• No results found

De relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning bij jongvolwassenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning bij jongvolwassenen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Autistische Kenmerken en

Emotieherkenning bij Jongvolwassenen

Charlotte van den Hengel Universiteit van Amsterdam Opleiding: Psychologie

Begeleiders: A.G Lever & M. Otten Studentnummer: 10298657

(2)

Aantal woorden: 4664

Abstract

Eerder onderzoek wees op een mogelijke relatie tussen autistische

kenmerken en emotieherkenning, en een mogelijke invloed van alexithymie, sekse en intelligentie op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning, en daarom is hier in het huidige onderzoek eveneens naar gekeken. Echter werd er in dit onderzoek geen relatie gevonden tussen autistische kenmerken en

emotieherkenning, en eveneens geen invloed van alexithymie, sekse en intelligentie op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning. Mogelijke

verklaringen voor de tegenstrijdige bevindingen worden besproken en suggesties voor vervolgonderzoek worden gegeven.

(3)

De Relatie tussen Autistische Kenmerken en Emotieherkenning bij Jong Volwassenen

De maatschappij en wereld om ons heen wordt steeds complexer, waardoor flexibiliteit in denken, doen en interacties met anderen steeds belangrijk wordt. Daarnaast verandert onze manier van communiceren door het toenemende gebruik van digitale hulp- en communicatiemiddelen. Deze veranderingen maken dat

autistische kenmerken en lichtere vormen van autisme spectrum stoornissen in de algehele populatie steeds vaker opvallen. Autistische kenmerken liggen op een continuüm, met aan het eind van de verdeling de autisme spectrum stoornissen (Whitehouse, Hickey & Ronald, 2011). Een autisme spectrum stoornis is een neuropsychologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door o.a. moeite hebben met sociale interacties, communicatie en emotieherkenning (Lord, Cook, Leventhal & Amaral, 2000; Uljarevic & Hamilton, 2013; Kuussiko et al., 2009; Enticott et al., 2014). Deze kenmerken komen ook voor bij mensen met een normale

ontwikkeling, en dus bezit elk willekeurig persoon in de maatschappij in meer of mindere mate een aantal autistische kenmerken (Constantino & Todd, 2003; Whitehouse et al., 2011). Een mogelijke oorzaak voor de moeilijkheden in sociale interacties en communicatie bij mensen met autistische kenmerken, zou een

probleem kunnen zijn met de sensorische verwerking (Robertson & Simmons, 2013). Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de emotieherkenning bij mensen met

(4)

volwassenen met een autisme spectrum stoornis (Uljarevic & Hamilton, 2013;

Kuussiko et al., 2009; Enticott et al., 2014). Omdat iedereen in meer of mindere mate autistische kenmerken bezit, en emotieherkenning een belangrijke rol speelt in onze (dagelijkse) interactie, is het belangrijk om te onderzoeken of mensen met autistische kenmerken ook moeite hebben met emotieherkenning. Daarbij is het belangrijk om te kijken welke factoren kunnen bijdragen aan het verklaren van deze relatie. In dit onderzoek is er gekeken naar de relatie tussen autistische kenmerken en

emotieherkenning, en de invloed van alexithymie, sekse en intelligentie op deze relatie.

Een mogelijke factor die invloed kan hebben op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning, is alexithymie. Alexithymie betekent “geen

woorden voor gevoel” (Mattila, Salminen, Nummi & Joukamaa, 2006) en wordt

gekenmerkt door een tekort in de cognitieve verwerking van emotie, een verminderd vermogen om de eigen emotie te identificeren en beschrijven, en een verminderd vermogen voor het hanteren van mentale representaties van emoties (Cook, Brewer, Shah & Bird, 2013). Dit resulteert in een verminderd empathisch vermogen en

verslechterd vermogen om emoties te herkennen bij anderen (Cook et al., 2013; Bird & Cook, 2013). Ongeveer tien procent van de mensen heeft in meer of mindere mate alexithymie, en ongeveer de helft van de mensen met een autisme spectrum stoornis heeft alexithymie, en hierbij geldt dat hoe hoger de mate van alexithymie, des te slechter de emotieherkenning (Bird & Cook, 2013; Bird & Viding, 2014; Heaton, Reichenbacher, Allen, Scott & Hill, 2012; Parker, Taylor & Bagby, 1993). Omdat alexithymie de emotieherkenning verslechtert, net als autistische kenmerken, is er in dit onderzoek gekeken of mensen met autistische kenmerken en alexithymie

(5)

autistische kenmerken. Er is dus gekeken of alexithymie een versterkende (modererende) invloed heeft op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning.

Een andere factor die mogelijk invloed heeft op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning, is sekse. Eerder onderzoek laat zien dat vrouwen beter zijn in emotieherkenning dan mannen, en dan met name in subtiele

emotieherkenning (Hoffman, Kessler, Eppel, Rukavina & Traue, 2010). Dit sekseverschil ziet men terug in de algemene populatie (Schulte- Rüther,

Markowitsch, Jon Shah, Fink & Piefke, 2008; Drentl et al., 2009; Hoffman et al., 2010), en bij volwassenen en kinderen met een autisme spectrum stoornis (Kothari, Skuse, Wakefield & Micali, 2013; Juen, Bänninger Huber & Peham, 2012; Hoffman et al., 2010; Whitehouse et al., 2011; Lambrecht, Kreifelts & Wildgruber, 2014; Rump, Minshew, Giovannelli & Strauss, 2009; Kuussiko et al., 2009). Een mogelijke

verklaring hiervoor is dat vrouwen in de vroege levensjaren sensorisch sensitiever zouden zijn, wat zorgt voor een voorsprong en betere emotieherkenning op latere leeftijd (Constantino & Todd, 2003). Zowel mannen als vrouwen worden beter in emotieherkenning met de leeftijd, door het leren van woorden en hierdoor het beter kunnen verbaliseren van hun emoties (Lacroix, Guidetti, Roge & Reilly, 2014), echter blijft het sekseverschil bestaan (Kuussiko et al., 2009; Lacroix et al., 2014). Omdat in de algemene populatie en klinische populatie bij autisme spectrum stoornissen dit sekseverschil terug te vinden is, wordt er in dit onderzoek verwacht dit sekse verschil terug te zien bij mensen met autistische kenmerken. Er is gekeken of mannen met autistische kenmerken meer moeite hebben met emotieherkenning dan vrouwen met autistische kenmerken. Er is gekeken of er een versterkende (modererende) invloed is van sekse op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning.

(6)

Een andere factor die invloed kan hebben op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning, is intelligentie. Eerder onderzoek heeft laten zien dat het intelligentiequotiënt (IQ) geassocieerd is met emotieherkenning, en dat IQ de vaardigheid in emotieherkenning kan voorspellen bij kinderen en adolescenten met een autisme spectrum stoornis (Buitelaar, van der Wees, Swaab-Barneveld & van der Gaag, 1999). Echter is er verder nog weinig onderzoek gedaan naar de invloed van intelligentie op emotieherkenning in de normale populatie. In dit onderzoek wordt intelligentie meegenomen om te kijken of dit mogelijk invloed heeft op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning.

In dit onderzoek werd gekeken naar de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning bij jongvolwassenen met een leeftijd van 18 tot 30 jaar.

Daarnaast is er gekeken naar de invloed van alexithymie, sekse en intelligentie op deze relatie. Emotieherkenning werd gemeten door middel van een

emotieherkenningstest. De autistische kenmerken en alexithymie werden getest middels vragenlijsten. De intelligentie werd geschat middels een verkorte

intelligentietest. Op basis van eerder onderzoek naar emotieherkenning bij mensen met autistische kenmerken en mensen met een autisme spectrum stoornis werd een negatief verband verwacht tussen de mate van autistische kenmerken en

emotieherkenning. Op basis van eerder onderzoek naar alexithymie, werd een moderatie effect verwacht van de mate van alexithymie op de relatie tussen

autistische kenmerken en emotieherkenning. Daarnaast werd er op basis van eerder onderzoek naar sekseverschillen in emotieherkenning, een moderatie effect

verwacht voor mannen op de relatie tussen autistische kenmerken en

emotieherkenning. Tot slot werd er gekeken of intelligentie mogelijk een modererend effect heeft op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning.

(7)

Methode Deelnemers

Aan het onderzoeken deden 90 deelnemers mee met een leeftijd tussen de 18 en 30 jaar (M = 21,86, SD = 1,77 ). Er deden 37 mannen (41%) en 53 vrouwen

(59%) vrouwen mee aan het onderzoek. Van de deelnemers deden 25 mensen een middelbare schoolopleiding (28%), 5 mensen MBO (6%), 17 mensen HBO (19%) en 43 mensen een WO opleiding (48%). De deelnemers werden geworven door de proefleiders door middel van persoonlijke contacten, via-via en via social-media. Exclusie criteria voor het onderzoek waren (1) een opleidingsniveau lager dan VMBO-t, (2) wanneer beide ouders niet van Nederlandse afkomst zijn (i.v.m. Nederlands als moedertaal en/of goede beheersing van de Nederlandse taal), (3) universitaire student(e) psychologie, (4) een diagnose autisme spectrum stoornis, angststoornis of stemmingsstoornis, en (5) harddrugs gebruik in de afgelopen twee weken. De eerste twee criteria zijn van belang om te waarborgen dat deelnemers een goede interpretatie hechten aan de gestelde vragen in de vragenlijsten of opdrachten bij de testen, en niet door cognitie of slechte taalbeheersing bepaalde vragen of opdrachten verkeerd begrijpen. Het hebben van een psychologische stoornis en/of het gebruik van harddrugs zouden invloed kunnen hebben op de

herkenning van emoties of testresultaten op een andere manier kunnen beïnvloeden. Universitaire psychologie studenten waren uitgesloten van deelname aan het

onderzoek om sociaal wenselijke antwoorden tegen te gaan, door de kennis en ervaring die zij met verschillende vragenlijsten en/of testen bezitten. Alle deelnemers ontvingen een kleine beloning voor hun deelname.

(8)

Materiaal

Het onderzoek werd uitgevoerd door middel van vier vragenlijsten en twee testen. De afname van het onderzoek nam tussen de 75-100 minuten in beslag. Alle vragenlijsten werden middels het internetprogramma Qualtrics op een laptop

afgenomen. Alle testen werden handmatig middels pen en papier afgenomen. Vragenlijsten.

Autism-Spectrum Quotiënt (AQ). Een naar het Nederlands versie van de

Autism-Spectrum Quotiënt (AQ) (Baron-Cohen, Wheelwright, Skinner, Martin &

Clubley, 2001). Deze vragenlijst meet autistische kenmerken op de domeinen van sociaal inzicht en gedrag, aandacht wisselen en moeite met veranderingen,

communicatie, fantasie en voorstellingsvermogen en detailgerichtheid. De vragenlijst heeft een test-hertest betrouwbaarheid van .75 en heeft een hoge interne

consistentie (Baron-Cohen et al., 2001). De vragenlijst bestaat uit vijftig vragen met een vier puntenschaal, welke loopt van “geheel mee eens” (=1) tot “geheel mee oneens” (=4). De minimumscore is 50, en de maximumscore is 200, en hiervoor geldt dat hoe hoger de score, des te meer autistische kenmerken de deelnemer bezit (Baron-Cohen et al., 2001). Een voorbeeld vraag is: “Ik merk vaak dat ik niet weet

hoe ik een conversatie gaande moet houden”.

Toronto Alexithymia Scale-20 (TAS-20). Een naar het Nederlands vertaalde

Toronto Alexithymia Scale-20 (TAS-20) (Kooiman, Spinhoven & Trijsburg, 2002).

Deze meet de mate van alexithymie op drie domeinen, namelijk gevoelens

beschrijven, gevoelens identificeren en extern georiënteerd denken. De vragenlijst heeft een test-hertest betrouwbaarheid van tussen de .71 en .86 (Kooiman et al., 2002). De vragenlijst bestaat uit twintig stellingen met een vijf puntenschaal, welke loopt van “erg mee oneens” (=1) tot “erg mee eens” (=5). De minimumscore is 20, en

(9)

de maximum score is 100, en hiervoor geldt dat hoe hoger de score, des te meer alexithymie de deelnemer heeft (Kooiman et al., 2002). Een voorbeeld vraag is: “Ik

vind het prettiger dingen gewoon te laten gebeuren, dan te begrijpen waarom ze zo gebeuren”.

Bernemond-Vorst Alexithymia Vragenlijst (BVAQ). De Bermond-Vorst

Alexithymia Vragenlijst (BVAQ) (Vorst & Bermond, 2001). Deze meet de mate van

alexithymie op vijf domeinen, namelijk emotionaliseren, fantaseren, identificeren, analyseren en verbaliseren. De vragenlijst heeft een interne consistentie van .85 en wordt gezien als een betrouwbare en valide test (Vorst & Bermond, 2001). De vragenlijst bestaat uit veertig stellingen met een vijf puntenschaal, welke loopt van “geheel van toepassing” (=1) tot “volstrekt niet van toepassing” (=5). De

minimumscore is 40, en de maximumscore is 200, en hiervoor geldt dat hoe lager de score, des te meer alexithymie de deelnemers heeft (Vorst & Bermond, 2001). Een voorbeeld vraag is: “Als ik gespannen ben, blijft het mij onduidelijk door welk

emotioneel gevoel dat komt”.

Demografische variabelen vragenlijst. In de demografische variabelen vragenlijst werd gevraagd naar de algemene achtergrond gegevens van de proefpersonen. De vragenlijst bestaat uit twintig vragen over leeftijd, sekse, nationaliteit, opleiding, psychische diagnoses, medicatie- en middelen gebruik.

Testen.

Wechsler Adult I ntelligence Scale I I I -NL (WAI S-I I I ). Er werden twee

subtesten van de Wechsler Adult Intelligence Scale III-NL (WAIS-III) (Ryan & Ward, 1999) afgenomen, namelijk de subtesten Woordenschat en Matrix Redeneren. De uitkomsten van deze twee subtesten werden getransformeerd tot een accurate en betrouwbare schatter van het intelligentiequotiënt (Axelrod, 2002). De subtest

(10)

Woordenschat meet de vocabulaire, woordkennis en het vermogen tot het vormen

van verbale concepten (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Deze subtest werd gebruikt om het verbale IQ te meten (Bouma et al., 2012).

Woordenschat bestaat uit drie voorbeelditems en dertig testitems. Elk antwoord op

de items wordt geclassificeerd met 0, 1 of 2 punten. De minimale score is nul en de maximale score is zestig. Voor Woordenschat geldt dat hoe hoger de score, des te hoger het geschatte verbale IQ van de deelnemer (Bouma et al., 2012). De subtest

Matrix Redeneren meet visueel voorstellingsvermogen, perceptuele organisatie, het

ontdekken van regels en ritmes en het ruimtelijk vermogen (Bouma et al., 2012). Deze subtest werd gebruikt om het performale IQ te schatten (Bouma et al., 2012).

Matrix Redeneren bestaat uit drie voorbeelditems en zesentwintig testitems. Elk

antwoord op de items wordt geclassificeerd met 0 of 1 punt. De minimale score is nul, en de maximale score is zesentwintig. Voor Matrix Redeneren geldt dat hoe hoger de score, des te hoger het geschatte performale IQ van de deelnemer (Bouma et al., 2012).

Reading the M ind in The Eyes test (RM E). Een naar het Nederlands vertaalde versie van de Reading the Mind in the Eyes test (Baron-Cohen, Wheelwright, Hill, Raste & Plumb, 2001). Deze test meet de mate van emotieherkenning (in gezichten) en daarbij Theory of Mind en sociale gevoeligheid. De test bestaat uit zesendertig plaatjes van de ogen en wenkbrauwen van een menselijk gezicht. Bij elk plaatje staan vier antwoordmogelijkheden voor de getoonde emotie. Elk antwoord op de items wordt geclassificeerd met 0 of 1 punt. De minimumscore is 0, en de

maximumscore is 36, waarvoor geldt dat hoe hoger de score, des te beter de

deelnemer is in het herkennen van emoties. Zie Figuur 1 voor een voorbeelditem van de test.

(11)

Figuur 1. Voorbeeld Stimulus van de Reading the Mind in the Eyes Test. De

antwoordmogelijkheden bij deze afbeelding waren Doodsbang, Overstuur, Arrogant en Geërgerd.

In het kader van een groter onderzoek met gedeelde database werden nog twee vragenlijsten en drie taken afgenomen, voor respectievelijk de mate van sensorische gevoeligheid, impulsiviteit, divergente en convergente creativiteit:

Sensory Sensitivity Questionnaire (SSQ), Barratt Impulsiveness Scale-11 (BSI-11), Alternative Uses test (AUT), Pasta-naming task, Remote Associates Test (RAT).

Procedure

Het onderzoek werd uitgevoerd gedurende drie weken in de maanden april en mei 2015. De deelnemers werden geworven door de proefleiders, ingedeeld naar voorkeur voor data en tijd, en toegewezen aan een proefleider. De werver en proefleider waren niet dezelfde persoon, om zo de anonimiteit te kunnen

waarborgen. De resultaten van dit onderzoek (n=50) werden samengevoegd met een parallel onderzoek (n=40), waarbij in totaal negentig deelnemers werden getest.

(12)

Het onderzoek begon met een uitleg door de proefleider over de procedure tijdens het onderzoek. Hierna kregen de deelnemers een informatiebrochure en tekenende zij het toestemmingsformulier (informed consent). Op de

informatiebrochure vonden de deelnemers informatie over het onderzoek en

gegevens van de contactpersonen. Met het tekenen van het toestemmingsformulier stemden zij in met het anonieme gebruik van hun gegevens voor het onderzoek. Er was ruimte voor eventuele vragen en opmerkingen. Vervolgens kregen de

deelnemers middels een laptop de demografische variabelen vragenlijst, de AQ, de TAS-20, de SSQ, de BSI-11, en de BVAQ aangeboden. Daarna kregen de

deelnemers middels pen en papier in counterbalanced volgorde de subtesten van de WAIS-III, RME, AUT, RAT en Pasta-naming taak aangeboden. Na het invullen van de vragenlijsten en testen was er een korte debriefing en evaluatie over het

onderzoek. Hierbij was ruimte voor vragen, opmerkingen en klachten naar aanleiding van het onderzoek. Tot slot ontvingen de deelnemers een kleine beloning in de vorm van een chocoladereep.

Het onderzoek duurde tussen de 75 en 100 minuten. Deelnemers konden het onderzoek ten alle tijden onderbreken, pauzeren of beëindigen. De informatie voor de exclusie criteria werd gevonden in de demografische variabelen vragenlijst. Alle deelnemers, dus ook de deelnemers die binnen de exclusie criteria vielen, mochten het onderzoek afmaken. Hun gegevens werden niet gebruikt in dit onderzoek, maar wel in het parallel onderzoek.

De proefleiders waren vijf derdejaars studentes van de bachelor opleiding psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. De proefleiders waren niet op de hoogte van de combinaties van de namen van de deelnemers en hun toegekende nummers, en er werd onderling niet gesproken over de resultaten van de

(13)

deelnemers. De contactpersoon was een ervaren psycholoog en onderzoeker die verbonden is aan de Universiteit van Amsterdam. Zij kon gebeld en gemaild worden tijdens en na het onderzoek voor vragen, opmerkingen en klachten.

Het onderzoek werd afgenomen in een lab studio van de Universiteit van Amsterdam (locatie Roeterseilandcomplex). Indien het niet mogelijk was om op deze vaste locatie te testen, werd het onderzoek onder voorwaarden op een andere

locatie afgenomen, zoals bij deelnemers thuis, in een bibliotheek of vergaderruimte. Voorwaarden voor de testlocatie waren dat dit een rustige, prikkelarme en afsluitbare ruimte moest zijn, die vergelijkbaar was met het lab. Er moest een tafel aanwezig zijn waarbij het mogelijk was om als proefleider en deelnemer recht tegenover elkaar te zitten.

Data-analyse stappenplan

Voor het uitvoeren van deze statistische analyses werd gebruik gemaakt van computerprogramma IBM SPSS. Er werd een lineaire regressie analyse uitgevoerd voor het analyseren van de relatie tussen autistische kenmerken en

emotieherkenning. Daarnaast werden er een drietal regressieanalyses uitgevoerd voor het analyseren van de moderatie effecten van de mate van alexithymie, sekse en intelligentie.

Resultaten

Van de 90 deelnemers die meededen aan het onderzoek, zijn de gegevens van 30 deelnemers niet meegenomen in verdere analyses op basis van de volgende exclusie criteria: autisme spectrum stoornis, angst-, en stemmingsstoornissen (n=8), geen Nederlandse moedertaal (n=1), en harddrugsgebruik in de afgelopen twee

(14)

weken (n=21). De gegevens van de overige 60 deelnemers zijn gebruikt in de analyses.

De scores van de vragenlijsten en testen zijn gecheckt op normaliteit door middel van de Shapiro-Wilk test. Alle scores voldoen aan de assumptie van

normaliteit (alle p’s > .05), behalve die van alexithymie gemeten door middel van de BVAQ (D(60) = 0.98, p = .039) en de geschatte intelligentie (D(60) = 0.935, p = .003). Omdat alexithymie werd gemeten door middel van twee testen, is besloten om de BVAQ weg te laten uit de analyses. De geschatte intelligentiescores zijn wel aan de hoge kant (M = 116,65, SD = 15,03), maar niet buitenproportioneel. Er zijn ook geen outliers gevonden in de intelligentiescores, en op basis hiervan worden de geschatte intelligentiescores toch meegenomen in de analyse. Voor alle scores van de

vragenlijsten en testen geldt dat er geen outliers zijn gevonden. Voor de vragenlijsten en testen werden de gemiddelde scores, standaarddeviaties en verdere descriptieve gegevens berekend (Tabel 1).

Tabel 1

Gemiddelde Scores (M), Standaarddeviaties (SD), Minimum Scores, Maximum Scores en Range van de Vragenlijsten en Testen van de Steekproef

Variabelen M SD Minimum Maximum Range

AQ 13,05 4,74 4 24 20

RME 25,73 3,68 16 33 17

(15)

IQ 116,65 15,03 78 142 64

Een enkelvoudige lineaire regressie analyse werd uitgevoerd om te kijken naar de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning. Uit deze analyse bleek dat er geen verband (b = -0.12, se = 0.10, t = -1.16, p = .250, r = -.15) en geen (hoofd)effect, F(1,59) = 1.35, p = .250, R² = 0.02, is tussen autistische kenmerken en emotieherkenning.

Vervolgens werden er lineaire regressie analyses uitgevoerd om te kijken of de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning beïnvloed werd door de mate van alexithymie, sekse en het geschatte IQ. De mate van alexithymie bleek geen effect te hebben op de relatie tussen autistische kenmerken en

emotieherkenning , F(2,59) = 2.11, p = .152, R² = 0.04. Daarnaast bleek er geen effect te zijn van de mate van alexithymie op emotieherkenning, F(2,59) = 0.73, p = .488, R² = 0.03. Hierbij is geen interactie gevonden. De mate van alexithymie bleek geen voorspellende waarde te hebben voor emotieherkenning (b = -0.03, se = 0.06,

p = .600, r = -.07).Sekse bleek ook geen effect te hebben op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning, F(2,59) = 1.01, p = .319, R² = 0.02. Daarnaast bleek er geen effect te zijn van sekse op emotieherkenning, F(2,59) = 1.77, p = .178, R² = 0.06. Hierbij is geen interactie gevonden. Daarnaast bleek sekse geen voorspellende waarde te hebben voor emotieherkenning (b = 1.52, se = 0.99, t = 1.53, p = .132, r = .20). Het geschatte IQ bleek ook geen effect te hebben op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning, F(2,59) = 1.24, p = .299,

R² = 0.04. Hierbij is geen interactie gevonden. Daarnaast bleek het geschatte IQ

geen voorspellende waarde te hebben voor emotieherkenning (b = 0.04, se = 0.03, t = 1.13, p = .264, r = .15).

(16)

Omdat er door de exclusie criteria veel mensen zijn uitgesloten van de analyses op basis van harddrugsgebruik in de afgelopen twee weken, is er

exploratief een independent t-test analyse uitgevoerd om te kijken of er verschillen zijn tussen mensen die wel (n=21) en niet (n=60) in de afgelopen twee weken

harddrugs hebben gebruikt. Hieruit bleek dat er geen verschil was tussen de mensen die wel of niet harddrugs hadden gebruikt in de afgelopen twee weken voor

emotieherkenning, autistische kenmerken of de mate van alexithymie. Echter bleek dat er wel een verschil was tussen de mensen die wel harddrugs hadden gebruikt in het geschatte intelligentieniveau. Deelnemers die in de afgelopen twee weken harddrugs hadden gebruikt hadden een lager geschat IQ (M = 104,00, SD = 18,15) dan mensen die in de afgelopen twee weken geen harddrugs hadden gebruikt (M = 116,22, SD = 15,13), t(79) = -3,02, p = .003. Uit deze exploratieve analyse blijkt dat harddrugsgebruik binnen een periode van twee weken geen invloed heeft op de emotieherkenning.

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning. Daarnaast is er gekeken naar de invloed van alexithymie, sekse en intelligentie op deze relatie. Er is in dit onderzoek geen relatie gevonden tussen autistische kenmerken en emotieherkenning. Daarnaast is er geen invloed gevonden van alexithymie, sekse en intelligentie op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning. De verwachtingen kwamen niet naar voren als resultaat, en daarmee liggen de resultaten niet in lijn met de hypotheses en eerder onderzoek. Eerder onderzoek wees namelijk op een mogelijke relatie tussen autistische

(17)

volwassenen en kinderen met een autisme spectrum stoornis (Uljarevic & Hamilton, 2013; Kuussiko et al., 2009; Enticott et al., 2014). Op basis hiervan werd een

negatieve relatie verwacht tussen autistische kenmerken en emotieherkenning. Daarnaast werd er op basis van eerder onderzoek naar alexithymie (Bird & Cook, 2013; Bird & Viding, 2014; Heaton et al., 2012; Parker et al., 1993), sekse (Hoffman et al., 2010; Schulte- Rüther et al., 2008; Drentl et al., 2009), en intelligentie

(Buitelaar et al., 1999), een modererend effect verwacht van alexithymie, sekse en intelligentie op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning.

Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige bevindingen is dat de deelnemers aan dit onderzoek geen goede representatie zijn van de algehele populatie, en dan met name op het gebied van intelligentieniveau. Het gemiddelde geschatte intelligentieniveau van de steekproef ligt erg hoog, namelijk op 116, en dit is meer dan een standaarddeviatie boven het gemiddelde van de algehele populatie, namelijk ligt op 100. Dit zou het onderzoek op verschillende manieren kunnen

beïnvloeden, zoals een mogelijke relatie tussen autistische kenmerken en

emotieherkenning en/of invloed van intelligentie op deze relatie kunnen verbloemen. Mogelijk zou een hoog intelligentieniveau kunnen compenseren voor autistische kenmerken als het gaat om emotieherkenning. Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat het intelligentieniveau een goede voorspeller is voor emotieherkenning bij kinderen met een autisme spectrum stoornis (Buitelaar et al., 1999), maar hier is nog weinig over bekend bij de algehele populatie. Er zijn twee mogelijke verklaringen waarom er in deze steekproef een erg hoog geschat intelligentieniveau is gevonden. Ten eerste is een groot deel van de deelnemers hoog opgeleid, zij studeren

voornamelijk WO (53%) en HBO (18%). Ten tweede zou het kunnen zijn dat het gebruik van de twee subtesten van de WAIS-III toch geen geheel accurate schatting

(18)

geeft, aangezien deze combinatie 89% accuraat is binnen een range van +/- 10 punten (Axelrod, 2002). Dit is een erg brede range en niet volledig accuraat. Het zou daarom kunnen zijn dat veel van de deelnemers hoger zijn ingeschat dan dat zij daadwerkelijk op een gehele test zouden scoren. Een suggestie voor

vervolgonderzoek is om te selecteren op opleidingsniveau, en hierbij een goede weerspiegeling van de algehele populatie wordt gecreëerd. Daarnaast kan het van belang zijn om de volledige subtesten van de Wechsler Adult Intelligence Scale of soortgelijke intelligentietest af te nemen, omdat alleen dit een betrouwbare schatting kan geven. Beide opties, vooral in combinatie, zouden er voor kunnen zorgen dat het gemiddelde geschatte intelligentieniveau van de steekproef dichter bij het

gemiddelde van de algehele populatie ligt, en daarmee een betere weerspiegeling vorm. Hierdoor zouden resultaten beter te generaliseren zijn.

Een andere suggestie voor vervolgonderzoek is het gebruik van een andere emotieherkenningstaak. De Reading the Mind in the Eyes test is een

emotieherkenningstaak die alleen kijkt naar de emotieherkenning van gezichten bij mensen. Er zijn ook testen voor het kijken naar de emotieherkenning in bijvoorbeeld verbale en non-verbale informatie (Loveland et al., 1997). Een suggestie voor

vervolgonderzoek is daarom om te kijken naar de relatie tussen autistische

kenmerken en emotieherkenning in andere taken dan die op basis van menselijke gezichten, zoals taken die kijken naar de emotieherkenning in verbale en

non-verbale informatie. Het kijken naar de resultaten op soortgelijke taken zou een beter en breder beeld kunnen geven van de algehele emotieherkenning van mensen met minder of meer autistische kenmerken.

Een andere mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige bevindingen is dat de manier van werven bij deze steekproef niet de juiste manier is geweest. De

(19)

deelnemers werden geworven uit de sociale contacten en vriendschappen van de proefleiders (psychologie studentes), en door deze selectieve manier van werven wordt er geen correcte weerspiegeling van de algehele populatie gecreëerd. Eerder onderzoek laat zien dat vriendschappen vaak ontstaan tussen mensen die op elkaar lijken (Fowler, Settle & Christakis, 2010), wat in dit geval door de manier van werven de steekproef erg homogeen kan maken. Echter moet vervolgonderzoek uitwijzen of dit invloed heeft op de conclusies van het onderzoek, en een suggestie hiervoor is dan ook om een vergelijkbaar onderzoek te doen (repliceren), maar met een andere manier van werven. Door deelnemers meer aselect en buiten vriendenkringen te werven, bijvoorbeeld via telefoon, advertenties, op locatie of indien mogelijk, via een algemene database van proefpersonen, zou men meer heterogeniteit binnen de steekproef verwachten, en een betere weerspiegeling van de populatie creëren. Een suggestie voor vervolgonderzoek is het bekijken van de invloed van de werking van de amygdala op de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning. De amygdala is een primitief onderdeel van het brein, welke voor een groot deel verantwoordelijk is voor de emotieherkenning (Adolphs, Baron-Cohen & Tranel, 2002; Schulte- Rüther et al., 2008; Derntl et al., 2009; Hoffman et al., 2010). Mensen met een autisme spectrum stoornis hebben een verminderde werking van de amygdala (Lord et al., 2000; Whitehouse et al., 2011; Adolphs, et al., 2002), en wellicht de oorzaak voor de verminderde emotieherkenning bij mensen met een autisme spectrum stoornis (Adolphs et al., 2002). Het is interessant om de werking van de amygdala mee te nemen in het onderzoek, om te kijken of deze de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning medieert. Dergelijk onderzoek zou veel inzicht kunnen geven in de werking van de amygdala en emotieherkenning

(20)

bij de algehele populatie, in plaats van de focus te leggen op mensen met een autisme spectrum stoornis.

Een andere suggestie voor vervolgonderzoek is het gebruik van een andere emotieherkenningstaak. De Reading the Mind in the Eyes test is een emotieherkenningstaak die alleen kijkt naar de emotieherkenning van gezichten bij mensen. Er zijn ook testen voor het kijken naar de emotieherkenning in bijvoorbeeld verbale en non-verbale informatie (Loveland et al., 1997). Een suggestie voor

vervolgonderzoek is daarom om te kijken naar de relatie tussen autistische

kenmerken en emotieherkenning in andere taken dan die op basis van menselijke gezichten, zoals taken die kijken naar de emotieherkenning in verbale en

non-verbale informatie. Het kijken naar de resultaten op soortgelijke taken zou een beter en breder beeld kunnen geven van de algehele emotieherkenning van mensen met minder of meer autistische kenmerken.

Ondanks dat er in dit onderzoek geen relatie is gevonden tussen autistische kenmerken en emotieherkenning, er geen invloed gevonden is van alexithymie, sekse of intelligentie, en er nog veel verbeteringen en aanpassingen mogelijk zijn, kan een enkel onderzoek geen uitsluitsel geven over de conclusie en is replicatie noodzakelijk. Het is goed dat er gekeken is naar de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning in de algemene, niet-klinische populatie. Eerder onderzoek heeft zich vooral gericht op kinderen en volwassenen met een autisme spectrum stoornis, terwijl het onderzoeken van de emotieherkenning van mensen zonder een diagnose misschien wel net zo belangrijk is. Dit onderzoek vormt een tegenwoord voor eerder onderzoek, en daarmee een nieuwe basis voor

vervolgonderzoek. Vervolgonderzoek met een representatievere steekproef, kijkend naar de werking van de amygdala en emotieherkenning op meerdere gebieden, kan

(21)

wellicht meer uitsluitsel geven over de relatie tussen autistische kenmerken en emotieherkenning.

Literatuurlijst

Adolphs, R., Baron-Cohen, S., & Tranel, D. (2002). “Impaired Recognition of Social Emotions following Amygdala Damage”. Journal of Cognitive Neuroscience,

14(8), 1264-1274.

Axelrod, B.N. (2002). “Validity of the Wechsler Abbreviated 
S cale of Inte Other Very Short Forms of Estimating Intellectual Functioning”. Assessment,

9(1), 17-23.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Hill, J., Raste, Y., & Plumb, I. (2001). “The ‘Reading the Mind in the Eyes’ Test Revised Version: A study with normal

(22)

adults, and adults with Asperger Syndrome or High-Functioning Autism”.

Journal of Child Psychiatry and Psychiatry, 42, 241-252.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Skinner, R., Martin, J., & Clubley, E. (2001). “The Autism-Spectrum Quotient (AQ): Evidence from Asperger Syndrome/High-Functioning Autism, Males and Females, Scientists and Mathematicians”.

Journal of Autism and Developmental Disorders, 31(1), 5-17.

Bird, G. & Cook, R. (2013). “Mixed Emotions: the Contribution of Alexithymia to the Emotional Symptoms of Autism”. Translational Psychiatry, 3, 1-8.

Bird, G. & Viding, E. (2014). “The Self to Other Model of Empathy: Providing a New Framework for Understanding Empathy Impairments in Psychopathy, Autism, and Alexithymia”. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 47, 520-532. Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., & Schmand, B. (2012). Handboek

Neuropsychologische Diagnostiek. Amsterdam: Pearson.

Buitelaar, J.K., van der Wees, M., Swaab-Barneveld, H. & van der Gaag, R.J. (1999). “Verbal Memory and Performance IQ Predict Theory of Mind and Emotion Recognition Ability in Children with Autistic Spectrum Disorders and in Psychiatric Control Children”. Journal of Child Psychology & Psychiatry, 40, 869-881.

Constantino, J.N. & Todd, R.D. (2003). “Autistic Traits in the General Population: A Twin Study”. Archives of General Psychiatry, 60, 524-530.

Cook, R., Brewer, R., Shah, P., & Bird, G. (2013). “Alexithymia, Not Autism, Predicts Poor Recognition of Emotional Facial Expressions”. Psychological Science,

10, 1-10.

Derntl, B., Habel, U., Windischberger, C., Robinson, S., Kryspin-Exner, I., Gur, R.C., & Moser, E. (2009). “General and Specific Responsiveness of the Amygdala

(23)

During Explicit Emotion Recognition in Females and Males”. BMC

Neuroscience, 10(91), 1-14.

Enticott, P.G., Kennedy, H.A., Johnston, P.J., Rinehart, N.J., Tonge, B.J., Taffe, J.R., & Fitzgerald, P.B. (2014). “Emotion Recognition of Static and Dynamic Faces in Autism Spectrum Disorder”. Cognition and Emotion, 28(6), 1110-1118. Fowler, J.H., Settle, J.E., & Christakis, N.A. (2011). “Correlated Genotypes in

Friendship Networks”. PNAS, 108(5), 1993-1997.

Heaton, P., Reichenbacher, L.D., Allen, R., Scott, S., & Hill, E. (2012). “Measuring the Effects of Alexithymia on Perception of Emotional Vocalizations in Autistic Spectrum Disorder and Typical Development”. Psychological Medicine, 43, 2453-2459.

Hoffman, H., Kessler, H., Eppel, T., Rukavina, S., & Traue, H.C. (2010). “Expression Intensity, Gender and Facial Emotion Recognition: Women Recognize Only Subtle Facial Emotions Better Than Man”. Acta Psychologica, 135, 278-283. Juen, F., Bänninger Huber, E., & Peham, D. (2012). “Geschlechts- und

Altersunterschiede in der Emotionserkennung von Kindern und Jugendlichen: Erste Analysen mit FACS codierten Kindergesichtern”. Zeitschrift fu ̈r

Entwicklungspsychologie und Pädagogische Psychologie, 44(4), 178-191.

Kooiman, G.C., Spinhoven, P., & Trijsburg, R.W. (2002). “The Assessment of

Alexithymia 
: A C ritical R e

the Toronto Alexithymia Scale-20”. Journal of Psychosomatic Research, 53, 1083-1090.

Kothari, R., Skuse, D., Wakefield, J., & Micali, N. (2013). “Gender Differences in the Relationship Between Social Communication and Emotion Recognition”.

(24)

Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 52(11),

1148-1157.

Kuusikko, S., Haapsamo, H., Jansson-Verkasalo, E., Hurtig, T., Mattila, M.L., Ebeling, H., Jussil, K., Bölte, S., & Moilanen, I. (2009). “Emotion Recognition in Children and Adolescents with Autism Spectrum Disorders”. Journal of

Autism and Developmental Disorders, 39, 938-945.

Lacroix, A., Guidetti, M., Roge, B., & Reilly, J. (2014). “Facial Emotion Recognition in 4-to 8-Year-Olds With Autism Spectrum Disorder: A Developmental Trajectory Approach”. Research in Autism Spectrum Disorders, 8, 1146-1154.

Lambrecht, L., Kreifelts, B., & Wildgruber, D. (2014). “Gender Differences in Emotion Recognition: Impact of Sensory Modality and Emotional Category”. Cognition

and Emotion, 28(3), 452-469.

Lord, C., Cook, E.H., Leventhal, B.L., & Amaral, D.G. (2000). “Autism Spectrum Disorders”. Neuron, 28, 355-363.

Loveland, K.A., Tunali-Kotoski, B., Chen, R., Ortegon, J., Pearson, D.A., Brelsford, K.A., & Cullen Gibbs, M. (1997). “Emotion Recognition in Autism: Verbal and Nonverbal Information”. Development and Psychopathology, 9, 579-593. Mattila, A.K., Salminen, J.K., Nummi, T., & Joukamaa, M. (2006). “Age is Strongly

Associated with Alexithymia in the General Population”. Journal of

Psychosomatic Research, 61, 629-635.

Parker, J.D.A., Taylor, G.J., & Bagby, R.M. (1993). “Alexithymia and the Recognition of Facial Expressions of Emotion”. Psychotherapy Psychosomatics, 59, 197-202.

(25)

Robertson, A.E. & Simmons, D.R. (2013). “The Relationship between Sensory Sensitivity and Autistic Traits in the General Population”. Journal of Autism

and Developmental Disorders, 43, 775-784.

Ryan, J.J. & Ward, L.C. (1999). “Validity, Reliability, and Standard Errors of Measurement for Two Seven-Subtests Short Forms of the Wechsler Adult Intelligence Scale-III” Psychological Assessment, 11(2), 207-211.

Rump, K.M., Minshew, N.J., Giovannelli, J.L., & Strauss, M.S. (2009). “The Development of Emotion Recognition in Individuals with Autism 
”Child .

Development, 80(5), 1434-1447.

Schulte-Rüther, M., Markowitsch, H.J., Jon Shah, N., Fink, G.R., & Piefke, M. (2008). “Gender Differences In Brain Networks Supporting Empathy”. NeuroImage,

42, 393-403.

Uljarevic, M. & Hamilton, A. (2013). “Recognition of Emotions in Autism: A Formal Meta-Analysis”. Journal of Autism and Developmental Disorders, 43, 1517-1526.

Vorst, H.C.M. & Bermond, B. (2001). “Validity and Reliability of the Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire”. Personality and Individual Differences, 30, 413-434.

Whitehouse, A.J.O, Hickey, M., & Ronald, A. (2011). “Are Autistic Traits in the General Population Stable across Development?”. PLoS ONE, 6(8), 1-8.

(26)

Zelfreflectie verslag

a. omgang met de verkregen feedback b. evaluatie van het project

c. sterke en zwakke punten van het onderzoeksverslag d. ethische aspecten van het onderzoek

a. Omgang van de verkregen feedback

Met de feedback ben ik eigenlijk steeds op dezelfde manier omgegaan. Ik heb het document met de feedback van de begeleider gebruikt als het startpunt van de herschrijving. Ik ben toen simpelweg van boven naar beneden gaan werken met de punten. Wanneer ik punten tegenkwam waarbij ik het gehele verslag door moest lopen heb ik deze opgeschreven op een to do lijstje om hier later op terug te komen. Opmerkingen die ik niet begreep of verhelderingen nodig hadden heb ik terug

gemaild voor meer uitleg, of besproken in een van de vergader sessies. Ik heb uiteindelijk geprobeerd om natuurlijk alle punten te verbeteren, maar hierbij wel kritisch bij mij zelf na te gaan en soms besloten om er wel mijn eigen twist aan te geven. Daarnaast heb ik mijn stuk laten nalezen door mijn vriend en moeder (voor zinsopbouw, spelling, bewoording, argumentatie), en heb zelf meerdere keren nagelezen voor alle voorgaande punten en de laatste puntjes op de i.

b. Evaluatie van het project

Disclaimer: Ik ben niet op de hoogte van alles wat er is gebeurd in de groep, dus misschien weten anderen meer van bepaalde onderwerpen dan ik. Misschien stip ik iets aan wat goed is gegaan, wat anderen misschien slecht vonden, maar dit is dus mijn mening/oogpunt.

Ik vond veel dingen aan het project goed gaan. Ik vond dat we het project goed hebben opgezet en hierbij een goede balans hebben gevonden tussen ieders wensen. We hebben in het begin van het project goed met elkaar overlegd over bijvoorbeeld wat voor selectiecriteria, regels en procedures we gingen hanteren. Dit vond ik echt heel goed gaan. Ondanks dat er ook veel punten zijn geweest waarop het even niet goed liep, vind ik dat we als groep een mooie prestatie hebben

geleverd. We hebben 50 mensen in 3 weken getest en ook goed getest, en daar ben ik zelf wel blij mee. In het begin had ik wel moeite met de woordenschat subtest afnemen, maar uiteindelijk – na wat overleg met mijn medestudenten – ben ik hier wel heel goed in geworden. Ik denk dat we een redelijke homogene testafname hebben gehad met zijn allen, dus dat iedere proefpersoon ongeveer dezelfde behandeling heeft gehad. Daarbij hebben we er continue voor gezorgd dat we de proefpersonen niet kende (zoals in ethische regels) en dat deelnemers elkaar niet

(27)

(op 1 keer na, toen kwam deelnemer niet opdagen) zijn eigenlijk altijd goed verlopen. Inhoudelijk en de opzet van het onderzoek vind ik eigenlijk heel goed verlopen en hier heb ik dan ook weinig op aan te merken.

Ik heb altijd geprobeerd om mensen aan te spreken op wat er fout gaat en om ook een positieve sfeer in de groep te houden, hier heb ik mij ook voor ingezet (goed en kwaad). Ik heb veel geleerd van de samenwerking met mijn medestudenten, en ook over mij zelf geleerd door mijn medestudenten.

Wat ik ook heel goed vond gaan (ondanks dat de syntax niet altijd juist was) was onze samenwerking bij het vormen van totaalscores van de vragenlijsten en testen. Dit hebben we als groep denk ik goed gedaan. De samenwerking was hier echt goed.

Een onderzoek gaat nooit perfect, zo ook deze niet. De problemen bij dit onderzoek lagen in mijn ogen in de communicatie en samenwerking. Soms was er spanning tussen de groepsleden, ook van mijn kant. Wanneer je spontaan geforceerd met een groep moet werken, loopt dat niet altijd goed. Zo loopt het contact met de mede groepsgenoten niet altijd goed en hangt er soms een spanning. Met name over het inplannen van de proefpersonen en het bijhouden van het rooster zijn nog wel eens discussies en irritaties geweest. De ene student trok dit zich meer aan dan de ander. Ik zou echter wel opnieuw een rooster bijhouden in google docs, want hier kan iedereen tegelijk in werken, en dat werkt echt goed. De whatsappgroep werd soms gebruikt voor niet-onderzoek gerelateerde dingen of gebruikt om individueel tegen een medestudent te praten. Dit zorgde soms voor te veel berichten in een keer, waardoor ik en anderen soms de neiging hadden om niet alles terug te lezen. Dit is niet altijd handig, want soms staan er nuttige dingen in. Een suggestie voor de volgende keer is daarom om misschien wel whatsapp te gebruiken (mail zou echt te veel worden), maar de groep strikter te gebruiken of om 2 groepen aan te maken. Halverwege hadden we besloten om belangrijke informatie over de mail te laten gaan, en dit werkte toen al beter. Echter vind ik de samenwerking echt niet heel slecht, want het onderzoek zelf is goed gegaan en hier is dan ook goed bij samen gewerkt. Ik vind dat we elkaar nog wel wat meer hadden kunnen helpen bij de interpretatie van de scores.

Wat betreft begeleiding, die was goed, maar had soms meer gekund. Soms was hier ook spanning over in de groep, omdat afspraken op het laatste moment werden ingepland, los van het vooraf geplande rooster. En hierbij vond ik het niet terecht dat omdat iets op het laatste moment moest worden ingepland, we hier eventueel op af gerekend zouden worden. Omdat alles zo nieuw was voor ons, werd ik soms een beetje overspoeld in informatie en moeilijkheden. En dat is misschien ook de bedoeling van het project, en een goede voorbereiding voor volgend jaar, maar dat zorgde wel voor spanning. Zo waren sommige afspraken voor mij niet helemaal duidelijk en had ik hier soms meer informatie over willen hebben (zoals de meeting over het oefenen van de testen. Ik dacht dat we hier gingen oefenen, maar het bleek achteraf dat we het al helemaal moesten kunnen). Maar wat ik wel goed vond is dat naar mijn idee iedereen in de groep een gelijke behandeling kreeg van de

begeleiders. Er was niet iemand die veel meer informatie kreeg dan een ander. Dat vond ik wel heel goed en is goed gehanteerd. Verder vond ik de begeleiding goed en fijn om dit project, we kregen veel vrijheid, en dat is best wel fijn.

(28)

Daarnaast vond ik dat medestudenten wel iets meer hun best hadden kunnen doen om meer studenten te vinden van lagere opleidingen (MBO) of studies die niet zo sociaal zijn. Dit zou misschien hebben gezorgd voor een betere weergave van de populatie. Dit is iets waarvan ik vind dat ik mij hier goed voor heb ingezet. Ik heb zelfs meer jongens dan meisjes gevonden om dat van anderen te compenseren, en goed mijn best gedaan om MBO mensen te vinden. Ondanks dat ik er uiteindelijk maar 9 kon vinden (ken weinig mensen uit Amsterdam) had ik wel een hele heterogene populatie.

Toch vind ik dat het project echt best wel goed is gegaan, en vind ik het stiekem jammer dat we geen verband hebben gevonden. Ik zie het project dan ook als een goede basis voor mijn (research) master.

Korte samenvatting: Positief:

• opzet • procedures

• samenwerking begin project • handleiding

• prestatie

• homogeniteit testen • naleven regels

• samenwerking wat betreft totaalscores maken • goede oefening en basis voor master

• gelijke behandeling • begeleiding

• vrijheid Kan beter:

• manier van communiceren

• laatste moment inplannen van afspraken • soms niet genoeg informatie over afspraken • inzet voor heterogene populatie

c. Sterke en zwakke punten van het verslag Sterke punten:

• Methode sectie: ik vind dat ik deze erg goed verbeterd heb naar aanleiding van de punten.

• Mijn manier van schrijven: vind ik duidelijk en transparant. Soms loopt de bewoording niet helemaal lekker, maar ik kijk mijn stuk altijd meerdere keren na en let hier altijd goed op de zinsbouw. Ik vind mijn taal zakelijk en helder (maar soms zelfs een beetje saai). Ik leef altijd erg aan regeltjes, en gebruik vaak een voorbeeld.

(29)

herschrijven. • Lay-out

• Wetenschappelijkheid: soms vind ik het moeilijk om dingen wetenschappelijk te laten zijn. Ik vind het niet heel makkelijk om overal artikelen bij te zoeken, en doe ook wel eens aannames. Hier probeer ik niet te stellig in te zijn, en ook duidelijk te laten zijn dat ik het niet zeker weet (mogelijk, misschien, wellicht). Maar ik vind dat ik in dit artikel wel goed heb gezocht naar bronnen om mijn argumenten beter te maken!

• Suggesties voor vervolg onderzoek

Zwakke punten:

• De discussie punten. Vooral die over de manier van werven. Ik heb heel veel moeite gehad met een tweede discussie punt vormen. Geen significant verband maakt het moeilijker in je discussie, maar ik denk dat ik het wel goed het opgelost, vooral door extra bronnen te vinden voor de beargumentatie van mijn punt. Ik heb een totaal nieuw punt bedacht, die ik wel al in mijn hoofd had, maar nog niet goed kon bewoorden. Hier heb ik dus helemaal geen feedback op gehad en ben hier dus ook best wel nerveus voor.

• Resultaten: op het moment dat ik SPSS opende kreeg ik een blackout, terwijl ik hier vorige jaren echt goed in was. Mijn medestudenten van vorig jaar verbaasde zich er ook over. Ik snapte echt niks meer van de getallen dus heb alles maar met youtube filmpjes en boeken moeten doen. Vooral van SPSS output naar rapporteren vind ik heel moeilijk, dus de interpretatie: wat

betekenen deze getallen nou voor mijn resultaten??? Hier heb ik heel veel moeite mee gehad en ik denk dat dat ook terug is te zien in de

resultatensectie.

• Inleiding: altijd moeite mee gehad om een goede argumentatie te hebben, toch creatief te zijn, maar wel binnen de woorden te blijven. Ik kan heel goed standpunten weergeven, maar om ze aan elkaar te praten gaat me niet altijd goed af.

e. Ethische aspecten van het onderzoek

Ik vind dat ik goed ben omgegaan met de ethische aspecten van het onderzoek. Ik heb mij ten alle tijden geprobeerd te houden aan de vooraf opgestelde ethische regels. Ik heb geen mensen getest die ik (persoonlijk) ken. Ik heb geprobeerd alle testafnames zo homogeen mogelijk te laten verlopen. Ik ben een keer vergeten om een chocolade reep mee te geven, maar heb dit wel opgelost met een van mijn medestudenten. Ik heb - zo ver ik mij kan herinneren - nooit gesproken over de deelnemers, of de combinatie van namen en nummers, en zo snel mogelijk de combinatie hiervan naar de diamantbeurs gebracht. Ik heb altijd opgelet of het goed ging met de deelnemers tijdens het onderzoek, en hier ook op ingespeeld (pauze?). Ik denk dat ik de ethische regels zo goed mogelijk heb nageleefd en de deelnemers op hun gemak heb gesteld tijdens het onderzoek.

(30)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The decision analytic model in two very different settings (Indonesia and Uganda) in terms of contraceptive prevalence, unmet need and cost-effectiveness thresholds as described

Beyond recovery, attention will turn to future preparedness. For the land sector, this will involve: i) assessing the effectiveness of spatial information flows in contributing

In terms of the Technology Acceptance Model (Table 2), the mud stoves enjoyed high Perceived Usefulness, high Perceived Ease of Use, and high Conformity by

This distinction is related to various other dichotomous epistemological distinctions, like that between objective and subjective knowledge, primary and secondary qualities,

Semelo le bohole ba tsona se tlisitswe ke ho lemoha cepheids ka hara nebulae tsena, empa ka nako eo ho ne ho sena tlhaloso kapa kutlwisiso ya ho ka hlalosa lebaka le etsang

Gemeenten kunnen de integrale verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning zodanig invullen dat zij betrokken zijn bij individuele klachten over

Budapest Hotel (2014); In the second chapter “Framing and Ironic Distance”, I analysis how irony is constructed through a sense of distance that is created by the framing technique

Therefore, the present study investigated whether people resist more to text with conventional metaphors than with novel metaphors or no metaphors, whether resistance is higher