• No results found

De samenhang tussen piekeren, depressieve stemming en slaapkwaliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang tussen piekeren, depressieve stemming en slaapkwaliteit"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor project Klinische Psychologie UvA

De Samenhang tussen

Piekeren, Depressieve Stemming en Slaapkwaliteit bij Ouderen

Sharon Voortman Studentnummer: 10334505

Datum: 18 december 2015 Aantal woorden: 4270 Begeleider: Gerly de Boo

(2)

Abstract

In het huidige onderzoek is de relatie tussen depressieve stemming, piekeren en slaapkwaliteit bij ouderen geëxploreerd. Er is onderzocht of er een relatie is tussen depressieve stemming, piekeren en slaapkwaliteit bij ouderen, waarbij de eerste twee factoren zowel afzonderlijk als gezamenlijk werden bekeken. Aan het onderzoek deden 26 bejaarde bewoners van vier verzorgingshuizen in Nederland mee. Er werden verschillende vragenlijsten (DASS-21, PSWQ en PSQI) afgenomen in de vorm van een interview. Uit de resultaten bleek dat depressieve stemming en slaapkwaliteit een significant negatieve relatie hadden. Piekeren en depressieve stemming waren onderling gerelateerd. Piekeren bleek geen samenhang te hebben met slaapkwaliteit. Hieruit kan geconcludeerd worden dat depressieve stemming en piekeren onderling, en depressieve stemming en slaapkwaliteit bij ouderen gerelateerd zijn. Piekeren en slaapkwaliteit zijn hier niet gerelateerd.

(3)

De Samenhang tussen Piekeren, Depressieve Stemming en Slaapkwaliteit bij Ouderen

Een goede slaapkwaliteit is belangrijk voor de gezondheid. Zo is bekend dat een lage

slaapkwaliteit samengaat met verschillende klachten – zowel lichamelijk als geestelijk (Morin & Benca, 2012). Er zijn verschillende factoren die invloed kunnen hebben op slaapkwaliteit, waaronder sociale, fysieke en psychologische factoren. Bij het ouder worden nemen de slaapproblemen toe, waarmee slaapkwaliteit verlaagd wordt (Van Someren, 2000). In het huidige onderzoek is aandacht besteed aan twee psychologische factoren: piekeren en depressieve stemming en hun relatie, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, tot verlaagde slaapkwaliteit bij ouderen.

Uit onderzoek van Ohayon (2002) blijkt dat symptomen van slaapproblemen in ernst toenemen met het ouder worden. Mensen die last hebben van slaapproblemen ervaren ook een subjectief lagere slaapkwaliteit (Harvey, Stinson, Whitaker, Moskovitz, & Virk, 2008). In de algemene populatie komen slaapproblemen bij ongeveer 9 tot 12% van de volwassen

bevolking voor (Taylor, Lichstein, Durrence, Reidel & Bush, 2005). Bij ouderen kan dit oplopen tot tussen de 20 en 40%. Er blijkt dat slechts 12% van de ouderen ouder dan 65 jaar geen enkele klacht bij het slapen ondervindt (Ancoli-Israel & Cooke, 2005). Volgens Van Someren (2000) neemt het voorkomen van slaapproblemen toe bij zowel gezonde als dementerende ouderen. Leeftijd-gerelateerde veranderingen in het circadiane ritme lijken sterk bij te dragen aan deze problemen: als mensen ouder worden, kan een tekort aan input van de nucleus suprachiasmaticus, de biologische klok van het brein, de-activatie van neuronen versnellen in het circadiaan ritme. Deze de-activatie zorgt voor een verstoring van het slaap-waak ritme bij ouderen. Een andere fysieke factor die bijdraagt aan slaapproblemen bij ouderen, is dat er vaker ademhalingsproblemen tijdens de slaap ontstaan op latere leeftijd (Edwards, O’Driscoll, Ali, Jordan, Tuinder & Malhotra, 2010).

(4)

Hoewel slaapproblemen vaker voorkomen bij ouderen en deze problemen ook vaak als “onvermijdelijk en triviaal” worden gezien (Livingston, Blizard & Mann, 1993), gaan ook bij ouderen slaapproblemen en een lage slaapkwaliteit samen met zowel psychologische als lichamelijke klachten (Morin & Benca, 2012). Zo blijkt uit onderzoek dat mensen die lijden aan slaapproblemen een grotere kans hebben op hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, neurologische aandoeningen en gastro-intestinale problemen (Taylor, Mallory, Lichstein, Durrence, Riedel & Bush, 2007). Ook blijkt uit onderzoek van Ancoli-Israel en Cooke (2005) dat het functioneren overdag van ouderen die lijden aan slaapproblemen verslechterd. Zij voelen bijvoorbeeld vaak de neiging om overdag te gaan slapen. Hun cognitieve

vaardigheden, waaronder geheugen, aandacht en reactietijd, gaan achteruit. Verder blijkt uit dit zelfde onderzoek dat het hebben van een lage slaapkwaliteit een negatief effect op de relaties met vrienden en familie heeft. De algemene levenskwaliteit wordt bij mensen met slaapproblemen als lager ervaren (Rosekind & Gregory, 2010). Om ouderen te helpen bij het oplossen van deze problematiek en zo ook een hogere levenskwaliteit te verkrijgen, is het nodig meer onderzoek te doen (Livingston, Blizzard & Mann, 1993). Verder hebben

slaapproblemen, mede door de relatief hoge prevalentie, behalve de negatieve uitwerkingen op de gezondheid, ook hoge directe én indirecte economische kosten. Directe economische kosten van slaapproblemen omvatten de kosten gemaakt in de gezondheidszorg, zoals medicatie en andere behandelingskosten. Een schatting uit onderzoek in de Verenigde staten stelt dat dit bij mensen van 65 jaar en ouder, ongeveer 1143 dollar (1042 euro) per zes maanden kost. Ook zelfmedicatie, zoals het gebruik van alcohol als slaapmiddel, valt hieronder: dit verklaart 5% van alle kosten. Indirecte kosten resulteren voornamelijk uit de klachten resulterend uit een lage slaapkwaliteit die mensen overdag ervaren (Rosekind & Gregory, 2010).

(5)

Slaapproblemen gaan vaak gepaard met depressieve klachten. Problemen gerelateerd aan slaap zijn zelfs een onderdeel van de DSM-diagnose voor depressie (Staner, 2010). Mensen met slaapproblemen hebben een grotere kans om klinisch depressief te zijn: deze kans is wel 9.82 keer zo groot als bij mensen zonder slaapproblemen. Ook bleek uit

onderzoek dat een hogere mate van slaapproblemen gepaard ging met een hogere mate van depressieve stemming (Taylor, Lichstein, Durrence, Reidel & Bush, 2005). Disfunctionele emotionele reactiviteit is dan ook sterk gerelateerd aan problemen met de slaap. Disfunctie in de neuronale circuits die het slaap-waak ritme reguleren lijkt verstoring van emotionele reactiviteit te versterken. Een lage slaapkwaliteit lijkt te correleren met het ervaren van meer negatieve emoties en minder positieve emoties (Baglioni, Lombardo & Riemann, 2010). Eerder onderzoek toont aan dat bij ouderen over het algemeen al een hogere mate van depressieve stemming voorkomt (Wood, Nicholas, Blyth, Asghari & Gibson, 2010). Uit een onderzoek van Pigeon et al. (2008) blijkt dat bij ouderen het lijden aan slaapproblemen de kans op het aanhouden van een depressie bijna verdubbelt.

Piekeren en slaapproblemen zijn ook aan elkaar gerelateerd. Er is gevonden dat slechte slapers significant hogere niveaus van piekeren vertoonden dan goede slapers (Carney, Harris, Moss & Edinger, 2010). Hoewel piekeren en depressie in dit onderzoek significant

gecorreleerd waren, voorspelde het piekeren de slaapproblemen ook na controle voor

depressie, bij volwassenen. (Carney, Harris, Falco & Edinger, 2013). Uit onderzoek van Salo et al (2012) blijkt echter at ouderen minder slaapkwaliteit ervaren dan andere populaties, maar dat er echter geen relatie was met piekeren. In het huidige onderzoek is onderzocht hoe

piekeren samenhangt met depressie en slaapkwaliteit bij ouderen.

Er is al langer bekend dat depressieve stemming en piekeren vaak samen voorkomen (Robinson & Alloy, 2003). Piekeren voorspelt de chroniciteit van depressie

(6)

blijkt dat piekeren tevens gerelateerd is aan negatieve stemmingen. Piekeren en negatieve stemmingen zijn onafhankelijk geassocieerd met subjectieve slaapkwaliteit.

Bij ouderen heeft piekeren ook een negatief effect op de fysieke gezondheid (Thomsen et al., 2004). Piekeren is daarnaast sterk gerelateerd aan suïcidaliteit. De relatie tussen piekeren en suïcidaliteit is een wederkerige relatie: het piekeren verhoogt de suïcidaliteit en de

suïcidaliteit heeft op zijn beurt weer een in stand houdend effect op het piekergedrag. (Kerkhof, 2010).

Ondanks overtuigend bewijs voor de afname van slaapkwaliteit bij ouderen, voor de samenhang tussen piekeren, depressieve stemming en slaapkwaliteit, en aangetoonde negatieve gevolgen, is er nog weinig onderzoek gedaan naar bovengenoemde factoren bij deze populatie. Dit terwijl de populatie ouderen in Nederland toeneemt (Garssen & Beer, 2012). Daarom beoogt dit onderzoek het voorkomen van slaapproblemen, depressieve stemming en piekeren bij ouderen in kaart te brengen en hun onderlinge relatie te bestuderen. Verwacht wordt dat er bij ouderen een samenhang te vinden is tussen piekeren en depressieve stemming onderling en tussen deze factoren en kwaliteit van slaap.

(7)

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben 26 ouderen meegedaan, met een leeftijd tussen de 75 en 97 jaar (M = 86.5 (SD = 5.89)). De deelnemers werden geselecteerd vanuit verzorgingshuizen in

Nederland. Bewoners werden benaderd met de vraag deel te nemen aan het onderzoek, door de zorgcoördinator van het verzorgingshuis of door de studenten zelf. Middels een brief werden deelnemers op de hoogte gebracht van het doel van het onderzoek, vrijwilligheid van deelname, anonimiteit en het recht om zich zonder opgave van reden terug te kunnen trekken. Voor het onderzoek werd toestemming verkregen door de commissie ethiek van de UvA. Iedere sessie duurde ongeveer 45 minuten tot een uur. Vooraf werden de deelnemers gescreend op de volgende exclusiecriteria: mentale beperkingen, dementie en

gehoorproblemen. Als inclusiecriteria werd gesteld dat men het Nederlands beheerste als moedertaal en dat men 65 jaar of ouder was.

Materialen

Om stemming te meten is gebruik gemaakt van de Nederlandse, verkorte versie van de Depression Anxiety Stress Scale (DASS-21). Deze vragenlijst bleek intern consistent te zijn, een voldoende test-hertest betrouwbaarheid te hebben(α = 0.85) en een goede test-hertest betrouwbaarheid (r=0.74) (Beurs, Dyck, Lange & Blonk, 2001). De DASS-21 richt zich op het meten van depressie, anxiety en stress, op dimensionale schaal. De vragenlijst bestaat uit 21 items verdeeld over de 3 dimensies. Dit zijn 7 items per dimensie. De sectie vragen over depressie is opgenomen in het huidige onderzoek. Vragen kunnen variërend beantwoord worden op een vierpunts Likert-schaal, lopend van 0 (helemaal niet of nooit van toepassing) tot 3 (zeer zeker of meestal van toepassing).

(8)

De vragenlijst richt zich op depressie in dimensionele zin, niet op de klinische betekenis. Een hogere score op deze vragenlijst wijst dan ook op een hogere mate van depressieve stemming. De maximale score op de DASS-21 is 28, de minimale score is 0. Voorbeeldvragen zijn: “Ik was niet in staat om enig plezier te hebben bij wat ik deed” en “Ik had het gevoel dat mijn leven geen in had”. De uitkomsten van de vragenlijst kunnen verdeeld worden over

verschillende categorieën van ernst: normal, mild, moderate, severe en extremely severe. Uit onderzoek van Henry & Crawford (2005) blijkt dat de DASS-21 valide gebruikt kan worden om depressie op een dimensionale manier te meten. 

Om piekeren te meten is gebruik gemaakt van de Nederlandse versie van de Penn State Worry Questionnaire (PSWQ) (van Heiden, 2009). Dit is een vragenlijst die zich richt op piekeren. De vragenlijst bestaat uit 16 items verdeeld over drie verschillende dimensies: algemeenheid van zorgen in tijd en situatie, intensiteit van zorgen en oncontroleerbaarheid van zorgen. (Molina, Borkocev, Graham & Frank 1994). Vragen kunnen variërend

beantwoord worden op een vijfpunts Likert-schaal, lopend van 1 (helemaal niet kenmerkend) tot 5 (erg kenmerkend). Uit onderzoek (van Rijsoort, Emmelkamp & Vervaeke, 1999) blijkt dat de Nederlandse PSWQ een valide instrument is en over een voldoende interne

betrouwbaarheid kent (α= 0.88). De test-hertest betrouwbaarheid was ook hoog (r = 0.92) (Meyer, Miller, Metzger & Borkovec, 1990). Deze vragenlijst blijkt daarnaast zeer goed te gebruiken bij ouderen. (Stanley & Zebb, 1995).  Een hogere score op de PSWQ betekent een hogere mate van piekeren. De maximale score op de PSWQ is 80, de minimale score is 16. Voorbeeldvragen zijn: “Mijn zorgen overweldigen mij” en “Ik weet dat ik me niet zoveel zorgen zou moeten maken, maar ik kan er gewoon niets aan doen”. In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de totaalscore, zodat piekeren als één construct gemeten kon worden.

(9)

Om slaapkwaliteit te meten is er gebruik gemaakt van de Pittsburgh Slaapkwaliteit Index (PSQI) (Buysse, Reynolds, Monk, Berman & Kupfer. 1989). Dit is een vragenlijst die de slaapkwaliteit en slaapverstoringen meet, over de periode van een maand. De vragenlijst bestaat uit 19 items, die te herleiden zijn tot 7 componenten: subjectieve slaapkwaliteit, slaap latentie, duur van de slaap, habituele slaap efficiëntie/slaapduur, slaapverstoringen, echte slaap, gebruik van slaapmedicatie en dysfunctie overdag. De eerste vier vragen zijn kwantitatieve open vragen, die gekoppeld worden aan een score. Vervolgens worden er verschillende vragen gesteld, waarop antwoorden kunnen variëren op een vierpunts Likert- Schaal, lopend van 0 (niet gedurende deze maand, helemaal geen probleem, heel goed, geen partner/kamergenoot) tot 3 (drie of meer keren per week, een groot probleem, heel slecht, partner in hetzelfde bed). Voorbeeldvragen zijn “Hoe vaak heeft u slaapmedicatie genomen deze maand?” en “Hoe zou u uw slaapkwaliteit van de afgelopen maand gemiddeld

inschalen?”. De test-hertest betrouwbaarheid en validiteit zijn getest (Reynolds, Monk, Berman & Kupfer, 1989). De interne betrouwbaarheid bleek hoog (α= 0.83). De test-hertest betrouwbaarheid was voldoende (r=0.63). Een hogere score op deze vragenlijst wijst op een lagere kwaliteit van slaap. De minimale score op de PSQI is 0, de maximale score is 96.

Procedure 

Voorafgaand aan het onderzoek kregen de deelnemers een informed consent en een

informatiebrief aangeboden. De vragenlijsten werden mondeling toegelicht en afgenomen in de vorm van een interview door de onderzoekers (bachelorstudenten Klinische Psychologie). Zowel tijdens het invullen van de vragenlijsten als achteraf was tijd ingeruimd voor vragen. De data werden anoniem verwerkt. 

(10)

Statistische bewerkingen

Het huidige onderzoek is exploratief van aard. Voor het analyseren van de data is gebruik gemaakt van het programma IBM SPSS versie 22. Voorafgaand aan de statistische

bewerkingen is met behulp van de G*Power-extensie voor SPSS een poweranalyse gedaan; Hieruit kwam voort dat de gewenste steekproefgrootte bestond uit 59 mensen (1-β=0.8, α = 0.05). Om te controleren of de data normaal verdeeld was, werd gebruik gemaakt van een

Shapiro-Wilk test. Deze was voor piekeren, leeftijd en slaapkwaliteit niet significant.

Depressieve stemming (DASS-21) bleek niet normaal verdeeld (W = 0.86, p = 0.02). Om deze reden en vanwege de kleine steekproef, is in de data-analyse gebruik gemaakt van een re-sampling methode, bootstrapping. Deze functie wordt gebruikt bij een correlatie en regressie, wanneer er niet wordt voldaan aan de aannames van parametrische toetsen. De

bootstrap functie combineert vele malen een nieuw sample, uit het bestaande sample (Field,

2013). In het huidige onderzoek is de bootstrap ingesteld op 1000 (CI: 95). Voor het analyseren van de data is gebruik gemaakt van een meervoudige

regressieanalyse, met depressieve stemming en piekeren als onafhankelijke variabelen, zoals beargumenteerd in Field (2013).

(11)

Resultaten Data Analyse

Oorspronkelijk deden er 27 ouderen mee aan het onderzoek. Eén deelnemer koos ervoor gedurende het onderzoek te stoppen, waardoor er in totaal 26 deelnemers opgenomen zijn in de data-analyse.

Er werd op de DASS-21 een gemiddelde score gevonden van 8.9 (SD= 8.2). Dit komt overeen met een moderate ernstscore. Op de PSWQ werd een gemiddelde score gevonden van 34.61 (SD =13.42). Op de PSQI werd een gemiddelde score gevonden van 9.51 (SD = 4.49).

Tussen leeftijd en slaapkwaliteit werd binnen het sample geen significante relatie gevonden. Ook de correlatie tussen piekeren en slaapkwaliteit was niet significant. Piekeren en depressieve stemming waren onderling gecorreleerd (r = 0.42, p = 0.04). Ook werd er een relatie gevonden tussen depressieve stemming en slaapkwaliteit (r = 0.63, p = 0.02).

Er is gecontroleerd of de regressieanalyse voldeed aan de assumptie van

multicollineariteit (VIF = 1,2). Ook werd voldaan aan de assumptie voor homogeniteit van variantie. Echter, de data waren niet volledig normaal verdeeld.

Uit de resultaten bleek, na bootstrapping, dat er mensen die hoog scoorden op de DASS ook hoger scoorden op de PSQI (b =1.41, p = 0.01, CI=95 ([0.338,2.296]), SE: 0.48). Een hogere score op de PSQI betekent een lagere slaapkwaliteit. Dit duidt op een significante, negatieve relatie tussen depressieve stemming en slaapkwaliteit (zie Figuur 1).

(12)

Figuur 1. DASS-21 score afgezet tegen score. Lagere slaapkwaliteit (hogere

PSQI-score) gaat samen met een hogere mate van depressieve stemming (hogere DASS-21 PSQI-score). PSQI (totaalscore slaapkwaliteit): totale PSQI score op de variabele slaapkwaliteit,

(13)

Exploratieve bevindingen

De exploratieve bevindingen bestaan uit post hoc uitgevoerde analyses.

De gemiddelde scores uit het huidige onderzoek zijn met behulp van een z-test vergeleken met normatieve data uit eerder onderzoek, afgenomen bij samples uit de algemene non-klinische bevolking. Dit is gedaan om te controleren of de steekproefgemiddelden significant verschillen van gemiddelden in een normgroep (voor de gemiddelden en

standaardafwijkingen van de normscores, zie Tabel 1). Een z-test wordt gebruikt om een gemiddelde uit een sample te vergelijken met een gemiddelde uit een populatie. De nulhypothese hierbij is: er is geen verschil tussen het steekproefgemiddelde en het populatiegemiddelde (Field, 2013).

Tabel 1

Gemiddelden en standaarddeviaties voor DASS 21-scores van de normgroep (Henry & Crawford, 2005), PSWQ-scores van de normgroep (Gillian, Haaga & Ford, 1995) en PSQI-scores van de normgroep (Smith & Wegener, 2003) en de gemiddelde PSQI-scores en

standaarddeviaties voor het huidige onderzoek.

M SD

Huidig onderzoek DASS-21 8.9 8.2

Normgroep DASS-21 5.66 7.74

Huidig onderzoek PSWQ 34.61 13.42

Normscores PSWQ 42.2 11.5

Huidig onderzoek PSQI 9.51 4.49

Normscores PSQI 2.67 1.70

Uit de resultaten bleek dat er een significant verschil was tussen het

steekproefgemiddelde en het populatiegemiddelde (z=2.13, p=0.03) op DASS 21-score. In het huidige sample werd een hogere mate van depressieve stemming gevonden dan in de

(14)

Tussen het steekproefgemiddelde en het populatiegemiddelde werd ook een verschil gevonden op PSWQ-score (z=-3.37, p=0.01). De negatieve z-score betekent dat in de huidige steekproef minder wordt gepiekerd dan in de normgroep, met een grote effect size (d = 0.66) Ook tussen de gemiddeldes op PSQI-score werd een significant verschil gevonden (z=2.05, p=0.01), met een relatief kleine effect size (d=0.4). Dit betekent dat in de huidige steekproef een lagere slaapkwaliteit is gevonden dan in de normgroep.

(15)

Conclusie en Discussie

In het huidige onderzoek is gekeken naar de relatie tussen depressieve stemming, piekeren en slaapkwaliteit. Er is een relatie tussen depressieve stemming en slaapkwaliteit gevonden. Dit betekent dat, bij ouderen, een hogere mate van depressieve stemming gerelateerd is aan een lagere slaapkwaliteit. Dit komt overeen met de onderzoeksbevindingen van Taylor, Lichstein, Durrence, Reidel & Bush (2005). Tussen piekeren en slaapkwaliteit is geen relatie gevonden. Dit gaat tegen de verwachting van eerder onderzoek (Carney, Harris, Falco & Edinger, 2013) in. Wel werd gevonden dat piekeren en depressieve stemming onderling gerelateerd zijn, zoals ook in eerder onderzoek aangetoond werd (Robinson & Alloy, 2003). Dit kan betekenen dat bij ouderen piekeren een minder grote rol speelt bij slaapkwaliteit dan bij andere populaties, zoals in eerder onderzoek ook werd gesteld (Salo, 2012). Exploratief werd gevonden dat in de huidige steekproef, in vergelijking met de normgroep een hogere mate van depressieve stemming was, een lagere mate van piekeren en een lagere mate van

slaapkwaliteit. Dit kan eerder onderzoek (Wood, Nicholas, Blyth, Asghari & Gibson, 2010) bevestigen dat ouderen een hogere mate van depressieve stemming hebben. Ook zou dit bewijs kunnen geven aan de veronderstelling dat ouderen minder piekeren (Salo, 2012) en een lagere slaapkwaliteit hebben (Van Someren, 2000) dan de algehele populatie.

De ontbrekende relatie tussen piekeren en slaapkwaliteit zou ook verklaard kunnen worden door het gebruik van Penn State Worry Questionnaire. Er wordt in sommige onderzoeken onderscheid gemaakt tussen twee vormen van piekeren binnen slaapkwaliteit: ruminatie en “worry”. Ruminatie zou zich richten op het verleden, terwijl “worry” zich richt op de toekomst. Het is mogelijk dat dit twee verschillende processen zijn en dat vooral de ruminatievorm van piekeren samenhangt met slaapkwaliteit, terwijl de PSWQ tussen deze twee processen geen onderscheid maakt.

(16)

Naar dit onderscheid en de relatie met slaapkwaliteit is meer onderzoek nodig. Verder is het mogelijk dat bij de populatie ouderen, piekeren een minder grote rol speelt bij slaapkwaliteit dan bij jongere volwassenen. Lichamelijke klachten zoals ademhalingsproblemen en

pijnklachten zouden een grotere bijdrage kunnen leveren aan lage slaapkwaliteit. Ook is het huidige onderzoek gedaan bij een kleine steekproef, wat de resultaten moeilijker te generaliseren maakt. In vervolgonderzoek kan gekeken worden naar de bejaarde bewoners van aanleunwoningen of andere extramurale faciliteiten, om de steekproef te

vergroten. Daarnaast bestond de steekproef voornamelijk uit vrouwen – de gemiddelde leeftijd ligt in Nederland ook hoger bij vrouwen. Bejaardentehuizen worden dan ook meer bewoond door vrouwen. Een steekproef waarin voornamelijk vrouwen zitten, zou een realistische representatie kunnen zijn van de populatie ouderen. Sekseverschillen kunnen in vervolgonderzoek meer onderzocht worden.

Verder is het mogelijk dat er op de vragenlijsten sociaal wenselijk geantwoord is of dat de mensen zich niet op hun gemak voelen bij de gestelde vragen. De onderzoekers hebben niet de indruk gehad dat mensen niet eerlijk geantwoord hebben. Een belangrijke observatie die meetelt is de manier waarop ouderen een interviewvraag beantwoordde. Zij geven vaak geen rechtstreekse antwoorden op de vraag maar vertellen een subjectief verhaal.

Naast verder onderzoek naar de relatie tussen piekeren, depressieve stemming en slaapkwaliteit, is er meer onderzoek nodig naar de behandeling van slaapproblemen of lage slaapkwaliteit bij ouderen. Er kan bijvoorbeeld gekeken worden naar behandelingen die al eerder effectief gebleken zijn, zoals cognitieve training en beweging.

In het huidige onderzoek is de relatie tussen depressieve stemming en slaapkwaliteit bij ouderen duidelijk bevestigd. Ook piekeren en depressie bleken bij ouderen samen te hangen. Daarnaast heeft het huidige onderzoek nieuwe vragen opgeroepen met betrekking tot

(17)

Literatuurlijst

Ancoli‐Israel, S., & Cooke, J. R. (2005). Prevalence and comorbidity of insomnia and effect on functioning in elderly populations. Journal of the American Geriatrics Society, 53(7), 264-S271

Baglioni, C., Spiegelhalder, K., Lombardo, C., & Riemann, D. (2010).Sleep and emotions: A focus on insomnia. Sleep Medicine Reviews, 14, 227–238

Beurs, E. D., Dyck, R., Marquenie, L. A., Lange, A., & Blonk, R. (2001). De DASS: een vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress. Gedragstherapie, 34(1), 35-54

Buysse, D. J., Reynolds, C. F., Monk, T. H., Berman, S. R., & Kupfer, D. J. (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index: a new instrument for psychiatric practice and research. Psychiatry research, 28(2), 193-213

Carney, C. E., Harris, A. L., Moss, T. G., & Edinger, J. D. (2010). Distinguishing rumination from worry in clinical insomnia. Behaviour research and therapy, 48(6), 540-546 Carney, C. E., Harris, A. L., Falco, A., & Edinger, J. D. (2013). The relation between

insomnia symptoms, mood, and rumination about insomnia symptoms. Journal of

clinical sleep medicine: JCSM: official publication of the American Academy of Sleep Medicine,  9(6), 567

Carney, C. E., Harris, A. L., Moss, T. G., & Edinger, J. D. (2010). Distinguishing rumination from worry in clinical insomnia. Behaviour research and therapy, 48(6), 540-546 Edwards, B. A., O’Driscoll, D. M., Ali, A., Jordan, A. S., Trinder, J., & Malhotra, A. (2010,

October). Aging and sleep: physiology and pathophysiology.Seminars in respiratory

and critical care medicine. 31 (5), 618

Field, A.P. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS Statistics: and sex and drugs and

(18)

Garssen, J., & Beer, J. A. A. (2012). Demografie van de

vergrijzing. Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2012. Actief ouder worden in

Nederland. 86, 39-51. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Gillis, M. M., Haaga, D. A., & Ford, G. T. (1995). Normative values for the Beck Anxiety Inventory, Fear Questionnaire, Penn State Worry Questionnaire, and Social Phobia and

Anxiety Inventory. Psychological Assessment, 7(4), 45

Harvey, A. G., Stinson, K., Whitaker, K. L., Moskovitz, D., & Virk, H. (2008). The subjective meaning of sleep quality: a comparison of individuals with and without insomnia. Sleep, 31(3), 383

Heiden, C. (2009). Metacognitieve Therapie Bij Gegeneraliseerde

Angst. Bohn Stafleu van Loghum. Geraadpleegd op https://books.google.nl/

Henry, J.D., & Crawford, J.R. (2005). The short-form version of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS-21): Construct validity and normative data in a large non-clinical sample. British Journal of Clinical Psychology, 44(2), 227-239

Kerkhof, A. (2013) Worrying and rumination as part of the pre-suicidal state of mind. Suicide

in the words of suicidologists.115. New York:Nova Science Publishers. Geraadpleegd

op htps://www.researchgate.net

Livingston, G., Blizard, B., & Mann, A. (1993). Does sleep disturbance predict depression in elderly people? A study in inner London. British Journal of General Practice, 43, 445-445

Meyer, T. J., Miller, M. L., Metzger, R. L., & Borkovec, T. D. (1990). Development and validation of the Penn State Worry Questionnaire. Behaviour research and therapy, 28(6), 487-495

(19)

Molina, S., & Borkovec, T. D. (1994). The Penn State Worry Questionnaire: Psychometric properties and associated characteristics. Worrying: Perspectives on theory,

assessment and treatment. Wiley series in clinical psychology, 265-283

Morin, C. M., & Benca, R. (2012). Chronic insomnia. The Lancet, 379(9821), 1129-1141 Nolen-Hoeksema, S. (2000). The role of rumination in depressive disorders

and mixed anxiety/depressive symptoms. Journal of abnormal psychology, 109(3), 504

Ohayon, M. M. (2002). Epidemiology of insomnia: what we know and what we still need to learn. Sleep medicine reviews, 6(2), 97-111

Pigeon, W. R., Hegel, M., Unützer, J., Fan, M. Y., Sateia, M. J., Lyness, J. M., Philips, C. & Perlis, M.L. (2008). Is insomnia a perpetuating factor for late-life depression in the IMPACT cohort?. Sleep, 31(4), 481.

Robinson, M. S., & Alloy, L. B. (2003). Negative cognitive styles and stress-reactive

rumination interact to predict depression: A prospective study. Cognitive Therapy and

Research, 27(3), 275-291

Rosekind, M. R., & Gregory, K. B. (2010). Insomnia risks and costs: health, safety, and quality of life. The American Journal of Managed Care. 16(8), 617-626.

Salo, P., Vahtera, J., Ferrie, J. E., Akbaraly, T., Goldberg, M., Zins, M., Pentti, J., Virtanen, M., Shipley, M.J., Singh-Manoux, A., Dauvilliers, Y., & Kivimaki, M.

(2012). Trajectories of sleep complaints from early midlife to old age: longitudinal study. Sleep, 35(11), 1559

Smith, M.T., & Wegenaar, S.T. (2003). Meausures of sleep: the insomnia severity index, medical outcomes study (MOS) sleep scale, Pittsburgh sleep diary (PSD), and Pittsburgh sleep quality index (PSQI). Arthritis Care & Research, 49 (55), 184-196

(20)

Thomsen, D. K., Mehlsen, M. Y., Hokland, M., Viidik, A., Olesen, F., Avlund, K., Munk, K., & Zachariae, R. (2004). Negative thoughts and health: Associations among

rumination, immunity, and health care utilization in a young and elderly sample. Psychosomatic Medicine, 66(3), 363-371

Van Someren, E.J.W. (2000). Circadian and sleep disturbances in the elderly.

Experimental Gerontology. 1229-1237

Staner, L. (2010). Comorbidity of insomnia and depression. Sleep medicine reviews, 14(1), 35-46.

Taylor, D. J., Lichstein, K. L., Durrence, H. H., Reidel, B. W., & Bush, A. J. (2005). Epidemiology of insomnia, depression, and anxiety. Sleep, 28(11), 1457

Taylor, D. J., Mallory, L. J., Lichstein, K. L., Durrence, H., Riedel, B. W., & Bush, A. J. (2007). Comorbidity of chronic insomnia with medical problems. Sleep, 30(2), 13 Thomsen, D. K., Mehlsen, M. Y., Christensen, S., & Zachariae, R. (2003). Rumination—

relationship with negative mood and sleep quality. Personality and Individual

Differences, 34(7), 1293-1301

Wood, B. M., Nicholas, M. K., Blyth, F., Asghari, A., & Gibson, S. (2010). The Utility of the Short Version of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS‐21) in Elderly Patients with Persistent Pain: Does Age Make a Difference?. Pain Medicine, 11(12), 1780-1790

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

British Journal of Educational Technology published by John Wiley & Sons Ltd on behalf of British Educational Research coded the notes from eight inquiry threads generated

The primary comparisons of interest for this study were the percentage of patients making ≥1 critical error with each ICS/LABA DPI (ELLIPTA FF/VI vs other ICS/LABA DPIs) and with

A representative comodulogram of Muscle-Class (Subject 3, IC No. 16): (a) the comodulogram; (b) time series of the cross-frequency PPC of the combinations of the selected

This section derives the pricing equation for (and then values) a credit default swap, which will then be modified to price a weather derivative based on a specific event..

In this paper we have presented results that document two distinct types of secondary flows, one originating from turbulence and affected by the β plane and the other due to

Different boundary conditions for the temperature at the outside walls are tested and their influence on the tempera- ture distribution inside of the combustion chamber is explored..

To experimentally verify the existence of an intrinsic magnonic crystal resulting in quantized helimagnons in the conical and helical phases of Cu 2 OSeO 3 , we performed

Here, we demonstrate that images acquired through in-line holographic video microscopy ( Sheng et al., 2006; Lee et al., 2007 ) can be interpreted with the Lorenz-Mie theory of