• No results found

Strijd om vertrouwen in een tijd van permanente bezuinigingen : onderzoek naar het gebruik van blame avoidance mechanismen door sociaal democratische partijen voor en na het begin van de financiële crisis van 2008

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Strijd om vertrouwen in een tijd van permanente bezuinigingen : onderzoek naar het gebruik van blame avoidance mechanismen door sociaal democratische partijen voor en na het begin van de financiële crisis van 2008"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Strijd om vertrouwen in een tijd van

permanente bezuinigingen.

Onderzoek naar het gebruik van blame avoidance

mechanismen door sociaal democratische partijen

voor en na het begin van de financiële crisis van 2008.

Student: Roemer Koudstaal

Studentnummer: 5814014

Universiteit: Universiteit van Amsterdam Studie: International Relations

Research Project: Our Global Political Economy in the Shadow of the Crisis Begeleider: Prof. dr. G.R.D. Underhill

(2)
(3)

Voorwoord

Het schrijven van deze scriptie heb ik natuurlijk niet geheel in mijn eentje kunnen uitvoeren. Ik ben aan veel mensen dank verschuldigd. Op de eerste plaats mijn begeleider Geoffrey Underhill. In de beginfase van dit project vroeg ik veel van zijn geduld omdat ik moeilijk op gang kwam. Hij was altijd bereid tijd vrij te maken om met mij te overleggen tijdens mijn zoektocht naar een onderwerp en de uitwerking daarvan.

Mijn ouders dank ik voor het doorlezen van mijn scriptie op spel- en typefouten en voor de assistentie met de lay-out. Mijn zussen dank ik voor maaltijden die ze voor mij maakten, als ik zelf geen tijd had om te koken. Mijn medestudenten dank ik voor de discussies over de begrippenlijst, in het bijzonder Wim van der Flier.

(4)

VOORWOORD... 3 1 INLEIDING EN ONDERZOEKSOPZET ... 6 1.1 INLEIDING... 6 1.2 ONDERZOEKSVRAAG... 8 1.3 DEELVRAGEN... 10 1.4 HYPOTHESE... 10

1.5 OPBOUW VAN SCRIPTIE/LEESWIJZER... 12

2 THEORETISCH KADER ... 14

2.1 INLEIDING... 14

2.2 HERVORMINGEN EN BEZUINIGINGEN... 14

2.3 ELECTORALE GEVOLGEN EN BLAME AVOIDANCE... 14

2.4 CLASSIFICATIE VAN BLAME AVOIDANCE... 16

3 METHODEN ... 213

3.1 INLEIDING... 23

3.2 INHOUDSANALYSE... 24

3.3 INHOUDSANALYSE VAN PARTIJVOORKEUREN... 24

3.4 BETROUWBAARHEID,VALIDITEIT EN BEPERKINGEN... 25

3.5 OPERATIONALISERING... 26

3.6 BESCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN... 28

3.7 RELATIE TUSSEN BEGRIPPEN EN MECHANISMEN... 32

3.7.1 Mechanisme Verdeling ... 32

3.7.2 Mechanisme discours ... 33

3.8 TOT SLOT... 35

4 EUROPA IN CRISIS: ACHTERGRONDEN VAN ECONOMISCHE ONTWIKKELING, SOCIALE EN ECONOMISCHE ONGELIJKHEID IN DUITSLAND, IERLAND EN NEDERLAND ... 37

4.1 INLEIDING... 37

4.2 ONTSTAAN EN VERLOOP VAN DE CRISIS... 37

4.3 DEDUITSE ECONOMIE... 40

4.4 DEIERSE ECONOMIE... 42

4.5 DENEDERLANDSE ECONOMIE... 44

4.6 INKOMENSONGELIJKHEID EN DE BELEVING DAARVAN... 45

4.6.1 Duitsland ... 46

4.6.2 Ierland ... 47

4.6.3 Nederland ... 48

4.7 BELEVING... 48

4.8 TOT SLOT... 51

(5)

5.1 POLITIEKLANDSCHAP:VERLOOP VAN DE VERSCHILLENDE PARLEMENTSVERKIEZINGEN... 52

5.1.1 Verkiezingen in Duitsland voor het begin van de crisis ... 52

5.1.2 Verkiezingen in Duitsland na het begin van de crisis... 53

5.1.3 Verkiezingen in Ierland voor het begin van de crisis ... 54

5.1.4 Verkiezingen in Ierland na het begin van de crisis ... 55

5.1.5 Verkiezingen in Nederland voor het begin van de crisis ... 55

5.1.6 Verkiezingen in Nederland na het begin van de crisis ... 56

5.2 RESULTATEN VAN ONDERZOEK... 57

5.2.1 Duitsland ... 58 5.2.2 Ierland ... 59 5.2.3 Nederland ... 60 5.3 TOT SLOT... 61 6 ANALYSE... 62 6.1 INLEIDING... 62

6.2 RISICO OP ELECTORAAL VERLIES EN HET GEBRUIK VAN AVOIDANCE MECHANISMEN... 62

6.3 TOT SLOT... 65

7 CONCLUSIE, SAMENVATTING EN TEKORTKOMINGEN ... 66

7.1 INLEIDING... 66

7.2 DEELVRAAG1 ... 66

7.3 DEELVRAAG2 ... 66

7.4 DEELVRAAG3 ... 67

7.5 ANTWOORD OP ONDERZOEKSVRAAG EN CONTRIBUTIE AAN ONDERZOEKSGEBIED... 68

7.6 TEKORTKOMINGEN EN VERDERE ONDERZOEKSMOGELIJKHEDEN... 69

(6)

1 Inleiding en onderzoeksopzet

1.1 Inleiding

Over de hele wereld nemen inkomens verschillen en ongelijkheid toe (IMF 2014). Dit is ook in toenemende mate onderwerp van discussies binnen het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en zelfs het hoofdthema van de State of the Union, uitgesproken door President Obama in 2014. (NRC 30 januari 2004). Binnen economische wetenschappen is de discussie over toenemende ongelijkheid, vooral door de publicaties van Thomas Piketty, toegenomen (Bregman 2014, NRC 31 mei 2014, De Groene Amsterdammer 31 mei 2014). Ook in Nederland wordt inkomensongelijkheid in toenemende mate als een probleem gezien (Kremer et al. 2014). Daarnaast komt het terug in analyses over economische veranderingen en analyses over de sociale ontwikkeling van samenlevingen na het begin van de financiële crisis van 2008 (NRC 30/01/2014). Binnen de Europese Unie (EU) kennen lidstaten verschillende instrumenten om inkomensverschillen te beperken. Bijvoorbeeld door middel van een nivellerend belastingstelsel en door sociaal beleid. Zo wordt dat in Nederland voornamelijk bewerkstelligd door toeslagen en belastingen. Echter, de toename van inkomensongelijkheid blijft een abstractie, nemen mensen de toename in ongelijkheid ook zelf waar en hoe ervaren ze deze verschillen? Deze vraag is direct relevant voor de ervaring van de welvaartstaat door de bevolking.

Wetenschappers die zich verdiepen in de ontwikkeling van de welvaartsstaat zoals Caminada en Goudswaard (2001:395), geven aan dat sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw, in de EU de welvaartsstaat onder druk staat en inkomensongelijkheid is gestegen. Ferrera (2008) laat zien dat het hierbij gaat om factoren die van buiten en van binnen komen. Van buiten: globalisering en de Europese integratie. Van binnen: de overgang van industriële economie naar postindustriële economie, verandering van familie en genderverhoudingen en demografische veranderingen zoals lager geboortecijfer en langere levensverwachtingen. Hierdoor verandert de leeftijd van de bevolking en neemt vergrijzing toe. Ferrera (2008) spreekt over een gouden eeuw van expansie (van de welvaartstaat) die overgaat naar een zilveren eeuw van permanente besparing en bezuiniging.

In deze zilveren eeuw van permanente bezuinigingen vindt de financiële crisis plaats. Na het begin van deze financiële crisis van 2008 kregen vrijwel alle landen binnen de EU te maken met de extra noodzaak de overheidsuitgaven verder te beperken. Dit werd voornamelijk gedaan door lasten verzwaringen en te bezuinigen op sociaal beleid. Door bezuinigingen op sociaal beleid komt beleid om inkomensverschillen te beperken in het geding. Uitgaven voor sociaal beleid dragen immers bij aan inkomensnivellering. Als regeringen moeten bezuinigen, betekent dit voor landen met een democratisch systeem dat ook politieke partijen een standpunt moeten gaan innemen met betrekking

(7)

tot bezuinigen op sociaal beleid. Wanneer verkiezingen in aantocht zijn, moeten politieke partijen zich verhouden tot die bezuinigen en moeten ze daar een standpunt over ontwikkelen. LeDuc en Pammett (2013:93) stellen bijvoorbeeld dat linkse partijen electoraal meer last hebben van stijgende werkeloosheid en rechts conservatieve partijen meer last hebben van stijgende inflatie. De vraag is hoe partijen dit verkopen en uitleggen aan het publiek dat een stem uitbrengt. Wie stellen die partijen dan verantwoordelijk in hun verkiezingsprogramma’s voor de noodzakelijke bezuinigingen? Is dit terug te vinden in de verkiezingsprogramma’s? Worden bezuinigingen op sociale uitgaven door politieke partijen wel in hun programma’s verwerkt wanneer zich verkiezingen voordoen of worden bezuinigingen in verkiezingsprogramma’s genegeerd om electoraal verlies te voorkomen?

Sanders’s (2000) onderzoek laat zien hoe kiezers die grotendeels ongeïnteresseerd zijn in de economie zich in hun stemgedrag wel laten leiden door economische omstandigheden. Dit komt doordat kiezers ondanks de gebrekkige kennis die zij blijken te hebben over de staat van de economie, een algemeen gevoel voor macro-economische ontwikkelingen tonen dat opmerkelijk accuraat is. Dit algemene gevoel over de economische situatie, van groei of recessie, maakt groot verschil voor electorale uitkomsten. Kiezers hoeven niet precies economische feiten te kennen, zo stelt Sanders (2000), om een redelijk geïnformeerde keuze te kunnen maken met de huidige staat van de economie in hun achterhoofd. Ze doen dat niet zozeer op basis van cijfers maar meer op basis van de individuele perceptie van de economische situatie. Vooral in het bepalen van hun stem op basis van economische issues kijken kiezers meer ‘sociotropic’ en minder naar eigen belang (egocentric) (Giger 2011:38). Stemgedrag waarin economische kwesties bepalend zijn, vindt ook meestal plaats op basis van eerdere, verleden, ontwikkelingen en minder basis van op toekomstige voorspellingen, maar economische kwesties hebben wel een sterke invloed op partij politieke voorkeuren van kiezers (Giger 2011:38-39). Dit roept dit de vraag op hoe politieke partijen omgaan met die economische gegevens en met voorstellen voor maatregelen die gevolgen zullen hebben voor de economie en inkomsten in tijden van verkiezingen.

Armingeon en Giger (2008) laten zien dat politieke partijen proberen om op verschillende manieren te voorkomen dat bezuinigen een electoraal issue worden in politieke campagnes en programma’s. Ze proberen te voorkomen dat ze electoraal afgerekend worden op hun voorstellen tot bezuinigingen door middel van wat in de literatuur wordt beschreven met de term ‘blame avoidance mechanisms’. Partijen van verschillende signatuur gebruiken deze mechanismen mogelijk op een verschillende manier. Alvorens daar een antwoord op te zoeken kan de vraag gesteld worden naar partijen met overeenkomstige signatuur. Gebruiken partijen van overeenkomstige signatuur in verschillende landen deze mechanismen op dezelfde manier? Mogelijk zijn er ook verschillen tussen partijen van overeenkomstige signatuur binnen Europa in het gebruiken en inzetten van deze blame avoidance mechanismen, gerelateerd aan de economische ontwikkelingen. Toen in 2008 de financiële crisis ontstond, werd duidelijk hoe belangrijk economische ontwikkelingen zijn tijdens verkiezingen.

(8)

Daarom wordt het begin van de crisis in dit onderzoek als ijkpunt gebruikt. Toch werkt niet in alle landen in Europa de crisis op dezelfde manier uit. Niet in alle landen moet even hard bezuinigd worden. Maar hoe gaan politieke partijen hiermee om? Hoe ‘verkopen’ zij dit aan hun kiezers? Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag.

1.2 Onderzoeksvraag

Hoe proberen partijen van overeenkomstige signatuur in de noordelijke regio van de Europese Unie voor en na het begin van de financiële crisis in 2008 de bezuinigingen op sociaal beleid te verwoorden in hun verkiezingsprogramma’s zodat electoraal verlies wordt voorkomen en zijn daarin verschillen te zien voor en na het begin van de crisis, en tussen landen waarin de economische ontwikkeling door de crisis een verschillende uitwerking heeft?

Om deze vraag uit te werken zijn drie landen in de noordelijke regio van de EU geselecteerd; er wordt immers steeds gesproken over verschillen tussen economieën binnen de EU in Noord Europa en in Zuid Europa (Young en Semmler 2011:1). Vergelijking van politieke partijen in landen van Zuid Europa en Noord Europa zou een vertekend beeld kunnen geven omdat die economieën teveel verschillen. Dit wil echter niet zeggen dat economieën in Noord Europa overeenkomstig zijn. Ook tussen Noord Europese landen zijn er economische verschillen, zij het van een andere aard. Het onderzoek beperkt zich daarom tot drie landen in de noordelijke regio, te weten Duitsland, Ierland en Nederland. Dit zijn drie landen die tot de Noord Europese economieën gerekend kunnen worden, die de euro als valuta gebruiken en die grote verschillen tonen in economische ontwikkeling na het begin van de financiële crisis van 2008. De keus voor Duitsland is ingegeven door de relatief gunstige ontwikkeling na het begin van de crisis. De economische crisis werkt in Duitsland minder uit dan in andere landen van Noord Europa met vergelijkenderwijs minder werkloosheid maar wel met toenemende inkomensongelijkheid. De keus voor Ierland is ingegeven door geslaagde economische ontwikkelingen voor de crisis en de grote economische neergang in samenhang met de crisis, de hoge inkomensongelijkheid die daar nu heerst en de hoge werkloosheid. Nederland heeft wel forse gevolgen ondervonden van de financiële crisis, de werkloosheid is niet zo hoog als in Ierland, maar wel weer hoger dan in Duitsland. De inkomensongelijkheid in Nederland is daarbij weer minder groot dan in Duitsland en Ierland.

De keuze voor deze drie landen wordt eveneens ingegeven door hun politieke systeem. Zowel Ierland, Duitsland als Nederland kennen een wat Zohlnhöfer (2007), typeert als multi-actor system: regeringen worden samengesteld op basis van meerdere partijen. Dat is belangrijk omdat Zohlnhöfer (2007) eveneens laat zien dat het gebruik van blame-avoidance mechanismen verschilt in politieke systemen met single-actor en multi-actor systemen. Voor vergelijking van het gebruik van blame avoidance mechanismen (hierna benoemt als avoidance mechanismen) voor en na de crisis van 2008 is het gewenst om uit te gaan van overeenkomstige politieke systemen.

(9)

Voor uitwerking van de vraag naar het verwoorden en uitdragen van verkiezingsprogramma’s van partijen van overeenkomstige signatuur in de genoemde drie landen, wordt er gekeken naar verkiezingsprogramma’s van parlementsverkiezingen van sociaal democratische partijen.

Verkiezingsprogramma’s vormen de basis van het denken over beleid voor de komende periode en zijn als zodanig de belangrijkste bron van geschreven informatie over het standpunt van de partijen (Budge et al. 2001:3, Giger 2011:22). Van sociaal democratische partijen kan worden verwacht dat ze zullen proberen inkomensongelijkheid tegen te gaan via staatsgerichte sociale voorzieningen; voorzieningen die nu onder druk staan door de opgelegde bezuinigingen. Voor Duitsland wordt er gekeken naar het verkiezingsprogramma van de Sozialdemokratische Partei Deutchlands (SPD), voor Ierland naar het verkiezingsprogramma van de Irish Labour Party (ILP) en voor Nederland naar het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid (PvdA).

Aangezien niet in elk land in hetzelfde jaar verkiezingen worden gehouden, zullen de verkiezingsprogramma’s van de sociaal democratische partijen in genoemde landen van de eerste parlementsverkiezing na het begin van de financiële crisis, die begon in 2008, worden geanalyseerd. In Ierland wordt dat de parlementsverkiezing van 2011, In Duitsland de parlementsverkiezing van 2009 en in Nederland de parlementsverkiezing van 2010.

Het gaat dus om de vergelijking van verkiezingsprogramma’s van na het begin van de crisis, 2009 tot en met 2011, van de grootste sociaaldemocratische partijen in de drie genoemde landen. Zij worden vergeleken op het verwoorden van bezuinigen op sociaal beleid. De gedachte daarachter is dat het verwoorden van bezuinigen invloed heeft op de electorale uitkomst en dat de manier van verwoorden invloed zal hebben op electoraal verlies. Door drie landen te vergelijken wordt gepoogd verschillen tussen deze landen, in dit verwoorden van bezuinigingen en sociaal beleid in verkiezingsprogramma’s, te relateren aan de gevolgen van de crisis. Daarnaast zal ook worden nagegaan welke invloed de crisis heeft gehad op het verwoorden van bezuinigen in verkiezingsprogramma’s in de afzonderlijke landen. Daartoe worden verkiezingsprogramma’s voor parlementsverkiezingen van deze sociaal democratische partijen vergeleken van voor de crisis met die van ná het begin van de crisis, in de drie genoemde landen. Voor de Sozialdemokratische Partei Deutchlands (SPD) Duitsland gaat het dus om de verkiezingsprogramma’s van 1998, 2002, 2005 en 2009, voor de Irish Labour Party (ILP) gaat het om verkiezingsprogramma’s van, 1997, 2002, 2007 en 2011, en voor de Partij van de Arbeid gaat het om verkiezingsprogramma’s van 1998, 2002, 2006 en 2010. De veronderstelling is dat het verwoorden van bezuinigingen en sociaal beleid voor de crisis verschillend zal zijn in vergelijking met het verwoorden na de crisis. Om deze verschillen duidelijk in kaart te brengen is vergelijking met één programma voor de crisis en één programma na de crisis echter niet voldoende. Daarom worden er drie verkiezingsprogramma’s genomen voor de crisis. De drie programma’s van voor de crisis zouden dus meer overeen moeten komen met elkaar maar veel moeten verschillen met die van ná de crisis. Om die verschillen te onderbouwen wordt dus voor de

(10)

periode van voor de crisis uitgegaan van een langere periode waarin verkiezingen werden gehouden, respectievelijk 1997 tot 2008. Vergelijking van meerdere verkiezingsprogramma’s ná het begin van de crisis in 2008 is nog niet mogelijk in 2014.

Samengevat: door vergelijking van verkiezingsprogramma’s van sociaal democratische partijen voor parlementsverkiezingen voor de crisis met die van ná de crisis, zal geprobeerd worden om na te gaan welke invloed de crisis heeft gehad in het verwoorden van voorgestelde bezuinigen in de drie verschillende landen. Door daarnaast de vergelijking van verkiezingsprogramma’s van na het begin van de crisis te maken, wordt gekeken of er in de verkiezingsprogramma’s van de sociaal democratische partijen in de drie verschillende landen ook verschillen te zien zijn in het verwoorden en uitdragen van bezuinigen, en of deze samenhangen met de gevolgen van de crisis in deze respectievelijke landen.

De verwachting is dat avoidance mechanismen waarmee politieke partijen in hun programma’s de effecten van de bezuinigingen voor een electoraal verlies proberen te beperken voor de crisis minder of niet terug te vinden zijn, in ieder geval veel minder dan in de verkiezingsprogramma’s voor parlementsverkiezingen in of na 2008. Voor de verkiezingsprogramma’s voor parlementsverkiezingen ná het begin van de crisis wordt ervan uitgegaan dat avoidance mechanismen, in Ierland sterker ingezet worden dan in Nederland door sociaal democratische partijen en in Duitsland weer minder dan in Nederland.

Dit leidt tot de volgende deelvragen:

1.3 Deelvragen

1. Zijn de inkomensverschillen veranderd tussen 1998 en 2012 in Duitsland, Ierland, en Nederland en hoe worden deze veranderingen door de bevolking ervaren in relatie tot de crisis?

2. Namen sociaal democratische partijen in de genoemde landen deel aan de regering voor en na het begin van de crisis, en wat waren de belangrijkste verkiezingsonderwerpen?

3. Zijn er verschillen in het gebruik van avoidance mechanismen in de verkiezingsprogramma’s van de sociaal democratische partijen in de genoemde landen voor en na het begin van de crisis en hoe verschilt dit gebruik tussen deze landen in relatie tot de economische ontwikkeling?

1.4 Hypothese

Toename van inkomens- en sociale ongelijkheid lijkt de stabiliteit van samenlevingen negatief te beïnvloeden, terwijl juist sociale cohesie, de aard en de mate van sociale verdeeldheid in een samenleving (Easterly et al. 2006:105), een voorwaarde is voor economische en sociale stabiliteit in

(11)

liberale open economieën zoals in Europa. Ook een stabiele politieke organisatie en stabiele partijpolitieke verhoudingen dragen daaraan bij. Grote electorale verschuivingen veranderen de politieke machtsverhoudingen en zijn daardoor een factor in politieke en bestuurlijke organisaties en stabiliteit van de samenleving. Uitgangspunt is dat de bezuinigen die nodig zijn om aan de begrotingseisen van de EU te voldoen na het begin van de crisis van 2008, vooral beleid beïnvloeden dat gericht is op het tegengaan van inkomensongelijkheid. Dat zal vooral sociaal democratische partijen treffen in hun verhouding tot hun electorale achterban. Hoe proberen deze partijen het vertrouwen van het electoraat dan te behouden bij nieuwe verkiezingen om dit beleid door te voeren? Zonder vertrouwen en geduld kunnen immers geen hervormingen doorgevoerd worden (Esaterly et al. 2006:103).

In dit onderzoek wordt daarom onderzocht of sociaal democratische partijen avoidance mechanismen gebruiken in hun verkiezingsprogramma’s voor de parlementsverkiezingen van voor de crisis en van ná de crisis, in relatie tot bezuinigingen op de welvaartsstaat, om electoraal verlies te voorkomen. De veronderstelling is dat sociaal democratische partijen in Europa, die claimen inkomensongelijkheid te willen verminderen, dergelijke mechanismen gebruiken om electoraal verlies te voorkomen en dan vooral dat deze mechanismen na het begin van de crisis sterker worden ingezet dan voor de verkiezingen voor de crisis. Omdat de financiële crisis van 2008 voor Duitsland, Nederland en Ierland verschillend uitwerkte, is de verwachting dat het gebruik van avoidance mechanismen door sociaal democratische partijen in deze drie landen voor de parlementsverkiezingen ook verschillen zullen tonen. Omdat de crisis van 2008 in Ierland de grootste gevolgen heeft gehad, is de verwachting dat de sociaal democratische partij daar het meeste gebruik van deze mechanismen zal tonen in het verkiezingsprogramma. Voor Nederland is de verwachting dat deze mechanismen minder gebruikt worden door de sociaal democraten in hun verkiezingsprogramma dan in Ierland en in Duitsland het minst. Met andere woorden: naarmate de economische ontwikkelingen na het begin van de crisis van 2008 negatiever gevolgen hebben en er meer druk ontstaat vanuit de EU tot bezuinigingen door de afspraken gemaakt in het Stabiliteits- en groeipact1, zullen uitgaven voor sociale voorzieningen afnemen waardoor de toename in inkomensongelijkheid zal vergroten. Hierdoor zullen sociaal democratische partijen in de landen van Noord Europa in hun verkiezingsprogramma’s meer avoidance mechanismen inzetten teneinde electoraal verlies te voorkomen.

1

In 1997 zijn in het Stabiliteits- en groeipact afgesproken dat de begrotingen van landen die lid zijn van de Europese Unie, in evenwicht zijn of een overschot hebben. Dit doel hoefde nog niet meteen bereikt te worden, maar de EU-landen moesten er wel naartoe werken. De eisen van het Stabiliteits- en groeipact zijn: (1) het begrotingstekort mag niet boven 3 procent van het BBP komen en (2) de staatschuld mag niet meer dan 60 procent van het BBP bedragen (Europese Unie 1997).

(12)

Schematisch ziet de vooronderstelling als volgt uit:

Bezuinigingen op sociale voorzieningen

en daardoor toename van inkomsongelijkheid → Partijprogramma’s → Electorale uitslag ↑

Blame Avoidance mechanisms

Sociaal democratische politieke partijen

Dit wordt uitgewerkt door de verkiezingsprogramma’s te vergelijken van de volgende partijen, voor en na het begin van de crisis (zie Tabel 1).

Schema vergelijking van verkiezingsprogramma’s

Tabel 1: Schema vergelijking van verkiezingsprogramma’s

Duitsland, SPD Nederland, PvdA Ierland, ILP Voor de crisis 1998 2002 2005 1998 20022 2006 1997 2002 2007 Begin crisis 2008 Na het begin van de crisis

2009 2010 2011

1.5 Opbouw van scriptie/leeswijzer

Na deze inleiding volgt het theoretisch kader waarin het gebruik van avoidance mechanismen wordt uitgelegd. Vervolgens zal in het hoofdstuk methodiek worden uitgelegd welke methoden zijn ontwikkeld en gebruikt om de verkiezingsprogramma’s te analyseren op het gebruik en de inzet van avoidance mechanismen. Daarna zal een beschrijving worden gegeven van het ontstaan van de crisis en de specifieke economische kenmerken voor de drie gekozen landen, Duitsland, Ierland en Nederland van voor en na het begin van de crisis. Ook de toename in ongelijkheid met betrekking tot inkomensongelijkheid en de beleving daarvan komt in dit hoofdstuk aan de orde. Vervolgens volgt een hoofdstuk over het verloop van de verkiezingen tussen 1997 en 2011. In dit hoofdstuk worden ook de

2

De verkiezingen van 2003 zijn hier weggelaten. De verkiezingen van 2002 vonden plaats op 15 mei. De verkiezingen van 2003 vonden plaats op 22 januari. Het kabinet Balkenende I was gevallen in verband met de interne ruzies tussen ministers van de LPF. Omdat deze verkiezingen zo snel achter elkaar plaatsvonden en omdat het politiek tumult zo groot was is ervoor gekozen de verkiezingen van 2003 hier buiten de vergelijking te houden.

(13)

resultaten besproken van het onderzoek naar avoidance mechanismen. Een conclusie besluit deze scriptie, waarna een literatuurlijst volgt.

(14)

2 Theoretisch kader

2.1 Inleiding

Ondanks wereldwijde inkomensgroei blijkt de verdeling mondiaal verschillend te zijn (Skopek et al. 2011). De mondiale top groeide in inkomen en rijkdom, maar de klassen daaronder veel minder. Inkomensverschillen tussen landen blijken steeds kleiner en binnen landen steeds groter (Milovic 2012 in Kremer et al. 2014:11). Hierdoor ontstaan negatieve gevolgen van grote toenemende economische ongelijkheid, zoals afname van het vertrouwen in mensen, instituties en in de economie (Kremer et al. 2014:12-13). Armoede en gezondheidsproblemen nemen eveneens toe; sociale mobiliteit en economische groei verminderen. Dit leidt tot ondemocratische machtsconcentraties. Daarnaast nemen schulden toe, vooral van huishoudens met lage inkomens (Boushey & Eweller 2008). De aard en de mate van sociale en economische verdeeldheid in de samenleving bepalen de sociale cohesie van een samenleving. Easterly, Ritzen en Woolcock (2006) laten zien dat sociale cohesie de institutionele kwaliteit van een samenleving bepaalt en daarmee de mogelijkheden voor economische groei. Ongelijkheid is daarom een bedreiging voor de kwaliteit van politieke en democratische instituties, zoals politieke partijen en partijpolitieke bestuursvormen.

De politieke structuur van een land krijgt expressie in de aanwezigheid van politieke partijen en de electorale uitkomsten. Het plaatsvinden van grote electorale verschuivingen en de gevolgen van bezuinigen hebben een directe weerslag op de machtsverhoudingen tussen de partijen. Daarnaast ontstaan gevolgen voor de bredere politieke constitutie van betrokken landen, voor de sociale cohesie en het vertrouwen van de kiezer. Hoe gaan politieke partijen hier mee om? Informeren ze hun achterban en proberen ze het vertrouwen van de kiezer te behouden? Het gebruik van avoidance mechanismen kunnen dit duidelijker maken. Naast de theorie van blame avoidance is de prospect theorie van belang om hier antwoorden op te vinden (Vis en Van Kersbergen 2007). Met behulp van relevante wetenschappelijke literatuur wordt nagegaan hoe hervormingen en bezuinigen op de welvaartstaat electorale gevolgen kunnen hebben en hoe daarop door de partijen gereageerd wordt. In deze studie wordt nagegaan welke typen en classificaties onderscheiden kunnen worden met betrekking tot avoidance strategieën.

2.2 Hervormingen en bezuinigingen

Giger en Nelson (2011:2) stellen dat welvaartsstaten al decennia lang onder druk stonden, voordat de financiële crisis van 2008 duidelijk werd en de opeenvolgende Europese staatsschuldencrisis ontstond. Tussen 1950 en 1975 groeide het Bruto Binnenlands Product (BPP) van geïndustrialiseerde landen nog rond de vier procent per jaar, maar deze groei zakte sterk terug tot in de jaren negentig. Hoge

(15)

werkloosheid drukte zwaar op de overheidsuitgaven door hogere uitgaven voor sociale zekerheid. Daarnaast hadden huishoudens minder te besteden, op hetzelfde moment dat veel overheden hun sociaal beleid niet meer konden financieren. Een groeiende afhankelijkheid van huishoudens ondermijnde daardoor de fiscale onderbouwing van de welvaartsstaat Giger en Nelson (2011:5).

In het licht van deze ontwikkelingen beargumenteert Pierson (1998:541-542) dat welvaartstaten bestand zullen blijven tegen inkrimping en bezuinigingen, aangezien dit impopulair beleid is onder kiezers en bezuinigingen op sociaal beleid daarom niet van de grond zullen komen. Pierson stelt dat traditionele ontvangers van sociaal beleid, zoals gepensioneerden of arbeidsongeschikten, de voordelen als een verdiend recht zien. Verder is belangrijk dat de negatieve gevolgen van bezuinigingen op de welvaartsstaat invloed hebben op goed georganiseerde groepen in de maatschappij, terwijl de opbrengsten volgens Pierson in een diffuse en verspreidde groep terecht komen. Daarbij komt dat de opbrengsten van bezuinigingen pas in de toekomst gerealiseerd worden.. Wanneer bezuinigen dan toch doorgevoerd worden, zijn de voordelen van de welvaartstaat weggenomen van diegene die electoraal van belang zijn. Bezuinigen zullen dus electoraal gezien duur uitvallen. Om dit te voorkomen wordt of afgezien van bezuinigingen of, wanneer er niet aan kan worden ontkomen, gebruik gemaakt van avoidance mechanismen. Deze mechanismen zouden het effect van bezuinigingen relativeren en neutraliseren. Bezuinigingen zouden woede veroorzaken: avoidance mechanismen zouden deze negatieve gevoelens weer oplossen of verminderen. Pierson (1998: 550-553) stelt dat het beleid van bezuinigingen op de welvaartsstaat (let wel, hij spreekt hier over de periode voor de crisis van 2008) sterk verschilt van het beleid in de periode van de ‘uitbouw’ van de verzorgingsstaat. Hij noemt dit ‘New Politics’ (Pierson 2001). Dit slaat op het beleid van permanente bezuinigen, op de afstraffende reactie van kiezers en de grote electorale kosten van afnemend sociaal beleid.

Het theoretisch model volgens Pierson ziet (vereenvoudigd) als volgt uit (Wenzelburger 2014:82): Welfare state retrenchment → → Risk of Electoral punishment

↓ ↓

No retrenchement Retrenchment and blame avoidance

Tot 2006 bestaat in de literatuur consensus over dit denken. Starke (2006:115) geeft in zijn literatuuroverzicht aan dat die consensus bestaat dankzij het onderzoek van Pierson. Bezuinigingspolitiek wordt alom gezien als onpopulair en de ‘politics of blame avoidance’ als een machtig mechanisme om de politieke dynamiek te begrijpen. Ondanks deze consensus onder politici en wetenschappers is niet duidelijk of avoidance mechanismen succes hebben. In later onderzoek

(16)

betwisten Giger en Nelson (2011:5) immers de opvattingen over het succes van deze strategieën. Ze stellen ze dat avoidance mechanismen niet altijd efficiënt werken; daar geven ze verschillende redenen voor aan: Soms verliezen partijen alsnog stemmen na het doorvoeren van bezuinigingen. Het is eveneens niet realistisch om te veronderstellen dat elke politieke partij controle heeft over haar politieke agenda en succesvol avoidance mechanismen kan toepassen. Daarnaast kunnen economische beperkingen zo sterk zijn dat avoidance mechanismen niet ingezet kunnen worden in relatie tot de enorme bezuinigingen die nodig zijn. Avoidance mechanismen zoals compensatie kunnen op zichzelf zo kostbaar zijn, dat het originele doel van bezuinigingen teniet kan worden gemaakt. Zodoende hebben deze strategieën een tegenovergestelde werking dan beoogd. Ten slotte de omgekeerde werking: avoidance mechanismen kunnen zo succesvol zijn in het benoemen van ongenoegen van kiezers, dat partijen die willen bezuinigen hierdoor nieuwe kiezers kunnen winnen.

2.3 Electorale gevolgen en blame avoidance

Niet alleen de vraag naar het succes van avoidance mechanismen, ook de veronderstelde impopulariteit van bezuinigingen op de welvaartsstaat veroorzaakte discussie over de vraag hóe politici zouden kunnen omgaan met de electorale gevolgen van bezuinigingen. Casestudies laten zien dat regeringen inderdaad avoidance mechanismen gebruiken om electorale gevolgen te vermijden (Weaver 1986; Wenzelburger 2011, 2014; Zohlnhöfer 2007). Vis en van Kersbergen (2007: 156) stellen eveneens vast, dat partijen op sommige momenten besluiten om, in lijn met de gedachte van Pierson, bezuinigingen volledig te vermijden totdat het economisch en of politiek klimaat verandert. De vraag die achter het gebruik van avoidance mechanismen ligt, namelijk of (voorgestelde) bezuinigen inderdaad leiden tot electoraal verlies, is pas later onderzocht (Giger 2011).

Armingeon en Giger ( 2008) en Giger en Nelson (2011) laten zien dat Pierson’s assumpties niet juist zijn. Zij laten eveneens zien dat belangrijke verschillen bestaan tussen landen. Zo geven Giger en Nelson (2011:4) in navolging van Boeri et al. (2001) aan dat het voor acceptatie van bezuinigingen en hervormingen niet altijd uitmaakt of avoidance mechanismen gebruikt worden en of de publieke opinie wel of niet positief is over de stand van de welvaartsstaat. Er blijken in een samenleving altijd groepen mensen te bestaan die vinden dat mag en moet worden bezuinigd op sociaal beleid. Daarnaast verliezen lang niet alle partijen stemmen in geval van voorstellen en doorvoeren van bezuinigen. Sommige partijen winnen zelfs daarbij, zoals conservatieve en religieuze partijen.

Deze waarnemingen leveren nieuwe vragen op, omdat veel onderzoeken laten zien dat regeringen wel avoidance mechanismen gebruiken en geen waardering vragen voor bezuinigen (Vis en Van Kersbergen 2007, Weaver 1986, Zohlnhöfer 2007). Waarom worden dan avoidance mechanismen wel gebruikt, als bezuinigingen niet altijd electoraal verlies opleveren? Schumacher et al (2013) laten zien dat verschil in oriëntatie van politieke partijen verschil maakt in het wel of niet

(17)

electoraal afgerekend worden op voorgestelde bezuinigen. De meeste partijen met een positief welvaartsimago bijvoorbeeld verliezen nadat ze bezuinigen hebben ingevoerd, terwijl de meeste partijen met een negatief welvaartsimago geen stemmen verliezen. Partijen met een positief welvaartsimago in de oppositie winnen stemmen ten koste van die partijen met positief welvaartsimago die bezuinigen invoeren. Socialisten, sociaaldemocraten en christendemocraten worden door Schumacher et al. (2013:15-16) getypeerd als partijen met een positief welvaartsimago. Als partijen met een neutraal welvaartsimago zien zij: groene partijen, agrarische partijen, etnische, nationalistische en speciale belangen partijen. Partijen met een negatief welvaartsimago zijn de liberalen en conservatieven. De uitkomst van dit onderzoek geeft aan dat sociaal democratische partijen (de partijen die in dit onderzoek centraal staan) met hun positieve welvaartsimago extra kwetsbaar zijn met betrekking tot bezuinigingen en electorale uitkomsten. Maar wat betekent dat voor het inzetten van avoidance mechanismen? Zetten partijen die kwetsbaar zijn voor electorale afrekening bij bezuinigen wel avoidance mechanismen in? En zetten partijen die niet of minder electoraal afgerekend worden op bezuinigingen dat niet in of minder? Dat is niet wat uit de case studies naar voren komt. Daaruit blijkt dat eigenlijk alle partijen gebruik maken van avoidance mechanismen. Hiermee is ook nog niet duidelijk wat het effect is van het gebruik op electorale uitkomsten. Wenzelburger (2014:81-83) geeft aan dat dergelijke studies ontbreken. Wel kunnen we iets zeggen over de vraag wanneer avoidance mechanismen ingezet worden.

Wenzelburger (2014) gaat voor deze vraag naar het wanneer van het inzetten van avoidance mechanismen uit van de prospect theory. Deze theorie stelt dat politici waarschijnlijk meer risico nemen wanneer ze zich in een periode van verlies bevinden, terwijl zij minder risico nemen in een periode van electorale winst. Typerende stelling vanuit deze prospect theory is: ‘losses hurt more than equal gains please’ (Vis en Van Kersbegen 2007:156). Wenzelburger (2014) vraagt daarom naar de risico perceptie van politiek actoren. avoidance mechanismen worden ingezet door politici die risico’s voelen electoraal afgestraft te worden, ongeacht of deze risico’s gerechtvaardigd kunnen worden of niet.

Hoe kan dan risico en de perceptie daarvan geduid worden. Vis en Van Kersbergen (2007: 159, 168) geven in lijn met de prospect theory aan dat politici afzien van hervormingen wanneer zij zich denken te bevinden in een periode van winst, wanneer de status quo als acceptabel of tolerabel of in ieder geval als houdbaar wordt beoordeeld. Daarentegen gaan politici over tot hervormingen die electoraal risico geven als de status quo niet langer als houdbaar wordt gezien. De relatie tussen risico perceptie en het inzetten van avoidance mechanismen komt duidelijk naar voren uit het onderzoek van Wenzelburger. Via zijn onderzoek, gebaseerd op interviews met hoog geplaatste politici naar risico perceptie en het gebruik van avoidance mechanismen, komt naar voren dat een bijna automatisch verband bestaat tussen voorgestelde bezuinigingen en het gebruik van avoidance mechanismen. “Thinking how to avoid blame for the possible punishment seems to be quasi-automatic: once political

(18)

leaders have decided that retrenchement is necessary, they very quickly move on to think about strategies how to dampen the expected negative electoral outcome of the retrenchement.” Wenzelburger (2014:86).

Dit roept wel de vraag op naar uitwerken van risico’s op electoraal verlies door bezuinigingen in avoidance mechanismen. Worden zoveel mogelijk avoidance mechanismen ontwikkeld en ingezet, zodra bezuinigingen aan de orde zijn en het risico van electoraal verlies wordt ervaren? Of is het gebruik van avoidance mechanismen, de mate waarin en de wijze waarop, gerelateerd aan het risico van electoraal verlies? Worden er minder avoidance mechanismen ingezet in geval van verondersteld minder risico, bijvoorbeeld in geval van beperkte bezuinigingen? In de beschreven literatuur wordt die vraag niet behandeld. Wenzelburger (2014:86) laat zien dat de literatuur over electorale gevolgen van ‘welfare state retrenchement suffers from the deficit that blame avoidance strategies are not systematically tested.’ Bovendien zijn blame avoidance strategieën volgens hem moeilijk te meten in vergelijking tussen landen en in kwantitatief opzicht. Het voorliggende onderzoek tracht echter vergelijkingen met betrekking tot verkiezingsprogramma’s van sociaal democratische partijen te trekken, voor en ná het begin de crisis van 2008 en dan wel in drie verschillende landen, om aan de bovengenoemde vraagstukken iets toe te voegen. Voor een dergelijke studie is een classificatie van blame avoidance ontwikkeld op basis van de literatuur noodzakelijk.

2.4 Classificatie van blame avoidance

Besluit een overheid om te bezuinigen, dan bestaan verschillende avoidance mechanismen die gebruikt kunnen worden om electoraal verlies te voorkomen. Ook politieke partijen kunnen gebruik maken van deze mechanismen ten behoeve van hun voorstellen voor beleid. Al in 1986 heeft Weaver verschillende mechanismen beschreven in algemene termen. Voor dit onderzoek is echter een genuanceerdere classificatie nodig. Hering (2008:177) onderscheidt drie verschillende classificaties avoidance mechanismen. Binnen deze classificaties van drie typen worden verschillende vormen van mechanismen opgenomen, gebaseerd op de literatuur van Pal and Weaver (2003), Pierson (1994) en Hood (2002). Belangrijk is dat deze inventarisatie ontwikkeld is met literatuur die dateert van voor de crisis van 2008. Pal en Weaver (2003) onderscheiden 11 loss-imposing strategies en sorteren deze in drie verschillende typen die overheden tot doel hebben:

(1) besluitvormingsprocedures, (2) percepties van kiezers door de manier van communiceren door politici (3) de ‘opbrengsten’ van kiezers en de manier waarop hervormingen uitpakken voor verschillende groepen in de samenleving.

Pierson is de volgende auteur die Hering gebruikt in zijn schema. De verschillende avoidance mechanismen die Pierson (1994) onderscheidt zijn: ‘obfuscation’ waarbij de zichtbaarheid van hervormingen wordt verminderd, ‘division’ het beperken van de negatieve consequenties van

(19)

hervormingen tot bepaalde groepen van het electoraat, en compensation waarbij benadeelden van hervormingen worden gecompenseerd. Giger en Nelson (2011: 3-4) stellen dat in een onderzoek naar 13 hervormingen in Zweden in de jaren negentig door de politicoloog Lindbom (2007) bewijs werd gevonden dat ‘obfuscation’ als strategie het meest werd toegepast. Empirische studies naar ‘division’ bestaan echter niet volgens Giger en Nelson (2011: 3). Het onderzoek van Lindbom (2007) stelt wel dat ‘division’ strategieën het beste werken op beleidsgebieden waar cliënten al onderscheiden zijn, bijvoorbeeld wanneer mensen ingedeeld zijn aan de hand van verschillende regelingen zoals pensioen, kinderbijslag en tegemoetkomingen. Deze mechanismen werken ook in geval van kiezers die ‘egotropic’ zijn, dat wil zeggen alleen reageren wanneer het henzelf betreft. Wanneer kiezers ‘sociotropic’ zijn, werken die mechanismen minder, omdat toch verzet van hen komt, ook wanneer de bezuinigingen geen direct effect op henzelf zouden hebben. Tenslotte onderscheidt Pierson als derde mechanisme ‘compensation’. Dit wordt gebruikt om compensatie te bieden aan bepaalde groepen in geval van hervormingen waarvan de consequenties voor die groepen te groot zouden zijn.

Als derde type wordt de indeling van Hood (2008:17) gebruikt. Die stelt dat actoren van mening kunnen veranderen over de hervorming, ten opzichte van de specifieke beleidsmakers die de hervorming vorm geven en/of ten opzichte van de institutie die verantwoordelijk is voor het implementeren van de hervormingen. Hood illustreert het belang van avoidance mechanismen vooral voor de implementatie fase. Net zoals Pal en Weaver classificeert Hood avoidance mechanismen aan de hand van hun doelen (Hering 2008:177). Ook al zijn er kleine verschillen tussen al deze classificaties van avoidance mechanismen, bevatten ze allen een vergelijkbaar onderscheid in strategieën die kiezersvoorkeuren als doel op zich hebben, of ze focussen op de percepties van kiezers: Pal en Weaver (2003) scheiden daarom pay-offs van perceptions en procedures. Pierson (1994) onderscheidt division en compensation van obfuscation, en Hood (2002) onderscheidt policy strategieën van presentation en agency.

(20)

Tabel 2: Type Strategieën van 'blame avoidance'

Source First Type Second Type Third Type Pal en Weaver

(2003)

Procedures Perceptions Payoffs

Insulation Passing the Buck Agenda Limitation

Obfuscation

Finding a Scapegoat Circling the Wagons Redefining the Issue

Dispersion Compensation Exemption Concentration

Pierson (1994) Obfuscation Divison Compensation

Decrementalism Indirect Incidence Burden Shifting Automaticity Lagged Cutbacks

Targeting Policies Exempting Constituencies

Offering other Benefits

Hood (2002) Presentation Policy Agency

Excuses Justifications

Selecting Policies Delegation Hering (2008:178)

Hoewel al deze classificaties verschillende criteria gebruiken om avoidance mechanismen te

onderscheiden, geeft Hering (2008:177) aan dat ze allen een overeenkomstig onderscheid bevatten, te weten het onderscheid tussen de focus op de voorkeur van kiezers en de focus op de percepties van kiezers. Hij gaat daarom uit van preference-oriented en perception-oriented strategieën, een twee dimensionale classificatie waarin hij de classificatie van bovengenoemde auteurs in onderbrengt (zie Tabel 3). Daarbij maakt hij weer onderscheid tussen informele partijsamenwerking en grote coalities. Informele partijsamenwerking betreft veranderingen in de inhoud van competities die partijen voeren; er wordt immers onderhandeld en dit roept een herdefinitie op van bezuinigingen op het plan. Deze strategie slaat weer terug op wat de kiezers wensen.

In tegenstelling daarvan ziet Hering (2008) de ‘grote coalities’, omdat het dan gaat om veranderingen in het politieke discours en dit leidt volgens hem meestal tot beïnvloeding van de ideeën van de stemmers over de noodzaak van het geloof dat bezuinigen nodig zijn. Omdat de overeenkomsten en de verschillen tussen samenwerking en coalities niet in één categorie zijn samen te brengen, wordt door Hering (2008:177) in navolging van Scharpf (1998) verschil gemaakt tussen ‘party-oriented’ en ‘voter-oriented’. Scharpf ziet avoidance mechanismen als ‘een spel tussen regering en oppositie’ en dat is ‘verbonden met de zwevende kiezer’. Sharp stelt dat als de oppositie geen verwijten naar de regering maakt, stemmers dit eveneens niet zullen doen. Dit is een indirecte manier electorale mobilisatie te voorkomen en dit vermindert het toeschuiven van verwijten en beschuldigen van de regering door de kiezers en vermindert het effect van blame mechanismen. De verschillen werkt Hering uit in respectievelijk samenwerking en coalities als direct werkende party-oriented mechanismen enerzijds en compensatie en verduisteren/verhullen als indirect werkend en voter-oriented anderzijds.

(21)

In deze twee dimensionale classificatie worden door Hering (2008:178) vier typen avoidance mechanismen onderscheiden die overlappend zijn met die van Pal en Weaver.. Deze vier mechanismen zijn: samenwerking, coalities, verdeling en discourse. Toegevoegd is ‘samenwerking’ als een te onderscheiden strategie.

Tabel 3: A revised typology of blame avoiding strategies Partly-oriented

‘competition Avoidance’

Voter-oriented

‘mobilisation Avoidannce’ Preference-oriented Cooperation Distribution

Alternative Restriction Issue Removal Compensation Exemption Dispersion Concentration

Perception-Oriented Coalition Discourse Circling the Wagons

Agenda Limitation

Circling the Wagons Agenda Limitation

Obfuscation Issue Redefinition Passing the Buck Scapegoating Delegation Insulation bron: Hering (2008:178)

De discussie over avoidance mechanismen en electorale gevolgen, maakt duidelijk dat voor onderzoek naar het gebruik van avoidance mechanismen, a. een keuze gemaakt moet worden voor een bepaald type politieke partij, b. dat risico perceptie van de politici een rol speelt, en c. dat het onderzoek beperkt moet worden tot één vorm van communicatie. De werking van avoidance mechanismen betreffen verschillende fasen in het verloop van verkiezingen en mogelijk worden niet alle avoidance mechanismen ingezet in alle fasen van het politieke proces van verkiezingen voor alle vormen van communicatie.

Niet alle typen partijen worden afgerekend op bezuinigingen. Sociaal democratische partijen zetten in op een breed electoraat; er wordt een appèl gedaan op belangen én op een maatschappijvisie die samenhangt met de uitvoering van sociaal beleid wat Schumacher en anderen (2013) een positief welvaartsimago noemen. Het tegengaan van inkomensongelijkheid via overheidsingrijpen en overheidsvoorzieningen is voor dit type partijen centraal beleid. Met dit positief welvaartsimago zullen deze partijen waarschijnlijk meer negatieve electorale gevolgen verwachten door bezuinigingen dan rechtse, liberale en religieuze partijen, zoals ook Giger en Nelson (2011) en Vis en Van Kersbergen (2007) aangeven. De keuze voor dit onderzoek valt daarom op sociaal democratische partijen.

De risico perceptie van politici om electoraal afgerekend te worden op bezuinigingen en voorstellen daartoe worden gelegd bij de bezuinigingen. Uitgegaan wordt van de bezuinigen die als gevolg van de crisis moeten worden uitgevoerd, maar de crisis werkt economisch niet overal even hard

(22)

door en bezuinigingen worden niet overal even omvangrijk doorgevoerd. De vergroting van inkomensongelijkheid ontwikkelt zich eveneens niet overal even sterk in Europa. Het verschil in werking kan achterhaald worden door drie landen te vergelijken die verschillend getroffen worden door de crisis van 2008.

In het volgende hoofdstuk wordt aangegeven welke methoden van onderzoek gebruikt zijn en hoe de avoidance mechanismen die gezocht zijn, geoperationaliseerd zijn.

(23)

3 Methoden

3.1 Inleiding

Dit onderzoek richt zich op het verwoorden van bezuinigingsvoorstellen in verkiezingsprogramma’s van sociaal democratische partijen in drie Noord Europese landen. Het gaat om verkiezingsprogramma’s van parlementsverkiezingen voor en na het begin van de crisis van 2008. Verkiezingsprogramma’s zijn teksten waarin partijen hun belangrijkste opvattingen ‘neerleggen’ en ‘verwoorden’. De gedachte is dat sociaal democratische partijen die gericht zijn op het tegengaan van inkomensongelijkheid via sociaal beleid en collectieve uitgaven, de voorgestelde bezuinigen zodanig proberen te verwoorden dat de electorale schade beperkt kan worden. Daarvoor is het begrip avoidance mechanismen ontwikkeld.

In dit onderzoek kunnen niet alle avoidance mechanismen in beeld worden gebracht die gebruikt worden in het politieke spel rond verkiezingen. De omgang met deze programma’s en de toelichtingen op deze programma’s in politieke debatten en in interviews worden niet meegenomen in dit onderzoek. Wel wordt er vanuit gegaan dat deze programma’s de basis vormen van het denken over beleid voor de komende periode en als zodanig misschien wel de belangrijkste bron, van geschreven informatie over het standpunt van de partijen (Budge et al. 2001:3). Uit interviews blijkt dat deze programma’s tot stand komen in onderhandeling door het partijbestuur en de belangrijkste politici van dat moment. Daarbij is duidelijk dat de relatieve machtspositie van de deelnemende politici bepalend is voor de inbreng. Meestal wordt het partijprogramma bekrachtigd door een partijcongres. Deze programma’s blijken in eventuele latere onderhandelingen over een regeerakkoord ook een belangrijke rol te spelen. Uit deze informatie blijkt al dat naast het zoeken naar avoidance mechanismen in de verkiezingsprogramma’s ook geprobeerd is interviews te houden voor dit onderzoek. Deze interviews zijn gehouden met twee vertegenwoordigers van de sociaal democratische partij in Nederland, de PvdA. Deze vertegenwoordigers waren verantwoordelijk voor de eindredactie van het verkiezingsprogramma in 1998 en in 2010. Voor de SDP is er contact geweest met het partijbureau in Berlijn en zijn er vragen ingediend die tijdens een interview gesteld zouden worden. De SDP wilde uiteindelijk niet meewerken omdat de verantwoordelijke redacteuren of geen lid meer waren van de partij of uit dienst waren. Voor de ILP verliep het verzoek om interviews te houden op een vergelijkbare manier. Voor die partij is het partijbureau en later, na verwijzing, het persbureau van de partij benaderd om toestemming te krijgen eindredacteuren te interviewen. Uiteindelijk weigerde ook het persbureau van de ILP om de verantwoordelijke eindredacteuren te benaderen. De methodologie zal zich verder daarom verder concentreren op de inhoudsanalyse van de partijprogramma’s.

(24)

3.2 Inhoudsanalyse

Van den Berg (2004:29) geeft aan dat het bij inhoudsanalyse gaat om de manier waarop via taal (in dit geval de geschreven partijprogramma’s) sociale verhoudingen en identiteiten geconstrueerd worden. Hij laat ook zien dat er benaderingen zijn waarbij de term discours meer betekent dan taalgebruik en dat het alle sociale praktijk betreft. Dit geldt niet voor dit onderzoek. Hier wordt uitgegaan van geschreven tekst. Van den Berg (2004:33) geeft ook aan dat in het algemeen een inhoudsanalyse gericht is op tekst om te zoeken naar kennis over de sociale werkelijkheid die via discursieve praktijken geconstrueerd worden en die constructies krijgen dan het karakter van vanzelfsprekendheden in het dagelijks leven. Daarmee komen we op verborgen machtsmechanismen en dat is waarnaar wordt gezocht. Omgekeerd is dan ook belangrijk dat inhoudsanalyse per definitie een kritische noot geeft aan dat wat als vanzelfsprekend wordt gezien en als ‘waar’ wordt opgevat. Naar deze kritische noot wordt in deze scriptie gezocht. In verkiezingsprogramma’s wordt een visie op de samenleving gegeven en beleid voorgesteld dat past in die visie. Het is dus duidelijk geconstrueerd en biedt een interpretatie van de werkelijkheid. Daar gaat het om in inhoudsanalyses. Dit komt overeen met het gebruik van interpretatieve conceptualisering van het begrip discours (Tennekes 2005:11 en 12). De uitvoering van het onderzoek zal dus een inhoudsanalyse zijn van de partijprogramma’s.

Ook Bryman (2012: 288-193) geeft aan hoe via een inhoudsanalyse politieke documenten en teksten geanalyseerd kunnen worden. Budge et al. (2001:6-11) ontwikkelen in hun “focussing on party documents” een content analysis om data van het Comparative Manifesto Project 3 te analyseren. Daarbij wordt de inhoud gekwantificeerd aan de hand van vooraf opgestelde categorieën, op een systematische en repliceerbare manier. Dit onderzoek naar bavoidance mechanismen van verkiezingsprogramma’s werkt op een vergelijkbare manier. In de uitvoering van dit onderzoek en in de keuze van de operationalisering door middel van begrippen die avoidance mechanismen weergeven, wordt dus gezocht naar het gebruik van avoidance mechanismen als structurele (voortdurend terugkomende) kenmerken van patronen in de verkiezingsprogramma’s, in relatie tot de verschillende situatie waarin Duitsland, Ierland en Nederland zich bevinden voor en na het begin van de crisis.

3.3 Inhoudsanalyse van partijvoorkeuren

Burgoon (2011) gebruikt de dataset Comparative Manifesto Project van de Manifesto Research Group in zijn onderzoek naar het effect van handel, investeringen en immigratie op de steun voor de welvaartsstaat. Dit onderzoek waarbij partijprogramma’s van ondertussen meer dan 50 democratieën

3

The Comparative Manifesto Project is the full database of political manifestos as well as election performance compiled by the Manifesto Research Group. It is maintained on the website of the Social Science Research Center Berlin in Germany. It claims to be based on ‘quantitative content analyses of parties’ election programmes from more than 50 countries covering all free, democratic elections since 1945 (Manifesto Research Group).

(25)

structureel vanaf 1945 worden geanalyseerd op basis van begrippen die terugkeren in patronen, wordt uitgewerkt door een groep wetenschappers, verenigd in de Manifesto Research Group (MRG). Deze MRG meet partijstandpunten op specifieke beleidsonderwerpen in een gegeven verkiezingsjaar. Dit gebeurt door een inhoudsanalyse, op basis van het aantal zinnen (of quasi zinnen) die voorkomen over een bepaald onderwerp. Daarna wordt het relatieve aantal zinnen gemeten als percentage van het totale partijprogramma. Deze benadering is volgens Budge et al. (2001) en Klingemann et al. (2006) de enige juiste manier om partijstandpunten te meten. Ook Warwick (2002:219) onderschrijft dit in een bespreking van dit onderzoek. “These volumes [van het onderzoek] address one particular measurement issue that has plagued students of democratic regimes for some time: how to measure the policy positions of political parties and the governments they form. The resolution of this issue is essential for assessing the degree to which parties represent and implement the preferences of their voters.”

Budge et al. (2001:2) stellen dat de basis van de kennis over beleid en partijstandpunten van politieke partijen tekstueel wordt gevormd. Hierbij is het beter om uit te gaan van de standpunten die vanuit de betreffende actoren zelf worden geformuleerd, dan om te vertrouwen op andermans beoordelingen zoals die van wetenschappers of kiezers. Meningen van kiezers zijn natuurlijk van belang, maar zij zijn wezenlijks anders dan standpunten die ontwikkeld zijn vanuit de partij zelf. Voorheen lag de nadruk bij onderzoek naar beleid en partijstandpunten te sterk op gekwantificeerde gegevens zoals kiezer surveys en op documenten over overheidsuitgaven. Een dergelijke benadering zoals Budge et al. (2001) voorstaan, op basis van begrippen is te typeren als een vergelijkende inhoudsanalyse.

3.4 Betrouwbaarheid, validiteit en beperkingen

Over de vergelijkende inhoudsanalyse schrijft Weber (1990:9) dat het gaat om: ‘a research method that uses a set of procedures to make valid inferences from texts. These inferences are about the sender(s) of the message itself or the audience of the message. The rules of this inferential process vary with the theoretical and substantive interests of the investigator.’ In deze beschrijving van Weber zit een duidelijk subjectief element waarbij de resultaten niet alleen de tekstuele inhoud mogen betreffen, maar ook de ‘interests of the investigator’ in moeten terugkomen. Toegepast op het hier te bespreken onderzoek betekent dat dat niet alleen de begrippen, maar ook de regels hoe deze begrippen toe te wijzen aan avoidance mechanismen verduidelijkt dienen te worden door de ondersteunende theorie. Dit heeft implicaties voor een studie naar verkiezingsprogramma’s en andere politieke teksten. Het vraagt kennis over hoe en met welk doel de te analyseren teksten, in dit geval partijprogramma’s, worden geschreven. Het uitgangspunt wordt daarom gezocht in theorie over avoidance mechanismen. Dit roept echter de vraag op naar de keuze van de theoretische benadering. Is de gekozen theoretische invalshoek over avoidance mechanismen wel de juiste theoretische invalshoek? Wordt de theorie

(26)

correct gebruikt? Controle hiervan is nodig en gebeurt overeenkomstig de uitgangspunten van Budge et al. (2001) en Klingemann et al. (2006). Een niet-passende, niet bruikbare of verkeerd geïnterpreteerde theorie zal zeer waarschijnlijk geen relevante codes en begrippen voortbrengen om de inhoudsanalyse uit te voeren. Het gevolg is dat deze werkwijze dan niet bruikbaar zal zijn en geen resultaten zal opleveren (Budge et al. 2001, Klingemann et al. 2006).

Dit onderzoek naar avoidance mechanismen kent ook enkele beperkingen, te weten het kleine aantal diepte interviews met eindredacteuren van verkiezingsprogramma’s. Dit komt door de gelimiteerde hoeveelheid tijd en het feit dat de partijkantoren van de SPD en ILP niet mee wilde werken aan dit onderzoek. Toch is de methodologie en uitvoering hiervan van voldoende niveau om het onderliggende argument te bewijzen. Het onderzoek richt zich namelijk op specifieke politieke partijen over een aantal verkiezingsprogramma’s, die voor en na een ijkdatum, de crisis, waarin grote economische problemen zich voordeden. En het gaat hier om de vergelijking die op dezelfde manier is uitgevoerd.

Problemen met de betrouwbaarheid van dit onderzoek moeten ook verkend worden. Er wordt gemeten aan de hand van vooraf bepaalde begrippen en dit kan vertekening opleveren. Daarom wordt er na elke ‘score’ bekeken of dit begrip ook werkelijk in relatie staat tot bezuinigingen en daardoor als avoidance mechanisme kan worden bestempelt. Maar dit betekent ook dat de resultaten onderhevig zijn aan interpretatie van de onderzoeker. Dit probleem is geprobeerd te ondervangen door de partijprogramma’s meerdere keren te lezen en door discussies aan te gaan met medestudenten. Dit wordt verder beschreven in de operationalisering. Daarnaast is er gekozen om voor het begin van de crisis partijprogramma’s te analyseren van meerdere (drie) verkiezingen. Dit betekent dat er meerdere meetpunten zijn waardoor een trend in het gebruik van avoidance mechanismen kan worden ontdekt. Dit komt zowel de betrouwbaarheid als de validiteit van het onderzoek sterk ten goede.

3.5 Operationalisering

Voor de operationalisering is uitgegaan van de verschillende avoidance mechanismen die Hering (2008:178), op basis van Pal and Weaver (2003), Pierson (1994) en Hood (2002) onderscheidt, zoals onderscheiden in de classificatie in het hoofdstuk over theorie. Bij deze mechanismen zijn begrippen gezocht die de aanwezigheid van deze mechanismen zouden kunnen weergeven in de verkiezingsprogramma’s. Elk type mechanisme zal worden besproken en geoperationaliseerd. De verwachting is dat de vier typen die Hering (2008:177) onderscheidt, twee mechanismen ‘partij georiënteerd’ en twee mechanismen ‘kiezer georiënteerd’, niet alle vier in verkiezingsprogramma’s naar boven zullen komen. De twee ‘partij georiënteerde’ mechanismen, ‘samenwerking’ en ‘coalitie’, zullen niet gebruikt worden in verkiezingsprogramma’s omdat juist samenwerking en coalitievorming eerder per situatie en in onderhandelingen tot stand zullen komen. Er wordt daarom in de verkiezingsprogramma’s gezocht naar de twee andere typen die Hering onderscheid, ‘kiezer

(27)

georiënteerd’, namelijk ‘verdeling’ en ‘discours’. Van het schema van Hering wordt dus 1.0 en 3.0 niet meegenomen in de analyse, 2.0 en 4.0 wel. De verschillende mechanismen onder 2.0 en 4.0 zijn weer onderverdeeld in 2.1 tot en met 2.5 en in 4.1 tot en met 4.6 (zie Tabel 4). Dit zijn de subcategorieën die Hering onderscheidt en die ook worden nagegaan in de analyse.

Tabel 4: Avoidance mechanismen die gezocht worden in dit onderzoek Partij-georiënteerd ‘Competitie vermijdend’ Kiezer-georiënteerd ‘Mobilisatie vermijdend’ Voorkeurs-georiënteerd Samenwerking (1.0) Verdeling (2.0) Compensatie (2.1) Vrijstelling (2.3) Verspreiding (2.4) Concentratie (2.5) Perceptie-georiënteerd Coalitie (3.0) Discours (4.0) Versluieren, verdoezelen (4.1) Herdefinitie van onderwerpen (4.2) Doorschuiven van

verantwoordelijkheid (4.3)

Het zoeken van een zondebok (4.4) Delegeren (4.5)

Bedekken (4.6) Bron: Hering 2008:178

Er is gezocht naar het gebruik van deze avoidance mechanismen, 2.1. tot en met 2.5 en 4.1 tot en met 4.6. in de verkiezingsprogramma’s. Dit wordt gedaan door per avoidance mechanisme (vallend onder de hoofdcategorieën ‘verdeling’ en ‘discours’) begrippen aan te wijzen die deze mechanismen weer kunnen geven in de verkiezingsprogramma’s. Het verloop van het analyse proces was als volgt: als eerste zijn alle partijprogramma’s twee keer gelezen om bekend te raken met de inhoud en typerende stijl voor de afzonderlijke verkiezingsprogramma’s. Daarna is een eerste selectie gemaakt van begrippen die gerelateerd kunnen worden aan de verschillende avoidance mechanismen die gezocht worden in deze verkiezingsprogramma’s, dus zoals boven genoemd onder ‘verdeling’ en ‘discours’. Vervolgens zijn deze begrippen voorgelegd aan de politiek actieve medestudenten met een sociaal democratische achtergrond. Eén van die studenten heeft een Duitse achtergrond en één heeft Brits/Ierse achtergrond. Daar zijn drie verschillende begrippenlijsten over gemaakt (respectievelijk voor drie verschillende landen).

Als aanvulling zijn er voor de drie verschillende begrippenlijsten, ‘cultuur specifieke’ begrippen gezocht. Immers, niet alle begrippen kunnen zonder meer vertaald worden. De betekenis kan verschillen in een andere taal. Daarna is de begrippenlijst in discussie en in overleg met deze politiek actieve studenten verder aangevuld met relevante begrippen voor de herkenning van de te zoeken

(28)

mechanismen. Vervolgens zijn de begrippenlijsten voorgelegd en besproken met de eerste en tweede begeleider van dit onderzoek. Daarna werden de twaalf verkiezingsprogramma’s (negen van voor de crisis en drie van na het begin van de crisis) geanalyseerd aan de hand van de begrippenlijsten met behulp van het programma AtlasTi. Tenslotte zijn alle verkiezingsprogramma’s opnieuw gelezen en werd gezocht naar patronen in het voorkomen van de begrippen in de teksten. Budge et al. (2001:10) en Klingemann et al. (2006: 17) geven het belang aan van de combinatie van technieken om te inventariseren en te analyseren De gevonden patronen van de begrippen in de teksten zijn weer verbonden aan en gecheckt op avoidance mechanismen. De gebruikte begrippen kunnen namelijk ook in een andere context gebruikt worden en hoeven niet per sé een avoidance mechanisme weer te geven. Dit is sterk afhankelijk van de context waarin de begrippen worden gebruikt en in relatie tot andere delen van de teksten. Omdat de verschillende gezochte begrippen zonder de context in de tekst geen betekenis hebben is er gecodeerd in alinea’s. Wanneer dus een begrip is gevonden in een alinea en dit begrip een avoidance mechanismen indiceert, wordt dat weergegeven met een cijfer.

3.6 Beschrijving van de begrippen

In deze paragraaf zullen de begrippen die gekoppeld zijn aan de verschillende avoidance mechanismen, schematisch beschreven worden. Er zal worden aangegeven op welke manier deze begrippen een mogelijke uiting zijn van het betreffende mechanisme. De begrippen zullen in het Nederlands worden weergegeven en beschreven, veel begrippen zijn namelijk hetzelfde in het Nederlands, Duits en Engels. De cultuurspecifieke begrippen zullen apart worden behandeld en beschreven. Veel begrippen die worden gebruikt en beschreven kunnen worden ingedeeld onder meerdere sub- avoidance mechanismen. Sommige begrippen zouden zelfs gebruikt kunnen worden in beide hoofd categorieën ‘verdeling’ en ‘discours’. Er is gekozen om elk begrip onder één mechanisme te scharen aangezien het anders verwarrend zou zijn voor de indeling. Tenslotte moet worden opgemerkt dat een eventuele verkeerde plaatsing gecorrigeerd wordt door het belang van de hoofdmechanismen, ‘verdeling’ en ‘discours’. De subverdelingen, 2.1 tot en met 2.5 en 4.1. tot en met 4.6, zijn minder belangrijk dan de hoofd indeling in ‘verdeling’ en ‘discours’ mechanismen.

Zoals aangegeven zijn de verschillende begrippen waarmee de analyse is uitgevoerd, gekozen aan de hand van de verschillende mechanismen die Hering (2008) beschrijft. Hieronder zullen de gekozen begrippen als uiting van de avoidance mechanismen schematisch worden weergegeven (zie de tabel hieronder).

Verdeling (2.0) PvdA ILP SPD

Compensatie Compenseren Compensatie Vergoeding Compensate Compensation Allowance benefit/ Kompensieren Kompensation

(29)

Verdeling (2.0) PvdA ILP SPD Investeren Investering Ontzien Verzekeren Verzekering Sociale zekerheid Invest Investment Take care of Insure Insurance/Assurance Social security Investieren Investition Verschonen Versichern Versicherung Soziale Sicherung Vrijstelling Vrijstellen Vrijstelling Subsidie Stimuleren Aanpassen Exempt Exemptions Subsidy Stimulate Change/Alter Freistellen Freistellung Staatliche Hilfen / Förderungen Stimulieren Anpassen Verspreiden Verspreiden Verspreiding Verdelen herverdeling Draagkracht Koopkracht Lasten verdelen Transform Distribute Burden share Redistribution Capacity to pay Purchasing power Burden sharing Verteilen Verteilen Verteilung / Umverteilung der Gewinne Finanzielle Tragfähigkeit Kaufkraft Lastenverteilung Concentratie Concentreren Concentratie Belasting Opleveren/verzorgen Sterkste schouders zwaarste lasten Keuze Concentrate Concentration Tax Provide Strongest bodies broadest shoulders Choice Konzentrieren Konzentration Steuern

Schwersten Lasten auf den stärksten Schultern Wahl

Cultuur specifiek Kaasschaaf Pijn verdelen Tegemoet komen

Share the pain Accommodate Concession

‘den Gürtel enger schnallen’

Discours (4.0) PvdA ILP SPD

Versluieren/Verdoezelen Hervormingen Efficiënt Efficiënter Efficiëntie Slanker Rendement Goedkoper Ombuigen Reform Efficient More efficient Efficiency Fitter Output Cheaper/Economical Shift Reformen Effizient Effizienter Effizienz Dünner/ Schlanker billig/kostengünstiger umbiegen Herdefinitie van onderwerp Begrotingstekort Werkgelegenheid Solidariteit Fiscal/budget deficit Employment Solidarity Haushaltsdefizit Beschäftigung Solidarität Doorschuiven van verantwoordelijkheden Europese Unie Provincie Gemeente Maatschappelijk middenveld Eigen European Union County/counties Civil society Own responsibility Europäische Union Provinz Gemeinde Zivilgesellschaft Eigenverantwortung

(30)

Verdeling (2.0) PvdA ILP SPD Verantwoordelijkheid Vangnet Burger Safety net Citizen Soziales Netz Bürger

Zoeken van een zondebok Bureaucratie Bureaucratisch Crisis Belastinginkomsten Economie Globalisering Bureaucracy Bureaucratic Crisis Tax revenue Economy Globalization Bürokratie bürokratisch Krise Steuereinnahmen Wirtschaft Globalisierung Delegeren Provincie Gemeente Decentralisatie Afstoten County/counties Decentralisation Provinz Gemeinde Dezentralisierung Abstoßen Bedekken Besparen Besparingen Participatie Save Savings Participation Einsparen Einsparungen Partizipation/ Beteiligung

Cultuur specifiek Tegenvaller Shortfall

Sound public finances Gain

Hand over to Better value for money Haushaltsdisziplin Strukturreformen Lohnnebenkosten Beschäftigungschancen Wirtschaftlich

Verdeling (2.0) PvdA ILP SPD

Compensatie Compenseren Compensatie Vergoeding Investeren Investering Ontzien Verzekeren Verzekering Sociale zekerheid Compensate Compensation Allowance benefit/ payment Invest Investment Take care of Insure Insurance/Assurance Social security Kompensieren Kompensation Investieren Investition Verschonen Versichern Versicherung Soziale Sicherung Vrijstelling Vrijstellen Vrijstelling Subsidie Stimuleren Aanpassen Exempt Exemptions Subsidy Stimulate Change/Alter Freistellen Freistellung Staatliche Hilfen / Förderungen Stimulieren Anpassen Verspreiden Verspreiden Verspreiding Verdelen herverdeling Draagkracht Koopkracht Transform Distribute Burden share Redistribution Capacity to pay Purchasing power Verteilen Verteilen Verteilung / Umverteilung der Gewinne Finanzielle Tragfähigkeit Kaufkraft

(31)

Verdeling (2.0) PvdA ILP SPD

Lasten verdelen Burden sharing Lastenverteilung

Concentratie Concentreren Concentratie Belasting Opleveren/verzorgen Sterkste schouders zwaarste lasten Keuze Concentrate Concentration Tax Provide Strongest bodies broadest shoulders Choice Konzentrieren Konzentration Steuern

Schwersten Lasten auf den stärksten Schultern Wahl

Cultuur specifiek Kaasschaaf Pijn verdelen Tegemoet komen

Share the pain Accommodate Concession

‘den Gürtel enger schnallen’

Discours (4.0) PvdA ILP SPD

Versluieren/Verdoezelen Hervormingen Efficiënt Efficiënter Efficiëntie Slanker Rendement Goedkoper Ombuigen Reform Efficient More efficient Efficiency Fitter Output Cheaper/Economical Shift Reformen Effizient Effizienter Effizienz Dünner/ Schlanker billig/kostengünstiger umbiegen Herdefinitie van onderwerp Begrotingstekort Werkgelegenheid Solidariteit Fiscal/budget deficit Employment Solidarity Haushaltsdefizit Beschäftigung Solidarität Doorschuiven van verantwoordelijkheden Europese Unie Provincie Gemeente Maatschappelijk middenveld Eigen Verantwoordelijkheid Vangnet Burger European Union County/counties Civil society Own responsibility Safety net Citizen Europäische Union Provinz Gemeinde Zivilgesellschaft Eigenverantwortung Soziales Netz Bürger

Zoeken van een zondebok Bureaucratie Bureaucratisch Crisis Belastinginkomsten Economie Globalisering Bureaucracy Bureaucratic Crisis Tax revenue Economy Globalization Bürokratie bürokratisch Krise Steuereinnahmen Wirtschaft Globalisierung Delegeren Provincie Gemeente Decentralisatie Afstoten County/counties Decentralisation Provinz Gemeinde Dezentralisierung Abstoßen Bedekken Besparen Besparingen Participatie Save Savings Participation Einsparen Einsparungen Partizipation/ Beteiligung

Cultuur specifiek Tegenvaller Shortfall

Sound public finances Gain Hand over to Haushaltsdisziplin Strukturreformen Lohnnebenkosten Beschäftigungschancen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

However, it can be concluded that pigs raised in a conventional housing system produced meat with similar quality characteristics to the meat produced from pigs raised in a

Ik maak een onder- scheid in drie niveaus waarop de transformatie te herkennen en vorm te geven is: het individueel niveau van hulp geven, het buurtniveau van preventie organiseren

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

kostenreductie kunnen leiden. Grote handicap is echter dat de personeelskosten grotendeels vast liggen. Er moet daarom zeer projectmatig op de kostenreductie worden gestuurd,

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

This implies, as shown in Figure 8, that subjects in the treatment group fear who reported excitement after seeing the film clip made more ambiguity avoiding

Op 6 oktober 2011 organiseerde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA het symposium “De Europese financiële crisis: hoe herstel- len we het vertrouwen?” In deze bundel treft u

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties