• No results found

De relatie tussen agressie en het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg : een onderzoek bij jeugdigen van 4 tot 15 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen agressie en het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg : een onderzoek bij jeugdigen van 4 tot 15 jaar"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen agressie en het leefklimaat in de

residentiële jeugdzorg

(The relationship between aggression and group climate in residential youth care)

Een onderzoek bij jeugdigen van 4 tot 15 jaar

Naam: Michelle Mook

Forensische Orthopedagogiek Studentnummer: 10003726 Aantal woorden: 9.999

Begeleider: Peer van der Helm Tweede begeleider: Geert-Jan Stams

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

(2)

2

Abstract

This study examined the relationship between aggression and group climate for children in the age of 4 to15 who are placed in residential youth care in the Netherlands. A correlation analysis was performed on data of a sample of 82 Dutch children. Furthermore a series of t-tests were performed to examine differences between physical and verbal types of aggression during childhood. The results indicate a relationship between group climate and aggression in children aged 4-8 years. Differences in types of aggression were found between male and female participants and the respondent’s age predicted differences between physical and verbal aggression.

Samenvatting

In deze studie werd de samenhang onderzocht tussen agressie en het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg bij 4 tot 15- jarigen. De samenhang werd onderzocht met behulp van een correlatieanalyse, die is uitgevoerd bij 82 Nederlandse jeugdigen. Daarnaast is een t-test gebruikt om het verschil tussen verbale en fysieke agressie te onderzoeken gedurende de ontwikkeling van de jeugdigen. Resultaten laten een verband zien tussen agressie en het leefklimaat voor jeugdigen van 4 tot 8 jaar. Tevens werden verschillen gevonden voor agressie bij jongens en bij meisjes. De leeftijd van de jeugdige bleek voorspellend voor verschillen tussen fysieke en verbale agressie.

(3)

3

Inhoudsopgave

Introductie ……… 4

1.1 Residentiële jeugdzorg ……… 5

1.2 Het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg……… 6

1.3 Terminologie en etiologie van agressie……… 8

1.4 Ontwikkeling van agressie ……….. 10

1.4.1 Individuele factoren ……….. 11

1.4.2 Contextuele factoren ……….. 12

1.5 Onderzoeksetting, onderzoeksvragen- en hypotheses……….... 14

Methode ……….. 15 2.1 Steekproef ………. 15 2.2 Meetinstrumenten ………. 15 2.3 Procedure ………. 17 2.4 Analyse ………. 18 Resultaten ………. 19 3.1 Verkennende analyses ……… 19 3.2 Correlationele analyses ………. 23 Discussie ……… 27 Referenties ………. 32 Bijlagen ……….. 40

(4)

4

Introductie

Agressie in de residentiële jeugdzorg is een groot punt van zorg. Calamiteiten in de residentiële jeugdzorg creëren een onveilige leefomgeving voor zowel jeugdigen als medewerkers (Jongepier, 2011; Winstanley & Hales, 2008). Waar kinderen die geplaatst worden in de residentiële jeugdzorg voorafgaand aan de plaatsing vaak al te kampen hebben met heftige psychische en- of gedragsproblemen, gaat de plaatsing in een residentiële

instelling veelal met zulke heftige emotionele reacties en aanpassingsproblemen gepaard, dat dit gedragsmatige en psychische problemen teweeg brengt bij de jeugdige (Van der Laan & Weijers, 2008). De leefsituatie op de groep, de opvoeding en verzorging van de jeugdige binnen de instelling en de relatie tussen de jeugdige en groepsleiding zijn hierbij belangrijke basisbeginselen.

De context van de jeugdzorginstelling en het ervaren van een positief leefklimaat kunnen bijdragen aan een leefomgeving met zo weinig mogelijk repressie en zo min mogelijk antisociaal en agressief gedrag van jeugdigen (Van der Helm, 2011). Een veilig en open leefklimaat kan wellicht als beschermende factor fungeren voor (de ontwikkeling van) agressief gedrag. Daar vroegkinderlijke agressie en gewelddadig gedrag op jonge leeftijd belangrijke risicofactoren zijn voor latere gezondheidsproblemen, sociale problemen en problemen op het gebied van criminaliteit (Junger, 2003; Junger, Junger-Tas, & Feder, 2008; Lösel & Farrington, 2012; Verhulst, 2001) is het van belang vroegtijdig in te kunnen spelen op de behoeftes van de jeugdige. Voor een effectieve behandeling toegespitst op de

individuele behoeftes per specifieke ontwikkelingsfase – ‘een behandeling op maat’ – is het daarom wenselijk om inzicht te verschaffen in de samenhang tussen agressie en het

leefklimaat in de residentiële jeugdzorg.

Er is nog weinig empirisch onderzoek verricht naar het leefklimaat bij jeugdigen in de basisschoolleeftijd en vroege adolescentie. Voor de doelgroep 4 tot 15- jarigen is om deze reden recentelijk de GCIC (Group Climate Intrument for Children, 2013) ontwikkeld en gevalideerd om het leefklimaat te kunnen meten (Strijbosch et al., 2013). De huidige studie onderzoekt met behulp van de GCIC de samenhang tussen het leefklimaat en agressie in de residentiële jeugdzorg per specifieke ontwikkelingsfase van de jeugdige in de leeftijd van 4 tot 15 jaar. Inleidend zal ter beantwoording van de onderzoeksvraag allereerst aandacht besteed worden aan de kernbegrippen residentiële jeugdzorg, leefklimaat en agressie. Vervolgens zal een beschrijving worden gegeven van de gewenste methode en bijbehorende

(5)

5 instrumenten om tot beantwoording van de onderzoeksvraag te kunnen komen. Tot slot zullen de resultaten uiteengezet worden en zullen in de discussie conclusies worden besproken en mogelijk aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek.

1.1 Residentiële jeugdzorg

Ruim 25.000 jeugdigen in Nederland verblijven in een residentiële setting doordat het voor hen om verscheidene redenen onmogelijk is om bij hun ouders te wonen (Jongepier & Struijk, 2008). De jeugdigen die in een residentiële instelling verblijven zijn tussen de 0 en 23 jaar oud en er is bij deze doelgroep vaak sprake van complexe problematiek. De individuele behoeftes lopen sterk uiteen waardoor het type zorg en de duur van de plaatsing per jeugdige verschillend is. Een jeugdige kan binnen de residentiële jeugdzorg gesitueerd zijn in een gesloten, besloten of open instelling en binnen die context verblijven in deeltijd, op een leefgroep, in dagbehandeling of 24-uurszorg (Boendermaker, Van Rooijen, & Berg, 2012). De jeugdigen die in de huidige studie zijn opgenomen verbleven in 2012 in een residentiële behandel- of leefgroep van Juzt Jeugd & Opvoedhulp.

De impact van plaatsing in een residentiële setting is voor deze toch al kwetsbare doelgroep zeer groot. Het onderbrengen van jeugdigen in een residentiële instelling heeft vaak een grote emotionele impact op de jeugdige mede door de verandering van omgeving (Van der Laan & Weijers, 2008). Dit fenomeen wordt theoretisch verklaard middels de

deprivatiehypothese en de importhypothese (Gover, Mackenzie, & Armstrong, 2000). Wanneer jeugdigen gesloten worden geplaatst verliezen zij hun vrijheid, autonomie, eigendom en diensten en veiligheid, waardoor er in dusdanige mate gedragsverandering plaatsvindt. Dit wordt getypeerd als het deprivatiemodel (Sykes, 1958). Het gevoel van verlies kan bij kinderen stress en agressief- en antisociaal gedrag veroorzaken (Gover,

Mackenzie, & Armstrong, 2000). Het importmodel verklaart de wijze van gedragsverandering uit karakteristieke eigenschappen en ervaringen van het kind voorafgaand aan plaatsing in de instelling. Deze ervaringen uit het verleden in combinatie met specifieke kenmerken van het kind bepalen de wijze waarop het kind in staat is om zich aan te passen aan de (gesloten) omgeving (Van der Laan & Weijers, 2008).

Naast de behandeling die een residentiële instelling biedt voor de complexe problematiek die het kind ondervindt, is het van wezenlijk belang dat de instelling ook tegemoet komt aan de basisbeginselen ‘opvoeding’ en ‘verzorging’ die nodig zijn om een

(6)

6 juiste ontwikkeling van de jeugdige te stimuleren (De Lange et al., 2011). Dit stelt hoge eisen aan de medewerkers die werkzaam zijn in een residentiële instelling aangezien zij om moeten gaan met dynamische processen en aspecten die zich op een groep afspelen (Boendermaker & Ince, 2012). Het vraagt de medewerkers te zoeken naar een juiste balans tussen controle en flexibiliteit waardoor de jeugdige in een duidelijke en gestructureerde omgeving kan opgroeien en tot ontwikkeling kan komen (Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011).

1.2 Het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg

Het zoeken naar balans tussen controle en flexibiliteit is van invloed op het leefklimaat in de residentiële instelling en kan uiteindelijk resulteren in een open leefklimaat of een gesloten leefklimaat (Janzing & Kerstens, 2002; Toch, 2007, 2008). Een open en ondersteunend leefklimaat wordt gekarakteriseerd door een veilige en gestructureerde omgeving waarin groepsleider en kind op een respectvolle manier met elkaar omgaan. De onderlinge

verhouding tussen groepsleiding en jeugdige dient zich te kenmerken door een positieve en responsieve relatie en de ontwikkeling van de jeugdige komt het beste tot zijn recht in een omgeving waarin de jeugdige zoveel mogelijk steun ervaart van de groepsleider en er ruimte is voor persoonlijke groei (Van der Helm, 2011).

De tegenpool, een gesloten en repressief leefklimaat wordt gekenschetst door een extreem gestructureerde en voorspelbare omgeving, die ervoor moet zorgen jeugdigen met verscheidene mentale- en gedragsproblemen toe te helpen naar rehabilitatie (Van der Helm, Stams, Klapwijk, & Van der Laan, 2009). Helaas gaat zo’n strak en repressief regime vaak samen met een extreme disbalans aan machtsverhoudingen, een grote afhankelijkheid van het personeel, verveling, angst, een gebrek aan wederzijds respect, uitzichtloosheid, een nadruk op lukrake regels en straffen en een gebrek aan bescherming (Harvey, 2005; Liebling & Maruna, 2005; Little, 1990; Van der Helm, 2011; Wright & Goodstein, 1989). Een gesloten en repressief leefklimaat blijkt dan ook samen te hangen met negatieve

ontwikkelingsuitkomsten en agressie, terwijl een open en positief leefklimaat juist

samenhangt met een positieve sociale ontwikkeling (Van der Helm, Stams, Van Genabeek, & Van der Laan, 2012).

Deze bevinding wordt ondersteund door verschillende onderzoeken die het belang aantonen van een open klimaat binnen de organisatie, waarin actief geluisterd wordt naar de

(7)

7 jeugdige en waar wederzijds respect een essentiële voorwaarde is voor de relatie tussen de jeugdige en groepsleiding (Chance, Dickson, Bennett, & Stone, 2010; Doroshow, 2012). Op basis van verschillende studies heeft Riksen-Walraven (2004) vier pedagogische basisdoelen geformuleerd die ook toepasbaar zijn binnen de residentiële jeugdzorg: het bieden van emotionele veiligheid, het bieden van gelegenheid voor de ontwikkeling van persoonlijke competenties, het bieden van gelegenheid voor de ontwikkeling van sociale competenties en het overdragen van normen en waarden (Meij, 2011).

Bij de doelgroep adolescenten en volwassenen wordt in toenemende mate onderzoek gedaan naar het leefklimaat met behulp van de PGCI (Prison Group Climate Instrument, 2011). Echter, weinig empirisch onderzoek is nog verricht naar het leefklimaat bij kinderen in de basisschoolleeftijd en vroege adolescentie. Voor de doelgroep 8 tot 15 jarigen is recentelijk de GCIC (Group Climate Intrument for Children, 2013) ontwikkeld en gevalideerd om het leefklimaat te kunnen meten (Strijbosch et al., 2013). Met behulp van deze vragenlijst en een soortgelijke vragenlijst voor 4 tot 8 jarigen zal in het huidige onderzoek worden onderzocht of er sprake is van een open, dan wel een gesloten leefklimaat in de residentiële leef- en

behandelgroepen van Juzt Jeugd & Opvoedhulp.

Uit de validatiestudie van de GCIC zijn corresponderend aan de PGCI een open en een gesloten klimaatschaal naar voren gekomen (Strijbosch et al., 2013). De open klimaatschaal wordt gekarakteriseerd door vertrouwen, eerlijkheid en het ontvangen van hulp door

groepsleiding. De gesloten klimaatschaal kenmerkt zich door een gebrek aan vertrouwen, rusteloosheid, onrust en een gebrek aan ondersteuning en hulp vanuit de groepsleiding. De schaal voor het open klimaat bestaat in tegenstelling tot de drie schalen in de PGCI, te weten ondersteuning, groei en groepssfeer, maar uit één enkele schaal. De items die volgens de jeugdigen van 8-15 jaar het groepsklimaat vertegenwoordigen, zijn overeenkomstig aan de vier pedagogische basisdoelen zoals geformuleerd door Riksen-Walraven (2004). Volgens de jeugdigen wordt het groepsklimaat getypeerd door betrouwbare, aardige en eerlijke

groepsleiding, het werken aan doelen, het kunnen vertrouwen van andere kinderen en om hulp kunnen vragen en tot slot het optreden van groepsleiding als rolmodel voor het uitstralen van fatsoenlijkheid en redelijkheid (Strijbosch et al., 2013).

Resumerend kan op basis van eerder onderzoek worden geconcludeerd dat het

leefklimaat in de residentiële instelling nauw verbonden is aan het al dan niet voorkomen van agressie op de leefgroep. Echter is er nog nauwelijks onderzoek verricht naar de samenhang tussen het leefklimaat en agressie binnen de residentiële jeugdzorg bij 4 tot 15- jarigen. Ook

(8)

8 de uitingsvorm van agressie en andere factoren die wellicht van invloed kunnen zijn op het vertonen van agressie, zoals de leeftijd en het geslacht van de jeugdige, dienen nader onderzocht te worden en zullen dan ook meegenomen worden in dit onderzoek.

1.3 Terminologie en etiologie van agressie

Binnen de residentiële groepen van Juzt en Maashorst is veelal sprake van complexe, verweven problematiek en forse gedragsproblemen waardoor het aantal agressie incidenten hoog is. Gezien het gegeven dat calamiteiten en incidenten een onveilige leefomgeving creëren voor zowel jeugdigen als medewerkers (Jongepier, 2011; Winstanley & Hales, 2008) is het van belang agressie nader te definiëren. Een groot deel van de jeugdigen vertoont zo nu en dan agressie gedurende de ontwikkeling van kind tot jong volwassene (Weijers & Imkamp, 2011). Een specifiek aantal jeugdigen hiervan pleegt ook wel eens een strafbaar feit, maar vertoont dergelijk probleemgedrag relatief weinig, waardoor het antisociale gedrag als minder ernstig wordt beschouwd.

Indien het agressieve en antisociale gedrag ernstiger vormen aanneemt, gedurende een langere tijd voorkomt en het functioneren van de jeugdige eronder lijdt, kan worden

gesproken van een oppositioneel- opstandige gedragsstoornis of een gedragsstoornis

(Vermeiren, 2011). Het tijdig signaleren van een gedragsstoornis is van groot belang omdat een vroeg begin voorspellend is voor continuering van de stoornis tijdens de adolescentie en jongvolwassenheid. Onder de (oppositionele) gedragsstoornis vallen drie typen van disruptief gedrag, namelijk oppositioneel gedrag, antisociaal gedrag en agressief gedrag (Matthys, 2007). Het gedrag is oppositioneel wanneer de jeugdige zich verzet tegen autoriteit. Bijvoorbeeld door zich te verzetten tegen de leiding of te weigeren wanneer er iets van de jeugdige verwacht wordt. Antisociaal gedrag kenmerkt zich door het overtreden van bij de leeftijd passende regels en sociale normen of door de fundamentele rechten van anderen geweld aan te doen (Matthys, 2007).

Agressie kan nader worden gedefinieerd als vijandig of destructief gedrag dat gericht is op een ander individu of voorwerp met de intentie onmiddellijk schade te berokkenen aan de persoon of het betreffende object (Matthys, 2007; Van Dam, Van Tilburg, Steenkist, & Buisman, 2009; Van der Helm et al., 2012). Het construct agressie is een bijzondere vorm van antisociaal gedrag, een concept dat wordt uitgelegd als gedrag waarmee de fundamentele rechten van anderen geweld aan wordt gedaan. Een onderscheid op het gebied van agressie

(9)

9 kan worden gemaakt tussen fysieke agressie, verbale agressie en relationele agressie

(Matthys, 2007).

Voorbeelden van fysiek agressief gedrag zijn bijvoorbeeld schoppen, slaan, knijpen en stompen. Maar ook het vernielen van andermans spullen is te classificeren onder fysieke agressie (Matthys, 2007). Onder verbaal agressief gedrag vallen gedragsvormen als uitschelden, vernederen, pesten of bedreigen. Het buitensluiten van een ander kind door bijvoorbeeld geruchten te verspreiden of uit wraak vriendschap te sluiten met iemand anders zijn voorbeelden van relationeel agressief gedrag. In de huidige studie zal onderscheid

gemaakt worden tussen fysieke en verbale agressie. Een verdere specificering van het concept agressie zal plaatsvinden aan de hand van bovengenoemde voorbeelden.

Naast de distinctie tussen fysieke en verbale agressie kan het concept agressie verder uiteengezet worden door onderscheid te maken tussen openlijke vormen van agressie en meer bedekte (heimelijke) vormen van agressie (Lange, Hoogendoorn, Wiederspahn, & De Beurs, 1995). Openlijk antisociaal gedrag is een vorm van agressie waar buitenstaanders direct last van hebben en welke op een objectieve manier herkenbaar is in de vorm van gedragsmatige of verbale uitingen (Loeber & Schmaling, 1985). Voorbeelden hiervan zijn schreeuwen, eisen, driftig zijn, pesten, bedreigen of vechten. Meer bedekte vormen van antisociaal gedrag zijn vernielen, liegen, stelen en brandstichten. Iedere vorm van manipulatie, zoals het verspreiden van geruchten en het buitensluiten van anderen is ook te scharen onder heimelijke agressie (Côte, Vaillancourt, Barker, Nagin, & Tremblay, 2007).

Tussen het type agressie, de uitingsvorm van agressie en de ernst van agressie bestaan verschillen tussen jongens en meisjes. Fysieke agressie wordt verondersteld vaker voor te komen bij jongens dan bij meisjes (Côte et al., 2007). Uit onderzoek van de NICHD (2004) is gebleken dat jongens als baby zijnde al meer fysiek agressief gedrag vertonen dan meisjes. Meisjes vertonen daarentegen meer indirecte vormen van agressie zoals bijvoorbeeld

relationele agressie. De agressie manifesteert zich bij meisjes meer in subtiele en heimelijke vormen van agressie en zij ervaren meer nevenproblematiek of comorbide stoornissen (Costello et al., 2000, 2006; Vermeiren, 2011). Het lijkt erop dat de verschillen tussen indirecte agressie bij meisjes en directe agressie bij jongens gedurende de basisschoolleeftijd toenemen. Studies bij jong adolescenten en adolescenten toonden namelijk grotere verschillen aan tussen beide seksen dan studies die gedaan zijn op basisschoolleeftijd (Björkqvist, 1994). Samenvattend is agressie te clusteren in fysieke en verbale vormen van agressie en kan de agressie zowel openlijke als heimelijke vormen aannemen. Deze categorieën zullen om

(10)

10 deze reden fungeren als leidraad in het onderzoek naar de samenhang tussen agressie en het leefklimaat. Eveneens wordt rekening gehouden met de verschillen op het gebied van agressie tussen jongens en meisjes. In verband met de cross-sectionele opzet van de studie wordt in de hiernavolgende sectie een beschouwing gegeven van de ontwikkeling van agressie per

specifieke leeftijd- en ontwikkelingsfase.

1.4 Ontwikkeling van agressie

Olweus (1979) toonde destijds al aan dat er een sterke correlatie te vinden is tussen agressie in de kindertijd, adolescentie en volwassenheid. Agressie lijkt over het algemeen opmerkelijk stabiel te zijn over tientallen jaren. Tegelijkertijd zijn er op individueel vlak toch ook grote verschillen waar te nemen in de stabiliteit van agressie (Caspi, 1993; Farrington, 1991; Olweus, 1979; Piquero, Carriaga, Diamond, Kazemian, & Farrington, 2012). Het is niet gezegd dat iemand die in de vroege kindertijd in hoge mate agressief gedrag vertoont,

vanzelfsprekend eindigt als crimineel. Wel is agressief gedrag in de kindertijd een risicofactor voor het vertonen van crimineel gedrag in de volwassenheid, dat wil zeggen, de kans op het vertonen van crimineel gedrag in de latere ontwikkeling is groter.

Extreem agressieve kinderen lopen in het bijzonder risico op het plegen van gewelddadige delicten, vermogensdelicten en het ontwikkelen van een gedragsstoornis (Conduct Disorder) in de adolescentie (Côte et al., 2007). Bijna alle kinderen vertonen in de vroege kindertijd wel enige vorm van agressief gedrag, maar bij de meeste kinderen neemt het fysieke gedrag vanaf het 4e levensjaar af (Junger, Junger-Tas, & Feder, 2008). In de vroege kindertijd is er sprake van een hoogtepunt op het gebied van fysieke agressie tussen het 2e en het 4e levensjaar maar in de leeftijd van 5 tot en met 8 jaar leren kinderen hun fysieke agressie te beheersen en controleren (Nagin & Tremblay, 1999). De verklaring hiervoor zou wellicht kunnen liggen in het feit dat kinderen op jonge leeftijd minder goed in staat zijn om zich verbaal uit te drukken (Côte et al., 2007). Om hun wensen toch kenbaar te maken aan de buitenwereld converseren zij daarom door middel van fysieke agressie. Op het moment dat de cognitieve vermogens van kinderen verder zijn ontwikkeld, gaan zij meer indirecte vormen van agressie gebruiken en nemen directe vormen van agressie af.

Ruwweg kunnen voor het ontwikkelingsverloop van fysieke agressie vier

verschillende ontwikkelingstrajecten worden onderscheiden: (a) een groep met een hoog niveau van externaliserend gedrag dat ook hoog blijft, (b) een groep met een hoog maar

(11)

11 afnemend niveau van externaliserend gedrag, (c) een groep met een matig en afnemend

niveau van externaliserend gedrag en tot slot (d) een groep met een persistent laag niveau van externaliserend gedrag (Tremblay, 2000). Bij de groep met externaliserend gedrag op hoog niveau, dat ook hoog blijft, een groep van zo’n 4%, lukt het niet om het agressieve gedrag te controleren en te beheersen wanneer zij de leeftijd van 5 à 8 jaar bereiken (Matthys, 2007). Om een duidelijk beeld te kunnen schetsen van de relatie tussen het leefklimaat en agressie in de residentiële jeugdzorg is het waardevol om nog wat dieper in te gaan op de oorzaken, risicofactoren en beschermende factoren met betrekking tot agressie. Het ontstaan en in stand houden van agressief gedrag kan het beste verklaard worden vanuit een

wisselwerking tussen biologische, psychologische en sociale factoren (Matthys, 2007). De interactie tussen enerzijds één of meerdere kindkenmerken en anderzijds één of meerdere contextfactoren is van belang in de ontwikkeling van agressief gedrag (Fluttert, 2010). In het hiernavolgende stuk zal allereerst een uiteenzetting worden gegeven van individuele

risicofactoren en hun relatie met betrekking tot agressie. Voorts zullen ook contextuele factoren die van invloed zijn op agressie worden besproken. Ondanks de differentiatie die wordt gemaakt tussen individuele en- contextfactoren, dient de ontwikkeling van agressie in zijn geheel beschouwd te worden als een transactioneel proces (Fontaine & Dodge, 2009; Sameroff, 2009).

1.4.1 Individuele risicofactoren

Cruciaal in de ontwikkeling van agressie en de eventueel daaruit te ontwikkelen

gedragsstoornis, is de interactie tussen de aanwezige risicofactoren (Hill, 2002). Zodra er sprake is van meerdere risicofactoren, zorgt de cumulatie van factoren voor een verhoogd risico op het ontwikkelen van een gedragsstoornis (Ferwerda, 2011). Risicofactoren in het kind zijn mogelijkerwijs te herleiden naar biologische kenmerken die interacteren met de leeftijdsfase waarin het kind zich bevindt en aanwezige omgevingsfactoren. Voorbeelden van individuele risicofactoren op het vertonen van agressie en het eventueel ontwikkelen van een gedragsstoornis zijn bijvoorbeeld het temperament van de jeugdige, een laag cognitief niveau van functioneren, verstoringen in de executieve functies, een laag zelfbeeld en problemen met betrekking tot de sociale informatieverwerking (Crick & Dodge, 1996; Donnellan et al., 2005; Hinshaw, Lahey & Hart, 1993; Matthys, 2007; Vermeiren, 2011).

Tevens een belangrijke indicator voor de aanwezigheid van agressie is

(12)

12 Bakermans-Kranenburg, 2009). Een kind dat veel verschillende opvoedingsomgevingen heeft meegemaakt, zal zich moeilijker kunnen hechten (Sroufe, 1990) en een grote kans lopen om externaliserend probleemgedrag te ontwikkelen (Newton, Litrownik, & Landsverk, 2000). De veelvuldige wisselingen van leefomgeving zijn significant gerelateerd aan

hechtingsstoornissen en gedragsproblemen en zijn van invloed op het opnieuw afbreken van een plaatsing (Strijker & Knorth, 2007). Jeugdigen die worden geplaatst in een residentiële setting van Juzt, verbleven voorafgaand aan de plaatsing vaak al in een pleeggezin of een andere instelling. Met name voor deze jeugdigen is een adequate gehechtheidsrelatie dus van fundamenteel belang voor een gezonde ontwikkeling. Een veilige gehechtheid kan namelijk van invloed zijn op het zelfvertrouwen van de jeugdige en het hebben van vertrouwen in andere volwassenen, probleemoplossingsvaardigheden en het reguleren van emoties (Haight, Kagle, & Black, 2003).

Of de risicofactoren op het vertonen van agressie, en de wellicht daarmee gepaard gaande criminaliteit, bij meisjes overeenkomstig zijn aan die van jongens, kan worden betwist (Wong, Slotboom, & Bijleveld, 2010). Er bestaan verschillende verklaringen voor de

sekseverschillen in agressie. Allereerst is er de feministische benadering die ervan uit gaat dat vrouwen aan dezelfde risicofactoren worden blootgesteld als mannen alleen in mindere mate (Moffit et al., 2001). Bij een tweede benadering is het uitgangspunt dat er wel degelijk andere oorzaken ten grondslag liggen aan meisjes- en jongenscriminaliteit. En tot slot is er de

treshold- benadering, welke inhoudt dat meisjes aan dezelfde risicofactoren worden

blootgesteld als jongens maar dat zij meerdere risicofactoren moeten ervaren ten opzichte van jongens voordat zij delicten zullen plegen (Loeber & Keenan, 1994).

Ondanks dat er nog niet zo heel erg veel onderzoek is verricht naar agressief en delinquent gedrag bij meisjes, lijkt het erop dat er beslist verschillen zijn tussen de

risicofactoren bij jongens en meisjes op het gebied van agressie. Om deze reden zal in het huidige onderzoek ook aandacht besteed worden aan de verschillen in agressie tussen jongens en meisjes. Daarnaast zal bij de interpretatie van de resultaten rekening gehouden worden met het type stoornis, omdat een gedragsstoornis dan wel hechtingsstoornis duidelijk gerelateerd blijken aan het vertonen van agressie.

1.4.2 Contextuele factoren

Contextueel is allereerst het gezin van invloed op de ontwikkeling van agressief gedrag. Jeugdigen die in een onveilige leefomgeving verblijven hebben een verhoogd risico op

(13)

13 mishandeling en verwaarlozing en de daarmee gerelateerde negatieve

ontwikkelingsuitkomsten zoals emotionele instabiliteit bij de jeugdige, slechte academische prestaties en trauma’s (Hochstadt, Jaudes, Zimo, & Schachter, 1987; Holland & Gorey, 2004; Zima et al., 2000). Redenen voor inadequate opvoedingsstrategieën bij ouders kunnen bijvoorbeeld liggen in persoonlijkheidskenmerken en individuele psychiatrische problematiek van ouders. Indien ouders omwille van deze problematiek onmachtig zijn om de jeugdige op te voeden, bestaat het risico dat zij onvoldoende consequent zijn in het hanteren van regels en afspraken (Frick, 1998; Kazdin, 1995).

Wanneer ouders bijvoorbeeld een afspraak maken met de jeugdige waartegen deze zich verzet, is er sprake van inconsequentie op het moment dat ouders toegeven aan de wil van het kind in plaats van de afgesproken regel te hanteren. Hierdoor bekrachtigen ouders het negatieve gedrag van de jeugdige en houden zowel de ouders als het kind elkaars gedrag in stand (coercive cycle, Patterson, 1980). Gezien het succes wat de jeugdige door middel van dit gedrag bereikt bestaat de mogelijkheid dat de jeugdige deze manipulatieve wijze van gedrag ook buiten het gezin zal gaan inzetten om zijn of haar doelen te bereiken (Matthys, 2007).

Naast het gezin kan ook de omgang met leeftijdsgenoten een risicofactor zijn voor het ontwikkelen en in stand houden van agressief gedrag (Ferguson, San Miguel, & Hartley, 2009; Sijtsema et al., 2010). Leeftijdgenoten spelen een prominente rol in het aanleren van antisociale of pro-sociale gedragingen (Graham & Bowling, 1995; Van Lieshout et al., 2001). Onderzoek van Wikström en Butterworth (2006) toont aan dat er een verhoogde kans op agressie en criminaliteit bestaat wanneer jeugdigen hun vrije tijd grotendeels doorbrengen met deviante peers. Mede van invloed op de omgang met antisociale leeftijdgenoten zijn bredere sociale factoren, waaronder buurtfactoren (Howell, 2003). In buurten waar armoede, een gebrek aan sociale cohesie en middelenmisbruik voorkomt, bestaat een verhoogd risico op de omgang met antisociale leeftijdgenoten (Vermeiren, 2011).

Resumerend is agressie een dynamisch concept waar meerdere risicofactoren aan ten grondslag kunnen liggen. Naast de urgentie van een passend leefklimaat binnen de instelling, spelen ook andere contextuele factoren, zoals de thuisomgeving een belangrijke rol bij de ontwikkeling van agressie. Hierna volgend zal een korte beschrijving worden gegeven van de instelling waar de huidige studie plaats vindt en zullen de onderzoeksvragen en hypotheses nader worden gespecificeerd.

(14)

14 1.5 Onderzoeksetting, onderzoeksvragen- en hypotheses

De huidige studie vindt plaats in het kader van het meerjaren onderzoek ‘Jij mag er zijn!’, dat uitgevoerd wordt binnen de leef- en behandelgroepen van Maashorst en Juzt Jeugd &

Opvoedhulp. De doelstelling van het meerjaren onderzoek is om een situatie te bereiken waarin teams van pedagogisch medewerkers en begeleidingsteam, de competenties, wil en houding hebben om al reflecterend en lerend met elkaar en collega’s uit andere

zorginstellingen voortdurend doelgericht te werken aan een open en positief klimaat. Hierbij ligt de focus op de individuele ontwikkelingsdoelen van kinderen en het tegemoet komen aan de individuele behoeften van de jeugdigen door het bieden van voldoende variatie (Juzt & Maashorst, 2012).

Binnen de residentiële groepen van Juzt en Maashorst is veelal sprake van complexe, verweven problematiek en forse gedragsproblemen waardoor het aantal agressie incidenten hoog is. De huidige studie draagt bij aan het verschaffen van inzicht in factoren die van invloed zijn op het ontstaan en in stand houden van agressie door het verband te onderzoeken tussen agressie en het leefklimaat bij 4 tot 15-jarigen in de residentiële jeugdzorg. De opzet van de studie is cross-sectioneel van aard. Zo kan er per specifieke ontwikkelingsfase in kaart worden gebracht welke factoren van invloed zijn op agressie. Het onderzoek vindt plaats aan de hand van de onderzoeksvraag: ‘In hoeverre is er sprake van samenhang tussen het

leefklimaat en de mate van agressie en op welke manier komt de agressie tot uiting tijdens verschillende ontwikkelingsstadia van jeugdigen in de leeftijd van 4 tot 15 jaar die verblijven in de residentiële jeugdzorg?’.

Er wordt verwacht dat een positief klimaat met zo min mogelijk repressie samenhangt met weinig tot geen agressie binnen de instelling en dat een gesloten klimaat gepaard gaat met een hoge mate van agressie (Van der Helm et al., 2012). Daarnaast worden verschillen

verwacht ten aanzien van agressie bij jongens en agressie bij meisjes. Tevens is de

verwachting dat er tussen het 5e en 8e levensjaar een afname waarneembaar is op het gebied van fysieke agressie en juist een toename op het gebied van verbale agressie vanaf het 4e levensjaar. Om tot een sluitend antwoord te komen op de onderzoeksvraag zal allereerst worden gekeken of er sprake is van agressie en op welke manier de agressie tot uiting komt, alvorens de samenhang tussen het leefklimaat en agressie te onderzoeken.

(15)

15

Methode

2.1 Steekproef

Voor deze studie is gebruik gemaakt van een dataset bestaande uit N = 82 jeugdigen,

waarvan N = 58 jongens en N = 24 meisjes. De dataset is tot stand gekomen in het kader van het meerjaren onderzoek ‘Jij mag er zijn!’ van Juzt jeugdzorg, dat betrekking heeft op het pedagogisch leefklimaat en alliantie in de residentiële jeugdzorg voor 4 tot 15 jarigen. De jeugdigen die in de dataset zijn opgenomen verbleven in 2012 in een residentiële behandel- of leefgroep van Juzt Jeugd & Opvoedhulp. De dataset bestaat uit twee verschillende

leeftijdsgroepen, te weten een groep 4 tot 8-jarigen en een groep 8 tot 15-jarigen. Dit

onderscheid is gemaakt in het licht van de ontwikkeling van het kind en de daarbij behorende cognitieve capaciteiten die vereist zijn om de vragenlijsten af te kunnen nemen.

Gezien het feit dat er drie meetmomenten hebben plaatsgevonden is voor het berekenen van de gemiddelde leeftijd per categorie, de eerste meting in april 2012 als

peildatum genomen. De gemiddelde leeftijd bij de categorie 4 tot 8- jarigen was M = 6.08, SD = 1.50 en de gemiddelde leeftijd bij de 8 tot 15- jarigen was M = 11.3, SD = 1.6. De

gemiddelde leeftijd van de meisjes in de categorie 4 tot 8-jarigen was M = 5.85, SD = 1.50. Voor de jongens gold in de categorie 4 tot 8- jaar een gemiddelde leeftijd van M = 6.17, SD = 1.53. In de categorie 8 tot 15-jarigen was de gemiddelde leeftijd van de meisjes M = 10.94, SD = 1.89. En in de categorie 8 tot 15-jarigen was de gemiddelde leeftijd van de jongens M = 11.49, SD = 1.38. Er zijn geen missing values.

2.2 Meetinstrumenten

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het Group Climate Instrument for Children (GCIC 8-15) om het leefklimaat in kaart te brengen. De GCIC is bestemd voor jeugdigen van 8 tot 15 jaar en bestaat uit een totaal van 14 items, waarvan 9 items corresponderen met de open- klimaat schaal en 5 items met de gesloten- klimaat schaal. De items worden gescoord op een 5-punts Likert schaal met antwoordmogelijkheden variërend van ‘Helemaal niet van

toepassing’ tot ‘Helemaal wel van toepassing’. De betrouwbaarheid van de GCIC is gemeten met behulp van Cronbach’s alpha (a) en Guttman’s Lambda ( λ2). Voor de open-

(16)

16 respectievelijk betrouwbaarheidsscores van a = .71 en λ2 = .69. Voor een weergave van de open en gesloten schaal met bijbehorende itemnummers en een voorbeelditem, zie tabel 1.

Tabel 1

Schalen GCIC 8-15, itemnummers per schaal, Cronbach’s a en Guttman’s λ2

Schaal Items α λ2 Voorbeelditem

Open klimaat 1, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13

.91 .92 ‘Ik kan naar de groepsleiding toe als ik hulp nodig heb’.

Gesloten klimaat 2, 3, 4, 6, 14 .71 .69 ‘Ik word gek van de drukte op de groep’.

Voor de doelgroep 4 tot 8- jarigen is gebruik gemaakt van een soortgelijk instrument om het leefklimaat te onderzoeken. Dit instrument bestaat uit een totaal van 20 items waarvan 11 items corresponderen met de open- klimaat schaal en 9 items met de gesloten- klimaat schaal. De antwoorden worden gegeven aan de hand van een 3-punts Likert Schaal met de

antwoordmogelijkheden ‘Waar’, ‘Beetje waar’ en ‘Niet waar’. Van dit instrument is de betrouwbaarheid getest (15 oktober, 2012) en op basis van een dataset met N = 116

respondenten zijn de volgende betrouwbaarheidscoëfficiënten gevonden: een betrouwbaarheid van a = .75 op de open- klimaat schaal en een betrouwbaarheid van a = .70 op de gesloten- klimaat schaal. Voor een volledige weergave van de gegevens zie tabel 2.

Tabel 2

Vragenlijst pedagogisch klimaat en alliantie 4 - 8 jaar

Schalen, itemnummers per schaal, Cronbach’s a en een voorbeelditem

Schaal Items α Voorbeelditem

Open klimaat 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 18, 20

.75 ‘Vind je het fijn op de groep?’

Gesloten klimaat 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19

.70 ‘Als je zeurt, krijg je dan je zin op de groep?’

Om zicht te krijgen op het al dan niet aanwezig zijn van agressie bij de jeugdige is gebruik gemaakt van dossieronderzoek. De informatie werd verkregen uit behandelplannen, kinder- psychiatrisch onderzoek en behandelevaluaties vanaf april 2013. Met behulp van een

(17)

17 scoringsschema (zie bijlage 1) is vastgesteld of er bij de jeugdige sprake is van

externaliserend gedrag. Vervolgens is er onderscheid aangebracht tussen fysieke agressie en verbale agressie en openlijke en heimelijke agressie. Op basis van bevindingen uit de

literatuur (Côte et al., 2007; Lange, Hoogendoorn, Wiederspahn & De Beurs, 1995; Loeber, Schmaling, 1985; Matthys, 2007) zijn voor elke vorm van agressie categorieën opgesteld welke zijn weergegeven in tabel 3.

Tabel 3

Onderverdeling agressie met bijbehorende categorieën zoals ondergebracht in het scoringsschema Vorm van

agressie

Fysieke agressie Verbale agressie Openlijke agressie Heimelijke agressie

Categorie 1 Schoppen 2 Slaan 3 Knijpen 4 Stompen 5 Vernielen van andermans spullen 6 Anders, namelijk 7 N.v.t. 1 Uitschelden 2 Vernederen 3 Pesten 4 Bedreigen 5 Anders, namelijk 6 N.v.t. 1 Schreeuwen 2 Eisen 3 Driftig zijn 4 Pesten 5 Bedreigen 6 Vechten 7 Anders, namelijk 8 N.v.t. 1 Vernielen 2 Liegen 3 Stelen 4 Brandstichten 5 Manipuleren 6 Anders, namelijk 7 N.v.t. 2.3 Procedure

In overeenstemming met Juzt Jeugd & Opvoedhulp is afgesproken dat de huidige studie uitgevoerd kon worden in het kader van het meerjaren onderzoek. Jeugdigen en medewerkers binnen de instellingen Juzt en Maashorst zijn allen face to face op de hoogte gebracht van het project. Deelname aan het project geschiedde op vrijwillige basis en gegevens van de

respondenten werden bij invoer in SPSS geanonimiseerd. De start van het project heeft plaatsgevonden in april 2012. Na de nulmeting is er in ieder team een startbijeenkomst gehouden met de pedagogisch medewerkers (PM’ers). Aan de hand hiervan hebben de PM’ers een actieplan opgesteld waar zij onder begeleiding van de teamleider, de

afdelingsmanager en de behandelcoördinator mee aan de slag zijn gegaan. Op verschillende momenten vanaf april 2012 is het leefklimaat in de instelling gemeten met behulp van de GCIC 8-15 en de vragenlijst voor het pedagogisch klimaat en alliantie 4-8 jaar. Inmiddels zijn er in totaal drie meetmomenten geweest T1 (april, 2012), T2 (okt, 2012) en T3 (april 2013) en

(18)

18 vindt de vierde meting momenteel (oktober, 2013) plaats.

De agressie informatie werd verzameld met behulp van een scoringsschema (zie bijlage 1). De onderzoekster heeft een overzichtslijst van de instelling gekregen waarop de jeugdigen waren vermeld die rond april 2013 in een leef- en behandelgroep verbleven en in het huidige leefklimaatonderzoek participeerden. De dossiers van alle jeugdigen op deze lijst werden ingezien om de informatie met betrekking tot agressie te verzamelen. De informatie werd verkregen uit behandelplannen, kinder- psychiatrisch onderzoek en behandelevaluaties vanaf april 2013. Voor rectificatie van gegevens werd in enkele gevallen gebruik gemaakt van de digitale dossieromgeving IJZA.

2.4 Analyses

Om de data te analyseren is gebruik gemaakt van het programma SPSS (IBM, SPSS statistics 21). Alle deelnemers (N = 82) uit het onderzoek zijn meegenomen in de data analyses. De onafhankelijke variabelen in de analyses zijn leeftijd, geslacht en het ervaren leefklimaat. De afhankelijke variabele is de vorm van agressie. In SPSS zijn verkennende en correlationele analyses uitgevoerd. Gepaarde t-toetsen zijn uitgevoerd om de verschillen tussen een open en gesloten leefklimaat op de verschillende meetmomenten in kaart te brengen. Binominale toetsen zijn uitgevoerd om verschillen in proporties tussen het wel of niet voorkomen van agressie bij jongens en bij meisjes te toetsen. Voorts zijn onafhankelijke t-toetsen gebruikt om te onderzoeken of er in het gebruik van agressie verschillen bestaan tussen jongens en

meisjes. Tot slot werd een gepaarde t-toets uitgevoerd om verschillen te onderzoeken tussen verbale en fysieke vormen van agressie gedurende de ontwikkeling van de jeugdige.

(19)

19

Resultaten

3.1 Verkennende analyses

Om te kunnen toetsen of er een relatie bestaat tussen het leefklimaat en agressie zijn allereerst verkennende analyses uitgevoerd voor de concepten leefklimaat en agressie. De gemiddelde scores op een open leefklimaat voor de groep 4-8 jarigen vielen op alle drie de meetmomenten hoger uit dan de gemiddelde scores op het gesloten leefklimaat. Bij de groep 8-15 jarigen waren de verschillen tussen de beoordeling van een open en een gesloten leefklimaat

minimaal en niet significant. Een repeated measures analyse bleek niet mogelijk in verband met een tekort aan afhankelijke meetmomenten en daardoor een gebrek aan power.

Leefklimaat 4 tot 8-jarigen

De jeugdigen van 4-8 jaar beoordeelden het open leefklimaat op de eerste meting (T0) met M = 2.58, SD = .26. Bij de tweede meting (T1) beoordeelden zij het open leefklimaat met M = 2.40, SD = .38. Het gemiddelde voor de derde meting (T2) was M = 2.48, SD = .41. En tot slot werd de totale schaal open leefklimaat door de 4-8 jarigen beoordeeld met M = 2.51, SD = .29. Voor de eerste meting (T0) gaven de 4-8 jarigen op het gesloten leefklimaat een

gemiddelde score aan van M = 1.87, SD = .54. Op de tweede meting (T1) beoordeelden zij het gesloten leefklimaat met een gemiddelde score van M = 1.87, SD = .54. Bij de derde meting werd het gesloten leefklimaat beoordeeld met M = 1.68, SD = .48. De totale schaal gesloten leefklimaat werd door de 4-8 jarigen beoordeeld met M = 1.73, SD = .43.

Gepaarde t-toetsen tussen een open en gesloten leefklimaat voor de afzonderlijke meetmomenten geven de volgende resultaten weer: op de eerste meting (T0) ligt de gemiddelde score op een open leefklimaat significant hoger dan de score die door de jeugdigen wordt toegekend aan een gesloten leefklimaat t (13) = 3.892, p = .001, eenzijdig. De tweede meting (T1) ligt de gemiddelde score op een open leefklimaat wederom hoger dan de gemiddelde score op een gesloten leefklimaat, het verschil is significant: t (12) = 3.316, p = .003, eenzijdig. Tot slot wordt ook bij de derde meting (T3) een significant verschil

gevonden tussen de beoordeling van een open en een gesloten leefklimaat: t (14) = 4.442, p = .001, eenzijdig.

(20)

20 8 tot 15-jarigen

De groep 8-15 jarigen beoordeelden het open leefklimaat op de eerste meting (T0) met een gemiddelde score van M = 3.51, SD = 1.12. Bij de tweede meting (T1) werd het open leefklimaat door deze groep beoordeeld met M = 3.65, SD = .81. Het gemiddelde voor de derde meting (T2) was M = 3.60, SD = .97. De totale gemiddelde score voor het open

leefklimaat bij de groep 8-15 jarigen lag op M = 3.45, SD = 1.08. De gesloten klimaat schaal werd door de groep 8-15 jarigen bij de eerste meting (T0) beoordeeld met M = 3.60, SD = .70. Bij de tweede meting was de score op het gesloten klimaat gemiddeld M = 3.43, SD = .63. Tijdens de derde meting werd het leefklimaat beoordeeld met M = 3.70, SD = .82. En tot slot werd de totale gesloten leefklimaat schaal door de groep 8-15 jarigen beoordeeld met een gemiddelde score van M = 3.43, SD = .79.

Gepaarde t-toetsen tussen een open en gesloten leefklimaat voor de afzonderlijke meetmomenten geven de volgende resultaten weer: op de eerste meting (T0) worden geen significante verschillen gevonden tussen een open en een gesloten leefklimaat. Bij de tweede meting (T1) wordt een negatieve correlatie gevonden tussen een open en een gesloten

leefklimaat (r = -.421, p = .008). Dit is een logisch resultaat, gezien de wezenlijke verschillen tussen een open leefklimaat en een repressief leefklimaat. Er is geen sprake van een

significant verschil tussen beiden. Ook bij de derde meting (T3) wordt er geen significant verschil gevonden tussen de beoordeling van de jeugdigen op een open leefklimaat en de beoordelingen op een gesloten leefklimaat.

Agressie

4 tot 8-jarigen

Bij de jongens in de categorie 4 tot 8-jarigen is er in 63% van de gevallen sprake van enige vorm van agressie. De onderverdeling met betrekking tot specifieke vormen van agressie bij jongens is als volgt: in totaal vertoont 69% van de jongens verbale agressie, 56% van de jongens vertonen fysieke agressie, eveneens 56% van de jongens laat openlijke agressie zien en tot slot wordt er in 31% van de gevallen gebruik gemaakt van heimelijke agressie bij de jongens in de leeftijdscategorie 4 tot 8-jarigen. Met behulp van een binominale toets is gekeken of de verschillen tussen de percentages, waarin wel of geen sprake is van agressie, significant zijn. Hieruit blijken zowel voor de totale agressieschaal als voor de specifieke vormen van agressie geen significante verschillen.

(21)

21

Tabel 4

Gemiddelden en standaarddeviaties van T0, T1 en T2 voor een open klimaat en een gesloten klimaat

Open klimaat Gesloten klimaat

N M SD N M SD 4-8 jarigen T0 14 2.58 .26 14 1.87 .54 T1 13 2.40 .38 14 1.87 .31 T2 15 2.48 .41 15 1.68 .48 Totaal 29 2.52 .29 29 1.73 .43 8-15 jarigen T0 18 3.51 1.12 18 3.60 .70 T1 39 3.65 .81 41 3.43 .63 T2 22 3.60 .97 21 3.70 .82 Totaal 52 3.45 1.08 52 3.43 .79

Opmerking. N = aantal respondenten, M = gemiddelde score, SD = standaard deviatie, T0 = eerste meting, T1 = tweede meting en T2 = derde meting.

Dit houdt in dat er verhoudingsgewijs evenveel gevallen zijn waarin agressie voorkomt bij jongens van 4 tot 8 jaar, als gevallen waarin dit niet het geval is.

Bij de meisjes in de categorie 4 tot 8-jarigen is het percentage dat gebruik maakt van enige vorm van agressie gelijk aan 50%. Wanneer gekeken wordt naar specifieke vormen van agressie is de verdeling als volgt: in 50% van de gevallen is er sprake van verbale agressie, bij 63% van de meisjes is sprake van fysieke agressie, eveneens een percentage van 63% gebruikt openlijke agressie en in 75% van de gevallen is er sprake van heimelijke agressie. Met behulp van een binomiale toets is gekeken of de verschillen tussen de percentages, waarin wel of geen sprake is van agressie, significant zijn. Hieruit blijken zowel voor de totale

agressieschaal als voor de specifieke vormen van agressie geen significante verschillen. Dit houdt in dat er net als bij de jongens, ook bij meisjes in de leeftijdscategorie 4 tot 8-jarigen verhoudingsgewijs evenveel gevallen zijn waarin agressie voorkomt, als gevallen waarin dit niet het geval is.

Wanneer er een onafhankelijke t-toets wordt uitgevoerd om de verschillen tussen jongens en meisjes van 4 tot 8 jaar te toetsen, worden er zowel op de totale agressieschaal als voor de specifieke vormen van agressie geen significante verschillen waargenomen tussen jongens en meisjes van 4 tot 8 jaar.

(22)

22 8 tot 15-jarigen

Bij de jongens in de categorie 8 tot 15-jarigen is er in 89% van de gevallen sprake van enige vorm van agressie. Uiteengezet per specifieke vorm van agressie zijn de resultaten voor de jongens als volgt: in 25% van de gevallen is er sprake van verbale agressie, bij 78% van de jongens is er sprake van fysieke agressie, een percentage van 47% maakt gebruik van openlijke agressie en tot slot gebruikt 28% van de jongens heimelijke agressie. Met behulp van een binominale toets is gekeken of de verschillen tussen de percentages, waarin wel of geen sprake is van agressie, significant zijn. Hierbij werd een significant verschil gevonden voor de totale agressie (p = .001), verbale agressie (p = .004), fysieke agressie (p = .001) en heimelijke agressie (p = .011). Verhoudingsgewijs is er bij de groep 8 tot 15-jarigen in hoge mate sprake van enige vorm van agressie en ligt het percentage jongens dat fysieke agressie gebruikt substantieel hoger dan het percentage dat geen fysieke agressie inzet. De resultaten voor verbale en heimelijke agressie waren juist tegengesteld, relatief gezien zijn er meer jongens die geen verbale dan wel heimelijke agressie inzetten, dan jongens binnen de instelling die wel gebruik maken van verbale en heimelijke vormen van agressie.

Bij de meisjes in de categorie 8 tot 15-jarigen is er in 81% van de gevallen sprake van enige vorm van agressie. Specifiek gekeken per uitingsvorm van agressie is de verdeling bij meisjes als volgt: in 56% van de gevallen is er sprake van verbale agressie, bij eveneens 56% van de meisjes is er sprake van fysiek agressief gedrag, een totaal van 63% van de meisjes maakt gebruik van openlijke agressie en tot slot vertoont 25% van de meisjes heimelijke agressie. Met behulp van een binominale toets is gekeken of de verschillen tussen de meisjes die wel gebruik maken van vormen van agressie en meisjes die geen gebruik maken van enige vorm van agressie significant zijn. Resultaten tonen een significant verschil aan bij meisjes op de totale agressieschaal (p = .021). Dit houdt in dat er verhoudingsgewijs meer meisjes zijn die gebruik maken van enige vorm van agressie ten opzichte van het aantal meisjes van 8 tot 15 jaar dat geen agressie gebruikt binnen de instelling.

Wanneer er een onafhankelijke t-toets wordt uitgevoerd om de verschillen tussen jongens en meisjes van 8 tot 15 jaar te toetsen, wordt er een significant resultaat gevonden op het gebied van verbale agressie: t (50) = -2.250, p = .015, eenzijdig. Het gemiddelde bij meisjes voor het vertonen van verbale agressie ligt bij deze leeftijdsgroep aanzienlijk hoger dan het gemiddelde aantal jongens dat verbale agressie gebruikt. Het verschil tussen jongens en meisjes voor het gebruik van fysieke agressie en het verschil tussen jongens en meisjes op de beoordeling van een open leefklimaat is net niet significant.

(23)

23 3.2 Correlationele analyses

Samenhang tussen het leefklimaat en de mate van agressie (hypothese 1)

Met behulp van een Pearson’s correlatiecoëfficiënt is getoetst of er samenhang te vinden is tussen de kwaliteit van het leefklimaat en de totale agressie bij 4 tot 8-jarigen en 8 tot 15-jarigen. Gezien de verwachting dat een positief leefklimaat met zo min mogelijk repressie, samenhangt met weinig tot geen agressie binnen de instelling en dat een gesloten klimaat gepaard gaat met een hoge mate van agressie, zijn de correlaties eenzijdig getoetst. Bij de leeftijdsgroep 4 tot 8-jarigen werd een negatief verband gevonden tussen een open leefklimaat en een gesloten leefklimaat (r = -.355, p < .05, zie tabel 6). Daarnaast werd een significant verband gevonden tussen een gesloten leefklimaat en de totale agressie schaal (r = .576, p < .01). In tegenstelling tot de verwachting werd bij de leeftijdsgroep 8 tot 15-jarigen geen significant verband gevonden tussen het leefklimaat en agressie.

Samenhang tussen het leefklimaat en specifieke vormen van agressie

Om de samenhang tussen het leefklimaat en agressie nader te specificeren is met behulp van Pearson’s correlatiecoëfficiënt tevens getoetst of er een verband is tussen het leefklimaat en de categorieën verbale, fysieke, openlijke en heimelijke agressie. In de leeftijdscategorie 4 tot 8 jaar werd een negatief significant verband gevonden tussen een open leefklimaat en verbale agressie (r = -.349, p < .05). Eveneens significante relaties werden gevonden tussen een gesloten leefklimaat en fysieke (r = .398, p < .05), openlijke (r = .420, p < .05) en heimelijke agressie (r = .476, p < .01). Tevens werd er een significant verband gevonden tussen fysieke agressie en openlijke agressie (r = .667, p < .01). Daarnaast werd een significant verband gevonden tussen fysieke agressie en heimelijke agressie (r = .458, p < .05). En tot slot bleken fysieke agressie (r = .430, p < .05) en openlijke agressie (r = .602, p < .01) significant samen te hangen met verbale agressie.

Bij de leeftijdsgroep 8 tot 15-jarigen werd enkel een significant verband gevonden tussen fysieke agressie en verbale agressie (r = .285, p < .05). Voor het volledige overzicht zie tabel 7.

Verschillen tussen agressie bij jongens en agressie bij meisjes (hypothese 2) 4 tot 8-jarigen

(24)

24 Tabel 6

Correlaties tussen het leefklimaat en de totale agressie

Open leefklimaat Gesloten leefklimaat Totale agressie 4 tot 8-jarigen Open leefklimaat - - - Gesloten leefklimaat -.355* - - Totale agressie -.284 .576** - 9 tot 15-jarigen Open leefklimaat - - - Gesloten leefklimaat .058 - - Totale agressie -.030 -.172 - Opmerking. *p < .05, **p < .01

uitgevoerd. Tevens zijn de Pearson correlatiecoëfficiënten per geslachtsgroep afzonderlijk bekeken. Bij de jongens in de leeftijdsgroep 4 tot 8-jarigen werd een significant verband gevonden tussen een gesloten leefklimaat en fysieke agressie (r = .481, p < .05) en een gesloten leefklimaat en openlijke agressie (r = .544, p < .05). Daarnaast hing openlijke agressie significant samen met zowel verbale agressie (r = .595, p < .01) als fysieke agressie (r = .746, p < .01). Tot slot werd er bij de jongens van 4 tot 8 jaar een significant verband gevonden tussen fysieke en heimelijke agressie (r = .595, p < .01).

Bij de meisjes van 4 tot 8 jaar werd een significant verband gevonden tussen een open en een gesloten leefklimaat (r = -.722, p < .05). Daarnaast werd een negatief significant verband gevonden tussen een open leefklimaat en heimelijke agressie (r = -.631, p < .05). Eveneens een significant verband werd gevonden tussen een gesloten leefklimaat en heimelijke agressie (r = .834, p < .01). En tot slot correleerden zowel fysieke agressie (r = .775, p < .05) als openlijke agressie (r = .775, p < .05) significant met verbale agressie.

8 tot 15-jarigen

In de leeftijdscategorie 8 tot 15 jarigen werd bij de jongens enkel een significant verband gevonden tussen verbale en fysieke agressie (r = .309, p < .05).

Bij de meisjes was er een significant verband tussen een open leefklimaat en fysieke agressie (r = .538, p < .05). Verder correleerde verbale agressie bij meisjes met fysieke agressie (r = .492, p < .05). En ook openlijke agressie en heimelijke agressie correleerden bij meisjes van 8 tot 15 jaar significant met elkaar (r = .447, p < .05).

(25)

25 Afname op het gebied van fysieke agressie tussen het 5e en 8e levensjaar en juist een toename op het gebied van verbale agressie vanaf het 4e levensjaar (hypothese 3)

4 tot 8-jarigen

Om te toetsen of er een verschil is tussen fysieke agressie en verbale agressie op basis van leeftijd, is bij de doelgroep 4 tot 8-jarigen een gepaarde t-toets uitgevoerd. Uit deze toets is een significante correlatie gebleken tussen fysieke agressie en verbale agressie (r = .430, p = .036). Dit wil zeggen dat een hoge mate van verbale agressie bij jeugdigen in de huidige studie, gepaard gaat met een hoge mate van fysieke agressie. De gemiddelden van verbale agressie en fysieke agressie voor de groep 4 tot 8-jarigen waren respectievelijk M = .63, SD = .50 en M = .50, SD = .51. Het verschil tussen de verbale en fysieke agressie was niet

significant: t (23) = 1.141, p = .133, eenzijdig.

8 tot 15-jarigen

Bij de groep 8 tot 15-jarigen is eveneens een gepaarde t-toets uitgevoerd om het verschil te onderzoeken tussen verbale en fysieke agressie. Uit de gepaarde t-toets is een significante Tabel 7

Correlaties tussen het leefklimaat en specifieke vormen van agressie Open leefklimaat Gesloten leefklimaat Verbale agressie Fysieke agressie Openlijke agressie Heimelijke agressie 4 tot 8-jarigen Open leefklimaat - - - - Gesloten leefklimaat -.368* - - - - - Verbale agressie -.349* .223 - - - - Fysieke agressie -.107 .398* .430* - - - Openlijke agressie -.208 .420* .602** .667** - - Heimelijke agressie -.200 .476** .071 .458* .275 - 8 tot 15-jarigen Open leefklimaat - - - - Gesloten leefklimaat .058 - - - - - Verbale agressie -.205 .052 - - - - Fysieke agressie .182 -.189 .285* - - - Openlijke agressie -.154 -.008 .053 .067 - - Heimelijke agressie -.011 .031 .105 .099 .150 - Opmerking. *p < .05, **p < .01

(26)

26 relatie gebleken tussen verbale en fysieke agressie bij 8 tot 15-jarigen (r = .285, p = .041). Dit wil zeggen dat een hoge mate van verbale agressie bij jeugdigen in de huidige studie, gepaard gaat met een hoge mate van fysieke agressie. Het gemiddelde van verbale agressie lag bij de groep 8 tot 15-jarigen een stuk hoger dan het gemiddelde van fysieke agressie, respectievelijk M = .65, SD = .48 en M = .29, SD = .46. Het verschil tussen beiden is dan ook significant: t (51) = 4.696, p = .001, eenzijdig.

(27)

27

Discussie

Deze studie is cross-sectioneel van opzet met als doel om eerste stappen te zetten in

longitudinaal onderzoek aangaande agressie in de residentiële jeugdzorg bij jeugdigen in de leeftijd van 4 tot 15 jaar. Vernieuwend aan deze studie is dat de reeds uit literatuur bekende samenhang tussen het leefklimaat en agressie is onderzocht bij de populatie jeugdigen onder de 16 jaar. De verwachting op basis van eerder onderzoek was dat een positief leefklimaat met zo min mogelijk repressie, samenhing met weinig tot geen agressie binnen de instelling en dat een gesloten klimaat gepaard zou gaan met een hoge mate van agressie. De huidige studie bevestigt deze relatie tussen het leefklimaat en agressie bij jeugdigen van 4 tot 8 jaar. Een opvallend resultaat echter, is dat dit verband bij de leeftijdsgroep 8 tot 15-jarigen uitblijft. Verschillen tussen uitingsvormen van agressie zoals verbale, fysieke, openlijke en heimelijke agressie werden gevonden tussen jongens en meisjes. Volgens de verwachting bleek een hoog percentage meisjes van 4 tot 8 jaar indirecte vormen van agressie, zoals heimelijke agressie, in te zetten. Echter, gezien het beperkte aantal jeugdigen in deze

onderzoeksgroep was er een gebrek aan power en is er geen significant verschil gevonden ten opzichte van heimelijke agressie bij jongens van 4 tot 8 jaar. Verschillen tussen jongens en meisjes van 8 tot 15 jaar in het vertonen van verbale agressie bleken wel significant. Meisjes in de huidige onderzoekspopulatie vertonen aanzienlijk meer verbale agressie dan jongens in diezelfde leeftijdscategorie.

Daarnaast bleek de leeftijd van de jeugdige voorspellend voor verschillen tussen fysieke en verbale agressie. Op basis van de literatuur werd verwacht dat er tussen het 5e en 8e levensjaar een afname te zien zou zijn op het gebied van fysieke agressie en dat er vanaf deze leeftijd juist een toename geconstateerd zou worden in het vertonen van verbale agressie (Junger, Junger-Tas, & Feder, 2008; Nagin & Tremblay, 1999). Jeugdigen in de leeftijd van 8 tot 15 jaar blijken aanzienlijk meer verbale agressie te gebruiken dan fysieke agressie. In de leeftijdscategorie 4 tot 8-jarigen is er geen aantoonbaar significant verschil tussen beide uitingsvormen. Hieruit lijkt met enige voorzichtigheid te concluderen dat vanaf 8-jarige leeftijd de verbale agressie bij de huidige onderzoekspopulatie toeneemt. Desondanks is het percentage dat fysieke agressie inzet, bij beide leeftijdsgroepen bovengemiddeld en valt daarom moeilijk te zeggen of zij de fysieke agressie vanaf 8-jarige leeftijd ook beter kunnen beheersen.

(28)

28 en agressie bij de groep 8 tot 15-jarigen kunnen wellicht gevonden worden in individuele factoren en contextuele factoren die een rol spelen. Gezien het gegeven dat vroegkinderlijke agressie een belangrijke risicofactor is voor agressie in de adolescentie en jongvolwassenheid (Junger, 2003; Junger, Junger-Tas, & Feder, 2008; Lösel & Farrington, 2012; Verhulst, 2001), is het goed mogelijk dat de ‘kritieke’ periode in de ontwikkeling van agressie al heeft

plaatsgevonden bij jeugdigen in de leeftijd van 8 tot 15 jaar. Zowel de ontwikkeling van agressie als van eventuele psychopathologie, in de vorm van een gehechtheidsstoornis dan wel gedragsstoornis, is bij deze leeftijdsgroep wellicht al in een verder stadium. Hierdoor wordt de invloed van contextuele factoren mogelijkerwijs geminimaliseerd.

Een contextuele verklaring voor het uitblijven van het verband tussen het leefklimaat en agressie bij de doelgroep 8 tot 15 jarigen kan eventueel liggen in de rol van ouders, mentor en leeftijdsgenoten op deze leeftijd. Op basis van de literatuur is gebleken dat leeftijdsgenoten een prominente rol spelen in het aanleren van prosociale of antisociale gedragingen (Graham & Bowling, 1995; Van Lieshout et al., 2001). Gezien de jeugdigen met elkaar in een leef- en of behandelgroep verblijven, is het aannemelijk dat zij elkaar op positieve dan wel negatieve wijze beïnvloeden (Ferguson, San Miguel, & Hartley; Sijtsema et al., 2010). Wellicht is de jeugdige in deze leeftijdsfase in mindere mate afhankelijk van ouders en/ of mentor en wordt er door de jeugdige meer belang gehecht aan de mening van peers.

Methodologisch zou er sprake kunnen zijn van een ‘plafondeffect’ bij de groep 8 tot 15-jarigen, in verband met de hoge mate van agressie en de complexe problematiek binnen de onderzoekspopulatie. De resultaten tonen namelijk aan dat het aantal jeugdigen dat enige vorm van agressie gebruikt in deze leeftijdsgroep, substantieel hoger ligt dan het aantal jeugdigen dat geen gebruik maakt van agressie. Ook onderrapportage door medewerkers op het gebied van agressie zou aan de orde kunnen zijn. Wanneer de medewerkers dagelijks in contact staan met deze heftige en complexe doelgroep, bekijken zij de populatie wellicht vanuit een ander perspectief, waardoor hun toetsingskader minder objectief zou kunnen zijn (Luck, Jackson, & Usher, 2008).

Uit eerder onderzoek blijkt eveneens dat zelfrapportage bij jeugdigen met gedragsproblemen, geen valide gegevens oplevert met betrekking tot agressie (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers, 2007). Vanwege mogelijke beperkingen met betrekking tot het zelfbeeld en het inschatten van probleemsituaties is het aannemelijk dat de resultaten met betrekking tot de leefklimaatscores in beide leeftijdsgroepen hierdoor zijn beïnvloed. Voorts kunnen de antwoorden van de jeugdigen met betrekking tot het leefklimaat onder

(29)

29 invloed van medewerkers zijn gegeven. Gezien de vragenlijsten door PM’ers zijn afgenomen is het goed mogelijk dat de jeugdigen in het geven van hun respons niet geheel eerlijk zijn geweest omdat zij in dusdanige mate afhankelijk zijn van de medewerkers binnen de

instelling. Ook de cognitie en het egocentrisme van kinderen op jonge leeftijd hebben wellicht een rol gespeeld in de rapportage en beleving van het leefklimaat (Ruck, Abramovitch, & Keating, 1998).

Een opvallend resultaat is het significant aantal meisjes in de leeftijdscategorie 8 tot 15-jarigen dat enige vorm van agressie vertoont. Dit aantal ligt aanzienlijk hoger dan het aantal meisjes in de instelling dat geen gebruik maakt van agressie. Deze resultaten zijn mogelijk te verklaren middels het ‘treshold’- effect, zoals reeds aangehaald in de literatuur (Loeber & Keenan, 1994). Het is goed mogelijk dat de meisjes in de instelling aan zoveel risicofactoren zijn blootgesteld dat zij uiteindelijk ernstigere vormen van agressie zijn gaan gebruiken en dat deze vormen van agressie langdurig zullen aanhouden. Het in de literatuur aangehaalde verschil tussen directe vormen van agressie bij jongens en indirecte vormen van agressie bij meisjes (Côte et al., 2007), vervaagt wellicht door de exclusiviteit van de

doelgroep meisjes die verblijven in de residentiële jeugdzorg.

Wanneer gekeken wordt naar de effecten van het leefklimaat bij jongens en bij meisjes is voor jongens een gesloten leefklimaat voorspellend voor het vertonen van fysieke en

openlijke agressie. Bij meisjes van 4 tot 8 jaar is het leefklimaat bepalend voor het wel of niet vertonen van heimelijke agressie. In een open leefklimaat vertonen meisjes minder heimelijke agressie en een gesloten leefklimaat resulteert voor meisjes van 4 tot 8 jaar juist in meer heimelijke agressie. Deze bevinding is overeenkomstig aan de verwachting. Een opmerkelijk verband bij meisjes van 8 tot 15 jaar werd gevonden tussen een open leefklimaat en fysieke agressie. Wellicht biedt ook hier de verklaring van het ‘treshold’- effect uitsluitsel. Eventuele nevenproblematiek of comorbide stoornissen bij meisjes (Vermeiren, 2011) zouden ook van invloed kunnen zijn op het gevonden resultaat.

Ondanks de gevonden resultaten met betrekking tot de toename van verbale agressie gedurende de ontwikkeling van de jeugdige, werd geen afname geconstateerd gedurende de ontwikkeling in fysieke agressie. In verband met de complexe problematiek kan het zijn dat de jeugdigen in de huidige studie de fysieke agressie op latere leeftijd leren beheersen, of dat zij toebehoren aan de groep met externaliserend probleemgedrag dat ook op hoog niveau blijft gedurende de ontwikkeling van kind tot volwassene (Tremblay, 2000).

(30)

30 waardevol geweest om agressie te organiseren in gradaties van ernst. Op deze manier was de veronderstelling van het werken met een groep waar sprake is van hoog externaliserend gedrag, ook toetsbaar geweest. Het concept agressie had verder nog aangevuld kunnen worden met informatie vergaard uit het incidentregistratiesysteem waar Juzt mee werkt om een completer beeld te krijgen van ‘hoe’ en vooral ‘hoe vaak’ de agressie tot uiting komt. De huidige studie heeft vooralsnog alleen gedifferentieerd in het wel of niet voorkomen van agressie en specifieke categorieën van agressie uiteengezet. Daarnaast was er in de huidige studie sprake van een relatief kleine onderzoekspopulatie. Met name bij de groep 4 tot 8-jarigen kan dit een verklaring zijn voor het uitblijven van significante resultaten en is de generaliseerbaarheid van de resultaten beperkt. Tot slot was het van toegevoegde waarde geweest wanneer de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid getoetst was voorafgaand aan de toepassing van het scoreschema in het dossieronderzoek, om verschillen in rapportage tussen beoordelaars uit te sluiten.

De huidige studie biedt evenzeer ook perspectieven. Eerste aanwijzingen voor de essentiële invloed van het leefklimaat op agressie bij de jonge en kwetsbare leeftijdsgroep 4 tot 8-jarigen werden gevonden. De leefsituatie op de groep, de opvoeding en verzorging van de jeugdige binnen de instelling en de relatie tussen de jeugdige en groepsleiding zijn voor kinderen in de basisschoolleeftijd cruciaal om zich adequaat te kunnen ontwikkelen. Temeer blijkt dat een positief en open leefklimaat een afname van agressie bewerkstelligt. Dat de resultaten gevonden werden bij deze jonge doelgroep is uniek, en bevestigt de noodzaak om vroegtijdig in te spelen op de behoeftes van de jeugdige. Latere gedragsproblemen en problemen op het gebied van criminaliteit, kunnen hierdoor wellicht worden voorkomen ofwel worden verminderd. Tevens werden in de huidige studie verschillen gevonden voor agressie bij jongens en bij meisjes. Daarnaast bleek de leeftijd van de jeugdige voorspellend voor verschillen tussen fysieke en verbale agressie.

Deze studie biedt aanknopingspunten voor vervolgonderzoek naar agressie in de residentiële jeugdzorg. Gezien het duidelijke verschil tussen de twee leeftijdsgroepen is het aan te raden een ‘second opinion’ uit te voeren naar de leeftijdsgroep 8 tot 15 jaar en beide datasets verder aan te vullen met respondenten. Vervolgonderzoek dient zich te richten op specifieke factoren die, naast het leefklimaat, voor deze jonge kwetsbare doelgroep van toepassing kunnen zijn in de ontwikkeling van agressie om nog meer informatie te vergaren inzake de behoeftes van de jeugdige in diens ontwikkeling. Grove lijnen zijn uitgezet voor longitudinaal onderzoek naar het leefklimaat en agressie per specifieke ontwikkelingsfase van

(31)

31 de jeugdige. Op basis van deze studie kan in vervolgonderzoek informatie worden verzameld met betrekking tot agressie op drie verschillende momenten en kan op longitudinaal niveau een vergelijking tussen agressie en het leefklimaat plaatsvinden. Zodoende kunnen

hulpverleners nog beter inspelen op behoeftes van de jeugdige per specifieke

ontwikkelingsfase en kan een evenwichtiger beeld worden geschetst van de samenhang tussen het leefklimaat en agressie voor de doelgroep 4 tot 15-jarigen in de residentiële jeugdzorg.

(32)

32

Referenties

American Psychological Association (2010). Publication Manual of the American Psychological Association. Washington: American Psychological Association. Archer, J., & Coyne, S. (2005). An integrated review of indirect, relational, and social aggression. Personality and Social Psychology Review, 3, 212 – 230.

Bartelink, C. (2011). Uithuisplaatsing: Wat werkt? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJI). Björkqvist, K. (1994). Sex differences in physical, verbal and indirect aggression: a review of recent research. Plenum Publishing Corporation, 30, 177-188.

Boendermaker, L., Van Rooijen, K., & Berg, T. (2012). Residentiële Jeugdzorg: Wat Werkt? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJI).

Boendermaker, L., & Ince, D. (2012). Wat werkt bij de behandeling van jongeren met gedragsstoornissen? In C. Forder, W. Duijst, & A. Wolthuis (Eds.), Kindvriendelijke opsluiting, gesloten plaatsing van jeugdigen in het licht van de mensenrechten (219- 234). Leiden: Stichting NJCM-Boekerij.

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2012). SPSS for psychologists (5th edition). New York: Palgrave Macmillan.

Breuk, R.E., Clauser, C.A.C., Stams, G.J.J.M., Slot, N.W., & Dorelijers, T.A.H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent-child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 761-771.

Bruning, M.R. (2001). Rechtvaardiging van kinderbescherming. Naar een nieuw

maatregelenpakket na honderd jaar kinderbescherming (dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam). Deventer: Kluwer Rechtswetenschappelijke Publicaties.

Carneiro, P., & Heckman, J.J. (2003). Human capital policy. Bonn: Institute for the Study of Labor.

Caspi. A. (1993). Why maladaptive behaviors persist: sources of continuity and change across the life course. In Studying lives through time (343-376). Washington: American Psychological Association.

Chance, S., Dickson, D., Bennett, P.M., & Stone, S. (2010). How fundamental changes in residential care can improve the ways we help children and families. Residential Treatment for Children & Youth, 27, 127-148. doi: 10.1080/08865711003738522 Clough, R., Bullock, R., & Ward, A. (2006). What Works in Residential Care: A review of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze gespreksmethode is ontwikkeld om die barrières te overwinnen en patiënten te stimuleren om hun ervaringskennis, behoeften en verwachtingen naar voren te brengen die relevant

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

Divergent Quiescent Transition Systems (DQTSs) are labelled transition sys- tems that model quiescence, i.e., the absence of outputs or internal transitions, via a special

By utilizing the F-PEC and relating it to six different financial indicators, the authors sought to answer the research question: Which effect does the

Segments: Variable that shows 4 different segments of beer: Premium, Non-Premium, Imported, Light.. In the data set the variable is reported as nest1 Price interaction: Interaction

The results observed during in vivo experiments are very well explained by the developed contact and friction model, which predicts the friction as a function of product

Nevertheless, the effectiveness of measures for copyright enforcement and prevention of further infringement of the same kind seems to come first in German case law as the BGH has

ColoPulse tablets in inflammatory bowel disease: Formulation, potential application and evaluation1.