• No results found

De activistische luilak : een kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen slacktivisme en politiek engagement

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De activistische luilak : een kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen slacktivisme en politiek engagement"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De activistische luilak

Een kwantitatief onderzoek naar de

relatie tussen slacktivisme en politiek

engagement

Felix Cornelissen – 6089941 – felixcornelissen@gmail.com Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Scriptiegroep: Conflict Studies

Begeleider: Anne de Jong Tweede lezer: Martijn Dekker 23-06-2014

Woorden: 13727

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

(2)
(3)

Dankwoord

Vol trots presenteer ik hierbij mijn afstudeerscriptie van de bacheloropleiding Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om enkele mensen te bedanken, zonder wie deze afgeronde scriptie niet mogelijk zou zijn geweest. In februari 2014 brak ik mijn been, waardoor ik lange tijd rust heb moeten houden en veel hulp nodig heb gehad bij alledaagse dingen. Ik wil hierbij mijn vrienden, familie, collega’s en mijn vriendin bedanken voor de niet-aflatende steun gedurende deze moeilijke periode. Ik kan oprecht zeggen dat ik het zonder deze mensen niet had gered. Met het oog op de scriptie wil ik ook de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen in het algemeen en mijn scriptiebegeleider Anne de Jong in het bijzonder, bedanken voor alle coulance en snelle feedback die ik heb mogen ontvangen. Tot slot nog een dankwoord aan de Methodologiewinkel, een team van studenten binnen de UvA dat mij van advies heeft voorzien over het statistische gedeelte van mijn scriptie. Dankzij al deze mensen is het gelukt om de scriptie die u voor zich heeft te realiseren. Ik hoop dat u hem met plezier zult lezen.

Amsterdam, juni 2014 Felix Cornelissen

(4)

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen slacktivisme (online activisme zonder enige politieke of sociale impact) en politiek engagement. Op basis van de wetenschappelijke literatuur over sociale bewegingen, internet en activisme, en slacktivisme is een aantal hypothesen geformuleerd over de verschillen in politiek engagement tussen slacktivisten en niet-slacktivisten en de mechanismen die hieraan ten grondslag liggen.

Ter verzameling van data zijn digitale enquêtes afgenomen onder Facebookgebruikers in Nederland. Deze enquêtes bevatten een afbeelding van de Facebookpagina van het Wereld Natuur Fonds met de mogelijkheid om deze ‘leuk te vinden’, gevolgd door verschillende vragen met betrekking tot de politieke attitudes van de respondenten. Het afnemen van de enquêtes heeft geresulteerd in een dataset van 121 respondenten. Deze dataset is geanalyseerd met behulp van het programma IBM SPSS Statistics. Met behulp van logistische regressieanalyses is getoetst in hoeverre de variabelen van politiek engagement samenhangen met de beslissing om de Facebookpagina al dan niet leuk te vinden. Daarnaast zijn one-sample t-toetsen uitgevoerd om te toetsen in hoeverre impressiemanagement, cognitieve dissonantie en morele balans een rol spelen in de beslissingen van de respondenten.

De conclusie van dit onderzoek is dat de negatieve tendens in de wetenschappelijke literatuur ten aanzien van slacktivisme niet volledig gerechtvaardigd is. Slacktivisme hangt samen met de opvolgende keuze om een donatie te doen aan een gerelateerde goede doelenorganisatie. Daarnaast is er geen significant verschil wat betreft politiek engagement tussen de respondenten die deelnemen aan openbaar slacktivisme en de respondenten die dit niet doen. De mechanismen die achter keuzes van slacktivisten zouden liggen, worden slechts gedeeltelijk weerspiegeld door de data. Diepgaander onderzoek lijkt dan ook noodzakelijk om de relatie tussen slacktivisme en politiek engagement volledig bloot te leggen.

(5)

Inhoudsopgave

DANKWOORD ... I SAMENVATTING ... II LIJST VAN AFKORTINGEN ... V LIJST VAN TABELLEN ... V

INTRODUCTIE ... 1

INLEIDING ... 1

DOELSTELLING ... 2

WETENSCHAPPELIJKE EN MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE ... 2

INTERDISCIPLINARITEIT ... 4 HOOFDSTUKINDELING ... 4 1 METHODOLOGIE ... 5 1.1ONDERZOEKSONTWERP ... 5 1.2HYPOTHESEN ... 5 1.3OPERATIONALISERING ... 7

1.4BETROUWBAARHEID, VALIDITEIT EN REPLICATIE ... 8

1.5POPULATIE EN STEEKPROEF ... 8

1.6VERANTWOORDING ANALYSES... 8

1.7ETHIEK ... 9

2 SOCIALE BEWEGINGEN ... 10

2.1COLLECTIEVE ACTIE ... 10

2.2KENMERKEN VAN SOCIALE BEWEGINGEN ... 10

2.3WEBER-MICHELS: INSTITUTIONALISERING ... 12

2.4KLASSIEKE BENADERINGEN ... 12 2.5RESOURCE MOBILIZATION... 13 2.6NEW SOCIAL MOVEMENTS ... 14 DEELCONCLUSIE ... 15 3 INTERNET EN ACTIVISME ... 16 3.1INLEIDING ... 16

3.2KOSTEN VAN PARTICIPATIE... 18

3.3TOEGANG TOT INFORMATIE ... 18

3.4VERANDERING IN ATTITUDES ... 19

3.5POLITIEKE MOBILISERING ... 20 iii

(6)

DEELCONCLUSIE ... 21

4 VISIES OP SLACKTIVISME ... 22

4.1KRITIEK ... 22

4.2MOGELIJKHEDEN ... 24

DEELCONCLUSIE ... 25

5 SLACKTIVISME: THEORIE EN PRAKTIJK ... 26

5.1MORELE BALANS ... 26

5.2COGNITIEVE DISSONANTIE ... 27

5.3IMPRESSIEMANAGEMENT ... 27

5.4OPENBAAR VERSUS PUBLIEK ... 28

5.5GERELATEERD VERSUS ONGERELATEERD ... 29

DEELCONCLUSIE ... 30

6 RESULTATEN ... 31

6.1MANIPULATIE VAN DE DATA ... 31

6.2BESCHRIJVING VAN DE DATA ... 31

6.3ANALYSE VAN DE DATA ... 32

CONCLUSIE ... 39

BEANTWOORDING HOOFD- EN DEELVRAGEN ... 39

DISCUSSIE ... 41 VERVOLGONDERZOEK ... 41 REFLECTIE ... 42 BIBLIOGRAFIE ... 44 BIJLAGE ... 50 VRAGENLIJST ... 50

MANIPULATIE VAN DE DATA ... 58

SPSSOUTPUT ... 61

De afbeelding op de voorpagina is een bewerkte versie van de afbeelding bij het artikel van Carothers (2012)

(7)

Lijst van afkortingen

Afkorting Betekenis

IBM International Business Machines Corporation

PVV Partij van de Vrijheid

SPSS Statistical Package for the Social Sciences

WNF Wereld Natuur Fonds

Lijst van tabellen

Naam Beschrijving Paginanummer

Tabel 1 Slacktivisme en politieke betrokkenheid 33 Tabel 2 Slacktivisme en politieke activiteit 34 Tabel 3 Slacktivisme en politieke competenties 35

Tabel 4 Slacktivisme en donaties 36

(8)

Introductie

Inleiding

Slacktivism1 is een term die sinds begin 2014 ook in Nederland in opkomst is (Pruis, 2014).

Deze term, die voortkomt uit een samentrekking van de Engelse woorden slacker (luilak) en

activism, wordt vooral gebruikt voor de manier waarop de jongere generaties hun steun voor

goede doelen uiten, zonder verdere actie of daadwerkelijke donatie. Door bijvoorbeeld op Facebook een bericht ‘leuk te vinden’ of een symbool als profielfoto in te stellen, spreken slacktivisten zich uit over een bepaalde situatie. Zo kreeg de Facebookpagina 'Ik doe aangifte tegen Wilders’ in vijf dagen bijna honderdduizend likes van mensen die verontwaardigd waren nadat Geert Wilders in zijn toespraak op de uitslagenavond van de Partij Voor de Vrijheid (PVV) in Den Haag stelde dat zijn partij streeft naar een afname van het aantal Marokkanen in ons land.

Een veelgehoorde kritiek op slacktivisme is dat het slechts bedoeld zou zijn om de laktivist in kwestie een bevredigend gevoel te geven, zonder dat het enig praktisch resultaat oplevert. Sterker nog: onderzoekers van de universiteit van British Columbia (Kristofferson, White, & Peloza, 2014) stellen dat het een negatief effect heeft op het goede doel dat de slacktivisten denken te steunen. Openbare steunbetuiging op sociale media zou ervoor zorgen mensen minder geneigd zijn om in een later stadium hun tijd of geld ter beschikking te stellen. Minder publiekelijke uitingen, zoals het tekenen van petities, zou resulteren in een grotere neiging tot doneren.

De opkomst van sociale media als Facebook, Twitter en YouTube hebben sociale participatie een nieuwe arena gegeven: het wereldwijde web. Nationale en internationale problematiek zoals volksgezondheid, politieke onrust, rampenbestrijding en klimaatsverandering kan beter dan ooit onder de aandacht gebracht worden, maar de wetenschappelijke literatuur is over de voor- en nadelen van het participeren in sociaal activisme via sociale media vooralsnog niet eenduidig. Verder zijn de meeste onderzoeken uitgevoerd in de Verenigde Staten. Nederlands slacktivisme is onvoldoende onderzocht. Dit roept interessante vragen op. Wat is precies de motivatie achter slacktivisme? Is er een

1

hierna aangeduid als slacktivisme

1

(9)

Introductie

verschil in toewijding tussen online activisten en ‘traditionele’ activisten? Zo ja, welke achterliggende mechanismen zijn dan van belang?

In dit onderzoek zal verkend worden welke relatie deelname aan slacktivisme heeft met politiek en civiel engagement in Nederland. De nadruk ligt hierbij op de politieke betrokkenheid, activiteit en competenties van slacktivisten, alsmede hun bereidheid tot donatie aan een gerelateerde goede doelenorganisatie, in vergelijking met niet-slacktivisten. Daarnaast wordt er gekeken in hoeverre de achterliggende mechanismen, die door de wetenschappelijke literatuur worden aangedragen van invloed zijn bij keuzes met betrekking tot slacktivisme.

Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om brede generalisaties te kunnen maken over de rol van politiek engagement bij slacktivisme. De centrale vraagstelling van dit onderzoek luidt dan ook:

Welke relatie heeft de deelname aan openbaar slacktivisme met politiek engagement?

Om de hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat te beantwoorden, zijn de volgende vier deelvragen opgesteld:

1. Is er een verschil in politieke betrokkenheid, activiteit en competenties tussen deelnemers en niet-deelnemers aan openbaar slacktivisme?

2. Wat is het effect van deelname aan openbaar slacktivisme op de bereidheid tot het doen van een donatie aan gerelateerde organisaties?

3. Speelt impressiemanagement een significante rol in de keuze om aan openbaar slacktivisme deel te nemen?

4. Spelen cognitieve dissonantie en morele balans een significante rol in de keuze van openbaar slacktivisten om wel of niet aan gerelateerde organisaties te doneren?

Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

Over de opkomst van slacktivisme is veel wetenschappelijke literatuur beschikbaar. Over de voor- en nadelen van slacktivisme bestaat echter veel discussie. Hierin ligt de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek: het kan mogelijk bijdragen aan de wetenschappelijke kennis over slacktivisme en hoe het van invloed is op sociaal activisme. Er

(10)

is betrekkelijk weinig empirisch onderzoek gedaan naar de effecten van slacktivisme op politieke interesses en attitudes en de neiging om op een daadwerkelijk nuttige bijdrage te leveren. Er is weliswaar experimenteel onderzoek verricht om bloot te leggen wat de invloed is van slacktivisme op de neiging om een nuttige bijdrage te leveren (Lee & Hsieh, 2013; Kristofferson, White, & Peloza, 2014), maar de politieke attitudes van de participanten zijn in deze onderzoeken niet aan de orde gekomen. Daarnaast is er in voorgaand onderzoek bekeken of mensen die op internet participeren verschillen qua politieke attitudes van mensen die dit niet doen (Christensen H. , 2012). Dat onderzoek maakt echter gebruik van secundaire data uit grotere, meer algemene enquêtes in Finland en richt zich niet specifiek op deelname aan slacktivisme, maar op bredere vormen van internetparticipatie. Dit onderzoek bouwt voort op de inzichten uit die onderzoeken en voegt daar inzichten aan toe: de keuze van mensen om wel of niet deel te nemen aan slacktivisme wordt specifiek bevraagd. Daardoor kunnen de politieke attitudes van de respondenten beter gekoppeld worden aan een specifieke daad van slacktivisme, namelijk het ‘leuk vinden’ van de Facebookpagina van het Wereld Natuur Fonds. Daarnaast wordt van de mogelijke mechanismen die hierop volgens de wetenschappelijke literatuur van invloed zijn, onderzocht in hoeverre de respondenten dit daadwerkelijk zo ervaren.

De verschuiving van sociaal activisme naar sociale media kan verstrekkende gevolgen hebben voor de samenleving. Waar er aanvankelijk euforisch werd gesproken over de democratiserende werking van de opkomst van het internet (Rheingold, 2003), bestaat er zowel vanuit de wetenschap (Gladwell, 2010; Darnton, 2010; Drumbl, 2012; Smith & Warshaw, 2012; Vleugels & Audenhove, 2011; Morozov, 2009a; Morozov, 2009b; Morozov, 2012) als bij goede doelenorganisaties (Grummas, 2014) een grote mate van scepticisme ten aanzien van sociale media en activisme. Slacktivisme zou weinig effect hebben en aansporen tot luiheid. Als slacktivisme inderdaad zelf weinig effect heeft en daarnaast niet in andere vormen van activisme resulteert, dan belooft de dominantie ervan binnen het sociaal activisme weinig goeds voor het sociaal activisme en goede doelenorganisaties. Aan de

andere kant biedt slacktivisme wellicht mogelijkheden voor

belangenbehartigingsgroeperingen in hun streven naar een grotere bewustwording van sociale problematiek. Een beter begrip van de effecten van slacktivisme kan mogelijk helpen bij het maken van strategieën om activisme en politieke betrokkenheid in stand te houden. Daarnaast kan het goede doelenorganisaties in staat stellen om beter op slacktivisme in te spelen.

(11)

Introductie

Interdisciplinariteit

Tijdens dit onderzoek wordt een interdisciplinaire benadering gehanteerd. Allereerst leggen economische perspectieven op sociaal activisme de nadruk op de middelen die individuen en organisaties tot hun beschikking hebben. De opkomst van het internet en sociale media hebben de kosten van activisme (bijvoorbeeld de benodigde tijd en geld) aanzienlijk verlaagd. Dit maakt slacktivisme economisch gezien een zeer interessant fenomeen. Daarnaast is het vanuit psychologisch perspectief interessant te kijken welke achterliggende psychologische mechanismen van werking zijn in beslissingen met betrekking tot slacktivisme en de keuze om hierop volgend al dan niet een donatie te doen. Tot slot zijn ook sociologische inzichten van belang, in het bijzonder met betrekking tot sociale bewegingen, alsmede de sociale aspecten van openbaar slacktivisme. Handelingen die mensen uitvoeren op sociale media zijn immers vaak zichtbaar voor anderen.

Hoofdstukindeling

De beschrijving van dit onderzoek is als volgt ingedeeld: in het eerste hoofdstuk worden de methodologie van het onderzoek beschreven. In hoofdstuk twee tot en met vijf wordt de wetenschappelijke literatuur over achtereenvolgens sociale bewegingen, internet en activisme, visies op slacktivisme en de achterliggende mechanismen beschouwd. In het zesde hoofdstuk worden de resultaten van de analyse van de data beschreven. In de conclusie wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen en wordt ingegaan op de consequenties van dit onderzoek, mogelijke richtingen voor vervolgonderzoek en het verloop van het onderzoeksproces.

(12)

1

Methodologie

Het doel van dit onderzoek is om brede generalisaties te kunnen maken over de rol van politiek engagement bij slacktivisme. In dit onderzoek wordt daarom een kwantitatieve strategie gehanteerd. Mocht er een patroon waargenomen worden, dan ligt het voor de hand om dit patroon aan de hand van kwalitatief onderzoek te verklaren en uit te diepen. Dit past echter niet binnen het bereik van dit onderzoek. Dit blijft daarom een interessante richting voor vervolgonderzoek. Meer suggesties voor vervolgonderzoek zijn te vinden in de discussieparagraaf van het concluderende hoofdstuk.

In dit hoofdstuk zal allereerst het onderzoeksinstrument worden besproken. Daarna worden de gestelde hypotheses beschreven. Ten derde wordt de operationalisering van concepten besproken. Ten vierde wordt beschreven hoe getracht is om de betrouwbaarheid, validiteit en replicatie van het onderzoek zeker te stellen. In de vijfde paragraaf worden de populatie en steekproef verklaard. Ten zesde worden de gehanteerde analyses uitgelegd en verantwoord. In de laatste paragraaf wordt beschreven hoe getracht is om op een ethische manier onderzoek te bedrijven.

1.1 Onderzoeksontwerp

Ter verzameling van de voor dit onderzoek vereiste data is gekozen voor de afname van een digitale enquête. Hiermee kunnen de in het theoretisch kader beschreven theorieën worden getoetst aan de werkelijkheid. De enquête bestaat uit een nabootsing van de mogelijkheid tot het ‘leuk vinden’ van de Facebook-pagina van het Wereld Natuur Fonds en de mogelijkheid tot donatie aan diezelfde organisatie, gevolgd door een vragenlijst over politieke betrokkenheid, politieke competenties, bereidheid tot traditioneel activisme, impressiemanagement en behoefte aan consistentie.

1.2 Hypothesen

Op basis van de wetenschappelijke literatuur, die in hoofdstuk twee tot en met vijf nader zal worden besproken, valt te verwachten dat deelnemers aan openbaar slacktivisme minder 5

(13)

1 - Methodologie

politiek betrokken zijn dan niet-deelnemers. Slacktivisten zouden immers deelnemen op basis van impressiemanagement-motieven en niet op basis van oprechte betrokkenheid (Khan & Dhar, 2007; Merritt, Effron, & Monin, 2010; Sachdeva, Iliev, & Medin, 2009; Kristofferson, White, & Peloza, 2014; Lee & Hsieh, 2013; Leary & Kowalski, 1990). Daarnaast wordt verwacht dat deelnemers aan slacktivisme minder politieke competenties hebben dan niet-deelnemers (Christensen & Bengtsson, 2011). Ten derde wordt vanuit de theorie de verwachting gecreëerd dat deelname aan openbaar slacktivisme een negatief effect heeft op de bereidheid tot traditioneel activisme. Door het principe van morele balans zouden slacktivisten het immers gerechtvaardigd ervaren om hun daad niet op te volgen met een werkelijke bijdrage en door hun utopische geloof in de waarde van het internet zouden ze weinig waarde toedichten aan traditioneel activisme (Lee & Hsieh, 2013; Kristofferson, White, & Peloza, 2014; Morozov, 2012). Ten vierde valt te verwachten dat deelname aan openbaar slacktivisme een positief effect heeft op de bereidheid tot het doen van een donatie aan een gerelateerde organisatie, dankzij het cognitieve dissonantie-mechanisme (Effron & Monin, 2010; Lee & Hsieh, 2013). Openbaar slacktivisten die er desondanks voor kiezen om niet aan gerelateerde organisatie te doneren, worden hierin gestuurd door het eerder genoemde morele balans-mechanisme. Deze verwachtingen kunnen worden vervat in de volgende zeven hypothesen:

H0: Deelnemers zijn minder politiek betrokken dan niet-deelnemers aan openbaar slacktivisme

H0: Deelnemers hebben minder politieke competenties dan niet-deelnemers H0: Deelnemers zijn minder politiek actief dan niet-deelnemers

H0: Deelname aan openbaar slacktivisme heeft een positief effect op de bereidheid tot het doen van een donatie aan gerelateerde organisaties

H0: Impressiemanagement speelt een significante rol in de keuze om aan openbaar slacktivisme deel te nemen

H0: Cognitieve dissonantie speelt een significante rol in de keuze van openbaar slacktivisten om aan gerelateerde organisaties te doneren

H0: Morele balans speelt een significante rol in de keuze van openbaar slacktivisten om niet aan gerelateerde organisaties te doneren

(14)

1.3 Operationalisering

In dit onderzoek wordt een aantal theoretische concepten gehanteerd, die in de volgende hoofdstukken nader zullen worden geduid. Om deze concepten hanteerbaar te maken voor empirisch onderzoek, dienen ze geoperationaliseerd te worden tot meetbare indicatoren.

Het eerste concept is ‘deelname aan openbaar slacktivisme’. Voor dit onderzoek wordt dit concept meetbaar gemaakt door de respondenten een afbeelding te tonen van de Facebook-pagina van het WNF, met de mogelijkheid om deze pagina ‘leuk te vinden’.

Het tweede concept is ‘politieke betrokkenheid’. ‘Politieke interesse’ wordt gezien als een belangrijke indicator voor de mate van betrokkenheid van mensen in de politieke sfeer (Norris, 2002). Ook de perceptie die mensen hebben van de responsiviteit van het politieke systeem, ‘externe politieke werkzaamheid’, is van belang als indicator van politieke betrokkenheid (Verba & Almond, 1963). Daarnaast geeft ‘tevredenheid met de democratie’ een indicatie van iemands geloof in de politiek, evenals ‘politiek vertrouwen’, het vertrouwen dat mensen hebben in verschillende politieke figuren (Hay, 2007). Bij het vervatten van deze indicatoren in enquêtevragen is gebruik gemaakt van het onderzoek van Christensen (2012).

Het derde concept dat in indicatoren dient te worden omgezet, is ‘politieke activiteit’. Als indicatoren worden hierbij drie vormen van offline politieke en civiele activiteit gehanteerd: ‘deelname aan traditionele politieke activiteiten’, waarbij de respondent gevraagd aan welke van vier activiteiten hij of zij de laatste vier jaar heeft deelgenomen; ‘betrokkenheid bij politiek consumentisme’; en ‘lidmaatschap van organisaties’ (Christensen H. , 2012).

Het vierde concept is ‘politieke competentie’. Naast ‘feitelijke politieke kennis’, getoetst in de vorm van een aantal kennisvragen en ‘subjectieve politieke competenties’, de politieke competenties zoals een respondent die zelf ervaart; is ‘opleidingsniveau’ van belang als indicator (Verba, Schlozman, & Brady, 1995; Christensen & Bengtsson, 2011).

‘Bereidheid tot donatie’ wordt als vijfde concept vervat in de vraag of de respondent een eenmalige donatie van vijf euro aan het WNF zou doen, als de respondent hiertoe op dat moment de mogelijkheid zou hebben.

‘Impressiemanagement’ wordt bevraagd door de respondenten te wijzen op de openbaarheid van hun acties op Facebook en de vraag in hoeverre dit van invloed is op hun beslissing om de pagina wel of niet leuk te vinden.

De invloed van de concepten ‘cognitieve dissonantie’ en ‘morele balans’, als gepercipieerd door de respondenten, wordt gemeten aan de hand van de vraag in hoeverre de

(15)

1 - Methodologie

keuze voor het al dan niet leuk vinden van de Facebook-pagina van het WNF invloed heeft op hun beslissing om al dan niet een donatie te doen aan diezelfde organisatie.

Als controlevariabelen zullen leeftijd, geslacht, opleiding en inkomen worden gehanteerd.

1.4 Betrouwbaarheid, validiteit en replicatie

Voorafgaand aan de verspreiding van de enquête is er met het oog op interne betrouwbaarheid een pilot gehouden onder mensen van verschillende leeftijden, uit het persoonlijke netwerk van de onderzoeker. De onduidelijkheden en onvolkomenheden die hierbij aan het licht zijn gekomen, zijn verholpen voordat de enquête is verspreid. Ook aan de stabiliteit van het meetinstrument is aandacht besteed. Een beperkt aantal respondenten is gevraagd om de enquête een tweede keer in te vullen. De antwoorden van de tweede ronde kwamen voldoende overeen met de antwoorden van de eerste ronde.

De validiteit van het meetinstrument is vastgesteld door de variabelen die onder dezelfde indicator vallen (zie de beschrijvende statistieken in de bijlage, pp. 60) te onderwerpen aan een Cronbach’s alpha-toets. De scores varieerden tussen de .60 en de .90.

Om de repliceerbaarheid van dit onderzoek te waarborgen, zijn de enquêtevragen en de output van SPSS toegevoegd aan te bijlage.

1.5 Populatie en steekproef

De doelgroep van dit onderzoek is in feite de volledige Nederlandse bevolking die actief is op Facebook. Daarom is de enquête voornamelijk verspreid op Facebook. De link naar de enquête is aanvankelijk met de persoonlijke netwerken van de onderzoeker gedeeld, met het verzoek om de link met zo veel mogelijk mensen te delen. Dit is ook veelvuldig gebeurd. Deze manier van steekproeftrekking kan het beste omschreven worden als een combinatie van convenience sampling en snowball sampling (Bryman, 2008). Daarnaast is het WNF benaderd met het verzoek om de enquête op de Facebook-pagina van de organisatie te plaatsen. Hiertoe bleek de beheerder van de pagina niet bereid.

1.6 Verantwoording analyses

Allereerst is er een viertal logistische regressieanalyses uitgevoerd om de eerste vier hypotheses te toetsen. Er is voor deze toets gekozen omdat de onafhankelijke variabele, de keuze om wel of niet de pagina leuk te vinden, binair is. Door middel van deze toets wordt er van twee modellen gekeken in hoeverre ze de variantie binnen de onafhankelijke variabele

(16)

verklaren: eerst het model met alleen de predictorvariabelen, gevolgd door het model inclusief de controlevariabelen.

Ter toetsing van de laatste drie hypotheses is gekozen voor een drietal one-sample t-toetsen. Door middel van deze toets kan immers de gemiddelde score op een enkele variabele vergeleken worden met een vooraf vastgesteld getal, in dit geval de score van .5, die correspondeert met het meest neutrale antwoord op de corresponderende vragen. Een significante positieve afwijking van dit getal kan worden opgevat als een indicatie dat de respondenten van mening zijn dat dat specifieke mechanisme van noemenswaardige invloed is op hun beslissing.

1.7 Ethiek

Tijdens dit onderzoek is getracht zo goed mogelijk de anonimiteit van de respondenten te waarborgen. De respondenten krijgen weliswaar de mogelijkheid om een e-mailadres achter te laten en zo kans te maken op een boekenbon van 25 euro, maar deze emailadressen worden voorafgaand aan de analyse losgekoppeld van de rest van de data. Na het invoeren van de data in SPSS worden alle oorspronkelijke enquêtes vernietigd. Voorafgaand aan de enquête krijgen de respondenten de mogelijkheid om akkoord te gaan met de uitgebreide voorwaarden, waarin vermeld staat waar het onderzoek over gaat, wat er van de respondenten verwacht wordt en wat er met de vergaarde data wordt gedaan. Als de respondenten hier niet mee akkoord gaan, worden ze direct weggeleid van de webpagina van de enquête.

(17)

2

Sociale bewegingen

Nu de methodologie van dit onderzoek is beschreven, zal er in de komende hoofdstukken dieper worden ingegaan op de wetenschappelijke literatuur die heeft gediend als bron voor de gehanteerde concepten, voor de opstelling van de hypothesen en voor de operationalisering. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op een aantal belangrijke visies op collectieve actie en sociale bewegingen.

2.1 Collectieve actie

Collectieve actie wordt door Van Noort (2006) omschreven als “pogingen van een groep gelijkgestemde burgers om door bundeling van krachten een specifiek doel te bereiken”. Hij onderscheidt een aantal vormen van collectieve actie, waarbij protest en pressie. Bij protest en pressie proberen bepaalde groepen veranderingen in de samenleving te bewerkstelligen of juist tegen te houden. Als zo’n groep geen toegang heeft tot gezagdragers en onvoldoende ruilmiddelen heeft, kan die door middel van protest om hulp vragen, bijvoorbeeld van het publiek of de media. Als er wel toegang is tot gezagdragers en ruilmiddelen, zoals geld of politieke steun, kan er gebruik gemaakt worden van pressie.

2.2 Kenmerken van sociale bewegingen

Vaak vormen grote groepen protest- en pressieorganisaties samen sociale bewegingen. Jager en Mok (1994) definiëren een sociale beweging als een “bundeling van individuen, groeperingen en organisaties die op grond van gemeenschappelijke opvattingen proberen door middel van gezamenlijke actie de maatschappelijke ontwikkeling in een door hen gewenste richting te sturen” (pp. 280). Van Noort noemt de volgende zes kenmerken:

“(1) Er is een gemeenschappelijk doel of ideaal. In de regel is dat doel of ideaal tamelijk globaal en lopen de meningen over de concretisering van dit ideaal en de te volgen strategie sterk uiteen; (2) De onderlinge verhoudingen in sociale bewegingen zijn complex. Een sociale beweging is een bonte verzameling van sterk verschillende actoren, die nu eens onderling samenwerken en dan weer met elkaar van mening verschillen; (3) Een kenmerk van veel activiteiten van bewegingen, zoals demonstraties, is dat er veel „incidentele” participanten zijn; (4) Een sociale beweging heeft een zekere duurzaamheid en continuïteit. Dat laat onverlet dat een beweging pieken en dalen kent en soms zelfs geheel van het toneel verdwijnt; (5) De doelstelling of eis van een sociale beweging is niet al te specifiek en heeft betrekking op bredere maatschappelijke vraagstukken; (6) Een sociale beweging treedt in de openbaarheid” (Van Noort, 2006, pp. Begrippen).

(18)

Sociale bewegingen

Een netwerk van organisaties kan binnen een bepaalde tijdsperiode meer of minder onder de bovenstaande definitie vallen. Het is daarom lastig om eenduidig vast te stellen of iets wel of geen sociale beweging is (Abma, 1985).

Mankracht, geld, informatie en deskundigheid en relaties en contacten zijn voor organisaties binnen sociale bewegingen belangrijke hulpmiddelen. De mate van betrokkenheid van de leden verschilt sterk per persoon. Veel leden zijn amper betrokken en betalen slechts contributie. Dit maakt ze echter niet minder belangrijk voor de organisatie: contributie is voor organisaties binnen sociale bewegingen een belangrijke inkomstenbron. Ook donaties, inkomsten uit eigen activiteiten en sponsoring en subsidiëring dragen bij aan de financiering van de organisatie (Van Noort, 2006).

De gevarieerde doelstellingen van een organisatie binnen sociale beweging komen vaak voort uit een soort ideologie. De Jager en Mok (1994) omschrijven ideologie als een “geheel van opvattingen en overtuigingen dat aan het streven van een groepering zin geeft en het tevens rechtvaardigt, en dat voor de aanhangers ervan boven iedere twijfel verheven is” (pp. 216).

Met het regime van organisaties worden de middelen waarmee de leiding van organisaties zich verzekeren van de steun en inzet van de leden van de organisatie bedoeld. Binnen deze middelen kan onderscheid worden gemaakt tussen dwangmiddelen, lokmiddelen, ideële aansporingen op basis van ideologie en doelstellingen, sociale aansporingen en instrumentele aansporingen. Bij instrumentele aansporingen worden organisatiegenoten gemotiveerd door ze werk te laten doen dat ze interessant en leuk vinden. Ideële en sociale aansporingen worden het meest gehanteerd. Bij ideële aansporing is het van belang dat de doelstellingen ook door de achterban als haalbaar ervaren worden. Er bestaat nog steeds veel bereidheid onder leden van de samenleving om vrijwilligerswerk te verrichten, maar dan moet dat vrijwilligerswerk als interessant en uitdagend ervaren worden. Instrumentele aansporing wordt dus steeds belangrijker. De banden van leden met hun organisatie zijn minder hecht dan voorheen. Het is tegenwoordig relatief eenvoudig om nieuwe leden te vergaren, maar des te lastiger om ze te voor de organisatie te behouden (Van Noort, 2006).

Het wordt voor sociale bewegingsorganisaties steeds belangrijker om de media bij hun activiteiten te betrekken, niet in de laatste plaats bij protestactiviteiten. De media zijn een belangrijk middel om de boodschap van sociale bewegingen bij de doelgroep te krijgen (Noort, Huberts, & Rademaker, 1987; Noort & Lammers, 1995).

(19)

2 - 2

Sociale bewegingen

2.3 Weber-Michels: institutionalisering

De theorieën van Weber en Michels met betrekking tot sociale bewegingen kunnen gecombineerd worden in het Weber-Michels-model. In dit model wordt beschreven hoe een organisatie binnen een sociale beweging zich ontwikkelt. In de eerste levensfase kenmerkt zo’n organisatie zich intern door revolutionaire doelen en democratische verhoudingen, maar dan wel onder leiding van een charismatische leider. Om praktische redenen vindt er in de opvolgende fase echter steeds meer oligarchisering plaats, waarbij de macht steeds meer bij een kleine elite komt te liggen. Gaandeweg neemt het revolutionaire karakter van de organisatie af. De organisatie raakt steeds meer gebureaucratiseerd, totdat het behoud van de organisatie uiteindelijk belangrijker wordt dan de oorspronkelijk geformuleerde doelen. Dit proces wordt doelverschuiving genoemd. Als reactie op deze doelverschuiving ontstaat er vaak een protestbeweging, die het revolutionaire karakter van de beweging wil herstellen. Deze protestbeweging ontkomt uiteindelijk echter ook niet aan dit institutionaliseringsproces van bureaucratisering en doelverschuiving (Schreuder, 1981; Lammers, 1983). Het begrip institutionalisering komt in verschillende benaderingen van sociale bewegingen terug.

2.4 Klassieke benaderingen

Er zijn meerdere klassieke methoden om sociale bewegingen te benaderen. Een eerste klassieke benadering van sociale bewegingen is het structureel-functionalisme. Het ontstaan en voortbestaan van sociale fenomenen wordt door deze benadering verklaart vanuit de maatschappelijke functie die ze vervullen. De Theory of Collective Behaviour van Smelser (1962) is vanuit deze benadering voortgekomen. Hij omschrijft zes voorwaarden voor collectieve actie. Allereerst moet de sociale structuur waarin mensen leven ruimte bieden voor protest. Daarnaast moet er binnen de samenleving sprake zijn van spanningen en ongelijkheid. Ten derde moet er een generalized belief ontstaan, een situatie waarin mensen een gemeenschappelijke betekenis toekennen aan de status quo. Ten vierde moeten er een

spark zijn, een katalysator, zoals een ramp of oorlog. Ten vijfde is mobilisatie noodzakelijk,

mensen moeten zich organiseren. Tot slot moet de gevestigde orde, bijvoorbeeld de regering, met een reactie komen. Smelser legt kortom de nadruk op het systeem waarin collectieve actie plaats vindt. Een verstoring van het evenwicht van dat systeem is noodzakelijk voor collectieve actie.

Ten tweede bestaat er in de literatuur over sociale bewegingen het symbolisch-interactionisme. Betekenisgeving en interpretatie van handelingen en situaties zijn volgens deze benaderingen doorslaggevend voor collectieve actie. Die betekenissen en interpretaties 12

(20)

Sociale bewegingen

vormen interacties maar worden er ook door gevormd. Deze benadering kwam later weer op, dit keer als sociaal-constructionisme. Sociale bewegingsorganisaties worden vanuit deze visie omschreven als ‘sponsors van betekenissen’. Mensen nemen deel aan bewegingen als hun eigen belangen overeenkomen met gemeenschappelijke belangen en als ze het gevoel hebben dat ze hierin tekort worden gedaan. (Turner & Killian, 1957/1972).

Ten derde stelt Runciman (1966) in zijn relative deprivation-benadering dat ‘absolute ontbering’ niet noodzakelijkerwijs in collectieve actie resulteert. Deprivatie wordt pas als zodanig ervaren als iemand anders die deprivatie niet heeft en als de gedepriveerde persoon dit als onrechtvaardig beschouwt. Het gaat er dus in belangrijke mate om hoe de situatie door verschillende mensen wordt ervaren.

De drie bovenstaande benaderingen kunnen worden samengevoegd tot één ‘klassieke’ benadering, met als drie belangrijkste aannames: (1) Sociale bewegingen zijn een reactie op spanningen. (2) Sociale bewegingen zijn een spontane aggregatie van individuele ontevredenheid. (3) Sociale bewegingen zijn meer bezig met het managen van psychologische spanningen dan met het bereiken van politieke doelen (McAdam, 1982).

2.5 Resource mobilization

Van de hand van McCarthy & Zald (1977) kwam een reactie op de klassieke relative deprivation-benadering. In hun resource mobilization-benadering stellen zij dat onvrede op zichzelf niet doorslaggevend is voor het ontstaan van collectieve actie. Die mate van ontevredenheid zou binnen samenlevingen over tijd namelijk redelijk constant blijven. Beschikbare vrije tijd zou een belangrijkere katalysator zijn. Het is bij het ontstaan van collectieve actie volgens deze theorie vooral van belang dat er sterke leiders aanwezig zijn en dat die voldoende hulpmiddelen kunnen mobiliseren. Desnoods kunnen die leiders zelf onvrede opstoken in de samenleving.

Vanuit deze theorie wordt de participatierevolutie van de jaren ’60 behalve door toegenomen beschikbare tijd ook verklaard door de stijgende welvaart, de steeds belangrijkere rol van de media en de toenemende alternatieve beroepsmogelijkheden in die periode. Het economisch surplus dat door gestegen welvaart is ontstaan biedt individuen en organisaties de mogelijkheid om meer geld te besteden aan acties en bewegingen. Media kregen in de jaren ‘60 een veel grotere invloed en brachten verslag uit over allerlei activiteiten van sociale bewegingen in die periode. De toename aan ‘alternatieve’ carrièremogelijkheden in onder andere de milieubeweging betekende dat er deskundige

(21)

2 - 2

Sociale bewegingen

mensen met veel beschikbare tijd in dienst kwamen van organisaties binnen sociale bewegingen (McCarthy & Zald, 1977).

De resource mobilization-benadering hanteert een realistisch perspectief, waarbij mogelijke deelnemers aan sociale bewegingsorganisaties rationele actoren zijn, die op basis van een kosten-batenanalyse beslissen of ze al dan niet deelnemen (McAdam, 1982).

Klandermans (1983) heeft de resource mobilization-benadering aangevuld. Volgens hem zijn niet de kosten en baten van het actiedoel zelf, maar de perceptie daarvan bepalend. Hij beschrijft drie soorten motieven voor de deelname aan een sociale beweging: beloning, de sociale druk om al dan niet te participeren, de waarde voor de participanten van het door de beweging nagestreefde collectieve goed en de door de participanten geschatte kans op verwerving van dat goed. Uit empirisch onderzoek blijkt dat ondersteuning van het doel van een beweging op zichzelf niet automatisch in participatie resulteert. Pas als mensen door organisaties of individuen direct gevraagd worden om te participeren, komen ze in actie (Klandermans, 1983).

2.6 New Social Movements

De new social movements-benadering is ontstaan als reactie op de rationalistische resource mobilization-benadering. Vanuit deze benadering worden nieuwe sociale bewegingen tegenover oude sociale bewegingen gezet. Onder nieuwe sociale bewegingen vallen bijvoorbeeld de milieu-, vredes- en vrouwenbeweging, organisaties als vakbonden worden gezien als oude sociale bewegingen. Oude sociale bewegingen als de vakbonden zijn voornamelijk gebaseerd op materialistische uitgangspunten. Nieuwe sociale bewegingen hebben postmaterialistische uitgangspunten en streven bijvoorbeeld naar participatie, ontplooiing en basisdemocratie. Ze zijn meer gericht op waarden en expressie. De arbeidersbeweging had uiteraard vooral laag- en ongeschoolde arbeiders als deelnemers, de aanhang van nieuwe sociale bewegingen bestaat vooral uit de ‘nieuwe middenklasse’: jonge, hoogopgeleide mensen met een baan in de dienstverlening (Van Noort, 2006).

Inglehart (1977) ziet nieuwe sociale bewegingen als oorzaak en veroorzaker van algemene culturele veranderingen. Deze veranderingen, die hij een ‘stille revolutie’ noemt, zouden kenmerkend zijn voor de westerse samenleving. De participatierevolutie zou ontstaan zijn omdat de generaties die toen opgroeiden, in tegenstelling tot de generaties daarvoor, niet te maken hebben gehad met materiële gebreken en oorlog. De cultuur binnen die generatie is daarom heel anders dan binnen voorgaande generaties: materialistische waarden verdwijnen

(22)

Sociale bewegingen

en postmaterialistische waarden worden belangrijker. De sociale bewegingen van deze generatie maken dezelfde ‘stille revolutie’ door.

In Nederland kwam Becker (1992) met een soortgelijke theorie. Hij onderscheidt verschillende generaties, waaronder de protestgeneratie: “Deze generatie groeide op tijdens het maatschappelijk protest van 1968 tot 1975, waren ten dele de gangmakers van dit protest en zijn het symbool van de toenmalige opstandigheid geworden” (Van Noort, 2006, pp. De New Social Movement-approach).

Deelconclusie

Het hoofdstuk werd aangevangen met de bespreking van traditionele opvattingen over collectieve actie in het algemeen en sociale bewegingen in het bijzonder. In deze paragraaf bleek dat het bestaan van gemeenschappelijke onvrede en de beschikbare middelen van participanten van invloed zijn op het ontstaan van activisme. Daarnaast is er een verschuiving in de doelen en waarden van bewegingen waar te nemen die postmaterialistisch te noemen valt. In het volgende hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de gevolgen van de opkomst van het internet voor activisme en sociale bewegingen.

(23)

3

Internet en activisme

3.1 Inleiding

Inzichten uit zowel de resource mobilization-benadering als uit de new social movement-benadering komen terug in de visie van Rheingold (2003). Hij spreekt over smart mobs, die bestaan uit mensen die samen handelen zonder dat ze elkaar kennen. Binnen de anonimiteit en autonomie van smart mobs gaat het minder om groepen of organisaties, zoals bij sociale bewegingen, maar meer om het individu. Leden van smart mobs zijn verbonden via het internet door middel van digital devices, zoals telefoons en computers. Zeer diverse mensen, die overlappende belangen hebben, kunnen daardoor een solidair blok vormen, zonder te hoeven formuleren wie ze zijn buiten dat waar ze voor staan. Nieuwe technologische mogelijkheden hebben ervoor gezorgd dat het tegenwoordig veel moeilijker is om te duiden wat activisme precies is.

Het lijkt er dus op dat het internet interessante veranderingen veroorzaakt in de wereld van activisme en politieke participatie. Er bestaat echter verdeeldheid over de vraag of het internet wel of geen invloed – positief dan wel negatief – heeft op de hoeveelheid politieke participatie: zorgt het internet nu voor een meer participerende of juist een minder participerende samenleving? Sommige wetenschappers stellen dat internetgebruik voor minder politieke participatie zorgt, omdat het een afname in sociale cohesie met zich mee brengt (Noveck, 2000; Davis, 1999) en daarnaast veel vrije tijd van mensen in beslag neemt (Nie & Erbing, 2000; Kraut, et al., 1998). Een ander standpunt is de normalisatiehypothese (Bimber, 1999; Bimber, 2001; Schuefele & Nisbet, 2002), waarin gesteld wordt dat het internet nauwelijks effect heeft op politieke participatie. Weer andere wetenschappers (Negroponte, 1996) stellen dat het internet voor meer politieke participatie in de samenleving zorgt.

Krueger (2006) benadrukt dat politieke participatie een multidimensionaal concept is en dat de grenzen ervan vaag zijn. Er moet volgens hem onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten participatie: activiteiten die alleen online mogelijk zijn, activiteiten die zowel 16

(24)

Internet en activisme

offline als online mogelijk zijn en activiteiten die alleen offline mogelijk zijn. Per soort zou afzonderlijk gekeken moeten worden naar het effect van het gebruik van internet. Ook zijn er offline activiteiten die een online equivalent hebben, zoals het tekenen van petities. De vraag wordt dan: zouden de mensen die online actief zijn, offline hebben deelgenomen als ze geen beschikking over internet hadden gehad? Als internet ervoor zorgt dat inactieve mensen actief worden, zorgt het dus voor meer participatie. In het geval dat de mensen die nu actief zijn op het internet, zonder het bestaan ervan voor offline methodes zouden kiezen, groeit de totale politieke participatie dus niet.

Daarnaast is het de vraag of het gebruik van internet effect heeft op de hoeveelheid offline participatie. Op dit gebied zijn er grof gezegd drie hypotheses mogelijk: er is geen effect, er is een toename of er is een afname van participatie. Een vergelijkbare hypothese is dat het internet geen nieuwe mensen politiek actief maakt, maar nieuwe methoden van participatie biedt aan mensen die voorheen al op traditionele manieren actief waren (Norris, 2002; Hill & Hughes, 1998). Dat zou dus betekenen dat het totale aantal politiek participatieve acties toeneemt. Ten slotte moet er nog rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van de hoeveelheid tijd die online besteed wordt en de manier waarop er gebruik van wordt gemaakt (Shah, Cho, Eveland Jr., & Kwak, 2005).

De opkomst van het internet heeft er voor gezorgd dat het veel eenvoudiger is om informatie te vinden over uiteenlopende onderwerpen. Daarnaast biedt het mensen de mogelijkheid om met elkaar en organisaties in contact te komen zonder beperkingen in tijd en ruimte. Dit is vooral in het voordeel van single-issue organisaties (Ward, Gibson, & Lusoli, 2003). Het maakt het echter ook mogelijk voor individuen om zich te organiseren en mobiliseren buiten de gebaande paden om, zonder tussenkomst van bestaande organisaties. Sociale bewegingen kunnen hier beter op inspelen dan politieke partijen en andere conventionele politieke instituties (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009).

Het internet biedt nieuwe mogelijkheden voor burgers om hun onvrede te uiten en te participeren in het politieke proces, buiten de conventionele politiek om. Dit geldt voor mensen die reeds langs conventionele wegen actief zijn en dankzij het internet nieuwe manieren vinden om dit te doen, maar het is ook goed mogelijk dat deze nieuwe middelen voor participatie ervoor zorgen dat er mensen gaan participeren die voorheen inactief waren, ofwel omdat de klassieke participatiemethodes niet overeenkomen met hun wensen, ofwel omdat ze met de nieuwe technologieën zijn opgegroeid (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009). Hieronder zullen vier aspecten van de invloed van internet op politieke participatie

(25)

3 - 3

Internet en activisme

behandeld worden: kosten van participatie, toegang tot informatie, verandering in attitudes en politieke mobilisering.

3.2 Kosten van participatie

Zoals eerder genoemd stelt de resource mobilization-theorie onder andere dat het al dan niet politiek participeren van een individu in belangrijke mate bepaald door - de perceptie van – de kosten die aan de deelname verbonden zijn en de middelen die het individu tot zijn of haar beschikking heeft. Een belangrijke hypothese over waarom het internet invloed heeft op het soort en de mate van politieke participatie is dat het een nieuwe resource biedt en dat het invloed heeft op de kosten die aan participatie verbonden zijn. Technologische mogelijkheden kunnen gezien worden als een middel voor participatie omdat zowel de voorbereiding (voornamelijk het zoeken naar relevante informatie), als de uitvoering van politieke participatie op een simpelere en efficiëntere manier mogelijk wordt. Daarnaast kan het gebruik van internet de beschikbaarheid van andere middelen vergroten. Door bepaalde taken online uit te voeren wordt immers tijd en geld bespaard, waardoor er meer middelen voor participatie beschikbaar komen. Ten derde zorgt het internet voor een verlaging van bepaalde – gepercipieerde - kosten die met participatie samenvallen. Zo is het op het internet vaak mogelijk om anoniem te blijven en kosten handelingen op het internet veel minder energie dan andere participatievormen (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009).

3.3 Toegang tot informatie

Toegang tot internet vermindert de kosten van het verkrijgen van politieke informatie door het uitgebreider, goedkoper en sneller toegankelijk te maken. Goedkopere toegang tot die informatie leidt tot een uitbreiding van die informatie zelf, wat een positieve invloed op participatie kan hebben (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009). Sommige experimenten wijzen zelfs uit dat blootstelling aan meer informatie via het internet voor een grotere interesse in de politiek en meer participatie zorgt (McDonald, 2008; Lupia & Philpot, 2005).

Er zijn echter ook wetenschappers die dit tegenspreken. Zo zou de bijdrage van het internet aan een beter geïnformeerde samenleving beperkt zijn, omdat de beschikbaarheid van informatie niet noodzakelijkerwijs gepaard gaat met de vaardigheid om die informatie te begrijpen en interpreteren. Daarnaast betekent een toename in de hoeveelheid beschikbare informatie niet automatisch dat die informatie ook van betere kwaliteit is (Polat, 2005; Bimber, 2003; Noveck, 2000). Ten derde is voor toegang tot informatie noodzakelijk dat de gebruiker het initiatief hiertoe neemt. Naast politieke informatie is er nog veel meer

(26)

Internet en activisme

informatie te vinden op het internet die hier niets mee te maken heeft. De gebruiker bepaalt zelf welke content hij tot zich neemt. Dit zou kunnen betekenen dat het internet voor meer politieke interesse zorgt bij mensen die naar informatie zoeken die daarvoor relevant is, maar voor minder participatie zorgt bij mensen die interesse in andere informatie hebben (Prior, 2005). Tot slot kan het internet voor polarisering en radicalisering van meningen zorgen, doordat het individuen in staat stelt om alleen naar informatie te zoeken die ze in hun standpunten sterkt. Deze vorm van bias, die voortkomt uit cognitieve dissonantie2, zorgt ervoor dat contact en overleg verhinderd worden (Sunstein, 2002).

Daartegenover staat dat het internet ervoor kan zorgen dat informatie bij iemand binnenkomt, onafhankelijk van of die persoon ernaar op zoek was of erom heeft gevraagd. Als voorbeeld noemen zij e-mail en online fora, maar ook op Facebook is dit aannemelijk. Deze politieke stimuli zouden vervolgens impact hebben op motivaties en attitudes en zo leiden tot een grotere interesse in politieke kwesties (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009).

3.4 Verandering in attitudes

Internetgebruik kan voor veranderingen in attitudes en waarden zorgen en daarmee heeft het invloed op politieke participatie. Deze veranderingen, die vooral bij veelvuldig gebruik van het internet zouden plaatsvinden, komen voort uit de internalisering van de nieuwe vaardigheden en relationele vormen die het internet met zich mee brengt. Als voorbeeld hiervoor wordt de mogelijkheid tot interactiviteit en multidimensionale uitwisseling genoemd die het internet mogelijk maakt, waarbij termen als zender en ontvanger vervagen en er zonder hiërarchie uitgewisseld kan worden (Anuiza, Cantijouch & Gallego, 2009).

Deze veranderingen beïnvloeden uitwisselingsmechanismen, sociale relaties en interacties (Mulder, 1999). Sommige wetenschappers hebben op basis van deze hypotheses pessimistische voorspellingen gedaan over de vervreemding van het individu, dat geïsoleerd zou raken (Noveck 2000; Davis 1999). Er zijn dan ook twijfels over het potentieel van het internet om een nieuwe publieke sfeer te vormen voor debat en overleg (Polat 2005; Dean 2003; Putnam 2000).

Een meer genuanceerde hypothese noemen Anuiza, Cantijouch en Gallego (2009) dat wanneer bepaalde interactieve handelingen geïnternaliseerd worden tijdens het meer algemeen gebruik van het internet (bijvoorbeeld voor ontspanning), die veranderingen in attitudes op hun beurt voor verandering in politieke attitudes en activiteiten zal hebben. Algemeen gebruik van het internet zou vooral een duidelijk effect hebben op attitudes bij 2

Zie paragraaf 5.2: ‘Cognitieve dissonantie’

19

(27)

3 - 3

Internet en activisme

nieuwe vormen van communicatie (Hill & Hughes, 1998). Nieuwe technologieën maken een nieuwe vorm van communicatie mogelijk, waarbij de nadruk ligt op interactie (Polat, 2005).

Via internet kunnen interacties anoniem plaatsvinden. Een belangrijke kritiek richt zich dan ook op het risico van vervreemding: individuen kunnen virtuele levens construeren op het internet, met als mogelijk resultaat een gevoel van losmaking of verwarring ten aanzien van de werkelijkheid (Nie & Erbing, 2002). Een tegenargument kan worden gevonden in de stelling dat anonimiteit mensen de mogelijkheid kan bieden om attitudes of meningen te uiten waar zij dat offline om wat voor reden dan ook niet zouden doen, bijvoorbeeld uit verlegenheid (Bryan, Tsagarousianou, & Tambini, 1998). Anonimiteit helpt vooroordelen en hiërarchische relationele logica voorkomen, doordat individuen binnen die anonimiteit niet worden gehinderd door elkaars status vanuit eerdere interacties (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009).

Als het internet voor een verandering in attitudes en waarden kan zorgen, dan zou er een verschil in attitudes en waarden moeten zijn tussen mensen die wel en geen gebruik van internet maken. Mensen die wel gebruik van internet maken, zouden mogelijk een voorkeur ontwikkelen voor nieuwe, horizontale vormen van organisaties en acties zonder tussenschakels of hiërarchieën (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009). Deze beschrijving van nieuwe, online ontwikkelde attitudes komen grotendeels overeen met de postmaterialistische waarden zoals Inglehart (1977) die omschreef.

3.5 Politieke mobilisering

Het internet biedt een nieuwe ruimte voor politiek mobilisering. Mobilisatie via het internet is relatief goedkoop in vergelijking met traditionele manieren als telefooncontact of direct contact. Daarnaast maakt het een sterk gedecentraliseerde manier van mobilisatie mogelijk: iedereen met internet kan ingeschakeld worden om bijvoorbeeld op fora berichten te plaatsen om mensen te motiveren tot het doen van een politieke handeling (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009).

Politieke mobilisering is een belangrijke verklarende factor voor het feit sommige mensen participeren en anderen niet (Verba, Schlozman, & Brady, 1995; Rosenstone & Hansen, 1993). Het ligt voor de hand dat een dergelijk nieuw, goedkoop, gedecentraliseerd medium voor mobilisering tot meer oproepen tot participeren zal leiden, wat dan vervolgens weer kan leiden tot meer politieke participatie. In die zin zou online mobilisatie een positief effect van internet op participatie deels kunnen verklaren.

(28)

Internet en activisme

Hierbij zijn er twee zaken die in acht genomen moeten worden. Allereerst wordt het ongevraagd toesturen van informatie op het internet als spam beschouwd, wat het in sommige situaties minder wenselijk maakt om een doelgroep willekeurig met informatie te confronteren. Dit kan namelijk voor een negatieve beeldvorming zorgen (Anduiza, Cantijoch, & Gallego, 2009). Volgens Krueger (2006) is het internet een speciaal geval, waar de kosten van het mobiliseren van mensen voornamelijk bij de ontvanger terecht komt. Die moet zich immers abonneren op nieuwsbrieven, bepaalde websites bezoeken of een pagina ‘liken’ op Facebook voordat hij bepaalde politiek informatie van bijvoorbeeld een politiek organisatie kan ontvangen. Ten tweede is de hypothese dat meer mobilisatie tot meer participatie leidt, gebaseerd op de aanname dat alle manieren van mobiliseren even effectief zijn. Een-op-een contact blijkt echter effectiever dan goedkopere manieren van mobilisering, zoals contact via telefoon of e-mail (Gerber & Green, 2000). Het is goed mogelijk dat de verzenders van verzoeken tot participatie door het internet minder gebruik gaat maken van die effectievere methoden.

De opkomst van een medium dat massacommunicatie op een goedkope, snelle en gedecentraliseerde manier mogelijk maakt, heeft met zich meegebracht dat het individu een prominente rol is gaan spelen in een activiteit die normaal gesproken door organisaties wordt uitgevoerd (Micheletti, Follesdal, & Stolle, 2004). Iedereen met toegang tot het internet kan ingezet worden als mobilisator door het sturen van berichten of plaatsen van commentaar.

Deelconclusie

In dit hoofdstuk is besproken in hoeverre de opkomst van het internet volgens de wetenschappelijke literatuur invloed heeft op activisme en politieke participatie. Over het algemeen valt te stellen dat internet de kosten tot participatie verlaagt, de toegang tot informatie verbetert, invloed heeft op politieke mobilisering en voor verandering in attitudes kan zorgen. Hierbij is het tevens van belang dat internetactivisme zich kenmerkt door een hoge mate van individualisme. In het volgende hoofdstuk zal verder worden ingegaan op een specifieke vorm van internetactivisme: slacktivisme.

(29)

4

Visies op slacktivisme

4.1 Kritiek

Slacktivisme kan worden omschreven als feel-good online activisme zonder enige politieke of sociale impact. De opkomst van slacktivisme zou mensen het idee of de illusie geven dat er voor het veranderen van de wereld weinig inzet nodig is. Het kan gezien worden als het ‘ideaaltype van activisme voor een luie generatie’: wel de lusten – de illusie van sociale verandering – maar niet de lasten – de risico’s van bijvoorbeeld arrestaties of geweld die ‘echt’ of ‘traditioneel’ activisme met zich mee brengt. Hij stelt het nut van dergelijk activisme ter discussie (Morozov, 2009a; 2009b).

Malcolm Gladwell (2010) schreef in The New Yorker een kritisch artikel over de rol van sociale media in activisme. Hij erkent dat internet en sociale media een vorm van organisatie bieden op basis van zwakkere onderlinge banden die toegang tot informatie vergemakkelijken, maar zet daartegenover dat het de sterkere banden ondermijnt die volgens hem voor ‘echt activisme’ noodzakelijk zijn. Activisten kunnen zich dus makkelijker uiten, maar die expressie heeft steeds minder impact:

“The instruments of social media are well suited to making the existing social order more efficient. They are not a natural enemy of the status quo. If you are of the opinion that all the world needs is a little buffing around the edges, this should not trouble you. But if you think that there are still lunch counters out there that need integrating it ought to give you pause” (pp.5).

In zijn artikel citeert hij Robert Darnton, die – vrij vertaald - schreef dat “de wonderen van communicatietechnologieën als tv en internet tegenwoordig voor een vals besef van het verleden hebben gezorgd, een gevoel dat communicatie geen geschiedenis heeft en dat het geen belangrijke bijdrage heeft geleverd in de periode voordat de televisie en het internet op het toneel verschenen” (Darnton, 2010, pp. 1). Gladwell (2010) geeft dan ook aan dat hij het enthousiasme voor sociale media overdreven vindt. Dit zou er volgens hem voor hebben gezorgd dat we vergeten zijn wat activisme echt is. ‘Traditioneel’ activisme bestrijdt volgens hem de status quo, is risicovol en vraagt offers van de activist. Dergelijk activisme zou zich kenmerken door sterke onderlinge banden en dit zou de belangrijkste reden zijn voor mensen 22

(30)

om zich bij dergelijk activisme aan te sluiten: het is een strong tie phenomenon (McAdam, 1982).

Sociale media kenmerken zich juist door zwakkere banden: Facebook biedt je de mogelijkheid om contact te onderhouden met kennissen (in tegenstelling tot hechte vrienden). Dit levert bepaalde voordelen op. Kennissen zijn een belangrijke bron voor nieuwe ideeën en informatie. Sociale media zijn een goed middel om hier gebruik van te maken en zorgen voor diffusie van innovatie en interdisciplinaire samenwerking. Desalniettemin leiden ze zelden tot

high-risk activisme. Sociale media zorgen weliswaar voor meer participatie, maar dit komt

doordat ze het niveau van inzet en motivatie dat hier voor nodig is, verlagen. Ze worden echter niet gemotiveerd om ‘echte offers’ te brengen, zoals traditionele activisten dat wel gedaan hebben (Gladwell, 2010).

Een andere tegenstelling tussen beide vormen van activisme ligt volgens critici in hun organisatievorm. Verschillende traditionele activistische bewegingen in het verleden voeren wel bij een sterk hiërarchische organisatie. Zoals eerder geschetst gaat het bij nieuwe organisatievormen die die door het internet tot stand zijn gekomen vooral om losse, horizontale banden. Netwerken worden niet aangestuurd door een enkele autoriteit. Besluitvorming gaat op basis van consensus. Het is voor dergelijke organisaties bijzonder lastig om die consensus te bereiken en om doelen te stellen. Zulke netwerken zullen volgens critici inherent voor conflict en fouten zorgen. Het is volgens hen onmogelijk om vanuit een situatie waarin iedereen zijn mening mag geven, strategische keuzes te maken en een filosofische richting te kiezen. Deze critici concluderen dan ook dat netwerkorganisaties vanwege hun gebrek aan discipline en strategie ongeschikt zijn voor het realiseren verregaande sociale verandering (Gladwell, 2010).

Ook de korte duur van de aandacht die golven van slacktivisme teweeg brengen is een punt van kritiek. Zo was er bijvoorbeeld de campagne uit 2012 van de organisatie Invisible

Children, die als doel had om de oorlogsmisdaden van Joseph Kony aan de kaak te stellen.

Met dit doel in gedachten werd er een video geüpload naar YouTube en Vimeo. De vraag aan het publiek was eenvoudig: kijk de video en deel hem online. Binnen een maand werd de video over de hele wereld meer dan 100 miljoen keer bekeken. Desondanks is Drumbl (2012) pessimistisch:

“The Kony 2012 campaign – and clicktivism generally – have short attention spans and limited shelf life. The search volume index of ‘Kony’ meteorically shot up in the wake of the video’s rapid dissemination. But it soon plummeted. Searches today in fact appear to be running only slightly higher than they had been before the video went viral. It is my hope that this brusque up–down trajectory does not reflect the pulse of public interest regarding child soldiering” (pp. 484).

(31)

4 - Visies op slacktivisme

Morozov (2009b) voorziet een vergelijkbaar negatief effect van slacktivisme op de bereidheid van mensen om bij te dragen aan sociale verandering:

“Take a popular Facebook group "saving the children of Africa." It looks very impressive – over 1.2 million members—until you discover that these compassionate souls have raised about $6,000 (or half a penny per person). In a perfect world, this shouldn't even be considered a problem: better donate a penny than not to donate at all. The problem, however, is that the granularity of contemporary digital activism provides too many easy way-outs: too many people decide to donate a penny where they may otherwise want to donate a dollar” (pp. 2).

Andere wetenschappers hebben een positiever mensbeeld en benadrukken dat hier ook geografische en economische beperkingen aan ten grondslag liggen. Wel stellen zij dat mensen creatiever moeten worden in hun steun aan initiatieven als de Kony-campagne, omdat mensen weinig meer deden dan het delen van de video (Smith & Warshaw, 2012).

Vleugels en Van Audenhove (2011) schetsen een bredere tendens van atomisatie wat betreft online communicatie:

“Op Facebook communiceren mensen hun voorkeur door middel van het ‘liken’ van een boodschap, op Twitter wordt de gebruiker expliciet beperkt tot het brengen van zijn boodschap in maximaal 140 tekens, korte bijdragen op blogs worden verkozen boven uitgebreide teksten. Het rijmen van deze tendens met de nood aan een genuanceerde berichtgeving over wereldproblemen vormt een belangrijke uitdaging voor iedereen die betrokken is bij ontwikkelingssamenwerking” (pp. 136).

Een laatste kritiekpunt valt te scharen onder de term ‘cyberutopisme’. Cyberutopisme wordt gedefinieerd als een al dan niet naïef geloof in de emanciperende aard van online communicatie, voortkomend uit de miskenning van de nadelen ervan. Internet en sociale media zouden zelden gebruikt worden om significante sociale verandering te realiseren. Voor ‘echt’ sociaal activisme moet er werk ‘in het veld’ gedaan worden, in plaats van op het web. Slacktivisme heeft zijn waarde in het proces van bewustmaking, maar dat is niet genoeg om voor verandering te zorgen als mensen niet fysiek in actie komen (Morozov, 2012).

4.2 Mogelijkheden

Er zijn echter ook voorbeelden van slacktivisme waarbij er daadwerkelijk een resultaat geboekt is. Zo bracht de actie ‘Chrome for a cause’, waarbij het openen van tabbladen in de webbrowser van Google door het bedrijf werd omgezet in giften aan enkele goede doelen, 1 miljoen dollar op en resulteerde een spontane Facebook-actie van de Britse National Society for the Prevention of Cruelty to Children in 50.000 nieuwe medestanders en 100.000 pond aan donaties voor de organisatie (Vleugels & Van Oudenhove, 2011).

Er zijn dan ook wetenschappers die juist het potentieel van sociale media voor activisme benadrukken. Ze zouden bijvoorbeeld kunnen dienen als organisatorisch hulpmiddel voor protesten (Saeed, Rohde, & Wulf, 2011), bijdragen aan het vergroten van

(32)

bewustwording (Tayebi, 2013; Rotman, et al., 2011) en een nieuwe ruimte bieden om in dialoog te treden met de regering. Daarnaast kan het voor een vergroting in donaties aan goede doelen zorgen (Lee & Hsieh, 2013). Deze onderzoekers zijn het er over eens dat technologie op zichzelf niet sociale verandering kan realiseren, maar dat het wel faciliterend kan werken. Sociale media worden gezien als een ruimte waarin alternatieve discursieve modi, een bredere participatie in politieke discoursen en activisme mogelijk zijn (Crivellaro, Comber, Bowers, Wright, & Olivier, 2014). Doordat sociale media tegenwoordig volledig verweven zijn met het dagelijks leven, dragen ze bij aan veranderingen in de publieke sfeer (Monroy-Hernández, Farnham, Kiciman, Choudhury, & Counts, 2013).

Er zijn veel overeenkomsten tussen online en traditioneel activisme. Online participatie brengt echter veel lagere kosten met zich mee. Sociale media maken het makkelijker voor organisatoren van campagnes om mensen die hetzelfde sociale doel nastreven te vinden, met hen te communiceren en hun doel naar een breder publiek te promoten. Voor participerende actoren maken sociale media het eenvoudiger om sociale kwesties te vinden waar ze mogelijk in geïnteresseerd zijn, waardoor voor deze zoektocht dus minder kosten nodig zijn. Online campagnes zijn vaak gericht om mensen eenvoudige handelingen te vragen om snel veel steun te vergaren. Voor participanten betekent dit dat deelname aan deze campagnes relatief weinig tijd en moeite kost. Deze lagere kosten en het gemak waarmee deelgenomen kan worden, is mogelijk een reden waarom mensen meer geneigd zijn om deel te nemen aan slacktivisme dan aan traditioneel activisme (Lee & Hsieh, 2013).

Deelconclusie

Uit dit hoofdstuk blijkt dat er binnen de wetenschappelijke literatuur veel discussie bestaat over de potentie van sociale media om bij te dragen aan sociale verandering. Critici bestempelen activisme via sociale media als ‘slacktivisme’ vanwege de lage kosten voor participanten en het gebrek aan resultaat. Andere theoretici benadrukken juist de mogelijkheden die dergelijke vormen van activisme scheppen. In het volgende hoofdstuk zullen bevindingen uit empirisch onderzoek naar slacktivisme worden beschreven.

(33)

5

Slacktivisme: theorie en praktijk

Binnen de literatuur (Lee & Hsieh, 2013; Kristofferson, White, & Peloza, 2014) wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende theoretische verklaringen voor deelname aan en de gevolgen van slacktivisme: het morele balans-effect, cognitieve dissonantie en impressiemanagement. Deze drie verklaringen zullen nu achtereenvolgens behandeld worden.

5.1 Morele balans

Volgens de eerder aangehaalde critici heeft slacktivisme niet alleen weinig nut voor het realiseren van sociale verandering, maar kan het zelfs schadelijk zijn voor opvolgende handelingen omdat het mensen verzadigt in hun behoefte om in actie te komen. Daarom stellen die critici dat slacktivisme een negatief effect kan hebben op ‘echt’ traditioneel activisme, in de zin dat slacktivisme dergelijke vormen van activisme mogelijk verdringt. De plicht die mensen voelen om in actie te komen wordt immers net zo zeer weggenomen door deel te nemen aan slacktivisme, terwijl dit relatief veel minder kosten met zich meebrengt dan traditioneel activisme (Lee & Hsieh, 2013; Kristofferson, White, & Peloza, 2014).

Een belangrijke theoretische basis voor deze kritieken is het morele balans-effect. Onderzoek wijst uit dat het doen van een goede daad het geweten dusdanig geruststelt dat een opvolgende goede daad minder waarschijnlijk wordt (Khan & Dhar, 2007; Merritt, Effron, & Monin, 2010; Sachdeva, Iliev, & Medin, 2009). Het doen van goede daden geeft ons een gevoel van morele vergunning om in de toekomst ‘slecht’ te handelen zonder ons daar schuldig voor te voelen. Dit wordt het morele licentie-effect genoemd. Een tegenovergesteld effect noemt men het morele compensatie-effect: het doen van slechte daden geeft ons een gevoel van verplichting om dit in de toekomst te compenseren met ‘goed’ gedrag (Sachdeva, Iliev, & Medin, 2009). Mensen nemen bij de beslissing om wel of niet te participeren dus niet alleen de kosten en baten ervan in overweging, maar maken ook een morele balans op van voorafgaand gedrag (Lee & Hsieh, 2013; Kristofferson, White, & Peloza, 2014).

Er zijn twee mogelijke verklaringen voor hoe het morele balans-effect werkt. De eerste verklaring beschouwt het totaal van moreel gedrag van een individu als een soort

(34)

bankrekening, waarbij een moreel goede keuze krediet oplevert en een slechte keuze voor schulden zorgt (Nisan, 1991). Deze verklaring is gebaseerd op de aanname dat men zich er bij een ‘slechte’ keuze van bewust is dat deze keuze immoreel is, maar dat men in zo’n geval van mening is dat eerdere goede daden het recht verschaffen om in dit geval immoreel te handelen (Lee & Hsieh, 2013). Een tweede verklaring is dat voorgaande morele actie de betekenis van opvolgend gedrag verandert. Een individu is er volgens deze verklaring van overtuigd dat zijn of haar gedrag uit het verleden bewijs is voor zijn of haar moraliteit, waardoor een enkele immorele keuze geen invloed heeft op zijn of haar morele zelfbeeld. Dit zou vooral plaatsvinden als de betekenis van de opvolgende daad onduidelijk en open voor interpretatie is (Merritt, Effron, & Monin, 2010).

5.2 Cognitieve dissonantie

Voorstanders van slacktivisme stellen juist dat het mensen aanspreekt die anders niet hadden deelgenomen aan activisme en dat het ze mogelijk aanmoedigt om dit in de toekomst wel te doen. Dit argument komt overeen met de theorie van cognitieve dissonantie (Lee & Hsieh, 2013).

De theorie van cognitieve dissonantie stelt dat mensen een innerlijke drang hebben om consistent te zijn in hun attitudes, overtuigingen en gedrag. Als hier inconsistentie in ontstaat, zorgt dit voor een onaangename gevoel. Om de cognitieve dissonantie te verkleinen verandert men in zo’n geval zijn of haar attitudes, overtuigingen of gedrag om zo weer consistent te zijn (Effron & Monin, 2010). Als we de theorie van cognitieve dissonantie volgen lijkt het waarschijnlijk dat het deelnemen aan slacktivisme de kans vergroot dat mensen daarna een gerelateerde daad van ‘echt’ activisme zullen doen, omdat ze op die manier consequent blijven. Draagt iemand bij aan een sociaal initiatief, dan is de kans groot dat die persoon later op een andere manier opnieuw aan dat initiatief zal meehelpen (Lee & Hsieh, 2013).

5.3 Impressiemanagement

Het streven van mensen om zichzelf bij andere in een positief licht te presenteren, wordt impressiemanagement genoemd (Leary & Kowalski, 1990). Uit onderzoek blijkt dat consumenten hun gedrag strategisch veranderen om op een positieve manier over te komen. Online zouden mensen liever symbolen gebruiken om een positieve identiteit te construeren en naar anderen te communiceren dan bijvoorbeeld het plaatsen van gedetailleerde statements. Verder zou impressiemanagement alleen een positieve werking hebben op sociaal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Audit Magazine sprak met Geraldine Leegwater, voorzitter van het uitvoerend bestuur van het ABN AMRO Pensioenfonds (AAPF), over haar rol als bestuurder, de rol van Internal Audit

Dit scenario geeft aan welke kosten én in welk jaar de kosten voor het regulier en groot onderhoud van de afzonderlijke gebieden worden opgenomen in de begroting van het schap..

Aardaker is tegenwoordig een betrekkelijk zeldzame plant van bermen en rivierdijken, maar in voorbije eeuwen wer- den de hazelnootgrote knolletjes geoogst en gegeten.. Al in de

In periode 2 en 3 is in 3 van de 4 gevallen het aardgasverbruik bij de behandelingen zonder een vochtafhankelijke minimum buis meer dan 10 % hoger dan de behandelingen met

Eerst werd docente Manuela Keeris voor haar project Die Berliner Mauer door de Ac- tiegroep Duits tot lerares Duits van het jaar gekroond, waarna de bühne werd vrijgemaakt voor

Indien Deelnemer binnen deze bedenktermijn (gedeeltelijk) heeft deelgenomen aan de Opleiding, zullen de gemaakte kosten in rekening worden gebracht. c) Voor zover Empowering

Hein van de Wijgert Jurgen van der Heijden Wanka Lelieveld Eelco Fortuijn Jaap Drooglever Thomas Hessels Kees van Dalen Carla Fransen Xandra van Lipzig Maaike Kaiser

Met het ondertekenen van het formulier bevestigt u dat het gemeentebestuur van Herentals een gemeentelijke volksraadpleging moet organiseren om de mening van de inwoners van