vzr.) 7 januari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:24, NJF 2014/97 (Zwerfdierenopvang). 51

In casu was de eis van een voldoende zwaarwegende grond geen obstakel geweest omdat de gemeente als reden voor opzegging had aangevoerd het niet voldoen van Crailo aan de krachtens het honden en kattenbesluit vereiste ‘bestuurlijke transparantie’ en ‘open en professionele aanpak’.

(18)

18

3. Voor opzegging is in het algemeen niet een

zwaarwegende grond vereist: de opzegging van de

distributieovereenkomst

3.1 Het arrest Latour/De Bruijn

Het arrest Latour/De Bruijn52 heeft zijn beruchte status te danken aan de subonderdelen Ι.1 en Ι.2 van het cassatiemiddel. Hierin wordt gesteld dat het Hof over het hoofd heeft gezien dat een distributieovereenkomst net als de agentuurovereenkomst altijd opzegbaar is en dat eisen van redelijkheid en billijkheid slechts zijn uitwerking kunnen hebben op de in acht te nemen opzegtermijn en een eventueel verschuldigde schadevergoeding. Met betrekking tot de goede reden wordt gesteld:

‘Het Hof miskent dat het een leverancier vrij moet staan om op enig moment om hem moverende redenen een einde te maken aan de voor hem uit een distributie-overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, zonder dat deze redenen ook in de ogen van de wederpartij en/of een derde en/of een rechter (objectief) gegrond en/of redelijk behoeven te zijn.’.

Dit cassatiemiddel zou ontleend kunnen zijn aan van de Paverd, die ook spreekt van ‘een contractspartij die de overeenkomst om haar moverende redenen mag opzeggen’.53

Het cassatiemiddel veronderstelt ook het uitgangspunt van de Vries, bij distributieovereenkomsten zullen de door hem genoemde uitzonderingsgevallen zich niet voordoen.

De Hoge Raad gaat hier niet in mee: ‘De subonderdelen I.1 en I.2 voeren aan dat het Hof

heeft miskend dat een distributieovereenkomst als de onderhavige altijd opzegbaar is in dier voege dat de leverancier ook zonder grond mag opzeggen en dat die opzegging altijd tot

52 HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn).

53 Van de Paverd 1999, par. 3.5.2 en subonderdeel 1.2 van het cassatiemiddel. Ook Rb. ‘s-Hertogenbosch (vzr.),

(19)

19

gevolg heeft dat de overeenkomst wordt beëindigd. Die opvatting vindt in haar algemeenheid echter geen steun in het recht. Bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van dat geval. Ook indien uit de aard van een specifieke distributie-overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.’

Ook Hartkamp in zijn conclusie komt met aanhaling van literatuur en jurisprudentie tot deze conclusie.

3.2 Lange duur van de relatie

De vraag is, wat waren die ‘omstandigheden’. De feiten van het arrest waren als volgt, een Frans wijnhuis, Latour, zegde zijn Nederlandse importeur, De Bruijn op, met als vermelde reden ‘ongeoorloofde poging tot positieverbetering’ en wanprestatie. De rechtbank achtte deze redenen, respectievelijk, niet voldoende, en niet bewezen. Ondanks dat oordeelde de rechtbank de opzegging toch geldig nu hem niet gebleken was dat de opzegging ‘onaanvaardbaar’ was. Het Hof oordeelde dat een overeenkomst als deze in beginsel opzegbaar is maar dat in dit geval voor opzegging een voldoende zwaarwegende grond moest bestaan. De omstandigheden van dit geval die hem tot dat oordeel brachten waren een meer dan honderd jaar durende handelsrelatie tussen de twee partijen, een redelijke mate van afhankelijkheid van De Bruijn en het geen belang hebben bij opzegging bij Latour. Een voldoende zwaarwegende grond achtte het Hof niet aanwezig en daarom wijst hij de vorderingen van De Bruijn tot nakoming en schadevergoeding toe. In cassatie, zoals we hebben kunnen zien, houdt dit oordeel stand.

Opvallend aan dit arrest is dat er veel aandacht uitgaat naar de redenen voor opzegging van Latour en weinig naar de positie van De Bruijn. Zo motiveert het Hof niet waarom een langdurende handelsrelatie maakt dat de tegenpartij een zwaarwegende grond moet hebben voor opzegging. En ook op de geringe afhankelijkheid van De Bruijn wordt maar summier ingegaan. Deze bezwaren zijn verwoord in het subonderdeel Ι.3 van het cassatiemiddel. De Hoge Raad gaat hier echter aan voorbij.

(20)

20 De lange duur van de overeenkomst is een omstandigheid die wel vaker door de opgezegde partij wordt aangehaald als argument waarom niet zou kunnen worden opgezegd. Dit is een omstandigheid die naar mijn mening niet zou moeten worden meegewogen bij de vraag of kan worden opgezegd omdat de duur van de relatie op zichzelf niks zegt over de relatie.

3.3 Afhankelijkheid

In het arrest Auping/Beverslaap54 werd een beddenspeciaalzaak, Beverslaap opgezegd door zijn leverancier, Auping. Beverslaap, voerde aan dat de in de opzeggingsbrief opgegeven reden voor de opzegging, wijziging van distributiestrategie, geen goed reden was. Hij kon prima in die nieuwe strategie passen. Soortgelijke afnemers waren niet opgezegd. Bovendien was dat nieuwe distributiestelsel nog niet gerealiseerd dus het was niet nodig om Beverslaap nu al op te zeggen. Hier speelde op de achtergrond nog mee dat Beverslaap vermoedde dat Auping Beverslaap had opgezegd onder druk van andere distribiteurs die zich bedreigd voelden door de hoge internet-verkopen van de aan Beverslaap gelieerde E-bedding. Rechtbank en Hof stellen na een belangenafweging te hebben uitgevoerd Beverslaap in het gelijk. Aan de kant van Beverslaap woog mee dat hij meer dan 50% van zijn inkopen deed bij Auping en dat sprake was van een langdurige handelsrelatie. De nieuwe distributiestrategie van Auping wordt uitvoerig op zijn merites getest en wordt onvoldoende bevonden als grond voor opzegging. De rechtbank gebiedt Auping tot het aanbieden van een nieuwe distributieovereenkomst voor de duur van één jaar. In hoger beroep wordt dit vonnis bekrachtigd, met de toevoeging: ‘Of na ommekomst van deze overeenkomst voor de duur van één jaar, Beverslaap wederom in aanmerking dient te komen voor een dergelijke overeenkomst, hangt (onder meer) af van de wijze waarop het distributiebeleid van Auping verder wordt onderbouwd en vormgegeven en of de door haar gewenste Plaza’s daadwerkelijk worden gerealiseerd.’. De Hoge raad casseert. Volgens hem waren de omstandigheden aan de kant van Beverslaap niet dusdanig bijzonder dat er een zwaarwegende grond voor opzegging nodig was. Na de maatstaf van de Ronde Venen/Stedin geciteerd te hebben overweegt hij:

54 HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap). Zie ook Hof Leeuwarden

29 mei 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7193 (Auping/ Het Langedijker Bed en Kubiz) en Rb. Zwolle-Lelystad 23 maart 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BW1035, NJF 2012/310 (Auping/Eiseres), deze laatse werd onopzegbaar geacht, maar waarschijnlijk had dat in hoger beroep of cassatie geen stand gehouden omdat er ongeveer dezelfde feiten aan ten grondslag lagen als bij Auping/Beverslaap.

(21)

21

In dit licht geeft het oordeel van het hof dat in dit geval, gelet op de bijzonderheden daarvan, sprake moet zijn van een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De door het hof in aanmerking genomen, in rov. 19 van zijn arrest vermelde, omstandigheden brengen naar vorenstaande maatstaven niet zonder meer mee dat een zwaarwegende grond voor de opzegging van de bestaande commerciële relatie aanwezig moet zijn. Die omstandigheden kunnen eventueel wel meebrengen dat een langere opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat een (schade)vergoeding aangeboden moet worden. De onderdelen 1.1 en 1.3 zijn derhalve gegrond.55

Soortgelijk oordeelde het Hof Den Haag in zijn arrest Heijkoop/Wärtsilä.56 Het ging hier weer om opzegging van een distributieovereenkomst voor onbepaalde tijd. Heijkoop was een distributeur van Wärtsilä, een producent en leverancier van maritieme motoren. Wärtsilä zegt Heijkoop op (met als redenen het ontbreken van respect en vertrouwen in hun relatie, de vele offerteaanvragen van Heijkoop die niet resulteren in een daadwerkelijke bestelling, waarbij ook meespeelt dat Wärtsilä iemand heeft aangesteld bij Heijkoop ter ondersteuning van de bedrijfsvoering). Heijkoop stelt zich op het standpunt dat er van een dusdanige afhankelijkheid van zijn kant sprake is dat opzegging voor hem desastreuze gevolgen heeft. Het Hof gaat hier niet in mee. Hij oordeelt dat de opzegging geen voldoende zwaarwegende grond behoeft. De rechter oordeelt dat een grote mate van afhankelijkheid als bedrijfsrisico voor rekening van Heijkoop komt (verwijzend naar het arrest Auping/Beverslaap). Hierbij kende de rechter gewicht toe aan het feit dat Heijkoop niet gehouden was van Wärtsilä af te nemen en het hem vrijstond ook van anderen dan Wärtsilä af te nemen.

Op het einde overweegt de rechter: ‘Het hof is voorshands van oordeel dat voormelde

contractuele relatie opzegbaar is. Dit geldt temeer, nu Heijkoop onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het einde van de handelsrelatie met Wärtsilä ook het einde van haar bedrijf zou betekenen.’ De rechter laat hiermee ruimte vrij voor onopzegbaarheid als het gevolg van

opzegging voor de opgezegde partij faillissement is. De wederpartij is dan volledig afhankelijk. Van de Paverd noemt faillissement als een mogelijk grond voor onopzegbaarheid.57 Zij is terughoudend. Alleen een toedoen van de wederpartij die te vergelijken is met economische bedreiging of misbruik van economisch overwicht kan de

55

HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap), r.o. 3.7.

56 Hof Den Haag 31 december 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5055, RCR 2014/28 (Heijkoop/Wärtsilä). 57 Van de Paverd 1999, par. 4.6.3.1.

(22)

22 eigen verantwoordelijkheid van de opgezegde partij opzij schuiven.58 In het kort geding

Montagedienst Novoferm/Novoferm59 zou hier mogelijk sprake van kunnen zijn geweest. Er was hier een overeenkomst tussen een bedrijf dat garagedeuren installeert en repareert en een bedrijf dat garagedeuren verkoopt. Novoferm zal krachtens deze overeenkomst alle reparaties en montages van zijn garagedeuren uitbesteden aan Montagedienst Novoferm. In verband met de overeenkomst heeft het montagebedrijf zijn naam gewijzigd in Montagedienst Novoferm en heeft Novoferm 40 % van de aandelen in Montagedienst Novoferm genomen (wat nadien weer is teruggebracht tot 10 %). Na een kleine vijf jaar zegt Novoferm de overeenkomst op. Omdat Montagedienst Novoferm volledig afhankelijk was geworden van Novoferm, en failliet zou gaan door deze opzegging, oordeelde de rechter dat Novoferm een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging moest hebben. De redenen die Novoferm in zijn opzeggingsbrief had opgegeven was de teruggang van het aantal opdrachten, de niet rooskleurige vooruitzichten, en de daarmee in verband staande steeds minder verantwoorde verliesgevende uitbesteding. Zijn relaties stuurde Novoferm het bericht dat zij voortaan zelf, samen met een ander bedrijf dan Montagedienst Novoferm, de montages zal verrichten. De rechter besliste dat de opgegeven redenen niet zwaarwegend genoeg waren omdat de feiten niet juist waren. Aan de ter zitting toegevoegde grond dat de kwaliteit van de dienstverlening van Montagedienst Novoferm niet behoorlijk was kon volgens de rechter geen gewicht worden toegekend omdat daarvan niet gerept werd in de opzeggingsbrief en deze daarom er niet later ‘ondergeschoven’ kon worden.

Er lijkt hier sprake te zijn van economisch overwicht. Ook het feit dat er na de opzegging nog onderhandelingen zijn geweest over een mogelijke overname door Novoferm van alle aandelen van Montagedienst Novoferm wijst hier op. Het is echter moeilijk om te oordelen of de handelswijze van Novoferm misbruik van dit overwicht opleverde. Aan de kant van Montagedienst Novoferm zou men kunnen stellen dat de afhankelijkheid van Montagedienst Novoferm van Novoferm hem zelf valt aan te rekenen. Blijkens de gegeven feiten was er geen sprake van dat Montagedienst alleen garagedeuren van Novoferm mocht installeren. Het dan als bedrijf je naam veranderen in een naam die impliceert dat je een dochterbedrijf bent terwijl je als zelfstandige onderneming door het leven blijft gaan, zou dan als bedrijfsrisico voor eigen rekening moeten komen.

58 Van de Paverd 1999, par. 4.6.3.3.

59 Rb. Arnhem (vzr.) 1 oktober 2004, ECLI:NL:RBARN:2004:AR5204, NJF 2004, 606 (Montagedienst

(23)

23 Hier moet ook nog worden genoemd een kort geding dat ging over een samenwerkingsovereenkomst tussen een autoreparatiebedrijf (A) en een autoverkoopbedrijf (B).60 De overeenkomst werd niet opzegbaar geacht omdat A voor 75 procent van zijn omzet afhankelijk was van de opdrachten van B, A een investering had gedaan van 200.000 euro, en de samenwerking probleemloos verliep. A voerde aan dat de opzegging van B enkel was ingegeven door zijn wens om met een ander bedrijf samen te werken. De opgegeven reden van B was dat de kwaliteit van A ondermaats was. Dit werd onjuist bevonden. De tegenwerping van B dat zij een afhankelijkheid van een derde voor ogen hadden gestaan werd als niet ter zake doend afgedaan omdat ook deze mate van afhankelijkheid afdoende werd bevonden.

3.4 Gedane investeringen

Gedane investeringen die in gerechtvaardigd vertrouwen zijn gedaan brengen met zich mee dat de investeerder de tijd moet worden gegund om zijn investeringen terug te verdienen. Als deze investeringen zijn gedaan in verband met een overeenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan zal deze daarom ook niet per direct kunnen worden opgezegd. Dit is algemeen erkend. De franchiseovereenkomst is hier een goed voorbeeld van. Bij het aangaan van een franchiseovereenkomst moet de franchisenemer een instapfee betalen. Dit dient voor de franchisegever als zekerheid dat de franchisenemer zich inzet voor de franchiseformule. De franchisenemer accepteert deze franchisefee omdat hij de overtuiging heeft dat hij een bedrijf kan opzetten dat succesvol genoeg is dat hij deze kan verkopen en daarmee zijn investering kan terugverdienen. De Nederlandse Franchisevereniging verstaat dit concept en geeft franchisenemers daarom vijf jaar de tijd om hun investeringen terug te verdienen (deze termijn kan telkens worden verlengd met nog eens vijf jaar).61 Een opzegging die zijn ingang vindt binnen deze vijf jaar zal daarom alleen kunnen indien gegrond op een ernstige, niet voor rekening van de opzeggende partij komende, onvoorziene omstandigheid, zoals bedoelt in het arrest Mondia/Calanda.

60 Rb. Zwolle (vzr.) 23 april 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI8399.

(24)

24 In het arrest Boesjes/PKN62 was er sprake een situatie vergelijkbare met die bij franchiseovereenkomsten. Het ging hier om de exploitatie van het aardappelras ‘Aurora’. Boesjes en PKN hebben een overeenkomst voor onbepaalde tijd afgesloten die PKN het exclusieve recht geeft om Aurora te exploiteren. De rechter overwoog dat PKN veel koste en moeite heeft gedaan om Aurora te exploiteren en hem daarom ook de tijd moet worden gegund om de door hem te verwachte baten hiervan te trekken, alleen wanneer PKN ernstig tekortschiet kan worden opgezegd.

Het bijzondere van dit arrest is dat PKN, voordat hij met de verkoop van het aardappelras kan gaan beginnen, hij hem eerst helemaal tot ontwikkeling moet brengen. Al die tijd verdiend hij dus niks aan de licentie maar moet hij er wel voor betalen. Dit is met recht een uitzondering te noemen en kan daarom geen argument vormen voor de stelling dat een voldoende zwaarwegende grond bij duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd als regel vereist is.63 Bij het normaal type distributieovereenkomst voor onbepaalde tijd worden voortdurend investeringen gedaan. Die investeringen worden ook steeds op korte termijn terugverdiend. Deze korte termijninvesteringen kunnen daarom geen beletsel vormen aan de opzegbaarheid van de overeenkomst. Zij kunnen immers worden opgevangen door inachtneming van een opzegtermijn of aanbieding van een geldelijke compensatie.64

62

Hof Leeuwarden 28 november 1990, ECLI:NL:GHLEE:1990:AD1301, NJ 1993/42 (Boesjes/PKN).

63 Barendrecht & van Peursem 1997/212. In het arrest HR 30 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0808

(Phoenix), conclusie A.S. Hartkamp, ECLI:NL:PHR:2001:AB0808, was er sprake van een enigszins vergelijkbare situatie: een makelaar was van het begin af aan betrokken bij de ontwikkeling van een bouwproject en had hiervoor kosten moeten maken. Dit met het oog op de aan haar verstrekte bemiddelingsopdracht en de hier uit te verkrijgen courtage en naamsbekendheid. De projectontwikkelaars mochten daarom niet zonder goede reden de bemiddelingsovereenkomst opzeggen.

64 Valk, NTBR 2012/25, HR 21 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0291, NJ 1991/742 m.nt. P.A. Stein

(Mattel/Borka). Enkele recente voorbeelden hiervan: Hof Den Haag 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:17, r.o. 5.3 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 30 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5716,

(25)

25

3.5 Het arrest De Ronde Venen/Stedin

In het arrest De Ronde Venen/Stedin65 zegde de gemeente De Ronde Venen de

bruikovereenkomst voor onbepaalde tijd met SNU, eigenaar van elektriciteit- en gasnetten, op. De opgezegde overeenkomst voorzag in een vergoeding voor SNU voor omlegging van zijn kabels en leidingen op gemeentelijke instigatie. SNU was geen vergoeding verschuldigd voor het hebben van zijn kabels en leidingen in de grond van de gemeente. Omdat SNU en Stedin, beheerder van de elektriciteit- en gasnetten, geen overheidsbedrijven meer zijn, wil de gemeente dat de bedrijven de kosten voor omlegging voortaan zelf voldoen. Hiertoe is een nieuwe verordening aangenomen die in de plaats komt van de overeenkomst. SNU en Stedin vochten de opzegging aan. De rechtbank woog de belangen tegen elkaar af en oordeelde dat het belang van de gemeente moest prevaleren. Het hof besliste anders. Hij oordeelde dat de overeenkomst met kostenvergoeding voor SNU en Stedin een relevante waarde

vertegenwoordigden en dat daarom de gemeente een voldoende zwaarwegende grond moest hebben. Na de vervolgens uitgevoerde belangenafweging kwam hij tot het oordeel dat de belangen van SNU en Stedin bij voortzetting van de overeenkomst voorgingen op de belangen van de gemeente bij opzegging. De opzeggingsgrond van de gemeente was onvoldoende zwaarwegend. In cassatie werd beslist dat de gemeente geen voldoende zwaarwegende grond nodig had:

‘In een geval als dit brengen, anders dan het hof oordeelt in rov. 4.8 en 4.9, de eisen van redelijkheid en billijkheid niet mee dat de Gemeente, in verband met het feit dat de vergoeding van de kosten van een noodzakelijke verlegging onder de Verordening minder gunstig wordt voor SNU, een zwaarwegende grond voor de opzegging dient te hebben. Hierbij zij aangetekend dat het hof niet aan zijn oordeel ten grondslag legt dat SNU en Stedin in hun bedrijfsvoering op enige wijze afhankelijk zijn van de voortzetting van de regeling van de overeenkomsten, laat staan dat dit in een bijzondere mate het geval zou zijn. SNU en Stedin hebben dit ook niet aangevoerd. Ook voor het overige stelt het hof geen omstandigheden vast die zijn oordeel kunnen dragen dat de Gemeente een zwaarwegende grond voor de opzegging dient te hebben. Het oordeel van het hof geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is niet naar behoren gemotiveerd.’

65 HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde

(26)

26 Aan deze overweging ging vooraf de overweging die geldt als de standaardoverweging die rechters moeten hanteren bij de vraag of kan worden opgezegd:

‘Of, en zo ja onder welke voorwaarden, een dergelijke overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3 december 1999, LJN AA3821, NJ 2000/120 ). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.’66

Deze overwegingen zijn het antwoord op de cassatiemiddelen één en twee, die stelden dat bij beantwoording van de vraag of er een voldoende zwaarwegende grond vereist is alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen67

Rank-Berenschot zegt daarover in haar conclusie: ‘Het hof was niet gehouden — en het zou ook niet in de rede liggen — om hetgeen de gemeente had aangevoerd ter rechtvaardiging van de opzegging (ook) reeds te betrekken bij de vraag of zulk een rechtvaardiging vereist was.’.68

Hier is veel voor te zeggen. Twee keer dezelfde belangenafweging maken lijkt onnodig ingewikkeld. Rechters weten dan ook vaak niet hoe om te gaan met deze maatstaf. In het arrest Auping/Het Langedijker Bed en Kubiz wordt er een grief aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat Auping geen voldoende zwaarwegende grond voor opzegging nodig had.69 Dit oordeel volgde na de belangen van de opgezegde distributeuren in ogenschouw te

66

HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde

Venen/Stedin), r.o. 3.5.1.

67

Tanja-van den Broek, MvV 2012, p. 18-22.

68

HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde

Venen/Stedin), 2.5.

69 Hof Leeuwarden 29 mei 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7193 (Auping/ Het Langedijker Bed en Kubiz),

(27)

27

hebben genomen.70 Daarna ging de rechter de belangen van Auping toetsen, met als uiteindelijke conclusie dat Auping een goede reden voor opzegging had.71 Het hof deelde de opvatting van appellant dat een voldoende zwaarwegende grond benodigd was, de grief slaagt dan ook72, maar kan toch niet tot vernietiging van het vonnis leiden: ‘Nu het criterium dat de voorzieningenrechter feitelijk heeft toegepast overeenkomt met het criterium dat hof voorstaat, kan de eerste grief niet tot vernietiging van het vonnis leiden’.73

In een distributieovereenkomst tussen een Belgische producent van geautomatiseerde toegangssystemen en een Nederlandse afnemer geeft de rechter geen antwoord op de vraag of er een voldoende zwaarwegende reden voor opzegging moest zijn: ‘Die redenen houden, gelet op hetgeen daarover onder 4.8 tot en met 4.10 is overwogen en ook indien acht wordt geslagen op de andere onder 4.11 en 4.12 genoemde omstandigheden, bovendien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging in, als deze voor de beëindiging van de overeenkomst al zou zijn vereist.’.74

Vaak ook oordelen rechters dat een voldoende zwaarwegende grond nodig was en dat die aanwezig was75, wat eigenlijk niet zou kunnen als men twee keer dezelfde belangenafweging uitvoert.

De verklaring voor deze dubbele belangenafweging is dat de eis van een voldoende zwaarwegende grond in samenhang moet worden gelezen met de daaraan voorafgaande overweging dat deze overeenkomsten in beginsel opzegbaar zijn. Dit zorgt ervoor dat de belangenafweging terughoudend is, in de zin dat het uitgangspunt is dat de belangen van de opzeggende partij zwaarder wegen dan die van de opgezegde partij.

Deze nieuwe hoofdregel van opzegbaarheid maakt ook duidelijk dat de stelplicht en bewijslast rust op de opgezegde partij.76 Hij moet stellen en bewijzen dat de omstandigheden

70 Rb. Zwolle-Lelystad (vzr.) 29 december 2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2294, r.o. 4.4 en 4.10. 71

Rb. Zwolle-Lelystad (vzr.) 29 december 2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2294, r.o. 4.5-4.8 en r.o. 4.11-4.13.

72

Hof Leeuwarden 29 mei 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7193 (Auping/ Het Langedijker Bed en Kubiz), r.o.9.

73 Hof Leeuwarden 29 mei 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7193 (Auping/ Het Langedijker Bed en Kubiz),

r.o.10.

74

Hof Amsterdam 6 april 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM2023, (Automatic Systems/Methon), r.o. 4.15.

75 Zie de beschrijving van een aantal arresten in deze scriptie, en bijvoorbeeld ook Rb. Utrecht 1 september

2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5770, NJF 2010/396, r.o. 4.30 en 4.31.

76 HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 (De Ronde Venen/Stedin), noot T.F.E. Tjong

(28)

28 dusdanig zijn dat zijn belangen zo veel zwaarder wegen dan die van de opgezegde partij dat niet kan worden opgezegd. Voor een rechtsgeldige opzegging behoeft de opzeggende partij in principe dan ook geen reden te vermelden.77 Bovendien mag hij, indien hij wel redenen heeft vermeld, deze in een eventuele procedure aanvullen of wijzigen.78

Deze ontwikkelingen hebben effect gesorteerd. Waar voor De Ronde Venen/Stedin nog wel eens een distributieovereenkomst onopzegbaar werd geacht, ben ik die na De Ronde

Venen/Stedin niet meer tegengekomen.79 Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Het arrest Auping/Beverslaap speelt hierin een belangrijke rol. Deze heeft de lijn van De Ronde Venen Stedin bevestigd en bepaald dat ook een sterke afhankelijkheid niet tot onopzegbaarheid van de overeenkomst leidt.

77

HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 (De Ronde Venen/Stedin), noot T.F.E. Tjong Tjin Tai, par. 2. Eerder werd door Strijbos als rechter al geoordeeld dat de opzeggende partij geen reden hoeft te vermelden: rb. s’-Hertogenbosch (vzr.), 10 februari 2005, ECLI:NL:RBSHE:2005:AS5628, NJF 2005/122 (AH/Peijnenburg), r.o. 3.18. In diezelfde zin Hof Amsterdam 8 november 2007,

ECLI:NL:GHAMS:2007:BC9111, WR 2008/40, m.nt. M. van Schie, r.o. 2.9.

78 Dat is aangenomen voor de buitengerechtelijke ontbinding van art. 6:265, HR 27 mei 2011,

ECLI:NL:HR:2011:BP6997, NJ 2011/257, maar voor de opzegging zal dit ook gelden.

79 Eén van mijn onderzoeksmethodes was op rechtspraak.nl de zoekterm ‘opzegg* duurovereenkomst’ invoeren.

(29)

29

4. Conclusie

Duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zijn opzegbaar. De eis van een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, die de rechter de mogelijkheid biedt om een opzegging nietig te verklaren, moet daarom worden gezien als een uitzondering op de hoofdregel van opzegbaarheid.

Vanwege deze uitzonderingstatus van de eis van een voldoende zwaarwegende grond moet de rechter in zijn beoordeling van een vordering tot nakoming een terughoudende belangenafweging uitvoeren. Dit houdt in dat de belangen van de opgezegde partij heel zwaar moeten wegen willen zij zwaarder wegen dan die van de opzeggende partij.

Zulke mogelijk zwaarwegende belangen aan de kant van de opgezegde partij zijn, arbeidsbelangen, woonbelangen, en sommige publieke belangen. Voor distributieovereenkomsten en soortgelijke overeenkomsten geldt dat er nagenoeg geen omstandigheden denkbaar zijn die opzegging onmogelijk zouden moeten maken. Hier is een ontwikkeling waarneembaar. Eerst werden distributieovereenkomsten nog weleens onopzegbaar verklaard op grond van een hoge mate van afhankelijkheid aan de kant van de distributeur, of op grond van gedane investeringen, dit is de laatste jaren niet meer het geval geweest.

Kredietovereenkomsten vormen een geval apart, hier is de belangenafweging gezien het grote belang van krediet niet terughoudend.

Uit mijn onderzoek blijkt dat de eis van een voldoende zwaarwegend niet alleen gezorgd heeft voor soepelere opzegmogelijkheden, wat als een positieve ontwikkeling is te duiden, maar ook voor verwarring bij rechters. De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid lijkt een beter instrument om de uitzonderingen op de opzeggingsbevoegdheid op te stoelen, het woord ‘onaanvaardbaar’ past beter bij de uitzonderingsgevallen die ik ben tegengekomen. Uit het arrest Van der Vliet/Berregratte blijkt echter dat de maatstaf van de eis van een voldoende zwaarwegende grond de voorkeur van de Hoge Raad geniet. Uit dit arrest blijkt ook dat de Hoge Raad uit gaat van een standaard-opzeggingsbevoegdheid, ongeacht of deze wettelijk is opgenomen of uit de aard van de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd voortvloeit. De belangen die aan opzegging in de weg kunnen staan zijn steeds dezelfde.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lastly, the remedial actions would call upon institutions of higher learning in South Africa to pursue intentionally and very vigorously internationalisation

This investigation brought to light a clear difference in poetic form be twe en the med.i eva.l and Renaissance poets chosen for discussion. 1:;e- dieval metrical verse generally

Dit betekent niet dat er nooit een zwaarwegende grond voor opzegging vereist kan zijn, maar veelal zal aan het belang van de opgezegde partij tegemoet kunnen wor- den gekomen door

A biopsy was taken before and after treatment and power-Doppler ultrasound and contrast-enhanced ultrasound were performed to assess pre- and posttreatment evaluation of the

De ma- chine werd echter ook in dezelfde versnelling bij vol gas (3 km per uur) en bij half gas (2 km per uur) beproefd. De bediening geschiedde door drie à vier man, de

Voor de rechtspraktijk is van belang dat uit de onderhavige uitspraak volgt dat gemeenten een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 mogen afwijzen of

[r]

Orig. title: Little Drop of Heaven By Pepper Choplin Ned. tekst: Jolanda Koning. © 2019 Lorenz Publishing Company.