• No results found

De media, revolutionaire of zwakke krachten? : een studie naar het effect van media op politieke participatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De media, revolutionaire of zwakke krachten? : een studie naar het effect van media op politieke participatie"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De  media,  revolutionaire  of  zwakke  

krachten?  

Naam:  Lisanne  Soffner  

Scriptiebegeleidster:    Sofie  Marien  

Studentnummer:  10152792  

Datum:  20  juni  2014  

Universiteit  van  Amsterdam  

Een  studie  naar  het  effect  van  media  op  politieke  participatie  

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding  ...  2  

Theoretisch kader  ...  4  

Participatie  ...  4  

Malaise versus opwaartse spiraal  ...  5  

Newtons paradoxen, weak force theory en digitale media  ...  7  

Data en methode  ...  10  

Afhankelijke variabele – het meten van politieke participatie  ...  11  

Onafhankelijke variabelen – media en persvrijheid  ...  12  

Controle variabelen  ...  13  

Logistische regressie  ...  13  

Presentatie van de data  ...  15  

Resultaten  ...  17  

Discussie  ...  20  

Appendix  ...  23  

(3)

Inleiding

Op 17 december 2010 stak Mohamed Bouziz zichzelf in brand. Deze daad door de jonge straatverkoper was de start van een reeks protesten in Tunesië. De Tunesiërs eisten drastische politieke hervorming en al snel volgden andere steden in het Midden-Oosten, zoals Cairo, Sana’a, Amman en Manama. Deze opstanden werden door de media de Arabische Lente genoemd en er werd gespeculeerd dat dit een digitale media revolutie zou zijn(Howard & Hussain, 36: 2010). Tot 2010 was de regio Noord-Afrika en het Midden-Oosten de enige regio waar de derde democratiegolf niet was aangeslagen. De Arabische wereld miste naast democratie ook grote volksbewegingen die hiervoor streden (Howard & Hussain, 35: 2010). Met deze Arabische Lente laaide het oude debat over de kracht van de media weer op: wat kunnen de media bereiken en is er een verschil tussen de kracht van traditionele en digitale media?

Door uitbreiding van digitale media en apparaten om toegang tot deze media te krijgen is er nu meer informatie uit meer bronnen beschikbaar dan ooit (Flanagin & Metzger, 5: 2008). Geografie of sociale status beperken de beschikbaarheid van informatie minder en hierdoor zijn menselijke activiteiten fundamenteel veranderd (Ibid.). Dit veranderende

medialandschap heeft ook invloed op de politieke ontwikkeling van de afgelopen 10 jaar. Met name de komst van het internet brengt veel vragen met zich mee. Er is al redelijk wat bekend over de invloed van digitale media op onder andere de politieke kennis, de maatschappelijke betrokkenheid, mobilisatie van mensen en politieke campagnes (Gaskins & Jerit, 191: 2012). Ondanks de vele onderzoeken naar digitale media en de effecten op politiek gebied zijn fundamentele vragen over de kracht van deze media en verhouding ten opzichte van

traditionele media nog onbeantwoord. Een van deze fundamentele vragen is wat het verschil is in de effecten van zowel traditionele als digitale media en wat is de oorzaak van deze verschillende effecten.

Er zijn al grote debatten gaande over het effect van media op politieke participatie. Binnen de traditionele media wordt vaak onderscheid gemaakt tussen kranten en tv. Het grootste theoretische debat binnen de traditionele media is tussen de media malaise, dat tv kijken een negatief effect heeft op politieke participatie (Robinson, 426: 1976) en de opwaartse spiraal waarbij veel media gebruik juist positieve gevolgen hebben voor de

politieke participatie (Norris, 2003). Daarnaast bestaat er nog een derde theorie, de weak force

theory (Newton, 2006), die zowel kritiek heeft op de malaise als opwaartse spiraal theorie Dit

(4)

Kijkend naar de digitale media ligt het debat rond de vraag wat de digitale media kunnen bereiken. Dit bouwt eigenlijk voort op het bovengenoemde debat tussen enerzijds de malaise en opwaartse spiraal die menen dat de media grote kracht hebben en anderzijds de

weak force theory. Sommige onderzoekers beweren dat door het gebruik van nieuwe

technologieën de digitale media een positief effect hebben op politieke participatie omdat groeperingen zich veel sneller kunnen uitbreiden en sneller politieke acties kunnen

organiseren (Howard & Hussain, 35: 2011). Daarentegen beweren andere onderzoekers dat er geen significant verschil bestaat tussen mobilisatie door middel van internet en de traditionele manier van mobiliseren (Hooghe, Vissers, Stolle & Mahéo, 406: 2010). Tenslotte zijn er ook wetenschappers die beargumenteren dat digitale media geen enkele kracht bezitten (Alterman, 114: 2011)

Er zijn dus veel verschillende meningen over de krachten van zowel traditionele als digitale media en de verhouding tussen de verschillende vormen van media. Daarom wil ik, mede door het ontstaan van de Arabische Lente, in deze scriptie onderzoeken of de media effect hebben wat betreft politieke participatie en waar of dit bestaan of niet bestaan van dit effect door wordt veroorzaakt. In deze scriptie zal onderzocht worden of het bestaan of

missen van het effect van media veroorzaakt kan worden door de mate van persvrijheid in een land. Eerdere onderzoeken zijn bijna allemaal gedaan in landen met een democratie, daarnaast kan dit element een goede aanvulling zijn op de weak fore theory van Newton (2006). Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal deze scriptie starten met een theoretisch kader waarin de belangrijkste theorieën media malaise, opwaartse spiraal en weak force uitgelegd worden. Vervolgens zal in de paragraaf Data en Methode de gebruikte data van de World Values Survey en Freedom House Index behandelt worden en worden de eerder behandelde concepten media gebruik, politieke participatie en persvrijheid geoperationaliseerd. In diezelfde paragraaf volgt toelichting over de gebruikte controle variabelen en zal een verklaring volgend over de uitgevoerde logistische regressie. Vervolgens zullen de

belangrijkste resultaten na uitvoering van de regressie volgen. Deze scriptie zal eindigen met een conclusie over de effecten van media op politieke participatie, de rol van persvrijheid, implicaties die tijdens het onderzoek plaatsvonden en aanbevelingen voor vervolgonderzoek naar de effecten van media op politieke participatie.

(5)

Theoretisch kader

Binnen het veld mediastudies bestaat er een groot debat over de invloed van media gebruik op politieke participatie in democratieën. De hoofdvraag in dit onderzoek is de vraag of er een significant effect bestaat van media gebruik op politieke participatie. Daarnaast wordt onderzocht of het bestaan of niet bestaan van dit effect beïnvloedt wordt door de mate van persvrijheid in een land. Om deze twee vragen te kunnen beantwoorden zullen de bestaande hoofdtheorieën over media en politieke participatie binnen de mediastudies behandeld moeten worden.

Verschillende onderzoekers hebben de relatie tussen media gebruik en politieke participatie onderzocht. Enerzijds zijn er studies die zich focussen op de invloed van

traditionele, ofwel gedrukte en audiovisuele media, op politieke participatie. Anderzijds zijn er de afgelopen jaren steeds meer onderzoekers die de invloed van digitaal media gebruik, internet, hebben onderzocht. Daarnaast bestaan er studies die de zowel de traditionele als digitale media impact op politieke participatie bestudeerd hebben. Helaas hebben al deze onderzoeken geen eenduidige resultaten voortgebracht. De onderzoeken over traditionele media kunnen onderverdeeld worden in twee stromingen: de media malaise theorie en de theorie van de opwaartse spiraal. Bij studies naar de invloed van digitaal media gebruik speelt persvrijheid ook vaak een rol omdat er beargumenteerd wordt dat digitale media lastiger te censureren zijn dan traditionele media (Norton, 23: 2003). Naast de malaise en opwaartse spiraal theorie is er nog een derde theorie die deze beide theorieën bekritiseert, de weak force

theory van Newton (2006). In het onderstaande zal eerst het concept politieke participatie

uitgelegd worden. Daarna wordt het grote debat tussen media malaise en opwaartse spiraal besproken. Vervolgens zal worden ingegaan op de invloed van media op politieke participatie aan de hand van de drie paradoxen en de weak force theory van Newton (2006) en zal het belang van persvrijheid worden besproken. De mate van persvrijheid is een essentieel onderdeel van deze scriptie omdat meeste studies naar media en politieke participatie zijn gedaan landen met grote persvrijheid en zonder censuur van de overheid.

Participatie

Er bestaan verschillende soorten politieke participatie, maar vaak wordt er een tweedeling gemaakt tussen formele participatie en informele participatie. Formele participatie gaat via geïnstitutionaliseerde netwerken en informele participatie is meer een situatie specifieke vorm van burger participatie. Deze informele participatie wordt ook wel gezien als elite uitdaging

(6)

door middel van onder andere het tekenen van petities, het meedoen aan boycotts,

demonstraties of andere vormen van mobilisatie. Deze vorm van participatie daagt politieke elites en beleidsmakers uit en is een manier voor de mensen in de samenleving om groepen te vormen en zo collectieve actieproblemen aan te pakken. Zowel formele als informele

participatie heeft dezelfde maatschappelijke relevantie (Grieshaber, 4: 2014; Welzer et al., 2005).

Omdat in deze scriptie zowel democratische als niet-democratische landen met elkaar vergeleken zullen worden, is politieke participatie geconceptualiseerd als informele

participatie. Er is gekozen voor informele participatie omdat de verwachting is dat er een verschil te zien is tussen de soort participatie in democratische en niet democratische landen. In niet democratische landen kan participatie niet onderzocht worden door middel van

formele participatie zoals bijvoorbeeld stemmen omdat dit vaak verplicht is, niet mag, er maar 1 partij is waarop gestemd kan worden of dat de uitslag al vast staat. Daarnaast zijn er in autoritaire regimes vaak corrupte geïnstitutionaliseerde netwerken, waardoor het onmogelijk is formele participatie te meten, als deze er al is (Alvarez, Cheibub, Limongi, & Przeworski, 5: 1996). Uit eerder onderzoek van Molyneux (228: 1985) is gebleken dat politieke

participatie in een dictatuur vaak bewerkstelligd wordt door het mobilisatie proces van sociale groeperingen. Een voorbeeld hiervan is de revolutie in Nicaragua in 1979 (Molyneux, 227: 1985).

Malaise versus opwaartse spiraal

Binnen de literatuur bestaat er een debat over de invloed van traditionele en digitale media op politieke participatie. Bij studies naar dit onderwerp is het belangrijk een verschil te maken tussen de inhoud van de gebruikte media. Zo vond Newton (596: 1999) in zijn onderzoek dat het lezen van kwaliteitskranten en kijken naar het nieuws op tv een positieve relatie had met politieke kennis en mobilisatie. Aan de andere kant zag hij dat het lezen van roddelbladen en televisie kijken voor enkel entertainment een relatie had met lagere mate van mobilisatie. In deze scriptie ligt de focus op het eerste onderdeel, de nieuws media.

Wanneer we kijken naar de traditionele media is er een groot debat tussen de media malaise theorie (Robinson, 1976) en de opwaartse spiraal theorie (Norris, 2000). Het verschil in argumentatie tussen deze twee theorieën ontstaat doordat er nadruk wordt gelegd op

verschillende aspecten van media effecten (de Vreese & Boomgaarden, 318: 2001). Robinson (411: 1976) spreekt over videomalaise en is een van de grondleggers van de malaise theorie.

(7)

Hij meent dat er een negatieve relatie bestaat tussen media en de aandacht voor politiek en dat mensen steeds meer vertrouwen op de televisie om informatie te verkrijgen. Personen die hun primaire informatie via televisie verkrijgen in plaats van andere media, worden slachtoffer van de videomalaise. Deze video malaise ontstaat omdat de manier waarop de nieuwsverhalen worden gedekt voor een vertekend beeld van de politiek zorgen. Hierdoor wordt het nieuws verkeerd geïnterpreteerd door mensen wat negatieve gevolgen heeft voor de mate van politiek vertrouwen en participatie (Robinson, 426: 1976). Echter, wanneer televisie een secundaire bron van informatie is zouden mensen juist beter in staat zijn gebeurtenissen te begrijpen en te interpreteren. Dit wordt door Robinson als iets positiefs gezien. De kern van deze theorie is dat er een constante afname is van politiek vertrouwen door de negatieve sfeer rond politici op het televisienieuws, dit belemmert het functioneren van een democratie omdat de daling in politiek vertrouwen zorgt voor een daling in participatie (Robinson, 427: 1976).

In lijn met de videomalaise theorie vonden Robinson en Davis (117: 1990) in hun onderzoek ook dat mensen die kranten lazen beter geïnformeerd waren dan mensen die alleen televisie keken. Ook Carpini en Keeter (1996) zagen een positief effect tussen het lezen van de krant en de politieke kennis van mensen. Aan de andere kant vonden zij geen effect tussen het kijken van televisie en politieke kennis (Vreese & Boomgaarden, 318: 2001).

Naast studies die focussen op de negatieve correlatie tussen media gebruik en politieke participatie, zijn er ook studies die een positieve correlatie hebben gevonden tussen media gebruik en politieke participatie (Strömbäck & Shehata, 579: 2010; Chang, 2007; Drew & Waver 2006). Er moet wel opgemerkt worden dat correlatie geen bewijs is voor een causaal verband (Strömbäck & Shehata, 579: 2010; Delli Carpini, 2004).

De andere kant van dit debat wordt belicht door aanhangers van de theorie van de opwaartse spiraal. Een van deze aanhangers is Pippa Norris (2003). De theorie van de

opwaartse spiraal meent dat er een positieve relatie bestaat tussen mediaconsumptie en sociaal kapitaal en dan met name sociaal vertrouwen. Zo laat Norris (5: 2003) in haar studie zien dat mensen die regelmatig het nieuws volgen, op wat voor manier dan ook, beter geïnformeerd zijn over politieke vraagstukken. Omdat mensen beter geïnformeerd zijn zullen zij meer vertrouwen hebben in politieke instituties, wat leidt tot meer politieke participatie dan de mate van participatie van niet-nieuwsvolgers. Daarnaast ontkent Norris (5:2003) niet dat de

videomalaise bestaat, maar beargumenteert zij dat de Verenigde Staten een uitzondering is op de regel van de positieve spiraal. Dit is omdat er in bijvoorbeeld Europa vrijwel geen

empirisch bewijs is voor het bestaan van de malaise theorie. Daarnaast vinden Strömbäck en Shehata (593: 2010) in hun onderzoek alleen maar positieve effecten tussen

(8)

nieuwsconsumptie en politieke interesse en participatie en de resultaten van deze studie ondersteunen de opwaartse spiraal theorie enorm. Holtz-Bacha (81: 1990) vindt in haar

onderzoek ook geen ondersteuning voor de malaise theorie en concludeert dat nieuwsmedia in het algemeen een positief effect hebben op de politieke participatie

Newtons paradoxen, weak force theory en digitale media

Uitspraken over de krachten van de media, door zowel aanhangers van de malaise als de aanhangers van de opwaartse spiraal theorie, moeten voorzichtig worden gedaan. Zo meent Newton (225-226: 2006) dat er drie paradoxen een rol spelen bij het verklaren van de krachten van media effecten. De eerste paradox is dat mensen die minder politiek

geïnteresseerd zijn ook minder van de politieke berichtgeving mee zullen krijgen. Hierdoor zal deze groep mensen de media meer wantrouwen maar zijn zij ook relatief meer vatbaar voor invloed van de media dan mensen die meer politieke berichtgeving meekrijgen. De tweede paradox is dat men meer interesse toont in media verslaggeving wanneer het gaat over onderwerpen die dicht bij mensen zelf staan. Echter zal de media verslaggeving rondom dit onderwerp juist sneller gewantrouwd worden en oordeelt men vaak over de zaak op basis van ‘eigen ervaring’. De laatste paradox die wordt aangehaald is dat partijgebonden media niet of nauwelijks worden gezien als neutraal en hierdoor verliezen deze vorm van media hun invloed op mensen. Hoe partijdiger de media en hoe minder betrouwbaar deze worden

gevonden, wat leidt tot media met de minste invloed. Naast deze drie paradoxen heeft Newton nog een opmerking over de kracht die media zou bezitten. Hij noemt dit de weak force theory. Deze theorie zou zowel empirisch als theoretisch plausibeler zijn dan de strong force theory. De weak force theory houdt in dat de krachten van de media worden beïnvloed door de interactie van de media met andere variabelen zoals onder andere religie, sociale klasse, onderwijs, leeftijd, gender en eigen ervaring. Deze variabelen noemt Newton sterk mediërend en deze variabelen verhogen de beoogde media effecten. Wat in eerste instantie dus de

krachten van de media lijken, worden eigenlijk veroorzaakt door een interactie-effect tussen de media en deze mediërende variabelen (Ibid.). In deze scriptie zal deze weak force theory verder onderzocht worden omdat ook wanneer er gekeken wordt naar de effecten van de digitale media op politieke participatie, er gezien kan worden dat hier de meningen erg van elkaar verschillen. Met name over kracht van digitale media ten opzichte van traditionele media is veel debat wat voortborduurt op bovenstaand debat en de weak force theory van Newton (2006).

(9)

Bovenstaande beweringen leiden tot de volgende twee hypotheses:

H0: media gebruik heeft geen effect op politieke participatie H1: media gebruik heeft een effect op politieke participatie

Daarnaast is bijna al het onderzoek naar media gebruik en politieke participatie gedaan in democratische landen met hoge persvrijheid. Norton (23: 2003) stelt echter het volgende: “While newspapers, radio, and television are relatively susceptible to control

through licensing, restricted access to supplies of newsprint, and sweeping libel and press laws, newer media [...] are typically unlicensed and anonymous’’. Wanneer deze uitspraak

klopt dan zou het betekenen dat in een land met weinig persvrijheid de digitale media een grotere invloed hebben op de kritieke kijk van mensen dan kranten, en tv omdat het internet lastiger te censureren is. Veel gebruik van internet zal dan dus leiden tot meer politieke kennis en dus meer participatie in landen met weinig persvrijheid. In deze scriptie zal het bestaan van dit interactie-effect van persvrijheid op mediagebruik en politieke participatie onderzocht worden. Persvrijheid is een variabele die door Newton (2006) niet is meegenomen in zijn onderzoek, maar deze variabele zou wel de verschillen studies naar de effecten van digitale media op politieke participatie kunnen verklaren.

Deze theorie van Newton leidt tot de volgende twee hypotheses:

H2: er bestaat geen interactie-effect van persvrijheid op mediagebruik

H3: er bestaat een interactie-effect van persvrijheid op mediagebruik en dit heeft een effect op de mate van politieke participatie

Daarnaast moet er nog gekeken worden naar de effecten van digitale media en of deze

effecten verschillen van de effecten van de traditionele media. Enerzijds stellen onderzoekers naar de effecten van digitale media namelijk dat door gebruik te maken van nieuwe

technologieën groeperingen zich razendsnel uit kunnen breiden en politieke acties organiseren. Internet, mobieltjes en social media zouden onder andere het succes van de Arabische Lente hebben bewerkstelligd. Doelen die eens zo ver weg leken zouden door het gebruik van digitale media binnen handbereik komen (Howard & Hussein, 35-36: 2011). In

(10)

lijn met deze bewering, constateren Gibson en McAllister (29: 2013) dat maatschappelijk gebruik van internet juist de politieke betrokkenheid kan stimuleren. Aan de andere kant wordt er ook door onderzoekers beweerd dat mobilisatie en communicatie door middel van internet juist veel minder effect hebben dan de traditionele mediavormen (Hooghe, Vissers, Stolle & Mahéo, 407: 2010; Putnam, 2000). Het onderzoek van Alterman (114: 2011) sluit hierbij aan omdat hij aantoonde dat het niet de digitale media waren die de opstanden in het Midden-Oosten in 2009 hebben veroorzaakt maar dat juist de traditionele media, en dan met name televisie hier een cruciale rol in hebben gespeeld. Televisie zou de grote drijver achter de gebeurtenissen zijn, de tv zorgde voor het framen van de gebeurtenissen, legitimeerde de gebeurtenissen en maakte de beelden bereikbaar voor een breder publiek. Dit suggereert dat traditionele media meer invloed zouden hebben op politieke participatie dan digitale media. Wanneer Hooghe, Vissers, Stolle en Mahéo (421: 2001) de verschillen tussen mobilisatie door middel van internet en de traditionele manier van mobiliseren onderzoeken, vinden zij dat er geen significant verschil bestaat tussen beiden. Internet is minstens zo succesvol in het mobiliseren dan de traditionele manieren.

Naast onderzoeken die beargumenteren dat de ene vorm van media ‘beter’ is dan de andere, zijn er ook onderzoekers die naar de relatie tussen de traditionele en digitale media kijken. Zo vinden Shah, Cho, Eveland, & Kwak (553: 2005) dat de digitale media een aanvullende functie hebben op de traditionele media wanneer het gaat om maatschappelijke berichtgeving en politieke debatten.

Concluderend kan gezegd worden dat in voorgaand onderzoek er geen eenduidig antwoord gevonden kan worden op de vraag wat de invloed van zowel traditionele als digitale media zijn op politieke participatie. Enerzijds wordt er beargumenteerd dat kranten en digitale media een positief effect en televisie een negatief effect hebben op politieke participatie. Anderzijds wordt er beargumenteerd dat zowel kranten als televisie als digitale media een positief effect hebben op politieke participatie. Dan bestaat er nog een derde groep

onderzoekers die menen dat media op zichzelf niet of nauwelijks effect hebben op politieke participatie, noch digitale media, noch geschreven of audiovisuele media.

Naar aanleiding van bovenstaande, kunnen nog 2 hypotheses opgesteld worden:

H4: wanneer er veel persvrijheid is zullen de effecten van het gebruik van kranten, televisie en digitale media op politieke participatie gelijk zijn.

(11)

H5: wanneer er weinig persvrijheid is zal het gebruik van digitale media een groter effect hebben op de politieke participatie dan het gebruik van kranten of televisie.

Data en methode

De belangrijkste empirische analyse van het effect van media op participatie wordt uitgevoerd door middel van een cross-national analyse over 52 landen verspreid over de hele wereld. De selectie van deze landen is met name afhankelijk van de participatie van de landen in de zesde golf van de World Values Survey (WVS) die is uitgevoerd tussen 2010 en 2014. Deze 52 landen zijn representatief voor de volwassen populatie (18 jaar en ouder) en zijn face-to-face ondervraagd (N= 74044). De WVS is de belangrijkste bron over de maatschappelijke

betrokkenheid van mensen en laat de verandering zien in wat mensen willen in het leven en wat zij geloven. De resultaten van deze database zijn verkregen door een internationaal netwerk van sociale wetenschappers. Daarnaast heeft ieder land per golf een

hoofdonderzoeker en deze onderzoeker is verantwoordelijk voor de enquête in zijn of haar land (World Values Survey, 2014).

Naast de WVS zal ook gebruik gemaakt worden van de Freedom House Index (FHI). Uit deze index zijn de gegevens over de persvrijheid van de landen uit de WVS geselecteerd uit de periode 2008-2012. Er is bewust gekozen voor een periode eerder dan de WVS wave omdat er verwacht wordt dat de persvrijheid invloed zal hebben op de variabelen uit de WVS waarmee politieke participatie wordt gemeten. Sinds 1980 voorziet het Freedom House numerieke beoordelingen en analytische rapporten over 197 landen en gebieden. In iedere gepubliceerde index worden de landen gescoord op de mate van hun persvrijheid. Er worden zowel numerieke scores gegeven aan landen als een categoriale scores. De categoriale scores zijn “Free”, “Partly free” en “Not free”, en de numerieke scores kunnen variëren van 0 tot 100, waarbij 0 staat voor totale persvrijheid en 100 voor een geheel onvrije pers. Deze numerieke scores zijn verkregen na analyse van een set met 23 methodologische vragen. Het numeriek scoren van landen maakt het mogelijk om een vergelijkende analyse tussen landen te doen, en om verschillende veranderingen over de tijd te onderzoeken. De scores van de gebruikte data zijn opgenomen zijn verkregen tussen 1 januari 2008 en 31 december 2011 (Freedom House Index, 2014).

(12)

Afhankelijke variabele – het meten van politieke participatie

In het theoretisch kader is toegelicht dat in deze scriptie gekeken wordt naar de informele vormen van participatie in verschillende landen. Om de afhankelijke variabele politieke participatie te meten is gebruik gemaakt van de vragen V85-V89 van de WVS. De vraag die aan de respondenten is gesteld is: Now I’d like you to look at this card. I’m going to read out

some forms of political action that people can take, and I’d like you to tell me, for each one, whether you have done any of these things, whether you might do it or would never under any circumstances do it: Joining in boycotts, attending peaceful demonstration, joining strikes, any other act of protest? (WVS, 2014). Omdat de WVS gebaseerd is op individuele

personen, is de data voor dit onderzoek geaggregeerd naar nationaal niveau. Dit is gedaan door eerst de variabelen bij elkaar op te tellen en vervolgens te hercoderen naar een

dichotome variabele. Waar have done als 1 gecodeerd is en might do en would never under

circumstances als 0 (zie appendix voor exacte beschrijving van de variabele). Het bij elkaar

optellen van de verschillende variabelen om informele politieke participatie te meten ligt in lijn met andere onderzoeken, zoals onder andere die van Griesshaber (2014). Vervolgens zijn de percentages van participerende en niet participerende mensen geaggregeerd naar nationaal niveau. Door de aggregatie naar nationaal niveau, werd de gemiddelde participatie per land verkregen. Vervolgens zijn deze gemiddelden per land opnieuw dichotoom gemaakt. De categorieën die zijn gekozen zijn van 0 tm. 0.2 = 0 en 0.21 tm 1 = 1. Deze categorieën zijn zo gekozen omdat politieke participatie bestaat uit 5 verschillende variabelen die evenveel mee wegen. Het gemiddelde per land liep van 0-1, dus landen waarin het merendeel van de populatie niet participeert zal een gemiddelde hebben van 0.2 of kleiner en waar het

merendeel van de populatie wel participeert zal een gemiddelde hebben van 0.21 of hoger. Er is gekozen om een dichotome variabele, ofwel dummy, te maken van deze variabele omdat deze variabele in eerste instantie een schaal met 3 opties had en dus een categoriale variabele was. Met een afhankelijke categoriale variabele kan geen OLS regressie gedaan worden, maar kan wel een logistische regressie uitgevoerd worden. Om deze logistische regressie uit te kunnen voeren is een dichotome afhankelijke variabele nodig (Mortelmans, 12: 2010).

Wanneer de afhankelijke variabele normaal verdeeld was geweest, was OLS regressie wel een optie geweest, maar de variabele politieke participatie was niet normaal verdeeld.

(13)

Onafhankelijke variabelen – media en persvrijheid

De eerste onafhankelijke variabele is media. Dit onderdeel kan opgesplitst worden in 3 delen: kranten gebruik, televisienieuws gebruik en internet gebruik. Om deze variabelen te

operationaliseren is gekozen voor de variabelen V217 (kranten gebruik), V219

(televisienieuws gebruik) en V223 (internet gebruik). De vraag die aan de respondenten werd gesteld is: People learn what is going on in this country and the world from various sources.

For sources, please indicate whether you use it to obtain information daily, weekly, monthly, less than monthly or never. Sources: Daily newspaper, TV news and Internet. Net als de

afhankelijke variabele moeten ook deze variabelen geaggregeerd worden naar landen niveau. Om dit te doen zijn van deze variabelen wederom dichotoom gemaakt omdat deze variabelen alle drie categoriaal zijn. De variabelen V217, V219 en V223 zijn alle drie gehercodeerd naar: 1 mediagebruik en 0 geen mediagebruik. Hieruit ontstonden 3 dichotome variabelen en deze zijn vervolgens geaggregeerd naar nationaal niveau en hierdoor de percentages van kranten, televisie en internet gebruik per land verkregen.

Naast de variabelen voor kranten, televisie en internet gebruik, is er ook gebruik gemaakt van een vierde variabele. Deze variabele is een combinatie van V217, V219 en V223 om de variabele voor het totale media gebruik te verkrijgen. Om deze variabele te verkrijgen zijn V217, V219 en V223 bij elkaar opgeteld. Vervolgens is ook van deze variabele een dichotome variabele gemaakt om bovenstaande reden en is deze variabele geaggregeerd naar landen niveau om het percentage mediagebruik per land te verkrijgen.

Onze laatste onafhankelijke variabele is persvrijheid. Om deze variabele te verkrijgen zijn eerst uit de FHI de 46 landen geselecteerd uit de die ook in de WVS voorkomen.

Vervolgens is er een wave gemaakt van de jaren 2008-2012 en het gemiddelde van deze wave over 4 jaar berekend in Excel. Daarna is de data geëxporteerd naar de dataset waar de andere geaggregeerde variabelen in staan (zie appendix voor exacte beschrijving van bovenstaande variabelen).

Tenslotte is een van de doelen van deze scriptie te onderzoeken of er een interactie-effect bestaat tussen mediagebruik, persvrijheid en politieke participatie. Daarom zijn aan bovenstaande variabelen nog 4 variabelen toegevoegd met een interactie-effect. Dit zijn interactie-effecten tussen krantengebruik en persvrijheid, televisie gebruik en persvrijheid, internetgebruik en persvrijheid en het totale mediagebruik en persvrijheid.

(14)

Controle variabelen

Ondanks de hoofdvariabele media en het interactie-effect met persvrijheid, zijn er een aantal andere factoren waarvan verwacht wordt dat ze invloed hebben op de politieke participatie. Uit zowel onderzoek dat de malaise theorie ondersteunt (Robinson & Davis, 115: 1990), als onderzoek dat de opwaartse spiraal theorie ondersteunt (Strömbäck & Shehata, 582: 2010) en onderzoek dat de weak force theory ondersteunt (Newton, 219: 2006) komt naar voren dat er een aantal factoren zijn waarvan verwacht wordt dat zij invloed uit kunnen oefenen op politieke participatie. Voor dit onderzoek zijn twee controle variabele gekozen die door alle drie de theorieën gebruikt worden.

De eerste factor die invloed zou kunnen uitoefenen en waar voor gecontroleerd moet worden is educatie. Algemeen wordt aangenomen dat een hogere mate van educatie leidt tot meer politieke participatie (Robinson & Davis, 115: 1990). Deze variabelen is V248 uit de WVS wave 6 en geeft het opleidingsniveau van de respondenten weer.

Daarnaast moet gecontroleerd worden voor politieke interesse omdat wordt verwacht dat hogere interesse zal leiden tot meer participatie (Newton, 216: 2006). Om de mate van politieke interesse te meten is gebruik gemaakt van V84 uit de WVS, deze vraagt naar de mate van politieke interesse waarbij keus is uit 4 categorieën: very interested, somewhat

interested, not very interested en not at all interested. Deze variabele is gehercodeerd zodat 1

staat voor weinig interesse en 4 voor veel interesse (zie appendix voor exacte beschrijving van bovenstaande variabelen).

Tot slot zijn ook deze twee controle variabelen geaggregeerd naar landen niveau zodat ze bruikbaar zijn voor analyses.

Logistische regressie

Omdat de afhankelijke variabele een categoriale variabele is en deze niet normaal verdeeld is, kan geen lineaire regressie uitgevoerd worden. Om toch een multivariate analyse uit te

kunnen voeren is de afhankelijke variabele is dichotoom gemaakt. Met een afhankelijke dichotome variabele is het mogelijk een logistische regressie uit te voeren. Met het uitvoeren van een logistische regressie worden twee werelden samengebracht in één techniek. Enerzijds is dit een regressietechniek die het mogelijk maakt de effecten van één of meerdere

onafhankelijke variabelen te zien op een dichotome afhankelijke variabele. Anderzijds brengt het dichotome karakter van de afhankelijke variabele ons van het interval meetniveau naar de categoriale statistiek (Mortelmans, 12: 2010).

(15)

Het logistische model gaat uit van kansen, ofwel kansverhoudingen: odds. De kern van deze regressie is dat er een lineair model wordt geschat met geschatte waarden die lopen van -∞ tot +∞, een natuurlijk logaritme. Wanneer de onafhankelijke variabele X1, X2, X3 enz. worden genoemd, dan leidt dit tot de volgende formule wat betreft politieke participatie:

Ln Pwel/Pniet = a + b1X1 + b2X2 + b3X3 + …

In dit model is a het intercept en b de parameter van X en dit lijkt dus erg veel op een gewoon regressie model. Van bovenstaand model kan ook een kans model gemaakt worden, dat ziet er als volgt uit:

Pwel = e(a+b1X1+b2X2+b3X3+…)/ e(a+b1X1+b2X2+b3X3+…) + 1

Pniet = 1/ e(a+b1X1+b2X2+b3X3+…) + 1

Wanneer deze formules bij elkaar worden opgeteld blijkt dat de kans op wel of niet

participeren bij elkaar opgeteld één is. De kans op wel of geen participatie is afhankelijk van de variabelen X1, X2 enz., maar tegelijkertijd is te zien dat deze afhankelijkheid niet lineair is maar dat deze regressielijn een S-vormige curve heeft. Door deze S-vormige curve lopen de kansen eerst op, stijgen vervolgens lineair in het midden en vlakken tenslotte af. Alle geschatte waardes op de curve liggen tussen de 0 en 1. Een voorbeeld van een logistische curve van een positief effect is te zien in figuur 1 (Mortelmans, 17: 2010).

(16)

Presentatie van de data

Voor gestart zal worden met de analyse, volgt eerst een presentatie van de hoofdvariabelen per land in onze analyse (tabel 1). In de tabel is te zien dat politieke participatie in landen over de hele wereld sterk varieert van .04 in Maleisië tot .84 in Nieuw Zeeland (schaal 0-1). Of dit effecten zijn van de media is lastig te zeggen op basis van deze gegevens omdat ook

mediagebruik varieert per land, maar dit niet gelijk loopt met de mate van politieke

participatie. Net als in de theorie al naar boven kwam is het onduidelijk of media een positief effect, negatief effect of geen effect hebben op politieke participatie. Op basis van deze gegevens is geen duidelijk verband te zien tussen politieke participatie en media gebruik. Waar Nieuw-Zeeland de hoogste participatie heeft en een relatief hoog media gebruik, heeft Maleisië met de laagste participatie ook een relatief hoog media gebruik. Dit komt overeen met de theorie waar ook geen eenduidig effect wordt gevonden van media op politieke participatie.

Tabel 1. Presentatie hoofdvariabelen

Land Politieke

participatie

Kranten gebruik Televisienieuws gebruik Internet gebruik Algerije .26 .75 .96 .68 Azerbaijan .05 .68 1.00 .38 Australië .72 .90 .98 .83 Armenië .13 .40 .98 .36 Chili .36 .83 .99 .66 China .07 .52 .96 .42 Colombia .37 .74 .98 .46 Cyprus .35 .79 .97 .59 Ecuador .16 .92 .99 .53 Estland .22 .91 .99 .73 Palestina .30 .48 .94 .54 Duitsland .53 .90 .98 .75 Ghana .09 .46 .95 .24 Irak .24 .47 .99 .42 Japan .29 .92 .99 .60 Kazachstan .09 .83 .99 .49 Jordanië .09 .48 .95 .45 Zuid-Korea .30 .76 .97 .75 Kyrgyzstan .19 .89 .98 .52 Libanon .27 .69 .94 .77 Libya .34 .37 .93 .60 Maleisië .04 .97 .99 .61 Mexico .25 .71 .95 .41 Nederland .33 .88 .97 .93

(17)

Noot: De gegevens zijn de gemiddelden per land. Politieke participatie variert tussen 0 (geen participatie) tot 1 (wel participatie). Het gebruik van kranten, televisienieuws en internet variert ook van 0 (geen gebruik) tot 1 (wel gebruik). Bron: WVS (2010-2014).

De hoofdvraag die getracht wordt te beantwoorden is of er een significant effect bestaat van mediagebruik op politieke participatie. Vervolgens zal er onderzocht worden of er een interactie-effect bestaat tussen mediagebruik en persvrijheid en of dit een effect heeft op politieke participatie (zie afbeelding 1).

Afbeelding 1. Interactie effect mediagebruik, politieke participatie en persvrijheid.

Nigeria .49 .63 .94 .36 Pakistan .32 .61 .88 .20 Peru .28 .94 .98 .50 Filipijnen .17 .88 .99 .43 Polen .38 .77 .98 .59 Roemenië .19 .79 .98 .50 Rusland .19 .80 .98 .54 Rwanda .10 .51 .70 .47 Slovenië .31 .90 .98 .63 Zimbabwe .22 .76 .81 .30 Zweden .72 .95 .97 .89 Trinidad en Tobago .25 .94 .98 .40 Tunesië .14 .50 .94 .50 Turkije .12 .73 .95 .49 Oekraïne .20 .84 .98 .43 Egypte .11 .35 .98 .22 Verenigde Staten .64 .81 .94 .87 Uruguay .28 .49 .96 .40 Yemen .21 .28 .83 .18

(18)

Resultaten

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, is een logistische regressie uitgevoerd. De logistische regressie die is uitgevoerd, bevat meerdere stappen. De eerste stap is het testen van de verklaringskracht van het model. Eerst wordt gekeken naar de Nagelkerke pseudo R2 en vervolgens naar de Hosmer en Lemeshow Goodness-of-Fit test van model 1 wat persvrijheid, het totaal mediagebruik, politieke participatie en twee controlevariabelen bevat. De

Nagelkerke pseudo R2 is niet extreem hoog (.324), maar bij een logistische regressie is deze maat over het algemeen laag (Sieben & Linssen, 7: 2009). Om zeker te weten dat het model verklaringskracht heeft wordt daarom ook naar de Hosmer en Lemeshow Goodness-of-Fit test gekeken waardoor we kunnen concluderen dat het model goed bij de data past. Verder kan in model 1 gezien worden (tabel 2) dat de variabele persvrijheid significant is. Wanneer

persvrijheid met 1 eenheid toeneemt (pers minder vrij wordt) vergroot dit de kans op daling van de logit politieke participatie. Hoeveel deze daling zal zijn valt niet te zeggen. Het enige wat geconcludeerd kan worden is dat wanneer de persvrijheid in een land afneemt de kans groter wordt dat de politieke participatie ook afneemt. Persvrijheid kan dus gezien worden als negatieve parameter voor politieke participatie. Dat de media geen effect hebben op politieke participatie is in lijn met de nul hypothese: de media hebben geen effect op politieke

participatie. De H0 kan dus aangenomen worden en H1 dat de media wel een effect hebben op politieke participatie mag verworpen worden. Deze conclusie ligt in lijn met de weak force

theory van Newton (2006) en ontkracht zowel de malaise als opwaartse spiraal theorie omdat

die menen dat de media wel een sterke kracht heeft op de mate van politieke participatie.

Tabel 2. Geschatte parameters van logistische regressie-modellen voor de logit participatie. Model 1 en 2.

Variabelen Model 1 Model 2

B-coëfficiënt s.e. B-coëfficiënt s.e.

Constante 18.417 10.810 19.004 10.154 Persvrijheid -.058** .020 -.056** .024 Opleiding .250 .458 .039 .525 Politieke interesse -.987 1.397 -1.388 1.528 Totaal mediagebruik -14.257 10.334 Kranten gebruik -1.825 2.451 Televisienieuws gebruik -14.143 9.600

(19)

Internet gebruik 4.761 3.293

Nagelkerke pseudo R2 .324 .400

Hosmer en Lemeshow Goodness-of-Fit test

.548 .537

Noot: *significant (p<.05), ** significant (p<.01), ***significant (p<.001)

Uit model 1 is gebleken dat het totale mediagebruik geen significant effect heeft op politieke participatie. Omdat in de literatuur geen eenduidigheid bestond over de losse effecten van kranten, televisienieuws en internet gebruik, is dit in model 2 getest. In model 2 (tabel 2) is de Nagelkerke pseudo R2 iets gestegen (.400) ten opzichte van model 1 en de Hosmer en

Lemeshow Goodness-of-Fit test gedaald (.537), maar er kan geconcludeerd worden dat ook dit model een goede verklaringskracht heeft. Net als in model 1 is te zien dat alleen

persvrijheid een significant effect heeft op politieke participatie. Net als in model 1 is

persvrijheid een negatieve parameter voor politieke participatie. Naar aanleiding van model 2 kan geconcludeerd worden dat ook de verschillende losse onderdelen van de media geen invloed hebben op politieke participatie. Dit geeft de nul hypothese extra steun.

Met model 3 en 4 (tabel 3) zal onderzocht worden of er een interactie-effect bestaat tussen persvrijheid en mediagebruik. Uit de Nagelkerke pseudo R2 en de Hosmer en

Lemeshow Goodness-of-Fit test blijkt dat ook model 3 een goede verklaringskracht heeft, aangezien de Nagelkerke pseudo R2 gelijk is aan die van model 1 (.324) en de Hosmer en Lemeshow Goodness-of-Fit test bijna gelijk aan die van model 1 (.545). De conclusie die uit model 3 getrokken kan worden is dat geen van de variabelen significant is. Persvrijheid heeft dus geen interactie-effect met mediagebruik. Op basis van dit model zou de opgestelde H2 aangenomen kunnen worden en de H3 juist verworpen kunnen worden. Om zeker te weten dat geen enkel onderdeel van de media een interactie-effect kan vormen met persvrijheid, is model 4 opgesteld. Hier is niet media in zijn geheel opgenomen in het model, maar is deze variabele gesplitst in traditionele media, kranten en tv nieuws gebruik, en digitale media, internet gebruik. De Nagelkerke pseudo R2 is hier iets toegenomen ten opzichte van de vorige modellen (.590) maar de Hosmer en Lemeshow is juist iets afgenomen (.190). Beide waarden tonen aan dat ook dit model een goede verklaringskracht heeft. In model 4 is de media ook in drie verschillende onderdelen gesplitst. Nadat de regressie gedraaid is kan geconcludeerd worden dat er geen significante effecten zijn in dit model. Dit versterkt de conclusie die getrokken werd op basis van het derde model. De combinatie van uitkomsten van model 3 en

(20)

4 zorgt er voor dat de H2: er bestaat geen interactie-effect van persvrijheid op mediagebruik mag worden aangenomen en de H3: er bestaat wel een interactie-effect van persvrijheid op politieke participatie verworpen moet worden.

Tabel 3. Geschatte parameters van logistische regressie-modellen voor de logit om te participeren

Variabelen Model 3 Model 4

B-coëfficiënt s.e. B-coëfficiënt s.e.

Constante 13.533 69.630 148.018 94.923 Persvrijheid .002 .846 -1.620 .155 Opleiding .237 .494 .198 .642 Politieke interesse -.984 1.398 -1.627 1.916 Totaal mediagebruik -9.249 1.398 Kranten gebruik 15.510 10.817 Televisienieuws gebruik -167.750 103.486 Internet gebruik 20.509 15.961 Totaal mediagebruik*persvrijheid -.061 .854 Kranten gebruik*persvrijheid -.273 .162 Televisienieuws gebruik*persvrijheid 1.943 1.241 Internetgebruik*persvrijheid -.283 .237 Nagelkerke pseudo R2 .324 .569 Hosmer en Lemeshow Goodness-of-Fit test .545 .190

*significant (p<.05), ** significant (p<.01), ***significant (p<.001)

Op basis van bovenstaande vier modellen kan ook een uitspraak gedaan worden over de laatste 2 hypotheses die in dit onderzoek zijn opgesteld. Deze hypotheses zijn opgesteld in de

(21)

veronderstelling dat het effect van mediagebruik op politieke participatie af hangt van de mate van persvrijheid, maar dit interactie-effect is niet gevonden met bovenstaande analyses. Daarom kunnen zowel H4: wanneer er veel persvrijheid is zullen de effecten van het gebruik van kranten, televisie en digitale media op politieke participatie gelijk zijn als H5: wanneer er weinig persvrijheid is zal het gebruik van digitale media een groter effect hebben op de politieke participatie dan het gebruik van kranten of televisie beide verworpen worden.

Discussie

Naar aanleiding van het begin van de Arabische Lente in 2010 is dit onderzoek uitgevoerd om beter inzicht te verkrijgen in de effecten van zowel traditionele als digitale media op politieke participatie. De data van de WVS en FHI laten op het eerste gezicht geen duidelijke trend zien tussen mediagebruik, politieke participatie en persvrijheid. Na het uitvoeren van een

logistische regressie blijkt dat er weinig significante resultaten gevonden worden. In de twee modellen zonder interactie-effecten blijkt dat van de variabelen opleiding, politieke interesse, totaal mediagebruik, kranten gebruik, televisienieuws gebruik, internet gebruik en

persvrijheid alleen persvrijheid een significant effect heeft op politieke participatie. Hoe lager de persvrijheid wordt in een land hoe groter de kans is dat de politieke participatie ook zal dalen. Persvrijheid is dus een negatieve parameter voor politieke participatie en de andere variabelen hebben geen significant effect.

Uit de andere gedraaide modellen blijkt dat er ook geen significant interactie-effect bestaan tussen het effect van mediagebruik op politieke participatie en de mate van

persvrijheid. Met deze verkregen resultaten kunnen de opgestelde H0 en H2 aangenomen worden en H1, H3, H4 en H5 verworpen worden. De resultaten van dit onderzoek

ondersteunen de weak force theory van Newton (2006) sterk en zijn in tegenstrijd met zowel de malaise theorie, opwaartse spiraal theorie als de theorie van Norton (23: 2003) over

persvrijheid. Een aanvulling op de theorie en het onderzoek van Newton is het onderdeel naar de effecten van internet, waar Newton zich focuste op massa media is in dit onderzoek ook internet gebruik meegenomen. Dat in dit onderzoek geen enkel mediërend effect is gevonden is niet zo vreemd omdat er maar twee controle variabelen in de analyses zijn toegevoegd en Newton (225: 2006) er meer dan 10 noemt en het kan zo zijn dat de twee gekozen variabelen in deze context een zwak mediërend effect hebben gehad en daardoor niet gevonden konden worden. Daarbij moet nog niet uitgesloten worden dan de mate van persvrijheid geen

(22)

kunnen trekken zal meer onderzoek naar dit onderwerp gedaan moeten worden. Hoewel de uitkomsten van dit onderzoek sterk de weak force theory ondersteunen, heeft ieder onderzoek naar media-effecten te maken met lastige methodologische problemen en alle conclusies over media-effecten moeten buitengewoon voorzichtig worden gedaan en gaan gepaard met verscheidene valkuilen (Newton, 225: 2006).

Met de gebruikte modellen is geprobeerd de cross-nationale verschillen in politieke participatie te verklaren. Na analyse van de Nagelkerke pseudo R2 en Hosmer en Lemeshow blijkt dat alle modellen goed waren met sterke verklaringskracht. Ondanks deze goed gekozen modellen konden de verschillen in politieke participatie niet verklaard worden aan de hand van mediagebruik, maar er is wel een effect gevonden van persvrijheid op politieke

participatie. Ondanks dat de verklaringskracht van het model gecontroleerd is, zijn er nog enkele kanttekeningen die gemaakt kunnen worden bij de gebruikte methode. Om de

verklaringskracht van het model te meten zijn twee testen gebruikt. Op met name het gebruik van de Hosmer & Lemeshow Goodness-of-Fit test kan wat kritiek gegeven worden. De uitkomst van de Hosmer & Lemeshow Goodness-of-fit test wordt sterk bepaald door de manier waarop de data door de software gegroepeerd wordt. Wanneer de data anders gegroepeerd wordt kan dit leiden tot compleet andere resultaten. Daarnaast moet de steekproef voldoende groot zijn (Mortelmans, 29: 2010). Omdat de gebruikte modellen ‘slechts’ 46 landen bevatte is het goed dat er naast de Hosmer & Lemeshow Goodness-of-Fit test ook naar de Nagelkerke pseudo R2 is gekeken, maar de keuze van de modellen was nog sterker geweest wanneer ook naar significantie van de Chi2 van de modellen gekeken zou worden omdat wanneer er drie testen wijzen op een fittend model dit sterker is dan de twee gebruikten testen in dit onderzoek.

Daarnaast kunnen de gekozen categorieën voor de variabele politieke participatie ook de resultaten van dit onderzoek beïnvloedt hebben. De gekozen verhoudingen waren 0-0.2= 0 en 0.21-1= 1, waarbij 0 staat voor niet geparticipeerd en 1 voor wel geparticipeerd. Om te controleren of deze keus van categorisering van grote invloed was, zijn er tijdens dit

onderzoek ook regressies zijn gedaan met de verhoudingen 0-0.35= 0 en 0.36-1= 1 en 0-0.50= 0 en 0.51-1= 1. Na deze regressies zijn geen grote verschillen gevonden ten opzichte van de resultaten gepresenteerd in deze scriptie en daarom is er vanuit gegaan dat de gekozen manier van categoriseren geen grote invloed heeft gehad op de verkregen resultaten, maar dit moet wel vermeld worden.

(23)

gemiddelden per land genomen, maar door uitschieters in de data kan het zo zijn dat de gemiddelden per land niet overeenkomen met de mate van participatie van de meeste mensen. Een andere methode die gekozen had kunnen worden is de Most Similar System Design (MSSD), deze analyse is minder sterk op landen niveau en minder evident omdat je zelf de landen selecteert, maar er kan wel meer onderzocht worden op individueel niveau (Anckar, 392: 2008). Omdat in deze scriptie de focus lag op de verschillen in participatie tussen landen en niet individuen is besloten om niet voor de MSSD methode te kiezen.

Bovenstaand punt leidt tot aanbevelingen voor vervolgonderzoek. In volgend onderzoek kan bekeken worden of er wel een effect van media op politieke participatie te vinden is op individueel niveau door bijvoorbeeld de MSSD methode toe te passen. Ook kan digitale media specifieker gemaakt worden door dit te splitsen in bijvoorbeeld internet gebruik en social media gebruik.

Daarnaast is het interessant voor vervolgonderzoeken om de invloed van persvrijheid en participatie in niet-democratische landen te onderzoeken. In het begin van deze scriptie is dit al naar voren gekomen, maar na de uitkomsten van dit onderzoek en de significantie van het effect van persvrijheid op politieke participatie zou het zeker interessant zijn om dit verder te onderzoeken.

Ondanks de bovengenoemde kanttekeningen is de bijdrage van dit onderzoek relevant. Naast ondersteuning en aanvulling op de weak force theory van Newton (2006) is met dit onderzoek ook de focus gelegd op een onderwerp dat nog weinig is onderzocht binnen de media-studies: de verschillen tussen de effecten van media in landen met verschillende mate van persvrijheid. Verder onderzoek kan doorbouwen op de resultaten en methodologische problemen van dit onderzoek. De empirische bevindingen van deze scriptie schijnen een nieuw licht op de discussie over de effecten van mediagebruik op politieke participatie. Uit eerdere onderzoeken blijkt al dat de effecten van media niet eenduidig zijn, hier bouwde dit onderzoek op voort. Wanneer er aangenomen wordt dat media onder bepaalde

omstandigheden wel en onder andere geen effect hebben (Newton, 225: 2006), wat de

verschillende uitkomsten van eerder onderzoek kan bepalen, kan er meer gefocust worden op de omstandigheden waarin media gebruik leidt tot sterke, zwakker, positieve of negatieve effecten. Onderzoek richten op de omstandigheden lijkt een meer productieve

onderzoeksagenda dan te focussen op het eeuwige debat of media wel of geen effect hebben (Newton, 226: 2006). Uit dit onderzoek bleek dat persvrijheid geen factor was waarin de media een effect hadden,  maar  het  is  wel  het  begin  van  een  nieuwe  invalshoek  in  het   debat  over  de  effecten  van  media.    

(24)

Appendix

 

Appendix Tabel 1. Gebruikte variabelen (World Values Survey 2010-2014)

Variabele N Missing Responspercentage

Politieke participatie 74044 19738 73.3 Kranten gebruik 74044 3113 95.2 Tv nieuws gebruik 74044 2976 96.0 Internet gebruik 74044 3468 95.3 Totaal mediagebruik 74044 70287 94.9 Gender 74044 54 99.1 Opleiding 74044 742 99.9 Politieke interesse 74044 630 99.1

Noot: de gegevens over de response rate van de Freedom House Index waren niet beschikbaar

Appendix Tabel 2. Gebruikte variabelen geaggregeerd naar landen niveau (WVS 2010-2014

en FHI 2008-2012).

Variabele N (aantal landen)

Politieke participatie 46 Kranten gebruik 50 Tv nieuws gebruik 50 Internet gebruik 50 Totaal mediagebruik 50 Gender 52 Opleiding 52 Politieke interesse 52 Landen 52 Persvrijheid 52 N valide (listwise) 46

(25)

Vragen gebruikt uit de WVS (2010-2014)

Politieke participatie

Now I’d like you to look at this card. I’m going to read out some forms of political action that people can take, and I’d like you to tell me, for each one, whether you have done any of these things, whether you might do it or would never under any circumstances do it (read out and

code one answer for each action):

Have Might Would never

done do do

V85. Signing a petition 1 2 3

V86. Joining in boycotts 1 2 3

V87. Attending peaceful demonstrations 1 2 3

V88. Joining strikes 1 2 3

V89. Any other act of protest? 1 2 3

Kranten, televisienieuws en internet gebruik

People learn what is going on in this country and the world from various sources. For sources, please indicate whether you use it to obtain information daily, weekly, monthly, less than monthly or never (read out and code one answer for each):

Daily Weekly Monthly Less than Never monthly

V217 Daily newspaper 1 2 3 4 5

V219 TV news 1 2 3 4 5

V223 Internet 1 2 3 4 5

Opleiding

What is the highest educational level that you have attained? [NOTE: if respondent indicates

to be a student, code highest level s/he expects to complete]:

1 No formal education 2 Incomplete primary school 3 Complete primary school

4 Incomplete secondary school: technical/vocational type 5 Complete secondary school: technical/vocational type 6 Incomplete secondary: university-preparatory type 7 Complete secondary: university-preparatory type 8 Some university-level education, without degree 9 University-level education, with degree

(26)

Politieke interesse

How interested would you say you are in politics? Are you (read out and code one answer): Very interested Somewhat interested Not very interested Not at all interested

1 2 3 4

Appendix Tabel 3. Persvrijheid 2008-2011 (FHI, 2014).

Land Persvrijheid Algerije 62.50 Azerbaijan 79.00 Australië 21.50 Armenië 66.00 Chili 29.75 China 84.75 Colombia 57.50 Cyprus 22.00 Ecuador 50.25 Estland 17.00 Palestina 83.00 Duitsland 16.75 Ghana 26.50 Irak 67.25 Japan 21.25 Kazachstan 79.25 Jordanië 63.25 Zuid-Korea 31.00 Kyrgyzstan 71.00 Libanon 53.75 Libya 85.50 Maleisië 64.00 Mexico 59.75 Nederland 13.25 Nieuw Zeeland 15.00 Nigeria 52.50 Pakistan 61.75 Peru 43.75 Filipijnen 45.25 Polen 24.50 Roemenië 42.50 Rusland 80.50 Rwanda 83.50 Slovenië 24.75 Zimbabwe 83.25 Zweden 10.50 Trinidad en 23.75

(27)

Noot: mate van persvrijheid van 1 (compleet vrij) tot en met 100 (compleet onvrij). Tobago Tunesië 75.75 Turkije 52.50 Oekraïne 55.75 Egypte 60.50 Verenigde Staten 18.00 Uruguay 25.50 Yemen 81.25

(28)

Literatuur

Anckar, C. (2008). On the applicability of the most similar systems design and the most different systems design in comparative research. International Journal of Social Research

Methodology, 11(5), 389-401.

Alterman, J. B. (2011). The revolution will not be tweeted. The Washington Quarterly, 34(4), 103-116.

Alvarez, M., Cheibub, J. A., Limongi, F., & Przeworski, A. (1996). Classifying political regimes. Studies in Comparative International Development, 31(2), 3-36.

De Vreese, C. H., & Boomgaarden, H. (2006). News, political knowledge and participation: The differential effects of news media exposure on political knowledge and

participation. Acta Politica, 41(4), 317.

Flanagin, A. J., & Metzger, M. J. (2008). Digital media and youth: Unparalleled opportunity and unprecedented responsibility. Digital media, youth, and credibility, 5-27.

Freedom House. (2014).

http://www.freedomhouse.org/report-types/freedom-press#.U4Tu8ZR_vmY

Gaskins, B., and Jerit, J. (2012). "Internet News Is It a Replacement for Traditional Media Outlets?." The International Journal of Press/Politics 17(2) : 190-213.

Gibson, R. & McAllister, I. (2013). Online Ties and Political Engagement. Journal of

Information Technology and Politics, 10(1), 21-34.

Griesshaber, N. (2014). "Forms of Civic Engagement and Corruption: Disentangling the Roles of Voluntary Associations, Elite challenging Mass Movements and the Type of Trust within Social Networks." World Values Research 7(1): 1-23.

http://www.worldvaluessurvey.org

(29)

Hooghe, M., Vissers, S., Stolle, D., Mahéo, V. (2010). The Potential of Internet Mobilization. An Experimental Study on the Effect of Internet and Face-to-Face Mobilization Efforts.

Political Communication, 27(4), 406-431.

Howard, P. N., & Hussain, M. M. (2011). The role of digital media. Journal of

Democracy, 22(3), 35-48

Molyneux, M. (1985). Mobilization without emancipation? Women's interests, the state, and revolution in Nicaragua. Feminist studies, 227-254.

Mortelmans, D., (2010). Hoofdstuk 3 – Theoretische achtergrond bij logistische regressie. Uitgeverij Acco.

Newton, K. (1999) ‘Mass media effects: Mobilization or media malaise?’ British Journal of Political Science, 29, 577–599.

Newton, K. (2006), May the weak Force Be with you: The power of the mass media in modern politics. European Journal of Political Research, 45, 209–234.

Norris, P. (2003). Chapter 14. A Virtuous Circle: Political Communications in Post-Industrial

Societies. Cambridge: Cambridge University Press

Robinson, J.P. & Davis, D. (1990). ‘Television news and the informed public: An information-processing approach’, Journal of Communication 40(3): 106–119.

Shah, D. V., Cho, J., Eveland, W. P., & Kwak, N. (2005). Information and expression in a digital age modeling Internet effects on civic participation. communication research, 32(5), 531-565.

Sieben, I., & Linssen, L., (2009). Logistische regressie analyse: een handleiding. RTOG. Verkregen online via: http://www.ru.nl/socialewetenschappen/rtog/ .1-19

(30)

Strömbäck, J., & Shehata, A. (2010). Media malaise or a virtuous circle? Exploring the causal relationships between news media exposure, political news attention and political

interest. European Journal of Political Research, 49(5), 575-597.

World Value Survey. (2014). Official data file. Verkregen online via: http://www.worldvaluessurvey.org/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Elk van deze thema’s tendeert naar de conclusie dat digitale media niet alleen leiden tot meer en betere mogelijkheden voor sociale interactie en autonomie voor mensen, maar ook

Geconcludeerd kan worden dat via het expertoordeel niet gekomen kan worden tot een model waarin de verbanden tussen de indicatoren uit het conceptueel kader en de effecten van

Om het brandweeroptreden meetbaar te maken, is een conceptueel kader opgesteld, waarin (volgens literatuur en experts) van belang zijnde grootheden (indicatoren) die van invloed

In order to test whether RDS’s earned media use is a mediator between stakeholder group and CSR awareness, the above results were used to predict CSR awareness from stakeholder

The mini-dissertation findings are that, without transfers from national and provincial government, City of Matlosana Municipality is unable to meet its financial

Our findings noted unsafe drinking water, unsafe toilets, and unsafe liquid waste disposal are important demographic factors that account for the spatial variation of

The following people participated in this study: (a) the school principal and school management team (SMT) member who was responsible for providing access to the school,

Maatschappijen kunnen niet worden gedwongen uit te wijken naar Lelystad (regels voor vrije concunentie verbieden dat), dus het is niet mo- gelijk om de voor- en nadelen