• No results found

Verlenging van de zoogperiode in de biologische varkenshouderij ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van de biggen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verlenging van de zoogperiode in de biologische varkenshouderij ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van de biggen"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H.M. Vermeer G.P. Binnendijk

voor biologische agroketens

Verlenging van de zoogperiode in de biologische

varkenshouderij ten behoeve van de gezondheid

en het welzijn van de biggen.

(2)

Colofon

In Nederland vond het meeste onderzoek voor biologische landbouw en voeding plaats in de,

voornamelijk door het ministerie van EL&I gefinancierde, cluster Biologische Landbouw. Aansturing hiervan gebeurde door Bioconnect, het

kennisnetwerk voor de Biologische Landbouw en Voeding in Nederland (www.bioconnect.nl). Hoofduitvoerders van het onderzoek waren de instituten van Wageningen

UR en het Louis Bolk Instituut. Dit rapport is binnen deze context tot stand gekomen. De resultaten van de verschillende kennisprojecten

vindt u op de website www.biokennis.nl. Voor vragen en/of opmerkingen over dit onderzoek aan biologische landbouw en voeding kunt u

mailen naar: info@biokennis.nl. Heeft u suggesties voor onderzoek dan kunt u ook terecht

bij de loketten van Bioconnect op www.bioconnect.nl of een mail naar

info@bioconnect.nl.

Uitgever

Wageningen UR Livestock Research Postbus 65, 8200 AB Lelystad Telefoon 0320 - 238238 Fax 0320 - 238050 E-mail info.livestockresearch@wur.nl Internet http://www.livestockresearch.wur.nl Redactie Communication Services Copyright

© Wageningen UR Livestock Research, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek,

2012

Overname van de inhoud is toegestaan, mits met duidelijke bronvermelding.

Aansprakelijkheid

Wageningen UR Livestock Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van

dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. Wageningen UR Livestock Research en Central Veterinary Institute, beiden onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek vormen samen

met het Departement Dierwetenschappen van Wageningen University de Animal Sciences Group

van Wageningen UR (University & Research centre).

Losse nummers zijn te verkrijgen via de website.

Abstract

Grouping 5 organic farrowing sows and piglets from 3 to 9 weeks after birth resulted in similar health and daily gain as in individual farrowing pens with a weaning age of 6 weeks. The treatments did not result in a systematic lactational estrus.

Keywords

Pigs; farrowing; organic; group suckling; lactational estrus Referaat ISSN 1570 - 8616 Auteur(s) H.M. Vermeer G.P. Binnendijk Titel

Verlenging van de zoogperiode in de

biologische varkenshouderij ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van de biggen Rapport 650

Samenvatting

Groeperen van 5 biologische kraamzeugen met biggen van 3 tot 9 weken resulteerde in gelijke gezondheid en groei als in individuele

zooghokken en een speenleeftijd van 6 weken. Het opwekken van een systematische

lactatiebronst was nog niet succesvol.

Trefwoorden

Varkens; kraamfase; biologisch; groepszogen; lactatiebrons

De certificering volgens ISO 9001 door DNV onderstreept ons kwaliteitsniveau. Op al onze onderzoeksopdrachten zijn de Algemene Voorwaarden van de Animal Sciences Group van toepassing. Deze zijn gedeponeerd bij de Arrondissementsrechtbank Zwolle.

(3)

Rapport 650

H.M. Vermeer

G.P. Binnendijk

Verlenging van de zoogperiode in de

biologische varkenshouderij ten behoeve van

de gezondheid en het welzijn van de biggen

(4)

Dit onderzoek is uitgevoerd binnen het Beleidsondersteunend onderzoek

in het kader van EL&I-programma Biologische Veehouderij,

(5)

Voorwoord

Dit rapport is een weergave van een onderzoek naar een stuk natuurlijkheid in de biologische

varkenshouderij: het groeperen van zeugen met biggen en het verlengen van de zoogperiode. Zeugen kunnen zo mogelijk al in de zoogperiode geïnsemineerd worden, zodat de worpindex niet hoeft te stijgen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op het bedrijf van de familie van den Bogert in Hedel. Zonder hun initiatief en medewerking was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Als onderzoekers willen we de familie van den Bogert daarom hartelijk bedanken. We hopen dat het resultaat het natuurlijke imago van de biologische varkenshouderij zal versterken.

Herman Vermeer Projectleider

(6)
(7)

Samenvatting

Dit rapport beschrijft een oriënterende studie naar het effect van het houden van zeugen en biggen in een groep vanaf circa 3 weken na werpen, in combinatie met een verlengde zoogperiode van 6 naar 8 tot 9 weken. De verwachting was dat de gezondheid van de biggen beter zou zijn bij een later

speenmoment: de biggen drinken langer moedermelk en hebben een geleidelijker overgang naar vast voer. Voor groepshuisvesting van de zogende zeugen is gekozen vanwege de lagere

huisvestingskosten en als berigheidsstimulatie. Het streven was om de zeugen tijdens de zoogperiode op een voorspelbaar tijdstip weer te dekken, om zo een langere gustperiode en een lagere worpindex te voorkomen.

Het doel van deze studie was het verbeteren van welzijn, gezondheid en technische resultaten van de zeugen en biggen door de zoogperiode met een aantal weken te verlengen en de zeug al in de zoogperiode te insemineren. Daartoe is naar de volgende aspecten gekeken:

1) hoe is de gewichtsontwikkeling van de biggen in een groepszooghok met vijf zeugen; 2) komen de zeugen tijdens de lactatie in bronst en worden ze van de inseminatie tijdens de

bronst drachtig.

Dit onderzoek is uitgevoerd op een praktijkbedrijf. Gedurende vier ronden zijn tien zeugen met bijbehorende biggen gevolgd waarvan er vijf van werpen tot spenen op 6 weken in individuele kraamhokken waren gehuisvest en er vijf vanaf circa drie weken tot 8 à 9 weken zoogperiode in een groepszooghok met vijf zeugen werden gehouden.

De groeisnelheid van de biggen tot 8 à 9 weken leeftijd leek niet te verschillen tussen biggen die bij individueel gehuisveste zeugen waren gespeend op een leeftijd van 6 weken versus wanneer de biggen tot 8 à 9 weken leeftijd in een groepszooghok waren gehuisvest.

Ruim de helft van de zeugen is tijdens de zoogperiode berig geworden en geïnsemineerd, ondanks dagelijkse berigheidsstimulatie met beer vanaf het verplaatsen van zeugen en biggen naar een groepszooghok. Wel hebben deze zeugen hebben allen een volgende worp van eerste inseminatie gebracht. De toomgrootte was vergelijkbaar tussen de individueel, na 6 weken zoogperiode gespeende zeugen en de groepsgehuisveste, na 9 weken zoogperiode gespeende zeugen.

Betekenis voor de praktijk

Wat betreft de biggen lijkt groepshuisvesting van zogende zeugen met biggen vanaf drie weken zoogperiode goed te functioneren. De gemiddelde groeisnelheid van de biggen in groepszooghokken leek niet aantoonbaar te verschillen van die van biggen bij individueel gehuisveste zogende zeugen. Absoluut gezien ligt de gemiddelde groeisnelheid wat lager. Opvallend is dat met name de

groeisnelheid van de zwaardere biggen in een groepszooghok op een lager niveau ligt in de periode van 3 tot 9 weken leeftijd ten opzichte van de groeisnelheid van de zwaardere biggen bij huisvesting in een individueel kraamhok.

Het berig worden van zeugen in de zoogperiode is, ondanks de intensieve berigheidsstimulatie, tegen gevallen: de helft van de zeugen werd pas na het spenen berig. Omdat biggen na negen weken zoogperiode niet zwaarder zijn dan leeftijdsgenoten die na zes weken zijn gespeend, lijkt

groepshuisvesting tot 8 à 9 weken na werpen voor de zeugen en de biggen geen voordelen te bieden ten aanzien van de technische resultaten ten opzichte van zes weken zoogperiode. De grote variatie tussen ronden biedt wel ruimte voor verdere ontwikkeling.

Groepshuisvesting van zogende zeugen met biggen is nog niet praktijkrijp, maar kan wel een besparing op de huisvestingskosten opleveren en overwogen worden wanneer er te weinig kraamhokken beschikbaar zijn. Ook sluit dit systeem beter aan bij het natuurlijk gedrag en kan het voor de zeug en voor de biggen een verbetering van welzijn en darmgezondheid betekenen.

(8)
(9)

Summary

In the Netherlands lactating organic sows are kept with their litters until weaning at 6 weeks of age. This report describes an experiment on a pig farm focusing on grouping the sows and litters at 3 weeks and increasing lactation length of 8 to 9 weeks. We aimed at a better piglet health because the extended period with a combination of milk and solid feed and a gradual transition to 100% solid feed. Another aim was to inseminate the sows during lactation, to prevent a loss of productive days from the extended lactation period. The sows were moved to a group pen after 3 weeks lactation to reduce housing costs and to stimulate oestrus.

The objective of the experiment was to improve welfare, health and performance of sows and piglets by extending the lactation period with 3 weeks and inseminating the sows during the lactation period. The questions to be answered were if the sows came in heat during lactation and what were the results of the insemination and secondly what is the weight development of the piglets during the group suckling period compared to the piglets from the conventional 6 week individual lactation. The experiment was conducted on a commercial organic pig farm. We collected data during 4 batches with 5 sows and piglets in each of 2 systems. These systems were group housing from 3 weeks of age until 9 weeks and individual housing until weaning at 6 weeks and all the piglets were weighed at 3, 6 and 9 weeks. We collected data on suckling frequency by video observations in the group pens. After grouping sow and piglet behaviour did not seem to give any problem. But although an intensive oestrus stimulation was used half of the sows came into heat and were inseminated during lactation. The results of those pregnancies were comparable to the results in the standard system.

The daily gain and the mortality of the piglets until 9 weeks of age did not differ between the group housed litters and the standard system. However the large variation in results in this small scale project offers possibilities for further improvement.

Implications for practice

Housing of sows and litters in groups from 3 weeks in lactation functioned without problems. The average daily gain of the piglets did not differ from the piglets in the standard system.

It was not easy to initiate a lactational oestrus in the group system: only half of the sows came into oestrus during lactation. From that viewpoint it is not attractive to use the system to improve the litter index of a farm. However grouping sows and litters at 3 weeks created no problems regarding piglet daily gain and health and sow behaviour. Grouping at 3 weeks until weaning at 6 weeks and

insemination after weaning seems to be the most practical application of the system for the moment. Housing sows and litters in a group is not yet ready for practice, but can save housing costs and can be a solution when there are not sufficient individual farrowing pens. Group housing during lactation can be a contribution to a system with more natural behaviour and better health compared to keeping sows and piglet in individual pens until weaning at 6 weeks.

(10)
(11)

Inhoudsopgave

Voorwoord Samenvatting Summary 1 Inleiding ... 1 2 Materiaal en methode ... 2

2.1 Oriënterende studie op een praktijkbedrijf ... 2

2.2 Huisvesting ... 2

2.3 Voeding en drinkwaterverstrekking ... 2

2.4 Waarnemingen ... 3

2.5 Verwerking van de gegevens ... 3

3 Resultaten ... 4

3.1 Technische resultaten ... 4

3.2 Zooggedrag ... 5

3.3 Berigheidsstimulatie ... 6

3.4 Resultaten volgende dracht en worp ... 7

4 Discussie en Conclusies ... 8

Literatuur ...10

Bijlagen ...11

Bijlage 1 Technische resultaten per ronde ...11

Bijlage 2 Groeisnelheid van biggen die op circa 3 weken leeftijd een gemiddeld gewicht hebben, relatief lichter of relatief zwaarder zijn ...15

Bijlage 3 Aantal gemiddeld aanwezige zeugen per gedeelte van het hok en aantal zoogbeurten per zeug per 24 uur ...16

Bijlage 4 Berigheidsstimulatie in de eerste veertien dagen na het verplaatsen van de zeugen en biggen naar het groepszooghok ...17

Bijlage 5 Enkele resultaten van zeugen na individuele huisvesting in de zoogperiode of groepshuisvesting met en verlengde lactatieduur ...21

(12)
(13)

Rapport 650

1

1 Inleiding

De worpindex van biologische zeugen is lager dan bij gangbare zeugen door de langere zoogperiode. Het interval spenen – inseminatie en de dracht zijn bij biologische en gangbare zeugen vergelijkbaar. Het aantal levend geboren biggen is bij biologische zeugen hoog, deels veroorzaakt door de lange zoogperiode waarin herstel van de conditie plaatsvindt. De hoge worpgrootte leidt tot meer sterfte door lage geboorte-gewichten en een tekort aan spenen bij de zeug.

Door een zeug te insemineren tijdens een lange zoogperiode wanneer een zogenaamde lactatiebronst optreedt kan de worpindex verhoogd worden en kan de zoogperiode zonder “verliesdagen” verlengd worden. Het welzijn van de zeug en de biggen kan met een langere

zoogperiode ook verbeteren. De gezondheid van de biggen heeft baat heb bij een later speenmoment: de biggen drinken langer moedermelk en hebben een geleidelijker overgang naar vast voer. Kijkend naar het natuurlijk gedrag dan is de lengte van de zoogperiode meer dan 10 weken.

Bussemas en Weissmann (2008) rapporteren goede technische resultaten van een zoogperiode van 9 weken waarvan de laatste 3 in een groep ten opzichte van 6 weken. Anderzijds rapporteren Früh et al (2008) vanuit Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland dat een systeem van groepshuisvesting in de zoogperiode nog de nodige ontwikkeling behoeft met betrekking tot de gezondheid van de biggen en de technische resultaten. Het opwekken van een lactatiebronst is een andere uitdaging die veel variatie in de resultaten geeft (Alonso-Spilsbury, 2004; Kemp et al, 2005).

Een groepszoogsysteem is opgebouwd uit de volgende elementen:

a) vanaf twee tot drie weken lactatie worden een aantal zeugen met biggen bij elkaar geplaatst in een groepshok (verplaatsen en mengen);

b) stimuleren van de lactatiebronst, zodat inseminatie voor spenen gebeurt en de worpindex stijgt;

c) de biggen blijven een paar weken langer bij de zeug.

Dit systeem is op een Nederlands biologisch varkensbedrijf uitgetest.

Het doel van dit oriënterende onderzoek was het verbeteren van welzijn, gezondheid en technische resultaten van de zeugen en biggen door de zeugen met biggen in een groep te houden, de zoogperiode met een aantal weken te verlengen en de zeug al in de zoogperiode te insemineren. Daartoe is gekeken:

1) hoe de gewichtsontwikkeling van de biggen in een groepszooghok met vijf zeugen is;

2) of de zeugen tijdens de lactatie in bronst komen en of ze van de inseminatie tijdens de bronst drachtig worden.

(14)

Rapport 650

2

2 Materiaal en methode

2.1 Oriënterende studie op een praktijkbedrijf

Op een biologisch praktijkbedrijf met zeugen en vleesvarkens zijn worden zeugen met biggen tot aan het spenen op 6 weken in individuele kraamhokken gehouden. In de periode juni 2011 tot en met januari 2012, zijn vier proefgroepen van vijf zeugen met biggen 3 weken na werpen in een groepshok (figuur 1) samengevoegd en hier negen weken na de geboorte van de biggen gespeend.

Alle zeugen zijn van het genotype Topigs40 (B x Z -lijn) en hebben TopPie (Pietrain) als vader. De dieren werden gevolgd vanaf drie weken zoogperiode tot het spenen.Tegelijkertijd zijn vier controlegroepen van vier tot vijf zeugen vanaf drie tot zes weken na werpen in individuele hokken gevolgd.

Om de berigheid te stimuleren werden de zeugen op de buitenuitloop gelaten, terwijl de biggen binnen opgesloten waren. De varkenshouder heeft geëxperimenteerd met mogelijkheden tot beercontact. Als eerste optie zijn de zeugen op de buitenuitloop gelaten en de beer aan de andere kant van het hekwerk (met deels tralies), zodat beer en zeugen elkaar konden zien en neus-neus contact konden maken. Als alternatieven, omdat het berig worden in de eerste ronde tegen viel, heeft de

varkenshouder de beer een aantal keer tussen de zeugen op de buitenuitloop gelaten. Ook werden de zeugen wel eens bij de beer gelaten op een pad tussen twee stallen. De berigheidsstimulatie

varieerde van 15 minuten tot enkele uren. In bijlage 4 zijn de details terug te vinden.

2.2 Huisvesting

Alle zeugen hebben geworpen in vergelijkbare biologische kraamopfokhokken met een ingestrooide binnenruimte van 2.0 x 3.8 m en een buitenruimte van 2.0 x 1.5 m. De zeugen in de proefgroep zijn na een lactatieduur van drie tot vier weken verplaatst naar een voormestafdeling in de vleesvarkensstal. Deze afdeling was speciaal ingericht voor dit onderzoek: een met royaal stro ingestrooide ligruimte waarin met hekwerk een biggennest van circa 2,5 x 2,5 m was afgezet, een gedeelte met roostervloer binnen en een buitenuitloop met gedeeltelijk roostervloer.

8.70 4. 80 6.20 buitenuitloop ingestrooide ligruimte

Figuur 1 Plattegrond van een groepshok voor 5 zeugen met biggen.

2.3 Voeding en drinkwaterverstrekking

Aan de zeugen werd onbeperkt lactozeugenvoer verstrekt via een eenvaks droogvoerbakken. In het groepshok stond deze op de roostervloer binnen in de stal. Aan de biggen is via een twee- en een drievaks droogvoerbak speenkorrel tot 6 weken en daarna kruimel verstrekt. Daarnaast kregen de biggen dagelijks een hoeveelheid CCM op de grond in het biggennest verstrekt. In de individuele kraamhokken kregen de biggen na 3 weken een eenvaks droogvoerbak met speenkorrel.

Drinkwater stond onbeperkt ter beschikking middels drinkbakken voor de biggen en een drinkbak voor de zeugen tegen de buitenmuur bij het gedeelte met roostervloer.

(15)

Rapport 650

3

2.4 Waarnemingen

De biggen zijn individueel gewogen bij het verplaatsen naar het groepshok (op 24 + 3 dagen) leeftijd, rond 6 weken leeftijd (gebruikelijke speenmoment in de biologische houderij) en rond 9 weken leeftijd (het speenmoment van de biggen in de proefgroep). Alleen in ronde 3 en 4 zijn de biggen op 9 weken gewogen. De biggen zijn niet gewogen op de dag van geboorte, in de berekeningen is van een gemiddeld geboortegewicht van 1,3 kg uitgegaan, wat voor dit bedrijf een gangbaar gewicht is.

Middels video-opnamen gedurende de eerste veertien dagen na het plaatsen van zeugen en biggen in het proefhok is een indruk verkregen van de zoogfrequentie van de zeugen. Er waren daartoe drie camera’s geplaatst: één boven de ligruimte, één boven de roostervloer binnen en één boven de buitenuitloop. Overdag werden van 7.00 uur tot 22.00 uur continu opnamen gemaakt.

De zoogfrequentie is op dag 1, dag 3, dag 5 en dag 7 na inleg in het proefhok beoordeeld tussen 7.00 en 17.00 uur. Elke 10 minuten is geteld hoeveel zeugen er aanwezig waren in het betreffende

gedeelte van het hok en hoeveel zeugen daarvan een zoogbeurt gaven. Daarbij is een zoogbeurt gedefinieerd als het toelaten van de biggen om te drinken, waarbij (nagenoeg) alle spenen bezet worden door een big. Het aantal zoogbeurten per zeug per 24 uur is berekend uit het aantal zoogbeurten per vijf zeugen in de periode van 7.00 tot 17.00 uur.

Om de berigheid te stimuleren werden de zeugen op de buitenuitloop gelaten, terwijl de biggen binnen opgesloten waren. Daarbij heeft de varkenshouder geëxperimenteerd met mogelijkheden tot

beercontact. Als eerste optie zijn de zeugen op de buitenuitloop gelaten en de beer aan de andere kant van het hekwerk (met deels tralies), zodat beer en zeugen elkaar konden zien en neus-neus contact konden maken. Als alternatieven, omdat het berig worden in de eerste ronde tegen viel, heeft de varkenshouder de beer tussen de zeugen gelaten op de buitenuitloop of op een pad grenzend aan de uitloop tussen twee stallen. De berigheidsstimulatie varieerde van 15 minuten tot enkele uren. In bijlage 3 zijn de details terug te vinden.

Data van inseminaties zijn vastgelegd. Van de zeugen die een volgende worp hebben gebracht zijn de worpgegevens verzameld.

2.5 Verwerking van de gegevens

Op basis van de gewichten van de biggen is het groeiverloop berekend. Daarbij is uitgegaan van een gemiddeld geboortegewicht van de biggen van 1,3 kg. De groeisnelheid is statistisch geanalyseerd met regressie-analyse (proc GLM, SAS), waarbij naast ronde en behandeling ook de leeftijd bij weging is meegenomen als covariabele.

Daarnaast is nagegaan of er verschil is in groeisnelheid van de relatief zwaardere, lichtere en de gemiddelde biggen, en het effect hierop van het individueel dan wel in een groepszooghok huisvesten van deze biggen. Daartoe zijn de biggen binnen dezelfde ronde en proefbehandeling op basis van het gewicht op circa 3 weken leeftijd verdeeld in drie groepen: biggen met een gewicht dat lag tussen -0,5 kg en +0,5 kg van het gemiddelde gewicht van alle biggen, biggen lichter dan het gemiddelde -0,5 kg en biggen zwaarder dan het gemiddelde +0,5 kg.

Videobeeld van zogende zeugen met biggen in de ligruimte

(16)

Rapport 650

4

3 Resultaten

3.1 Technische resultaten

In tabel 1 zijn de technische resultaten van de zeugen en biggen vermeld. In bijlage 1 zijn de

technische resultaten per ronde weergegeven. In ronde 1 en 2 zijn de biggen op een leeftijd van circa 3 en 6 weken gewogen, in ronde 3 en 4 ook op een leeftijd van circa 9 weken.

Tabel 1 Technische resultaten van zeugen en biggen bij individuele huisvesting in de zoogperiode en groepshuisvesting met en verlengde lactatieduur

Huisvesting Individueel Groep SEM Significantie Lactatieduur 6 weken zogen 9 weken zogen

Aantal tomen 19 20 Gem. worpnummer 3,5 2,9

Worpgegevens:

Totaal geboren 16,7 16,7 Levend geboren 14,6 15,1

Bij verplaatsen biggen proefgroep naar groepshok (circa 3 weken na werpen/geboorte):

Aantal biggen 11,5 10,9 Leeftijd (d) 22,4 24,8 Gewicht (kg) 6,0 6,8

Groei tot 3,5 wk (g/d) 209 224 8,1 0,22

Rond 6 weken leeftijd (spenen controlegroep):

Aantal biggen 11,3 10,8 Leeftijd (d) 38,0 40,5 Gewicht (kg) 9,2 9,7

Groei 3,5 tot 6 wkn (g/d) 212 185 12,2 0,14

Van geboorte tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 209 208 7,0 0,98

Rond 9 weken leeftijd (spenen proefgroep):

Aantal tomen 9 10 Aantal biggen 11,4 10,9 Leeftijd (d) 63,3 60,3 Gewicht (kg) 17,9 16,0

Groei van 6 tot 9 wkn(g/d) 362 338 19,9 0,42

Van geboorte tot 9 weken leeftijd:

Groei (g/d) 256 248 11,1 0,60 In de eerste 3,5 weken van de zoogperiode lagen alle zeugen in individuele kraamhokken. Het

gewicht van de biggen op 3,5 week lag op een vergelijkbaar niveau. In de periode van circa 3,5 weken tot 6 weken leeftijd is er geen verschil in groeisnelheid van de biggen tussen de beide

proefbehandelingen gevonden. De gemiddelde groeisnelheid van de biggen in de periode van geboorte tot circa zes weken leeftijd lag op een vergelijkbaar niveau.

In de periode van 6 tot 9 weken leeftijd waren de biggen die bij de individueel gehuisveste zogende zeugen lagen reeds gespeend, de biggen van de zogende zeugen in groepshuisvesting lagen nog bij de zeugen. Ook in deze fase was er geen aangetoond verschil in groeisnelheid van de biggen. Ook over de periode van geboorte tot een leeftijd van circa 9 weken was er geen statistisch significant verschil in gemiddelde groeisnelheid van de biggen gevonden tussen de twee systemen van huisvesting tijdens de zoogperiode.

(17)

Rapport 650

5

In tabel 2 is de gemiddelde groei van de lichtere, gemiddelde en zwaardere biggen binnen een ronde en proefbehandeling vanaf 3 weken leeftijd weergegeven. In bijlage 2 zijn deze gegevens per ronde uitgewerkt.

Tabel 2 Groeisnelheid van biggen die op circa 3 weken leeftijd een gemiddeld gewicht hebben, relatief lichter zijn of relatief zwaarder zijn

Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken

Gewichtscategorie biggen lichter gemiddeld zwaarder lichter gemiddeld zwaarder Aantal biggen 75 73 71 77 70 71

Op 3,5 weken leeftijd:

Gemiddeld gewicht (kg) 4,5 6,1 7,5 5,4 6,6 8,4 Spreiding in gewicht (kg) 1,04 0,74 0,94 0,85 0,69 1,14

Van 3 tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 180a 208b 238c 182a 174a 206b

Van 6 tot 9 weken leeftijd (R 3 + 4):

Groei (g/d) 307a 345a 457b 309a 340a 326a Waarden met een verschillend superscript per regel verschillen significant (p<0,05).

Bij de biggen die tot 6 weken leeftijd in individuele kraamhokken hebben gelegen waren de

gemiddelde dieren in de periode van 3,5 tot 6 weken leeftijd sneller gegroeid dan de lichtere dieren. De zwaardere dieren waren in deze periode sneller gegroeid dan de gemiddelde dieren. Bij de biggen die van 3,5 tot 9 weken leeftijd in een groepszooghok lagen lag de groeisnelheid van de lichtere en gemiddelde dieren op het niveau van de lichtere dieren in de individuele kraamhokken. De zwaardere biggen op drie weken leeftijd in het groepszooghok hadden een groeisnelheid vergelijkbaar met die van de gemiddelde dieren in de individuele kraamhokken.

In de periode van 6 tot 9 weken leeftijd lag de groeisnelheid voor de meeste onderscheiden groepen biggen op een vergelijkbaar niveau. Alleen de zwaardere biggen die uit de individuele kraamhokken kwamen groeiden duidelijk sneller.

Er was geen verschil in aantal uitgevallen biggen bij huisvesting in individuele kraamhokken dan wel groepszooghokken. In de periode van circa 3,5 tot 6 weken leeftijd was er bij de zeugen in de groepszooghokken één big gestorven (reden onbekend). In dezelfde periode waren bij de individueel gehuisveste zeugen twee biggen gestorven (vanwege verlamming en kreupelheid).

In de periode van 6 tot 9 weken leeftijd waren er in de groepszooghokken 6 biggen gestorven of geëuthanaseerd (waarvan 4 slijters en 2 met reden onbekend). Bij de biggen afkomstig uit individuele kraamhokken, die reeds waren gespeend, zijn in deze periode in totaal 5 biggen gestorven (1

doodgelegen, 1 slijter en 3 met reden onbekend).

3.2 Zooggedrag

Het zooggedrag van de zeugen is op dag 1, 3, 5 en 7 na het groeperen via drie camera’s per groep vastgelegd. In tabel 3 is het gemiddeld aantal aanwezige zeugen per gedeelte van het hok vermeld, als ook het berekende aantal zoogbeurten per zeug per 24 uur. Het aantal zoogbeurten per zeug in de groepshokken liep terug van 31 op de eerste dag na het groeperen tot 25 dagen op 7 dagen na het groepen. In bijlage 3 zijn deze gegevens per ronde vermeld.

(18)

Rapport 650

6

Tabel 3 Aantal gemiddeld aanwezige zeugen per gedeelte van het hok en aantal zoogbeurten per zeug per 24 uur (gebaseerd op waarnemingen tussen 7.00 en 17.00 uur)

Dag na groeps-vorming

Ligruimte Buitenuitloop Gehele beschikbare ruimte*

Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten 1 2,6 24,0 1,6 7,1 5,0 31,5 3 1,7 13,0 2,6 15,0 5,0 29,0 5 2,0 13,9 2,2 11,5 5,0 25,7 7 2,8 17,6 1,5 7,5 5,0 25,5 * aantallen op de roostervloer binnen zijn niet apart vermeld in verband met de lage aantallen (gemiddeld 0,8 aanwezige zeugen en 0,4 zoogbeurten per zeug per 24 uur)

3.3 Berigheidsstimulatie

In totaal zijn er 12 van de 20 zeugen berig geworden tijdens de zoogperiode in groepen en de overige zeugen zijn allemaal na het spenen op 9 weken berig geworden op een uitgevallen zeug na. In tabel 4 is het resultaat van de berigheidsstimulatie in de eerste veertien dagen na het verplaatsen van zeugen en biggen naar het groepshok per ronde samengevat. In ronde 1, 3 en 4 was er steeds 1

eersteworpszeug in de groep en in ronde 2 waren er twee eersteworpszeugen.

Tabel 4 Samenvatting van de resultaten van de berigheidsstimulatie per ronde; de groepsgrootte was steeds 5 zeugen per ronde

Bronst op dag na groeperen bronst na spenen aanvang groepering biggewicht bij groeperen pariteit zeugen aantal biggen 1-8 9-28 29-42 Ronde 1 2 0 1 2 26 d 7,3 3,6 10,4 Ronde 2 0 0 0 5 23 d 6,4 2,8 10,6 Ronde 3 5 0 0 0* 28 d 7,4 2,6 10,6 Ronde 4 0 0 4 1 21 d 6,0 2,6 12,0 Totaal 7 0 5 8

*in ronde 3 is er een zeug uitgevallen na het spenen

Hieronder volgt een samenvattende beschrijving van de wijze van berigheidsstimulatie en het aantal zeugen dat tijdens de zoogperiode geïnsemineerd kon worden (zie ook bijlage 4).

In de eerste ronde (juni – juli) zijn de eerste dagen na de groepsvorming de zeugen zonder biggen op de buitenuitloop gelaten en liep een beer achter het hek bij deze buitenuitloop. De beer liep ongeveer drie kwartier per dag bij de zeugen. Om de berigheidsstimulatie te intensiveren is na 10 dagen de beer dagelijks tussen de zeugen gelaten, waarbij de biggen binnen opgesloten waren. Ook de contactduur met de beer werd uitgebreid, tot circa 1 a 1,5 uur per dag. Ondanks dit intensieve beercontact werden de andere zeugen pas berig vanaf het spenen van de biggen.

In de tweede ronde (juli – augustus) is de beer vanaf de dag nadat de zeugen in een groep waren gehuisvest bijna dagelijks gedurende 1 tot 2 uur tussen de zeugen gelaten, waarbij de biggen binnen waren opgesloten. Vanaf de derde dag hebben de zeugen bij de beer gelopen op de zogenaamde “tussengang”: de ruimte naast de buitenuitloop. Ook dit resulteerde niet in zeugen die geïnsemineerd konden worden. De zeugen zijn pas goed berig gezien enkele dagen na het spenen van de biggen. In de derde ronde (augustus – september) zijn vier zeugen binnen circa 8 dagen berig gezien en geïnsemineerd. Daags na de groepsvorming zijn de zeugen gedurende een periode van circa 5 uur, gescheiden van de biggen, op de uitloop gelaten, waarbij tevens een beer gedurende een korte periode bij de zeugen liep. Tot dag 9 zijn de zeugen, zonder biggen, op de buitenuitloop gehouden, waarbij de beer naast de buitenuitloop liep gedurende twee tot vier uur.

(19)

Rapport 650

7

In de vierde ronde (oktober – november) zijn de zeugen vanaf de dag na groepsvorming bijna dagelijks op de buitenuitloop gelaten zonder biggen gedurende twee tot drie uur, waarbij de beer bij de zeugen was gehuisvest. Ondanks de berigheidsstimulatie in de eerste veertien dagen na de groepsvorming zijn de zeugen niet (goed) berig gezien. De zeugen zijn uiteindelijk in de week voor het spenen, dus circa 8 weken na werpen, berig geworden en geïnsemineerd.

3.4 Resultaten volgende dracht en worp

In tabel 5 is een samenvattend overzicht van de resultaten van de zeugen tot en met de volgende worp gegeven. In bijlage 5 zijn de zeugen met inseminatiedatum en enkele gegevens van de volgende worp vermeld.

Tabel 5 Enkele resultaten van zeugen na individuele huisvesting in de lactatie (6 wk) of groepshuisvesting met of zonder lactatiebronst in een verlengde lactatie (9 wk)

Huisvesting indiv groep groep Lactatiebronst nee nee ja Aantal met 1e insem 17 6 12 Lengte zoogperiode (d) 37,9 52,3 53,5 Interval spenen – 1e insem 6,9 6,3 -18,2

Aantal herdekt 2 2 1

Aantal afgevoerd na 1e insem 1 2 2

Aantal geworpen 16 4 9

Gem. worpnummer 4,1 3,5 3,5

Aantal geworpen 16 4 9

Levend geboren 14,6 16,0 15,7 Dood geboren 1,9 1,8 1,4 In de derde ronde konden nagenoeg alle zeugen vrij kort na de groepsvorming geïnsemineerd worden, dus tijdens de zoogperiode en binnen zes weken na het werpen. Deze zeugen brachten een volgende worp van eerste inseminatie met gemiddeld bijna 18 levend geboren biggen. In de andere ronden is het verschil in interval spenen – eerste inseminatie veel kleiner tussen de zeugen die gedurende de gehele zoogperiode individueel waren gehuisvest en de zeugen die van af circa 3 weken met de biggen in groepshuisvesting werden gehouden. Er zijn, na het spenen van de zeugen op respectievelijk 6 (individueel gehuisveste zogende zeugen) en 9 weken (groepsgehuisveste zogende zeugen) vergelijkbare aantallen zeugen herdekt en/of afgevoerd na eerste inseminatie. Ook de toomgrootte (aantal levend en doodgeboren biggen) in de volgende worp lag op een vergelijkbaar niveau.

(20)

Rapport 650

8

4 Discussie en Conclusies

De doelstellingen van het onderzoek zijn maar ten dele bereikt. Het verlengen van de zoogperiode is uit het oogpunt van gezondheid en groei geen nadeel, zoals ook Bussemas en Weissmann (2008) concluderen. Mogelijk is er een tendens tot een lagere groei in de groepszooghokken, maar met het kleine aantal waarnemingen in dit onderzoek is dat niet hard te maken. Bovendien kan een weging vlak voor het slachten pas echt uitsluitsel over het effect op de technische resultaten geven. Uit welzijnsoogpunt is het een houderij die dichtbij het natuurlijk gedrag komt. In een aantal gevallen waren in de negende week al duidelijk opdrogende uiers te zien. Dit maakt het speenproces ook vanuit de zeug bezien diervriendelijker.

Een lactatiebronst kon bij ruim de helft van de zeugen bereikt worden, maar niet op een voorspelbaar tijdstip en soms pas vlak voor het spenen. Hoewel bekend is dat het tijdelijk onthouden van de zuigprikkel de beste manier is om zeugen berig te krijgen (Soede et al, 2012) is er in dit oriënterende onderzoek voor gekozen om dit uit het oogpunt van dierenwelzijn niet te doen. Alonso et al (2004) geven ook al aan dat het lastig is en dat in een systeem met lactatiebronst de zoogperiode minstens 6 weken moet duren, intensief beercontact moet zijn en een ruime voeding. Mogelijk is ook de

bronstexpressie minder duidelijk tijdens de zoogperiode. In de laatste ronde werden bijvoorbeeld 4 zeugen vlak voor het spenen berig, wellicht omdat de bronst 3 weken eerder, op 1 week na het groeperen niet duidelijk was. Opvallend was ook dat er vrijwel geen springgedrag gezien werd op de dagen met berige zeugen in het groepszooghok. Ook dit is een teken van een minder sterke

bronstexpressie.

Zonder een lactatiebronst betekent een langere zoogperiode dat er meer “niet productieve” dagen zijn en dat het systeem economisch minder aantrekkelijk is. De grote variatie in omstandigheden en uitkomsten lijken toch aanknopingspunten te bieden voor verdere verbetering van het systeem. Een experiment met meer dieren en meer wegingen is noodzakelijk om de resultaten van een

groepszoogfase met lactatiebronst beter in beeld te krijgen.

Op basis van dit oriënterende onderzoek naar de mogelijkheid om zeugen vanaf circa drie weken zoogperiode in groepen van vijf zeugen met bijbehorende biggen te huisvesten tot circa 9 weken zoogperiode kan het volgende worden geconcludeerd:

• Het kleine aantal zeugen verplicht tot voorzichtigheid bij het trekken van conclusies.

• De gemiddelde groeisnelheid van de biggen bij groepshuisvesting vanaf circa drie weken leeftijd versus individuele huisvesting lijkt niet te verschillen in de periode van drie tot zes weken leeftijd. • De gemiddelde groeisnelheid van biggen die tot 9 weken leeftijd in een groep van vijf zogende

zeugen worden gehouden lijkt niet te verschillen van die van biggen die tot 6 weken leeftijd bij een zogende zeug in individuele huisvesting zijn gehouden en daarna zijn gespeend.

• Er lijkt geen verschil te zijn in niveau van uitval van biggen in de periode van circa 3 tot 6 weken en 6 tot 9 weken leeftijd tussen dieren die gezoogd zijn bij zeugen in individuele huisvesting dan wel in een groepszooghok.

• De zeugen worden, ondanks verschillende vormen en duur van berigheidsstimulatie in de eerste weken na de groepsvorming, vaak niet berig (gezien). In combinatie met het toepassen van een langere zoogperiode leidt dit tot meer gustdagen bij de zeugen.

• De toomgrootte van de volgende worp lijkt niet beïnvloed te worden door het type huisvesting en de lengte van de zoogperiode in de voorafgaande cyclus.

Betekenis voor de praktijk

Het in groepen huisvesten van zogende zeugen vanaf circa drie weken zoogperiode lijkt goed te functioneren. De gemiddelde groeisnelheid van de biggen lijkt in deze beperkte proefopzet niet te verschillen van die van biggen bij individueel gehuisveste zogende zeugen. Opvallend is dat met name de groeisnelheid van de relatief zwaardere biggen in een groepszooghok op een lager niveau ligt in de groepszoogfase ten opzichte van de groeisnelheid van de relatief zwaardere biggen bij huisvesting in een individueel kraamhok. Het in groepen huisvesten van zogende zeugen kan een besparing op de huisvestingskosten opleveren en/of overwogen worden wanneer er bij een piek in het aantal worpen te weinig kraamhokken beschikbaar zijn.

(21)

Rapport 650

9

Het berig worden van zeugen in de zoogperiode is, ondanks de intensieve berigheidsstimulatie, maar ten dele gelukt. Omdat biggen na negen weken zoogperiode niet zwaarder zijn dan even oude biggen die op zes weken gespeend zijn lijkt groepshuisvesting tot negen weken na werpen geen voordelen ten aanzien van de technische resultaten te bieden ten opzichte van zes weken zoogperiode, noch voor de zeug noch voor de biggen. Wel sluit dit systeem beter aan bij het natuurlijk gedrag en kan het voor de zeug en voor de biggen een verbetering van het welzijn betekenen.

(22)

Rapport 650

10

Literatuur

Alonso-Spilsbury, M., Mayagoitia, L., Trujillo, M.E., Ramirez- Necoechea, R., Mota-Rojas, D. (2004). Lactational Estrus in Sows, a Way to Increase the Number of Farrowings Per Sow Per Year. J Anim Vet Adv, 2004 p 294-305

Bussemas, R. and Weissmann, F. (2008). Prolonged suckling period in organic piglet production – Effects on some performance and health aspects. 16th IFOAM Organic World Congress (ISOFAR), Modena, Italy, p 106-109.

Früh, B., Hagmüller, W., Aubel, E., Simantke, C., Schwarz, P. & Baumgartner, J.Group suckling in organic sow units. 16th IFOAM Organic World Congress (ISOFAR), Modena, Italy, p 110-113. Kemp, B., Soede, N.M. and Langendijk, P. (2005). Effect of boar contact and housing conditions on

estrus expression in sows. Theriogenology 63(2):643-656.

Soede, N.M., Laurenssen, B., Abrahamse-Berkeveld, M., Gerritsen, R., Dirx-Kuijken, N.,Langendijk, P. and Kemp, B. (2012). Timing of lactational oestrus in intermittent suckling regimes:

Consequences for sow fertility. Anim Reprod Sci 130:74-81

Vesseur, P.C., Plagge, J.G. en Scholten, R.H.J. (1995). Bronststimulering van scharrelzeugen tijdens de lactatieperiode door gebruikmaking van natuurlijke hulpmiddelen. Proefverslag P1.136, Praktijkonderzoek Varkenshouderij, Rosmalen, 28 p.

(23)

Rapport 650

11

Bijlagen

Bijlage 1 Technische resultaten per ronde Ronde 1 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken Aantal tomen 5 5 Gem. worpnummer 4,6 3,6 Worpgegevens: Totaal geboren 17,4 18,4 Levend geboren 15,6 17,2

Bij verplaatsen biggen proefgroep naar groepshok:

Aantal biggen 12,4 10,4

Leeftijd (d) 19,5 26,0

Gewicht (kg) 5,9 7,3

Groei D0 – D20/D26 (g/d) 238 233

Rond 6 weken leeftijd (spenen controlegroep):

Aantal biggen 12,0 10,4

Leeftijd (d) 34,4 40,0

Gewicht (kg) 8,0 10,3

Groei D20/D26 – D34/D40 (g/d) 136 215

Rond 9 weken leeftijd (spenen proefgroep):

Aantal biggen n.b. 10,4

Leeftijd (d) n.b. 59,8

Gewicht (kg) n.b. n.b.

Groei (g/d) n.b. n.b.

Van geboorte tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 194 225

Van geboorte tot 9 weken leeftijd:

(24)

Rapport 650 12 Ronde 2 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken Aantal tomen 5 5 Gem. worpnummer 2,8 2,8 Worpgegevens: Totaal geboren 15,4 16,8 Levend geboren 13,2 14,8

Bij verplaatsen biggen proefgroep naar groepshok:

Aantal biggen 9,8 10,6

Leeftijd (d) 23,8 22,7

Gewicht (kg) 6,7 6,4

Groei D0 – D23 (g/d) 226 227

Rond 6 weken leeftijd (spenen controlegroep):

Aantal biggen 9,8 10,4

Leeftijd (d) 34,8 43,7

Gewicht (kg) 9,7 10,1

Groei D23 – D35/D44 (g/d) 276 174

Rond 9 weken leeftijd (spenen proefgroep):

Aantal biggen n.b. 10,4

Leeftijd (d) n.b. 54,6

Gewicht (kg) n.b. n.b.

Groei (g/d) n.b. n.b.

Van geboorte tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 242 201

Van geboorte tot 9 weken leeftijd:

(25)

Rapport 650 13 Ronde 3 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken Aantal tomen 4 5 Gem. worpnummer 2,3 2,6 Worpgegevens: Totaal geboren 14,3 16,6 Levend geboren 13,3 14,4

Bij verplaatsen biggen proefgroep naar groepshok:

Aantal biggen 11,5 10,6

Leeftijd (d) 26,7 28,8

Gewicht (kg) 6,6 7,4

Groei D0 – D28 (g/d) 198 211

Rond 6 weken leeftijd (spenen controlegroep):

Aantal biggen 11,5 10,4

Leeftijd (d) 40,6 43,8

Gewicht (kg) 9,9 10,2

Groei D28 – D41 (g/d) 230 188

Rond 9 weken leeftijd (spenen proefgroep):

Aantal biggen 11,5 10,4

Leeftijd (d) 61,6 63,8

Gewicht (kg) 18,0 17,6

Groei D41 – D62 (g/d) 388 370

Van geboorte tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 211 204

Van geboorte tot 9 weken leeftijd:

(26)

Rapport 650 14 Ronde 4 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken Aantal tomen 5 5 Gem. worpnummer 4,0 2,6 Worpgegevens: Totaal geboren 18,4 15,0 Levend geboren 16,2 14,0

Bij verplaatsen biggen proefgroep naar groepshok:

Aantal biggen 12,2 12,0

Leeftijd (d) 20,6 21,8

Gewicht (kg) 5,1 6,0

Groei (g/d) 181 218

Rond 6 weken leeftijd (spenen controlegroep):

Aantal biggen 12,0 11,8

Leeftijd (d) 42,7 34,8

Gewicht (kg) 9,6 8,3

Groei (g/d) 203 172

Rond 9 weken leeftijd (spenen proefgroep):

Aantal biggen 11,4 11,4

Leeftijd (d) 64,9 56,8

Gewicht (kg) 17,9 14,5

Groei (g/d) 365 281

Van geboorte tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 191 202

Van geboorte tot 9 weken leeftijd:

(27)

Rapport 650

15

Bijlage 2 Groeisnelheid van biggen die op circa 3 weken leeftijd een gemiddeld gewicht hebben, relatief lichter of relatief zwaarder zijn

Ronde 1 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken

Gewichtscategorie biggen lichter gemiddeld zwaarder lichter gemiddeld zwaarder Aantal biggen 21 25 16 23 11 18

Op circa 3 weken leeftijd:

Gemiddeld gewicht (kg) 4,8 5,9 7,4 6,0 7,2 9,0 Spreiding in gewicht (kg) 0,61 0,37 0,73 0,60 0,32 0,90

Van 3 tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 104 142 165 202 210 235 Ronde 2 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken

Gewichtscategorie biggen lichter gemiddeld zwaarder lichter gemiddeld zwaarder Aantal biggen 16 20 13 14 21 18

Op circa 3 weken leeftijd:

Gemiddeld gewicht (kg) 5,3 6,7 8,3 4,8 6,4 7,8 Spreiding in gewicht (kg) 0,73 0,32 0,57 0,64 0,33 0,73

Van 3 tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 249 282 301 138 152 231 Ronde 3 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken

Gewichtscategorie biggen lichter gemiddeld zwaarder lichter gemiddeld zwaarder Aantal biggen 14 13 19 22 14 17

Op circa 3 weken leeftijd:

Gemiddeld gewicht (kg) 5,0 6,6 8,0 5,9 7,4 9,3 Spreiding in gewicht (kg) 0,83 0,26 0,46 0,64 0,35 1,03

Van 3 tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 214 237 238 192 202 171

Van 6 tot 9 weken leeftijd:

Groei (g/d) 304 365 465 349 383 386 Ronde 4 Huisvesting Lactatieduur Individueel 6 weken Groep 9 weken

Gewichtscategorie biggen lichter gemiddeld zwaarder lichter gemiddeld zwaarder Aantal biggen 23 15 23 18 24 18

Op circa 3 weken leeftijd:

Gemiddeld gewicht (kg) 3,5 5,0 6,8 4,6 5,9 7,6 Spreiding in gewicht (kg) 0,84 0,34 1,01 0,47 0,35 0,82

Van 3 tot 6 weken leeftijd:

Groei (g/d) 167 186 247 165 167 186

Van 6 tot 9 weken leeftijd:

(28)

Rapport 650

16

Bijlage 3 Aantal gemiddeld aanwezige zeugen per gedeelte van het hok en aantal zoogbeurten per zeug per 24 uur

Ronde 1

Dag na groeps-vorming

Ligruimte Roostervloer binnen Buitenuitloop Gehele beschikbare ruimte Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten 1 2,9 29,3 0,7 0,0 1,4 6,6 5,0 35,9 3 1,7 16,3 0,6 0,0 2,7 20,6 5,0 36,9 5 2,0 15,5 0,7 0,0 2,3 10,7 5,0 26,2 7 1,5 12,6 0,7 0,0 2,8 16,2 5,0 28,8 Ronde 2 Dag na groeps-vorming

Ligruimte Roostervloer binnen Buitenuitloop Gehele beschikbare ruimte Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten 1 2,4 28,2 1,5 0,6 1,1 5,5 5,0 35,9 3 1,7 13,2 1,2 2,9 2,1 13,8 5,0 36,9 5 1,7 9,8 0,8 1,2 2,5 17,9 5,0 26,2 7 3,8 22,1 0,7 1,4 0,5 1,9 5,0 28,8 Ronde 3 Dag na groeps-vorming

Ligruimte Roostervloer binnen Buitenuitloop Gehele beschikbare ruimte Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten 1 2,8 18,5 0,1 0,0 2,1 6,0 5,0 24,5 3 1,5 10,1 0,5 1,0 3,0 11,5 5,0 22,6 5 2,3 14,8 0,9 0,0 1,8 7,9 5,0 22,7 7 2,9 20,8 0,6 0,0 1,5 3,7 5,0 24,5 Ronde 4 Dag na groeps-vorming

Ligruimte Roostervloer binnen Buitenuitloop Gehele beschikbare ruimte Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten Aantal zeugen Aantal zoogbeurten 1 2,3 19,4 0,9 1,1 1,8 10,6 5,0 31,1 3 1,7 12,5 0,8 0,5 2,5 13,3 5,0 26,3 5 2,3 15,5 0,7 0,0 2,0 7,2 5,0 22,7 7 2,0 13,3 0,7 0,0 1,3 8,7 5,0 22,0

(29)

Rapport 650

17

Bijlage 4 Berigheidsstimulatie in de eerste veertien dagen na het verplaatsen van de zeugen en biggen naar het groepszooghok

Ronde 1 (juni – juli 2011)

Dag na groepsvorming

Begintijd Eindtijd Duur (min)

Wijze van stimulatie

1 11.57 12.12 15 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer achter het hek

2 10.48 11.59 71 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer achter het hek

3 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 4 12.49 13.29 40 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer achter

het hek

5 14.42 15.30 48 Zeugen op buitenuitloop met enkele (circa 5) biggen; beer achter het hek

6 14.58 15.33 35 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 15.04 tot 15.19, verder achter het hek

7 11.20 11.58 38 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 11.21 tot 11.26, daarna achter het hek

8 12.00 13.48 108 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 12.05 tot 13.39 9 16.13 17.36 83 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen

de zeugen op de buitenuitloop van 16.13 tot 17.36 10 12.16 13.33 77 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen

de zeugen op de buitenuitloop van 12.16 tot 13.33 11 15.40 17.21 101 Beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van

15.40 tot 17.21; deurtje naar binnenruimte bleef open zodat zeugen en biggen heen en weer konden lopen

12 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 13 15.13 16.32 79 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen

de zeugen op de buitenuitloop van 15.19 tot 16.32 14 14.06 14.46 40 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer achter

(30)

Rapport 650

18

Ronde 2 (juli – augustus 2011)

Dag na groepsvorming

Begintijd Eindtijd Duur (min)

Wijze van stimulatie

1 14.40 16.38 118 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 14.46 tot 16.41 2 14.56 16.23 87 Zeugen op buitenuitloop met circa 10 biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 14.56 tot 16.23

3 15.01 16.32 91 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

4 15.53 16.43 50 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 15.54 tot 16.43 5 12.14 13.42 88 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee

stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

6 14.00 16.00 120 Beer buiten het hek; zeugen niet gescheiden van de biggen

7 17.22 18.04 42 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

8 17.29 18.50 81 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

9 17.13 19.12 119 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

10 14.41 17.31 170 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

11 18.18 19.23 65 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

12 16.55 18.49 114 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

13 17.19 17.54 35 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

14 16.19 17.39 80 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen kunnen op de buitenuitloop

(31)

Rapport 650

19

Ronde 3 (augustus – september 2011)

Dag na groepsvorming

Begintijd Eindtijd Duur (min)

Wijze van stimulatie

1 15.59 21.30 >300 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 16.13 tot 16.20

2 13.11 22.00 529 Er leek een beer buiten het hek te lopen maar was op de videobeelden slecht te zien; zeugen niet gescheiden van de biggen

3 16.57 17.14 17 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer achter het hek

4 10.50 14.17 207 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; niet te zien of er een beer achter het hek liep

5 10.08 14.42 274 Zeugen met biggen op buitenuitloop opgesloten; niet te zien of er een beer achter het hek liep; vanaf 14.20 biggen naar binnen en zeugen nog buiten 6 12.20 15.26 186 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer

achter het hek

7 10.48 12.47 119 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer achter het hek

8 10.31 14.04 213 Drie zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 10.31 tot 14.04

9 13.20 13.35 15 Drie zeugen op buitenuitloop zonder biggen; niet te zien of er een beer achter het hek liep

10 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 11 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 12 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 13 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 14 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden

(32)

Rapport 650

20

Ronde 4 (oktober – november 2011)

Dag na groepsvorming

Begintijd Eindtijd Duur (min)

Wijze van stimulatie

1 14.59 16.18 79 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 14.59 tot 16.14

2 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 3 18.22 20.18 116 Zeugen op buitenuitloop met circa 5 biggen; beer

tussen de zeugen op de buitenuitloop

4 17.58 19.48 110 Zeugen op buitenuitloop met circa 5 biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop

5 15.44 17.39 115 Zeugen met beer op de “tussengang” tussen twee stallen, biggen binnen opgesloten

6 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 7 12.10 15.14 184 Zeugen met beer op de buitenuitloop, hek open

zodat ze ook op de “tussengang” tussen twee stallen kunnen lopen. Biggen binnen opgesloten 8 13.25 15.54 149 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer

tussen de zeugen op de buitenuitloop van 13.30 tot 15.54

9 16.54 17.46 52 Zeugen op buitenuitloop met één big; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop van 16.58 tot 17.46 10 -- -- 0 Geen zeugen gescheiden van de biggen gehouden 11 17.00 na

22.00

300 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; geen beer gezien op de videobeelden

12 17.20 20.18 178 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer tussen de zeugen op de buitenuitloop 13 15.39 16.20 41 Zeugen op buitenuitloop zonder biggen; beer

tussen de zeugen op de buitenuitloop van 15.43 tot 16.20

(33)

Rapport 650

21

Bijlage 5 Enkele resultaten van zeugen na individuele huisvesting in de zoogperiode of groepshuisvesting met en verlengde lactatieduur

Ronde Huisv Zeug Worpnr Verpl datum Speen datum Inseminatie datum Werp datum Levend geb Dood geb 1 indiv A1 8 -- 29-6 Afgevoerd (ouderdom) 1 indiv A2 4 -- 29-6 21-7 15-11 16 1 1 indiv A3 5 -- 29-6 20-7 11-11 18 4 1 indiv A4 1 -- 29-6 1-7 27-10 15 0 1 indiv A5 5 -- 29-6 1-7 28-10 15 3 1 groep B1 3 7-6 11-7 16-7, 6-8 28-11 15 1 1 groep B2 4 7-6 11-7 15-7 8-11 17 1 1 groep B3 1 7-6 11-7 11-7, 11-8 Afgevoerd (gust) 1 groep B4 7 7-6 11-7 Afgevoerd (ouderdom) 1 groep B5 3 7-6 11-7 12-6 6-10 16 1 2 indiv C1 3 -- 21-11 25-11 20-3 16 1 2 indiv C2 1 -- 21-11 25-11, 9-1 Afgevoerd (gust) 2 indiv C3 5 -- 21-11 25-11 17-3 12 2 2 indiv C4 3 -- 21-11 4-12 28-3 9 12 2 indiv C5 2 -- 21-11 25-11 17-3 13 0 2 groep D1 1 7-7 8-8 13-8 6-12 14 4 2 groep D2 1 7-7 8-8 13-8 6-12 14 1 2 groep D3 6 7-7 8-8 Afgevoerd (ouderdom) 2 groep D4 4 7-7 8-8 13-8 Afgevoerd (verworpen) 2 groep D5 2 7-7 8-8 13-8 7-12 21 1 3 indiv E1 1 -- 10-10 14-10 5-2 13 1 3 indiv E2 1 -- 10-10 14-10 8-2 14 0 3 indiv E3 1 -- 10-10 7-10 30-1 15 0 3 indiv E4 6 -- 10-10 7-10 30-1 15 2 3 groep F1 2 11-8 15-9 19-8 12-12 16 6 3 groep F2 1 11-8 15-9 13-8 6-12 18 1 3 groep F3 3 11-8 15-9 17-8 11-12 18 1 3 groep F4 5 11-8 15-9 Gestorven na spenen 3 groep F5 2 11-8 15-9 15-8 9-12 19 1 4 indiv G1 5 -- 23-1 28-1 23-5 9 1 4 indiv G2 1 -- 23-1 28-1, 17-2 11-6 15 2 4 indiv G3 5 -- 23-1 3-2 27-5 21 1 4 indiv G4 6 -- 23-1 Afgevoerd (ouderdom) 4 indiv G5 3 -- 23-1 27-1 20-5 18 1 4 groep H1 4 28-10 2-12 15-12, 2-1 Afgevoerd (gust) 4 groep H2 2 28-10 2-12 27-11 Gestorven 4 groep H3 4 28-10 2-12 26-11 21-3 10 0 4 groep H4 2 28-10 2-12 29-11 24-3 11 0 4 groep H5 1 28-10 2-12 27-11 21-3 16 2

(34)

www.biokennis.nl

Varkensvlees

Rapport 650

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De belangstelling voor de cultuurtechniek is vooral de laatste jaren in de Nederlandse landbouw sterk toegenomen. Mede als gevolg van de ontwikkeling van de techniek en

Op het bedrijf van Jos Smits is de grondbehandeling op perceel smits-1 door omstandigheden vrij laat uitgevoerd, dus onder iets minder gunstige omstandigheden (deel van de

Deze pakketten kunnen door het agrarisch collectief gebruikt worden voor afspraken met beheerders van landbouwgrond. Het is een hulpmiddel om het voor het beschrijven van

Het is dan ook onzin om zware ingrepen te rechtvaardigen met de opmerking dat ‘nieuwe cultuurhistorie’ wordt gemaakt, zoals de ecoloog Frans Vera doet: “Hoewel daarbij nu be-

Voor de beide tuigklassen is voor de doelsoorten tong en schol, voor de twee meest aangelande bijvangst soorten schar en bot en voor de rest-aanlandingen, de gemiddelde

De week van de Openbare Ruimte bestaat uit 5 kennis- en inspiratiedagen voor iedereen die betrokken is bij de sectoren groen, spelen, ontwerp &amp; inrichting, openbare verlichting

ren zich voor de winter zouden terug- trekken in het hoofdnest, maar vorig jaar werd in Wageningen voor het eerst een nest onder stenen gevonden dat in de winter nog bewoond bleek

- De opgetreden gewichtsverliezen zijn acceptabel maar kunnen nog sterk ver­ minderd worden als de ventilator voor de koeler geplaatst wordt en de koeler- temperatuur