• No results found

Zijn individuen met alexithymie creatiever dan individuen zonder alexithymie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zijn individuen met alexithymie creatiever dan individuen zonder alexithymie?"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zijn Individuen met Alexithymie Creatiever dan Individuen zonder Alexithymie? Aishah Snoek

Juni, 2015 Bachelorthese

Begeleiders: Mara Otten en Anne Geeke Lever Studentnummer: 10174435

(2)

Abstract

In het huidige onderzoek is gekeken naar het verband tussen alexithymie en creativiteit. Er werd een positief verband verwacht tussen alexithymie en convergente creativiteit en een negatief verband tussen alexithymie en divergente creativiteit. Er werden modererende effecten van intelligentie en geslacht verwacht op deze verbanden. Dit is onderzocht bij 90 gezonde deelnemers, tussen de 18 en 27 jaar. Uit de resultaten bleken geen verbanden tussen alexithymie en convergente en divergente creativiteit. Er bleken geen modererende effecten van intelligentie en geslacht op deze verbanden. Mogelijke verklaringen voor deze resultaten worden besproken en suggesties voor vervolgonderzoek worden gegeven.

(3)

Zijn Individuen met Alexithymie Creatiever dan Individuen zonder Alexithymie? Alexithymie, oftewel het onvermogen tot het beleven, beschrijven en herkennen van emoties of gevoelens bij zichzelf en anderen (Sifneos, 1973), komt in ernstige mate voor bij 50 procent van de individuen met autisme en wordt dan ook als een veelvoorkomende stabiele karaktertrek van autisme gezien (Berthoz & Hill, 2005 aangehaald in Bird, Press & Richardson, 2005). Daarnaast blijkt alexithymie positief gecorreleerd met de aanwezigheid van psychosomatische klachten (Bermond, 1995), depressies (Mooi, Comijs, Cladder & Beekman, 2010) en PTSS (van Hest, Vingerhoets, Zwartjes & de Smet, 1999). Maar alexithymie komt niet alleen voor bij individuen met een psychische stoornis; alexithymie karakteriseert tien procent van de gezonde bevolking (Linden et al. 1995 aangehaald in Bird et al. 2005). Ook binnen de gezonde populatie kent alexithymie zijn nadelen. Zo is

alexithymie gerelateerd aan maladaptief gezondheidsgedrag (Helmers & Mente, 1999) en blijkt moeite hebben met het ervaren en herkennen van gevoelens geassocieerd te zijn met slechte eetgewoonten, een groter alcohol- en drugsmisbruik en een meer sedentaire

levensstijl. Echter komen er bij alexithymie niet uitsluitend nadelen kijken. Zo bestaat er een positieve relatie tussen de mate van alexithymie en de mate van creativiteit en het vermogen tot het genereren van nieuwe ideeën (Zenasni, 2009; Botella, Zenasni & Lubart, 2010). Dit wordt geïllustreerd door de hogere mate van alexithymie die studenten van een

kunstopleiding bezitten in vergelijking met studenten van niet-creatieve studies (Botella, Zenasni & Lubart, 2010). Waar verbale therapie vormen vaak tekort schieten in de

behandeling van alexithymie, is Art Therapie - gericht op communicatie via een symbolische of metaforische manier met behulp van fantasiebeelden – dan ook een effectieve non-verbale therapie vorm gebleken in de behandeling van alexithymie bij getraumatiseerde patiënten met ernstige zelf pathologie (Meijer-Degen & Lansen, 2006). Daarnaast is Art Therapie ook

(4)

effectief gebleken bij gezonde individuen voor het uiten, herkennen en bespreken van hun gevoelens (Heiman, Strnad, Weiland & Wise, 1994). Verder onderzoek naar de relatie tussen alexithymie en creativiteit kan daarom voordelen opleveren voor het effectief behandelen van alexithymie bij zowel gezonde individuen als bij individuen met psychische klachten.

Als het gaat om het verband tussen de mate van alexithymie en de mate van creativiteit, spreken resultaten uit verschillende studies elkaar echter tegen. Zo toonden Czernecka en Szymura (2008) aan dat individuen met een hogere mate van alexithymie juist minder creatief zijn. Ook uit de studie van Fochs, Kumar en Porter (2010) bleek dat

individuen met alexithymie een lagere mate van imaginaire, cognitieve en emotionele creativiteit bezitten dan individuen zonder alexithymie.

Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdigheid in resultaten is het feit dat creativiteit opgedeeld kan worden in convergente en divergente creativiteit, ook wel convergent en divergent denken genoemd. Volgens Guilford (1950) zijn dit de twee

hoofdingrediënten van creativiteit. Convergente creativiteit, of convergent denken, is logisch en analytisch en wordt gebruikt bij problemen waarvoor slechts één oplossing mogelijk is (Guilford, 1950). Divergente creativiteit of divergent denken daarentegen wordt gebruikt wanneer het probleem verschillende oplossingen toelaat, waarbij de vraag op verschillende manieren geïnterpreteerd wordt (Guilford, 1950). Verschillende EEG patronen tijdens de uitvoering van deze twee vormen van creativiteit onderstrepen de verschillen tussen deze twee vormen van creativiteit (Razoumnikova, 2000)

Dat het verschil tussen convergente creativiteit en divergente creativiteit een

mogelijke verklaring is voor de tegenstrijdigheid in resultaten, wordt daarnaast geïllustreerd door hun eveneens tegengestelde verband met alexithymie. Zo blijkt er een positief verband te bestaan tussen de mate van alexithymie en convergente creativiteit, in tegenstelling tot het gevonden negatieve verband tussen de mate van alexithymie en divergente creativiteit

(5)

(Zenasni & Lubart, 2009). Ook bestaat er bewijs voor een positief verband tussen autistische trekken, waarvan alexithymie er één is (Hill, Berthoz & Frits, 2004) en convergent denken (Claridge, McDonald, 2009).

De mate van alexithymie en de mate van convergente en divergente creativiteit worden beïnvloed door verschillende factoren. Eén daarvan is geslacht. Zo resulteren verschillen in de neurologische basis en in de hersenactiviteit tussen mannen en vrouwen, in verschillen wat betreft de mate van alexithymie en de verwerking van emotionele en sociale signalen (Lumley & Sielky, 2000; Moriguchi & Touroutoglou, 2013; Kret, Pichon, Grèzes & de Gelder, 2011; Stevens & Hamann, 2011). Zo blijkt dat mannen over het algemeen hoger scoren op alexithymie maten dan vrouwen (Levant, Hall, Williams & Hasan, 2007) en dat vrouwen beter zijn dan mannen in de identificatie en expressie van emoties (Kring & Gordon, 1998).

Deze sekse verschillen zijn ook terug te vinden in de mate van creativiteit. Verschillen in hemisferische organisatie en hersenactiviteit tussen mannen en vrouwen resulteren in verschillen wat betreft de mate van convergente en divergente creativiteit tussen mannen en vrouwen (Abraham, Thybusch, Pieritsz & Hermann, 2014; Razoumnikova, 2004). Zo scoren vrouwen over het algemeen hoger op creativiteitstesten dan mannen (Bear & Kaufman, 2008). Daarnaast scoren vrouwen over het algemeen hoger op divergent-denken taken, terwijl mannen over het algemeen hoger scoren op convergent-denken taken (Klausmeier &

Wiersma, 1964; Lin, Hsu, Cheng & Wang, 2012).

Naast de invloed van geslacht op de mate van alexithymie en op de mate van

creativiteit, bestaat er een invloed van intelligentie. Zo overlappen emotionele intelligentie en alexithymie sterk en zijn dit daarnaast ook sterk gecorreleerde constructen (Parker, Taylor & Bagby, 2001). Alexithymie is negatief gecorreleerd met emotionele intelligentie (Baugman et al. 2011) en alexithymie patiënten hebben dan ook een lagere verbale en non-verbale

(6)

intelligentie dan individuen zonder alexithymie (Valdes, Jodar & Sureda, 2001).

Tot slot blijkt intelligentie ook invloed te hebben op de mate van creativiteit. Zo zijn kinderen met een hoge intelligentie over het algemeen verbaal creatiever dan kinderen met een gemiddelde intelligentie (Kershner & Ledger, 1985). Verder blijken emotionele

intelligentie en Malevolant Creativity, de intentie om schade toe te richten op een originele en creatieve manier, negatief gecorreleerd (Harris et al. 2013). Lee en Therriault (2013) toonden daarnaast aan dat intelligentie een directe voorspeller is van convergent denken en op een indirecte manier ook divergent denken voorspelt. Deze bevindingen blijken ook uit de positieve verbanden tussen de prestatie op de RAT, een test voor convergent denken, en intelligentie metingen (Mednick & Andrews, 1967).

Samenvattend blijkt uit voorgaand onderzoek een positief verband tussen de mate van alexithymie en convergente creativiteit enerzijds en een negatief verband tussen de mate van alexithymie en divergente creativiteit anderzijds (Zenasni & Lubart, 2009). Echter is

onderzoek naar de verbanden tussen alexithymie en convergente en divergente creativiteit beperkt. Verder bestaat er bewijs voor de invloeden van sekse en intelligentie op de mate van alexithymie en op de mate van convergente en divergente creativiteit. Echter zijn resultaten uit eerder onderzoek wat betreft de invloed van intelligentie op de mate van convergente creativiteit enigszins tegenstrijdig. Zo zou een hogere intelligentie samengaan met een lagere mate van alexithymie en zou dit op zijn beurt resulteren in een lagere mate van convergente creativiteit. Echter, een hogere intelligentie gaat anderzijds juist samen met een hogere mate van convergente creativiteit. Het is dus nog onduidelijk wat de werkelijke invloed van

intelligentie is op convergente creativiteit en hoe deze tegenstrijdigheid in resultaten mogelijk is. Verder is het nog onduidelijk wat de mogelijke invloeden van geslacht en intelligentie zijn op de verbanden tussen alexithymie en creativiteit.

(7)

Het doel van het huidige onderzoek is het bestuderen van het verband tussen alexithymie en creativiteit en de mogelijke invloeden van geslacht en intelligentie op dit verband. Verwacht wordt dat er een positief verband bestaat tussen alexithymie en

convergente creativiteit en een negatief verband tussen alexithymie en divergente creativiteit. Verder wordt er verwacht dat geslacht een modererend effect heeft op het verband tussen alexithymie en creativiteit, gezien haar afzonderlijke invloed op zowel alexithymie als creativiteit. Hierbij wordt verwacht dat het positieve verband tussen alexithymie en

convergente creativiteit sterker is voor mannen dan voor vrouwen, terwijl verwacht wordt dat het negatieve verband tussen alexithymie en divergente creativiteit sterker is voor vrouwen dan voor mannen. Immers, mannen hebben waarschijnlijk een hogere mate van alexithymie dan vrouwen en waarschijnlijk ook een hogere mate van convergente creativiteit, gezien het verwachte positieve verband tussen alexithymie en convergente creativiteit. Anderzijds hebben vrouwen waarschijnlijk een lagere mate van alexithymie dan mannen en

waarschijnlijk een hogere mate van divergente creativiteit, gezien het verwachte negatieve verband tussen alexithymie en divergente creativiteit. Ook wordt verwacht dat intelligentie een modererend effect heeft op het negatieve verband tussen alexithymie en divergente creativiteit, gezien haar afzonderlijke invloed op zowel alexithymie als divergente creativiteit. Verwacht wordt dat dit verband sterker is voor een lagere intelligentie. Immers, hoe lager de intelligentie, hoe hoger de mate van alexithymie en hoe lager de mate van divergente

creativiteit waarschijnlijk is, gezien het verwachte negatieve verband tussen alexithymie en divergente creativiteit. Tot slot is het doel van het huidige onderzoek om exploratief

(8)

Methode Participanten

De participanten vormden een groep van 90 gezonde individuen. De inclusie criteria waren (a) een leeftijd tussen de 18 en 30 jaar, (b) Nederlands als moedertaal, (c) hoogst genoten opleiding minimaal VMBO. De exclusie criteria waren (a) een huidige diagnose met autisme, (b) medische instabiliteit en (c) (oud) psychologie student(e). Psychologie studenten of individuen die reeds een psychologie opleiding hebben afgerond werden uitgesloten van het onderzoek omdat hun aanwezige psychologische kennis de testresultaten op een

ongewenste manier zou kunnen beïnvloeden. Er zijn geen participanten geëxcludeerd van het onderzoek, aangezien alle participanten voldeden aan de in- en exclusie criteria. De

resulterende onderzoeksgroep bestond uit 90 participanten, waarvan 37 vrouwen en 53 mannen, met een leeftijd tussen de 18 en 27 jaar (M = 21,86, SD = 1.77).

Materialen

Vragenlijsten. De participanten vulden in totaal zes vragenlijsten in op de computer. In het huidige onderzoek zijn niet de data van alle vragenlijsten gebruikt, omdat de data van de participanten door meerdere onderzoekers gebruikt werd voor uiteenlopende

onderzoeksdoeleinden. Voor de doeleinden van het huidige onderzoek zijn uitsluitend onderstaande drie vragenlijsten gebruikt.

Demografische vragenlijst. Binnen dit onderzoek werd de demografische vragenlijst gebruikt om achtergrondinformatie over de participanten te verkrijgen. De vragenlijst bestaat uit 15 items over geslacht, leeftijd, nationaliteit, moedertaal, onderwijs, psychische

diagnose(s) en medicatie- en drugsgebruik. Toronto Alexithymia Scale-20

(9)

(TAS-20) (Bagby, Parker & Taylor, 1994) gebruikt om alexithymie te meten. De vragenlijst bestaat uit 20 items en heeft drie subschalen. Elk item wordt gescoord op een 5-punts

Likertschaal gaande van “helemaal oneens” (=1) tot “helemaal eens” (=5). Een voorbeelditem is: “Wanneer gevraagd wordt welke emotie ik ervaar, weet ik het antwoord vaak niet”. De subschaal - Moeite met het Beschrijven van Gevoelens – meet moeite met het beschrijven van gevoelens en bestaat uit vijf items. De subschaal – Moeite met het Identificeren van Gevoelens – meet moeite met het identificeren van emoties en bestaat uit zeven items. De subschaal – Extern-Georiënteerd Denken – meet de neiging van individuen om hun aandacht extern te focussen en bestaat uit acht items. De totale alexithymie score is de som van de antwoorden op de 20 items. De maximum haalbare score 100 is en de minimum haalbare score 20, waarbij een hogere score duidt op een hogere mate van alexithymie. Bij een totaalscore hoger dan 60 is er een klinische classificatie van alexithymie en bij een score lager dan 51 is er geen sprake van alexithymie. Scores tussen de 52 en 60 duiden op

mogelijke alexithymie (Bagby et al. 1994). De TAS-20 heeft een goede betrouwbaarheid (α = 0.86) (Gignac, Palmer & Stough, 2007) en een goede test-hertest betrouwbaarheid (r = 0.77, p < .001) (Bagby et al. 1994).

Bermond-Vorst Alexithymia Vragenlijst

Binnen dit onderzoek werd de Nederlandse versie van de BVAQ (BVAQ) (Bermond & Vorst 2001) gebruikt om alexithymie te meten. De vragenlijst bestaat uit 40 items. Elk item wordt gescoord op een 5-punts Likertschaal gaande van “geheel van toepassing” (=1) tot “volstrekt niet van toepassing” (=5). Een voorbeelditem is: “Ik heb weinig dagdromen en fantasieën”. De BVAQ bestaat uit twee hoofdfactoren: een cognitieve factor en een affectieve factor. De BVAQ bevat vijf subschalen: 1) onvermogen tot emotionaliseren, 2) onvermogen tot fantaseren, 3) onvermogen tot identificeren van emoties, 4) onvermogen tot analyseren van emoties en 5) onvermogen tot verbaliseren van emoties. De eerste twee subschalen meten de

(10)

affectieve factor en de laatste drie subschalen meten de cognitieve factor. De totale

alexithymie score is de som van de antwoorden op de 40 items. De maximum haalbare score is 200 en de minimum haalbare score is 40, waarbij een lagere score duidt op een hogere mate van alexithymie. De betrouwbaarheid van de BVAQ is goed (α = 0.84) (Muller, Buhner & Ellgring, 2003).

Testen. Naast de zes vragenlijsten, maakten de participanten in totaal vijf testen. Deze testen werden afgenomen door de onderzoeker. Voor de doeleinden van het huidige onderzoek zijn uitsluitend onderstaande vier testen gebruikt.

Wechsler Adults Intelligence Scale

Binnen dit onderzoek werd de Wechsler Adults Intelligence scale (WAIS-III) (Wechsler, 1997) gebruikt om het algemene intelligentie niveau te bepalen. De WAIS-III bestaat uit 13 subtesten. In het huidige onderzoek werden de subtesten Woordenschat en Matrix Redeneren gebruikt om het IQ te schatten. De subtest Woordenschat meet het verbaal begrip, terwijl de subtest Matrix Redeneren het perceptueel redeneren meet. Woordenschat en Matrix

Redeneren behoren tot twee van de zes meest betrouwbare subtesten van de WAIS-III (Iverson, 2001). De combinatie van deze twee subtesten geeft een betrouwbare schatting van het IQ, gezien de hoge correlatie tussen deze twee subtesten en het IQ, r =.90. Verder is de betrouwbaarheid van beide subtesten voor deze leeftijdsrange goed (α = 0.85 - 0.99), evenals de test-hertest betrouwbaarheid (r = 0.75-0.99) (Iverson, 2001).

Remote Associates Test

Binnen dit onderzoek werd de Nederlandse versie van de Remote Associates Test (RAT) (Mednick, 1962) gebruikt om de convergente creativiteit te meten. De vragenlijst bestaat uit 30 items waarbij steeds drie woorden gepresenteerd worden. De participant werd geacht een vierde woord te bedenken, dat deze drie woorden met elkaar verbind. Een voorbeelditem is: “Kamer/Jas/Eendje” waarbij het oplossingswoord “Bad” is. De deelnemer kreeg één punt

(11)

voor ieder goed antwoord en nul punten voor ieder fout antwoord. De scores lopen van 0 tot 30, waarbij een hogere score duidt op een hogere mate van convergente creativiteit. De tijdslimiet voor deze taak bedroeg 10 minuten. De betrouwbaarheid van deze test is goed (α = 0.85) (Chermahini, Hickendorff & Hommel, 2012).

Alternative Uses Test

Binnen dit onderzoek werd de Alternative Uses Test (AUT) (Guildford, 1967) gebruikt om de divergente creativiteit te meten. Bij de AUT is het de bedoeling dat de deelnemer zoveel mogelijk toepassingen bedenkt en opschrijft voor een gegeven voorwerp die niet voor de hand liggend zijn. Een voorbeeld is het voorwerp ‘paraplu’. Een juiste oplossing zou in dit geval zijn “een boot voor mijn hamster”. Een onjuiste oplossing zou in dit geval zijn “als bescherming tegen de regen”. De oplossing moet immers origineel zijn. De bedachte toepassingen worden beoordeeld op de vloeiendheid en de originaliteit, ofwel fluency en originality. De originaliteit van ieder antwoord werd gescoord door drie afzonderlijke onderzoekers, waarbij een score van 0 (niet origineel) tot 5 (zeer origineel) werd gegeven. Deze scores werden uiteindelijk gemiddeld. Vloeiendheid werd gescoord door alle juiste antwoorden bij elkaar op te tellen. Hogere scores op de originaliteit en de vloeiendheid indiceren een hogere mate van divergente creativiteit. De tijdslimiet voor deze taak bedroeg vier minuten. Deze test blijkt een betrouwbare indicator te zijn van divergente creativiteit (Runco & Acar, 2012), maar aanvullende gegevens over de betrouwbaarheid ontbreken. Pasta-naming task

Binnen dit onderzoek werd de Pasta-naming task (Marsh, Ward & Landau, 1999) gebruikt om de divergente creativiteit te meten. In de Pasta-naming task werd de participanten gevraagd om zoveel mogelijk nieuwe soorten pasta op te schrijven. Er werden vijf

voorbeelden gegeven: Maloveni, Paragoni, Bilatini, Pastinini en Rotatoni. De nieuwe pasta namen werden beoordeeld op convergente en divergente creativiteit. Het aantal antwoorden

(12)

eindigend op een –i- gaf de mate van convergente creativiteit aan, waarbij een hogere score een hogere mate van convergente creativiteit impliceert. Het aantal antwoorden

niet-eindigend op een –i- gaf de mate van divergente creativiteit aan, waarbij een hogere score een hogere mate van divergente creativiteit indiceert. De tijdslimiet voor deze taak bedroeg drie minuten. Gegevens over de betrouwbaarheid van de Pasta-naming task ontbreken.

Procedure

De participanten werden geworven via 1) kennissen en vriendenkringen en (2) social media. Voorafgaand aan het onderzoek kregen de participanten een informatiebrief te lezen en vulden de participanten een informed consent in. Vervolgens werden de participanten uitgenodigd voor het onderzoek in het laboratorium. Indien de afname van het onderzoek niet in het laboratorium kon plaatsvinden, werd dit gedaan op een andere plek volgens hetzelfde protocol. In totaal deden 50 participanten mee aan het huidige onderzoek. De data van de resterende 40 participanten is afkomstig van een parallel onderzoek. De zes vragenlijsten werden op de computer gemaakt en de vijf testen werden afgenomen door een derdejaars student(e) psychologie of psychobiologie. De gemiddelde duur van het totale onderzoek bedroeg anderhalf uur. De participanten vulden de demografische vragenlijst, WAIS-III (subtesten Woordenschat en Matrix Redeneren), TAS-20, BVAQ, RAT, AUT en de Pasta-naming task in. De participanten konden op ieder moment contact opnemen met de

onderzoekers en zich vrijblijvend terug trekken uit het onderzoek. Participanten werd verteld dat ze meededen aan een onderzoek naar emotieherkenning en creativiteit. Na afloop van het onderzoek werd aan de participanten gevraagd of ze al bekend waren met één van de testen of vragenlijsten. Bij bekendheid met een test of vragenlijst werd de data van de betreffende deelnemer op die test of vragenlijst niet meegenomen in het onderzoek. Na afloop kregen de participanten een doos Merci mee als dank voor hun deelname aan het onderzoek.

(13)

Resultaten

De data van twee participanten op de BVAQ is geëxcludeerd, omdat deze waarden meer dan 3 standaarddeviaties afweken van het gemiddelde. Er zijn geen data verwijderd op de Pasta-naming task, de RAT en de AUT, aangezien er geen participanten met scores hoger of lager dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde waren en alle participanten aan de in- en exclusie criteria voldeden. Door uitval bleven er uiteindelijk 90 participanten over voor de TAS-20. Dit waren er 89 voor de AUT en de Pasta-naming task en 88 voor de BVAQ en de RAT.

In de analyses zijn de scores op de TAS-20 en de scores op de BVAQ samen gevoegd tot één algemene alexithymie maat. Immers, de TAS-20 en de BVAQ meten beiden hetzelfde construct, namelijk alexithymie. Ook de scores op RAT en de scores op de convergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task zijn samengevoegd tot één convergente creativiteitsmaat, aangezien ze beiden hetzelfde concept meten. Tot slot zijn om dezelfde redenen de scores op de AUT en op de divergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task samen gevoegd tot één divergente creativiteitsmaat. De descriptieve gegevens van de

(14)

Tabel 1.

Psychometrische eigenschappen van de gebruikte onderzoeksvariabelen.

N Range Minimum Maximum M SD

Alexithymie 90 8,03 -4,26 3,77 0,00 1,58 Convergente C 88 7,91 -4,33 3,59 0,00 1,32 Divergente C 88 10,47 -5,31 5,16 -0,01 2,03 Intelligentie 90 65,00 77,00 142,00 113,59 16,62 TAS-20 90 32,00 39,00 71,00 52,66 7,26 BVAQ 88 83,00 108,00 191,00 147,56 16,47 Pasta C 89 30,00 ,00 30,00 11,55 6,39 Pasta D 89 26,00 ,00 26,00 7,27 6,16 RAT 88 19,00 ,00 19,00 10,57 3,80 AUT fluency 89 20 1,00 21,00 9,88 4,58 AUT originality 89 2,67 1,00 3,67 2,02 0,38

Noot. N = aantal deelnemers; M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie; Convergente C = convergente creativiteit; Divergente C = divergente creativiteit; TAS-20 = Toronto Alexithymia Scale; BVAQ = Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire; Pasta C = convergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task; Pasta D = divergente creativiteitsmaat van de Pasta-Pasta-naming task; RAT = Remote Associates Test; AUT = Alternative Uses Test.

Er is gecheckt voor de assumptie van normaliteit voor de mate van alexithymie en de mate van convergente en divergente creativiteit met de Kolmogorov-Smirnov test. De scores op de samengevoegde alexithymiemaat weken niet significant af van de normaal verdeling, D(90) = .060, p = .200. De scores op de samengevoegde convergente creativiteitsmaat weken evenmin significant af van de normal verdeling, D(88) = .075, p = .200. Ook de scores op de

(15)

samengevoegde divergente creativiteitsmaat weken niet significant af van de normaal

verdeling, D(88) = .049, p = .200. Tot slot is gecheckt voor de assumptie van normaliteit voor de mate van intelligentie. De intelligentie scores weken significant af van de normaal

verdeling, D(90) = .14, p = .003, maar inspectie van de residuen middels de normal probability plots (P-P) leverde geen vermoeden van schending van de normaliteit op.

Voor aanvang van alle analyses is gecontroleerd voor de assumpties van lineairteit, homoscedasticiteit, multicollineairiteit en independence of errors. Omdat de residuen in de residual plots random verdeeld waren rondom de middenlijn en op elk punt ongeveer even ver van deze middenlijn verspreid lagen, is aan de assumpties van lineairiteit en

homoscedastciteit voldaan. Ook is aan de assumptie van multicollineairiteit voldaan, omdat de opgevraagde VIF waardes kleiner waren dan tien. Tot slot is er voldaan aan de assumptie van independence of errors, omdat de waardes van de Durban-Watson test niet kleiner waren dan één en niet groter dan drie.

Convergente en divergente creativiteit

Vooraf is er gekeken naar het verband tussen de samengevoegde convergente en divergente creativiteitsmaten, door middel van een partiële correlatie analyse. Wanneer er gecontroleerd werd voor leeftijd, geslacht en intelligentie, bleek er geen significante correlatie te bestaan tussen de convergente en divergente creativiteit, r(83) = .15, p = .164.

Alexithymie en convergente creativiteit

Om te kijken of er een verband bestaat tussen alexithymie en convergente creativiteit, is er een multipele lineaire regressie uitgevoerd. De predictoren geslacht, leeftijd, intelligentie en alexithymie hadden samen een significant effect op convergente creativiteit, F(4, 83) = 8.24, p < .001, R² = .28. Alexithymie bleek zelf echter geen significante predictor, b = -0.01

(16)

(se = .09), t (87) = -.21, p = .836, R² = .28, r(83) = -.02. Leeftijd, b = 0.27 (se = .07), t(87) = .49, p < .001, r(83) = .37 en intelligentie, b = 0.04 (se = .01), t(87) = 3.65, p < .001, r(83) = .47, bleken wel significante predictoren.

Om te kijken of er een moderatie effect bestaat van geslacht op deze relatie, is er wederom een multiple regressie uitgevoerd met een interactie-term van alexithymie en geslacht. Wanneer er gecontroleerd werd voor leeftijd en intelligentie, bleek dit niet

significant, F(2, 85) = 3.98, , p = .022, R² = .09, b = -0.14 (se = .10), t (87) = -1.29 p = .202, r(84) = -.04. Intelligentie bleek wederom een significante predictor.

Om te kijken of er een moderatie effect bestaat van intelligentie op deze relatie, is er wederom een multiple regressie uitgevoerd met een interactie-term van alexithymie en intelligentie. Wanneer er gecontroleerd werd voor leeftijd en geslacht, bleek dit niet significant, F(3, 84) = 2.06, p = .112, R² = .07, b = 0.01 (se = .01), t (87) = .214, p = .831, r(84) = .02. Leeftijd bleek wederom een significante predictor.

Alexithymie en divergente creativiteit

Om te kijken of er een verband bestaat tussen alexithymie en divergente creativiteit, is er een multipele lineaire regressie uitgevoerd. De predictoren geslacht, leeftijd, intelligentie en alexithymie hadden samen een significant effect op divergente creativiteit, F(4, 83) = 3.630, p = .009, R² = .15. Alexithymie bleek zelf echter geen significante predictor, b = -0.16 (se = .14), t (87) = -1.14, p = .257, r(83) = -.12. Intelligentie, b = 0.04 (se = .01), t(87) = 3.22, p = .002, r(83) = .33, bleek wel een significante predictor.

Om te kijken of er een moderatie effect bestaat van geslacht op deze relatie, is er wederom een multiple regressie uitgevoerd met een interactie-term van alexithymie en geslacht. Wanneer er gecontroleerd werd voor leeftijd en intelligentie, bleek dit niet

(17)

significant, F(2, 85) = .411, p = .664, R² = .13, b = 0.02 (se = .16), t (87) = .14, p = .888, r(84) = 0.2. Intelligentie bleek wederom een significante predictor.

Om te kijken of er een moderatie effect bestaat van intelligentie op deze relatie, is er wederom een multiple regressie uitgevoerd met een interactie-term van alexithymie en intelligentie. Wanneer er gecontroleerd werd voor leeftijd en geslacht, bleek dit niet significant, F(3, 84) = .766, p = .517, R² = .03, b = 0.01 (se = .01), t (87) = 1.28, p = .204, r(84) = .14.

TAS-20, BVAQ, Pasta-naming task, RAT en AUT.

Naar aanleiding van de onverwachte niet-significante resultaten, is er aanvullend en exploratief gekeken naar de verbanden tussen de TAS-20, de BVAQ, de Pasta-naming task, de RAT en de AUT, door middel van partiële correlatie analyses. Dit zou meer inzicht kunnen geven in mogelijke verklaringen voor deze bevindingen. Omdat het hier om

exploratief onderzoek gaat, maar wel gecontroleerd dient te worden voor multiple testing, is er bij onderstaande analyses gekozen om een kritieke waarde van α = .01 aan te houden. De precieze correlaties zijn weergegeven in Tabel 2.

TAS-20 en BVAQ

Ten eerste is gekeken naar het verband tussen de TAS-20 en de BVAQ. Wanneer er

gecontroleerd werd voor leeftijd, geslacht en intelligentie bleek er een significante, zwakke negatieve correlatie te bestaan tussen de mate van alexithymie gemeten met de TAS-20 en de mate van alexithymie gemeten met de BVAQ.

TAS-20 en BVAQ, en Pasta-naming tas, RAT en AUT.

Ook is er gekeken naar het verband tussen de TAS-20 en de BVAQ, en de afzonderlijke creativiteitsmaten. Wanneer er gecontroleerd werd voor leeftijd, geslacht en intelligentie, bleken er geen significante verbanden te bestaan tussen alexithymie gemeten met de

(18)

samengevoegde maat van de TAS-20 en BVAQ en de convergente en divergente maten van de Pasta-naming task, de RAT en de fluency en originality van de AUT. Ook tussen de afzonderlijke BVAQ en TAS-20 en de creativiteitsmaten bleken er geen significante verbanden te zijn.

Pasta-naming task, RAT en AUT.

Tot slot is er gekeken naar het verband tussen de afzonderlijke creativiteitsmaten. Ook hierbij werd gecontroleerd voor leeftijd, geslacht en intelligentie. Er bleek geen significant verband te bestaan tussen de convergente en de divergente creativiteit gemeten met de Pasta-naming task. Het is opvallend dat er een significant zwak, negatief verband bleek te bestaan tussen de RAT, welke convergente creativiteit beoogt te meten, en de convergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task. Daarnaast bleek er een significant zwak, positief verband te bestaan tussen de RAT en de divergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task. Er bleek geen significant verband te bestaan tussen de RAT en de fluency en de originality van de AUT. Er bleek evenmin een significant verband te bestaan tussen de fluency en de originality van de AUT en de convergente en divergente creativiteitsmaten van de Pasta-naming task. Tot slot bleek er geen significant verband te bestaan tussen de fluency en de originality van de AUT.

(19)

Tabel 2.

Verbanden tussen de TAS-20, de BVAQ, de Pasta-naming task, de RAT en de AUT.

TAS1 BVAQ3 RAT3 Pasta C2 Pasta D2 AUT fluency2 AUT originality2 TAS1 BVAQ3 -.38* RAT3 -.03 .20 Pasta C2 .07 -.09 -.21* Pasta D2 -.08 .03 .23* -.23 AUT fluency2 -.10 .10 .12 .23 .03 AUT originality2 .07 .16 .08 -.03 .15 .03

Note. Pasta C = convergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task; Pasta D = divergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task.

1

df = 88. 2df = 87. 3df = 86. *p < .01.

Intelligentie en leeftijd

Ook is er exploratief gekeken naar de verbanden tussen intelligentie, alexithymie en creativiteit. Hierbij werd gecontroleerd voor geslacht en leeftijd. Het verband tussen

intelligentie en alexithymie gemeten met de BVAQ bleek significant zwak en positief, r(84) = .28, p = .008. Het verband tussen intelligentie en alexithymie gemeten met de TAS-20 bleek niet significant, r(84) = -.07, p = .509. Verder bleek het verband tussen intelligentie en zowel de samengevoegde convergente en de divergente creativiteitsmaten significant zwak en positief, r(84) = .48, p =.001; r = .36, p = .01.

Tot slot is exploratief gekeken naar de verbanden tussen leeftijd, alexithymie en creativiteit. Hierbij werd gecontroleerd voor intelligentie en geslacht. Het verband tussen

(20)

leeftijd en alexithymie bleek niet significant, r(82) = .03, p = .978. Het verband tussen leeftijd en convergente creativiteit bleek significant, zwak en positief, r(82) = .37, p < .001.Verder bleek het verband tussen leeftijd en divergente creativiteit niet significant, r(82) = .14, p = .203.

Discussie

In het huidige onderzoek is gekeken naar het verband tussen alexithymie en

convergente creativiteit enerzijds en het verband tussen alexithymie en divergente creativiteit anderzijds. Verder is gekeken naar het effect van geslacht en intelligentie op de verbanden tussen alexithymie en convergente- en divergente creativiteit.

Uit de resultaten is gebleken dat er, in tegenstelling tot de verwachtingen, geen verband bestaat tussen alexithymie en convergente creativiteit. Verder is gebleken dat er evenmin een verband bestaat tussen alexithymie en divergente creativiteit. Ook werden de verwachte moderatie effecten van geslacht en intelligentie op de relatie tussen alexithymie en creativiteit niet terug gezien in de resultaten. In overeenstemming met eerder onderzoek (Lee & Therriault, 2013) blijkt er wel een positief verband te bestaan tussen intelligentie en creativiteit. Echter werd er in tegenstelling met eerder onderzoek (Baugman et al. 2011; Valdes, Jodar & Sureda, 2001) geen negatief verband gevonden tussen intelligentie en alexithymie; er werd zelfs een positief verband gevonden tussen intelligentie en alexithymie. De tegenstrijdigheid in het eerdere onderzoek (Baugman et al. 2011; Valdes, Jodar & Sureda, 2001; Lee & Therriault, 2013) tussen het directe en indirecte effect van intelligentie op convergente creativiteit, wordt in het huidige onderzoek dus niet terug gezien. Tot slot blijkt er in tegenstelling tot eerder onderzoek (Levant et al. 2007; Klausmeier & Wiersma, 1964; Lin, Hsu, Cheng & Wang, 2012) geen invloed van geslacht op alexithymie en creativiteit.

(21)

Dat de huidige resultaten in tegenspraak zijn met de gestelde hypothesen, kan verklaard worden door een aantal factoren. Een eerste mogelijke verklaring ligt binnen de gebruikte samengevoegde divergente- en convergente creativiteitsmaten. Men zou

verwachten dat deze onderling negatief correleren, aangezien ze beiden een andere vorm van creativiteit meten. Dit verband is echter niet gevonden, wat vraagtekens oproept ten aanzien van de constructvaliditeit van beide maten. Verder kwamen er uit het exploratieve onderzoek tegenstrijdige verbanden tussen de RAT en de Pasta-naming task naar voren. Zo blijkt er enerzijds een positief verband te bestaan tussen de RAT, welke convergente creativiteit beoogt te meten, en de divergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task. Anderzijds blijkt er een negatief verband te bestaan tussen de RAT en de convergente creativiteitsmaat van de Pasta-naming task. Aangezien de RAT met geen van de andere creativiteitsmaten correleert, lijkt de RAT in het huidige onderzoek in ieder geval geen goede convergente creativiteitsmaat te zijn. Ten derde blijken er geen verbanden te bestaan tussen de fluency en de originality van de AUT en de overige creativiteitsmaten. Dat er evenmin een verband blijkt te zijn tussen de fluency en de originality van de AUT, roept ook bij deze maten voor divergente creativiteit vraagtekens op wat betreft hun constructvaliditeit. De fluency en originality van de AUT blijken in ieder geval geen goede divergente creativiteitsmaten te zijn. Dat er in het huidige onderzoek geen steun wordt gevonden voor de gestelde hypotheses, kan dus veroorzaakt worden door de mogelijkheid dat de creativiteitsmaten niet meten wat ze beogen te meten. Deze mogelijke problemen met de constructvaliditeit worden ook

geïllustreerd door het beperkte onderzoek naar de betrouwbaarheden van de Pasta-naming task en de AUT.

Een tweede mogelijke verklaring is dat er voor het vinden van een significant verband tussen alexithymie en creativiteit een zekere mate van alexithymie aanwezig moet zijn bij een deel van de participanten, waardoor er een bredere range ontstaat. Aan het huidige onderzoek

(22)

hebben uitsluitend gezonde participanten deelgenomen, waardoor de variabiliteit in de mate van alexithymie, en dus de range, te klein is. In tegenstelling tot het huidige onderzoek bestond de helft van de participanten in het onderzoek van Czernecka en Szymura (2008) naar alexithymie en creativiteit, uit herstellende alcoholisten, welke een hogere mate van alexithymie bezaten en dit ook een sterker negatief verband bleek te hebben met creativiteit dan alexithymie binnen de niet-alcoholisten. In vervolgonderzoek dient dus rekening gehouden te worden met de variabiliteit en vooral met de mate van alexithymie van de participanten.

Een derde mogelijke verklaring voor de niet gevonden verbanden tussen

alexithymie en creativiteit, is dat er in het huidige onderzoek sprake is van een smalle en lage leeftijdsrange. Zowel uit de positieve verbanden tussen leeftijd en convergente creativiteit in het huidige onderzoek, als uit het onderzoek van Lindauer, Orwoll en Kelley (1997), blijkt dat de kwantiteit en de kwaliteit van creativiteit toeneemt naarmate men ouder wordt. Een smalle en lage leeftijdsrange is dus mogelijk niet bevorderlijk voor de verbanden tussen alexithymie en convergente creativiteit, aangezien de convergente creativiteit lager is voor lagere leeftijden. Zo vonden Zenasni en Lubart (2009) wél verbanden tussen alexithymie en creativiteit, en maakten zij in hun onderzoek dan ook gebruik van een bredere leeftijdsrange, van 18 tot 73 jaar.

Een verklaring voor het niet gevonden effect van intelligentie op het verband tussen alexithymie en creativiteit zijn tekortkomingen in het huidige onderzoek wat betreft de schatting van het IQ. Immers, het IQ van de participanten is geschat op basis van hun prestaties op maar twee van de in totaal 16 subtesten van de WAIS-III. Dit is mogelijk geen volledige en betrouwbare schatter van het intelligentieniveau van de participanten en dit kan dus gezorgd hebben voor vertekening in de resultaten. Daarnaast ligt het geschatte

(23)

boven het gemiddelde IQ van de gezonde populatie. De mogelijkheid dat aan het huidige onderzoek participanten deelgenomen hebben met een hoge intelligentie, kan een vertekening opgeleverd hebben in de gevonden effecten van intelligentie op alexithymie en creativiteit en in het effect van intelligentie op de verbanden tussen alexithymie en creativiteit.

Tot slot is een beperking van het huidige onderzoek is dat er gebruik gemaakt is van zelfrapportage vragenlijsten. Hierbij geven de deelnemers mogelijk sociaal wenselijke antwoorden, oftewel antwoorden waarvan ze denken dat deze sociaal meer aanvaardbaar zijn dan het werkelijke antwoord (Crowne & Marlowe, 1960). Dit kan de interpretatie van de data beïnvloeden, omdat er hierdoor sprake kan zijn van antwoorden die niet overeenkomen met de werkelijke ervaring van de deelnemer. De moeilijkheid in het meten van affectieve en subjectieve ervaringen zoals alexithymie, is echter dat deze ervaringen niet objectief meetbaar zijn. Een ervaring is vaak geen geïsoleerd concept, maar een combinatie van meerdere emoties of gevoelens tezamen welke bijdragen aan deze ervaring (Desmet, 2003). Objectieve instrumenten voor het meten van zulke emoties of ervaringen, zoals het meten van de hartslag of de activiteit van het autonome zenuwstelsel, kunnen maar een beperkt aantal ‘basis’ emoties meten, zoals angst of woede. Daarom kunnen deze instrumenten complexe ervaringen zoals alexithymie niet op een objectieve manier meten (Desmet, 2003). Om deze reden is er in het huidige onderzoek dan ook gekozen voor het gebruik van subjectieve maten, zoals zelf-rapportage vragenlijsten, om alexithymie meten. In onderzoek naar alexithymie blijft het afnemen van vragenlijsten, voor zover bekend, dus de beste manier om de subjectieve ervaring van de deelnemers wat betreft de mate van de alexithymie te meten.

Al met al kon er in het huidige onderzoek geen steun gevonden worden voor de verwachte verbanden tussen alexithymie en creativiteit en voor de invloeden van intelligentie en geslacht op deze verbanden. Deze resultaten kunnen verklaard worden door

(24)

vervolgonderzoek in ieder geval rekening gehouden te worden met de betrouwbaarheid en de validiteit van de creativiteits- en intelligentietesten. Men dient hierbij de betrouwbaarheid en validiteit van de RAT en de AUT in ogenschouw te nemen en indien mogelijk alternatieve, meer betrouwbare creativiteitsmaten te gebruiken voor het meten van de convergente en divergente creativiteit. Verder dient men rekening te houden met de mate van alexithymie onder de participanten, aangezien een hogere mate van alexithymie mogelijk wel resulteert in significante verbanden met creativiteit. Ook het gebruik van participanten met een hogere leeftijd en een grotere variabiliteit in leeftijd, kan mogelijk resulteren in een significant verband tussen alexithymie en creativiteit. Tot slot zou het gebruik van een meer volledige versie van de WAIS-III of idealiter de complete WAIS-III, evenals een steekproef met een gemiddeld IQ, een meer betrouwbare schatting kunnen geven van het intelligentie niveau.

(25)

Literatuurlijst

Abraham, A., Thybusch, K., Pieritz, K. & Hermann, K. (2014). Gender differences in creative thinking: behavioral and fMRI findings. Brain Imaging and

Behavior, 8, 39-51.

Bagby, R.M., Parker, J. D. A. & Taylor, G.J. (1994). The twenty-item Toronto Alexithymia Scale – I. Item selection and cross-validation of the factor structure. Journal of Psychosomatic Research, 38, 23-32.

Baughman, H. M., Swartz, S., Schermer, J. A., Veselka, L., Petrides, K. V. & Vernon, P. A. (2011). A behavioral-genetic study of alexithymia and its relationships with trait emotional intelligence. Twin Research and Human Genetics, 14, 539-543.

Bear, J. & Kaufman, J. C. (2008). Gender differences in creativity. The Journal of Creative Behavior, 43, 78-105.

Bermond, B. (1995). Alexithymie, een neuropsychologische benadering. Tijdschrift voor psychiatrie, 37.

Bird, G., Press, C. & Richardson, D. C. (2011). The Role of Alexithymia in Reduced Eye-Fixation in Autism Spectrum Conditions. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 41, 1556-1546.

Botella, M., Zenasni, F. & Lubart, T. (2010). Alexithymia and Affect Intensity of Art Students. Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts, 5, 251-257.

Chermahini, S. A., Hickendorff, M. & Hommel, B. (2012) Development and validity of a Dutch version of the Remote Associates Task: An item-response theory approach. Thinking Skills and Creativity, 7, 177-186

(26)

convergent and divergentthinking, schizotypy, and autistic traits. Personality

and Individual Differences, 46, 794-799.

Crowne, D. P. & Marlowe, D. (1960). A new scale of social desirability independent of psychopathology. Journal of Consulting Psychology, 24, 349-354.

Czernecka, K. & Szymura, B. (2008). Alexithymia – Imagination – Creativity. Personality and Individual Differences, 45, 445-450.

Desmet, P. (2003). Measuring emotion: development and application of an instrument to measure emotional responses to products. In M. A. Blythe (Ed.), From Usability to Enjoyment (pp. 111-123). New York: Kluwer Academics Publishers.

Fuchs, G. L., Kumar, V. K. & Porter, J. (2007). Emotional Creativity, Alexithymia, and Styles of Creativity. Creativity Research Journal, 19, 233-245.

Guilford, J. P. (1950). Creativity. American Psychologist, 5, 444–454.

Guilford, J.P., Christensen, P.R., Merrifield, P.R. & Wilson, R.C. (1960). Alternative Uses Manual. Sheridan Supply Co.

Harris, D. J., Reiter-Palmon, R. & Kaufman, J. C. (2013). The Effect of Emotional Intelligence and Task Type on Malevolent Creativity. Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts, 7, 237–244.

Heiman, M., Strnad, D., Weiland, W. & Wise, T. N. (1994). Art Therapy and Alexithymia. Art therapy, 11, 143-146.

Helmers, K. F. & Mente, A. (1999). Alexithymia and health behaviors in healthy male volunteers. Journal of Psychosomatic Research, 47, 635-645.

Iverson, G. L. (2001). Interpreting change on the WAIS-III/WMS-III in clinical samples. Archives of Clinical Neuropsychology, 16, 183–191.

Levant, R. F., Hall, R. J., Williams, C. M. & Hasan, N. T. (2007). Gender Differences in Alexithymia. Psychology of Men & Masculinity, 10, 190-203.

(27)

Kershner, J. R. & Ledger, G. (1985). Effect of Sex, Intelligence, and Style of Thinking on Creativity: A Comparison of Gifted and Average IQ Children. Journal of Personality and Social Psychology, 48, 1033–1040.

Klausmeier, H. J. & Wiersma, W. (1964). Relationship of sex, grade level, and locale to performance of high IQ students on divergent thinking tests. Journal of Educational Psychology, 55, 114-119

Kret, M. E., Pichon, S., Grèzes, J. & de Gelder, B. (2011). Men fear other men most: gender specific brain activations in perceiving threat from dynamic faces and

bodies—an FMRI study. Frontiers in Psychology, 2. doi:10.3389/fpsyg.2011.00003. Kring, A. M. & Gordon, A. H. (1998). Sex differences in emotion: Expression, experience,

and physiology. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 686-703. Lee, C. S. & Therriault, D. J. (2013). The cognitive underpinnings of creative thought: A latent variable analysis exploring the roles of intelligence and working memory in three creative thinking processes. Intelligence, 41, 306- 320.

Lin, W. L., Hsu, K.Y., Chen, H. C. & Wang, J. W. (2012). The relations of gender and personality traits on different creativities: a dual-process theory account. Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts, 6, 112–123.

Lindauer, M. S., Orwoll, L & Kelley, M. C. (1997). Aging artists on the creativity of their old

age. Creativity Research Journal, 10, 133-152.

Lumley, M. & Sielky, K. (2000). Alexithymia, gender and hemispheric functioning. Comprehensive Psychiatry, 41, 252-359.

Marsh, R. L., Ward, T.B. & Landau, J. D. (1999). The inadvertent use of prior

knowledge in a generative cognitive task. Memory & Cognition, 27 94-105. Mednick, M. T. & Andrews, F. M. (1967). Creative Thinking and Level of Intelligence. The

(28)

Journal of Creative Behavior, 1, 428-431.

Mednick, S.A. & Mednick, M.T. (1962). Examiner’s manual: Remote Associates Tetst. Boston: Houghton Mifflin.

Meijer-Degen, F. & Lansen, J. M. D. (2006). Alexithymia—A challenge to art therapy The story of Rita. The Arts in Psychotherapy, 33, 167–179.

Mooi, B., Comijs, H. C., Cladder, M. A. & Beekman, A. T. F. (2010). Alexithymie bij depressieve ouderen: een relevante persoonlijkheidstrek? Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 41, 126-135.

Moriguchi, Y., Touroutoglou, A., Dickerson, B. C. & Barrett, L. F. (2013). Sex differences in the neural correlates of affective experience. Social Cognitive and Affective Neuroscience. doi:10.1093/scan/nst030.

Müller, J., Bühner, M. & Ellgring, H. (2003). The assement of alexithymia:

psychosomatic properties and validity of the Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire, Elsevier, 37, 373-391,

Parker, J. D. A., Taylor, G. J. & Bagby, R. M. (2001). The relationship between emotional intelligence and alexithymia. Personality and Individual Differences, 30, 107-115.

Razoumnikova, O. M. (2000). Functional organization of different brain areas during convergent and divergent thinking: an EEG investigation. Cognitive Brain Research, 10, 11-18.

Razumnikova, O. M. (2004). Gender differences in hemispheric organization during divergent thinking: an EEG investigation in human subjects. Neuroscience Letters, 362, 193–195.

(29)

the Brain Cortex Activity during Convergent and Divergent Thinking: I. Analysis of the EEG Power. Human Physiology, 30, 637-646.

Runco, M. & Acar, S., 2012. “Divergent Thinking as an Indicator of Creative Potential”. Creativity Research Journal, 24, 66-75.

Russ, S.W. & Schafer, E.D. (2006). Affect in Fantasy Play, Emotion in Memories, and Divergent Thinking. Creative Research Journal, 18, 347-354.

Sifneos, P.E. (1973). The prevalence of “alexithymic” characteristics in psychosomatic patients. Psychotherapy and Psychosomatics, 22, 255-262.

Stevens, J. S. & Hamann, S. (2012). Sex differences in brain activation to emotional stimuli: a meta-analysis of neuroimaging studies. Neuropsychologia, 50, 1578–1593.

Valdes, M., Jodar, O. J. & Sureda, B. (2001). Alexithymia and verbal intelligence: A psychometric study. Actas Espanolas de Psiquiatria, 29, 338-342.

Van Hest, M. A. G., Vingerhoets, A. J. J. M., Zwartjes, G. C. & de Smet, J. S. (1999). Posttraumatische stress-stoornis: de relatie met alexithymie en coping.

Tijdschrift voor psychiatrie, 41.

Vorst, H. C. M. & Bermond, B. (2001). Validity and reliability of the Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire. Personality and Individual Differences, 30, 413- 434.

Wechsler, D. (1997). Wechsler Adult Intelligence Scale – Third edition: Administration and scoring manual. San Antonio, TX: Psychological Corporation.

Zenasni, F. & Lubart, T. I. (2009). Perception of emotion, alexithymia and creative potential. Personality and Individual Differences, 46, 353-358.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Een voorbeeld van een generieke regeling die vooral voor zware beroepen betekenis heeft, is de regel in Duitsland dat iemand met 45 jaar werkervaring op 63-jarige leeftijd

Vergeleken met voorgaande studies naar de correlatie tussen fysiologische en psychologische arousal in een natuurlijke setting is in deze huidige studie gebruik gemaakt van

spreekt men wel van een type 1-trauma. Verwacht wordt dat patiënten met ptss hoger zullen scoren op alexithymie en een meer emotiegerichte copingstijl vertonen dan

De aanname dat sluipwespen tijdgelimiteerd zijn is dus voor deze soort zo gek nog niet, maar de resultaten roepen een nieuwe vraag op: Als meer dan 85% sterft voordat de eieren

Schwarz et al., “Accuracy of dynamic computed tomography adenosine stress myocardial perfusion imaging in estimating myocardial blood flow at various degrees of coronary artery

Whilst previous research has identified factors that hinder the adoption and diffusion of CSA technological innovations factors, the novelty of this research is the application

Even though there are multiple dimensions of distance, this research paper will use the geographic, economic, and administrative distance to determine the moderation of the

• soort heef voor een abiotische factor zijn kenmerkende tolerantiegebied.. Abiotisch: