• No results found

Determinanten die samenhangen met extreem fitnessgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Determinanten die samenhangen met extreem fitnessgedrag"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Determinanten die Samenhangen met Extreem Fitnessgedrag Laura Vermande

Bachelorthesis Sociale Psychologie

Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen - Universiteit van Amsterdam 31 mei 2016

Studentnummer: 10524452 Begeleider: Dr. A.H. Westmaas Aantal woorden: 4.981


(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Introductie 4 Methode 7 Resultaten 11 Discussie 17 Referenties 20

(3)

Abstract

Het doel van deze studie was het bestuderen van de determinanten die samenhangen met extreem fitnessgedrag. Onder extreem fitnessgedrag werd verstaan: overmatig gedisciplineerd eten of diëten,

overmatig gebruik van voedingssupplementen of het missen van sociale activiteit. Het theoretisch model was gebaseerd op de Reasoned-Action Approach (RAA). Bij de uitvoering was gebruik gemaakt van een multi-method approach. Er dede 74 mannelijke sporters mee aan de online vragenlijst. Het bleek dat verschillende factoren correleerden met de intentie tot extreem gedrag waaronder: attitude, normatieve norm en self-efficacy. De belangrijkste voorspellers waren self-efficacy (voeding) en sociale aanmoediging. Verder vertonen mensen die meer dan 5 keer per week sporten ander gedrag dan mensen die minder sporten. De kwalitatieve diepte-interviewstudie gaf verklarende antwoorden op onduidelijke of ontbrekende resultaten. Preventieve interventies zouden zich moeten richten op het beïnvloeden van self-efficacy en sociale aanmoediging vanuit de omgeving.

(4)

Introductie


Onvoldoende lichamelijke activiteit kan leiden tot hartziekten, hoge bloeddruk, suikerziekte en depressie die gepaard gaan met hoge medische kosten (Min Lee et al. 2012). Uit het rapport van de World Health Organization (2002) blijkt dat onvoldoende bewegen in de top vier staat van risicofactoren voor sterfte. Een vorm van bewegen is ‘fitness’ en dit kan op vele manieren beoefend worden. Kell, Bell en Quinney (2001) concluderen dat fitness gericht op spierontwikkeling (kracht, uithoudingsvermogen en flexibiliteit) wordt geassocieerd met een verbeterde gezondheid. Fitness is in Nederland en in andere

(Europese) landen uitgegroeid tot één van de meest beoefende takken van sport onder volwassenen. Tot 2007 was er een grote groei die op dit moment stabiel lijkt te zijn. In 2011 was ongeveer tweederde van de

fitnessdeelnemers, zo’n 2 miljoen, lid van een fitnesscentrum (Hover, Hakkers & Elling-Machartzki, 2012). Krachttraining is momenteel erg populair in de gezondheids- en fitness industrie en staat op nummer vier in de wereldwijde fitness-trendlijst (Thompson, 2016).

Motieven om te fitnessen op het gebied van lichaam en uiterlijk zijn onder andere: gewicht verliezen, verkrijgen van spiermassa, conditie verbeteren en het vormen en definiëren van spieren. Daarbij kan een fitnesssessie zorgen voor plezier en ontspanning, ontvluchting van de realiteit, een ‘feel good’ gevoel of het afblazen van stoom. In de sportschool speelt de sociale component ook een rol; er is mogelijkheid tot sociale interactie met andere sporters. Andere motieven kunnen ontstaan als een persoon zich verder ontwikkelt in zijn fitnesscarrière en kennis opdoet door ervaring (leren van oefeningen, leren hoe plezier en ontspanning te gebruiken, competitieve sport). Zoals Corssley (2006) opmerkte verschilt het per persoon welke motieven door wie worden gebruikt. Fitness leidt tot positieve psychische en lichamelijke voordelen, anderzijds brengt dit bij buitensporig gedrag negatieve gevolgen met zich mee. Vormen van extreem fitnessgedrag en hun effecten worden hieronder besproken.

Een gevolg van veel sporten en fit willen zijn kan leiden tot obsessief eetgedrag. Zo blijkt uit het onderzoek van Vandereyken (2011) dat de populariteit van bepaalde eetstoornissen groter wordt door de invloed van internet en de media. Tegelijkertijd heeft de DSM-V zich de afgelopen jaren uitgebreid met een aantal nieuwe eetstoornissen. Hiervan zijn Orthorexia en Muscle Dysmorphia (MD) de bekendste volgens Vandereyken. Orthorexia is een stoornis waarbij mensen zo geobsedeerd zijn door gezond eten dat hun selectieve voedingspatroon kan leiden tot ondervoeding en ondergewicht. MD, ook wel reverse anorexia, is een opkomende aandoening die voornamelijk voorkomt bij mannen. Bij MD heerst er een obsessie met het feit dat iemand zich te ‘dun of zwak’ voelt, terwijl diegene in werkelijkheid relatief groot en gespierd is. Dit gaat vaak gepaard met een gevoel van druk om nog meer spieren en/of kracht te verkrijgen. Deze stoornis

(5)

wordt ook genoemd door Mosley (2008), die suggereert dat de populariteit van fitness en bodybuilding samenloopt met een stijgend aantal mannen die ontevreden is met hun lichaam. Het doel om gespierder te worden en daarbij vet te verliezen kan psychische verstoringen en dwanghandelingen opleveren.

Dwanghandelingen kunnen betreffen: uren doorbrengen in de sportschool, verspillen van overmatig veel geld aan sportsupplementen, abnormale eetpatronen of misbruik van prestatieverhogende middelen (PVM). Een aantal voorbeelden van andere negatieve gevolgen zijn: het missen van sociale activiteiten, verliezen van een baan en ondanks het hebben van een blessure toch doortrainen. Ongeveer 10% van de bestudeerde bodybuilders heeft symptomen van MD (Pope, Phillips & Olivardia, 2000).

Het niet bereiken van het ideale lichaamsbeeld kan leiden tot het gebruik van PVM. PVM zijn farmacologische middelen die gebruikt worden door atleten of recreatiesporters om prestaties te verbeteren; voorbeelden zijn androgene anabole steroïden (AAS), clenbuterol of groeihormonen. Pope et al. (2013) stellen dat de beslissing om PVM te gebruiken verschillende redenen kan hebben, variërend van het verkrijgen van meer spiermassa, betere sportprestaties of de invloed en verwachtingen die de sociale omgeving op/van een persoon heeft. Echter kunnen binnen vier weken, na start van het gebruik van de middelen, bijwerkingen optreden. Dit zijn bijwerkingen als: prostaatvergroting, verandering van de testes, haaruitval, vette huid, acne, slaapproblemen, tremoren, verstoring in vochtbalans, verhoogde cholesterol, kaalheid. De ernst van deze bijwerkingen verschilt en is afhankelijkheid van de gevoeligheid van het individu. Volgens Brower (2002) kan het afbouwen van AAS bij geestelijke en lichamelijke afhankelijkheid leiden tot depressie. Er zijn gevallen waarbij jonge atleten zijn overleden door een hartstilstand, na het gebruik van combinaties van verschillende hoog gedoseerde PVM (Stubbe, Chorus, Frank, Hon & Heijden, 2014). Uit het onderzoek van Stubbe et al. (2013) bleek dat het percentage PVM-gebruikers onder leden van Nederlandse fitnesscentra 8,2% is. Stimulansen om gewicht te verliezen hadden de hoogste prevalentie (4,8%), hoger dan AAS (1,0%).


In het onderzoek van Wiefferink, Detmar, Hon, Vogels en Paulussen (2008) zijn de

gedragsdeterminanten van het gebruik van PVM onderzocht. Gedragsdeterminanten zijn de factoren die het uitgangspunt zijn voor bepaald gedrag. De determinanten waren gebaseerd op de Theory of Planned

Behavior (TPB) en de Social Cognitive Theory (SCT), waarbij de TPB gedrag als functie van intentie beschrijft, en intentie als functie van attitudes, sociale invloeden en self-efficacy (zelf-effectiviteit). Uit de studie bleek dat alle determinanten correleerden met de intentie tot gebruik van PVM. De meest belangrijke voorspellers waren persoonlijke normen, overtuigingen over prestatie-uitkomsten en het vernomen gedrag van anderen. Uit het onderzoek bleek dat PVM-gebruikers de voordelen (onder andere: het ontwikkelen van

(6)

meer spiermassa en het sterker zijn) toeschrijven aan PVM en dat ze geneigd zijn de gezondheidsrisico’s te onderschatten. In het soortgelijke onderzoek van Lucidi et al. (2004, aangehaald in Wiefferink et al., 2006) werd tevens de TPB gebruikt om de voorspellers van intentie tot het gebruik van PVM te onderzoeken. Hieruit bleek dat gedragsintenties werden voorspeld door voornamelijk attitude en subjectieve norm. Echter is opgevallen dat deze onderzoeken zich beperkten tot alleen verboden middelen, waarbij afslankmiddelen en andere supplementen niet werden meegenomen. Deze tekortkoming wordt opgevangen in het huidige

onderzoek.

Om gedrag te kunnen beïnvloeden is het belangrijk om te begrijpen wat de onderliggende redenen zijn waarom individuen bepaald gedrag vertonen. Gezondheidsgedrag wordt door Gochman (1997)

gedefinieerd als: ‘Openlijke gedragspatronen, acties en gewoontes die betrekking hebben op de gezondheid, het onderhoud en herstel ervan’. Onder andere demografische- en persoonlijke factoren kunnen leiden tot individuele verschillen in gedragspatronen. Het Health Belief Model (HBM) is grootschalig gebruikt in preventie-onderzoek en in onderzoek naar lifestyle gerelateerde gedragingen (Champion en Skinner, 2008). Volgens het HBM wordt de bereidheid om gedrag uit te voeren bepaald door de waargenomen

gezondheidsdreiging van een persoon, op basis van de kans en ernst van gevolgen. Een ander construct gerelateerd aan het HBM zijn triggers die een individu kan stimuleren om gezondheidsgedrag uit te voeren. Conner en Norman (2005) concluderen dat er overlap is tussen de constructen uit het HBM, TBP en SCT. Er wordt bij allen gefocust op uitkomstverwachtingen of consequenties van het uitvoerende gedrag. Tevens zijn sommige modellen nuttig om uitgebreid de normatieve invloeden en vernomen dreiging te overwegen en er is een sterk bewijs voor het opnemen van self-efficacy. Intentie is een sterke voorspeller voor gedrag maar het markeert ook het einde van een motivationele fase van beslissingen maken, waar vele SCM’s zich op richten. De uitgebreide versie van de TPB (Ajzen, 1991), genaamd de Reasoned-Action Approach (RAA) (Fishbein, 2008), wordt in deze studie gebruikt als basis voor het theoretisch raamwerk. 


In dit onderzoek werd antwoord gezocht op de vraag welke determinanten samenhangen met extreem fitnessgedrag. Onder extreem fitnessgedrag werd het volgende verstaan: overmatig gedisciplineerd eten of diëten, overmatig gebruik van voedingssupplementen of het missen van sociale activiteit. In eerder onderzoek is voornamelijk gefocust op de determinanten van PVM maar nog weinig aandacht besteed aan andere extreme fitnessgedragingen. De studie begon met kwantitatief onderzoek, waarna kwalitatief

onderzoek werd uitgevoerd om een verdiepend inzicht te krijgen in de statistische resultaten. Op basis van de onderzoeksvraag ‘Welke determinanten hangen samen met extreem fitnessgedrag?’, is een hypothese

(7)

fitness(gedrag), (b) zichzelf meer in staat achtten bepaalde gedragingen uit te voeren en (c) een bepaalde invloed ervaren uit de omgeving. Hierbij wordt verwacht dat mensen die vaker fitnessen extremer gedrag vertonen dan mensen die minder vaak fitnessen.

Methode: Kwantitatief Onderzoek
 Deelnemers en Procedure

Via de sociale kring van de onderzoekers (convenient sample) en via internet werden deelnemers geworven. Door persoonlijk aanspreken en een openbaar Facebook bericht met internetlink werd gevraagd om mee te doen aan het onderzoek. Hetzelfde bericht werd ook geplaatst op populaire Facebook pagina’s van fitnessmerken of sportscholen, onder andere: Basic Fit en Men’s Health. Hierbij werden de

inclusiecriteria duidelijk vermeld zodat de juiste mensen zouden reageren. Voordat deelnemers toegang hadden tot de vragenlijst kregen ze een toestemmingsverklaring met de uitleg van het onderzoek erin. Hierin was onder andere het doel beschreven en werd informatie verschaft over de anonimiteit en vertrouwelijkheid van de verkregen gegevens. Het invullen van de vragenlijst zou ongeveer 15-20 minuten in beslag nemen, met geheel vrijwillige deelname en geen beloning. Als deelnemers akkoord gingen met de

toestemmingsverklaring konden ze beginnen. De eerste drie vragen van de vragenlijst bepaalden of de deelnemer tot de inclusiecriteria behoorde. Als de deelnemer niet voldeed aan de criteria, werd diegene automatisch naar het einde van de vragenlijst verwezen. Nadat deelnemers de vragenlijst hadden voltooid werden ze bedankt voor deelname. 


De inclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek was dat individuen mannelijk van geslacht moeten zijn en boven de 18 jaar oud. Tevens was een vereiste dat alle deelnemers aan fitness deden, dit kan thuis zijn of in de sportschool. Respondenten werden uitgesloten als ze vrouw zijn, niet fitnessen of jonger dan 18 jaar zijn.

Materialen

De vragenlijst is ontwikkeld met behulp van het softwareprogramma Qualtrics. Op basis van onder andere de Reasoned-Action Approach (RAA) (Fishbein, 2008) en de Muscle Dysmorphia Inventory (MDI) (Rhea, Lantz & Cornelius 2004) zijn items opgesteld. Tevens zijn er zelf items geconstrueerd door de onderzoeker. De vragenlijst was geheel in het Nederlands. De operationalisatie van de determinanten is gedaan naar aanleiding van de RAA. Volgens deze theorie wordt gedrag bepaald door intentie en

(8)

gemodereerd door de werkelijke controle. Intentie wordt bepaald door attitude ten opzichte van gedrag, normatieve norm en self-efficacy (waargenomen gedragscontrole). Self-efficacy beïnvloedt gedrag direct en indirect door de intentie, werkelijke controle geeft feedback aan waargenomen controle. Het uitvoeren van gedrag geeft feedback aan de overtuigingen onderliggend aan de drie determinanten van intentie. Alle invloeden die niet tot het model behoren zijn opgenomen als ‘achtergrond-variabelen’. In Figuur 1 is het model weergeven dat gebruikt is voor de ontwikkeling van de vragenlijst. De items en constructen worden hierna verder uitgewerkt.

Figuur 1. Theoretisch raamwerk gebaseerd op de RAA

Constructen afkomstig van de RAA

• Attitude verwijst naar de opvattingen die iemand heeft over gedrag. Ajzen (1991) definieert attitude als: “De mate waarin een persoon een gunstige of ongunstige evaluatie of waardering heeft over het

betreffende gedrag’’. Per gedraging werd een attitude construct gemaakt; sociaal leven (α = .792), voeding (α = .712), supplementen (α = .763). Aangezien de drie gedragingen niet bij elkaar gevoegd konden worden bleven het drie losse constructen. De items bestonden uit een stelling, welke gemeten was met behulp van een semantische differentiaal: ‘Het onderhouden van mijn sociale contacten ondanks het bereiken van mijn fitnessdoelen vind ik: (heel onbelangrijk- belangrijk), (slecht-goed)’.

• Normatieve norm verwijst naar de opvattingen die iemand ervaart vanuit de omgeving: de goed- of afkeuring tegenover gedrag van belangrijke personen en de motivatie om daaraan te voldoen. Er zijn drie constructen gemaakt met bijpassende items. Het eerste construct ‘sociale aanmoediging’ (r = .645) bestond uit drie items, bijvoorbeeld: ‘Mijn familie moedigt me aan om beter in vorm te komen’. Bij het tweede construct werd geïdentificeerd hoe belangrijk de mening van de omgeving is als het gaat om het behalen

(9)

van fitnessdoelen (α = .870). De omgeving betrof familie, vrienden, partner, collega’s en sportmaten. Het derde construct betrof ‘de ervaren druk’ (α = .864) uit de omgeving, bijvoorbeeld: ‘Ik voel druk van vrienden om mijn uiterlijk te verbeteren’. Items zijn gemeten door een 7-puntsschaal.

• Self-efficacy gaat over de mate waarin een deelnemer zich bekwaam acht om in bepaalde situaties wel of niet bepaald gedrag te vertonen. Om te onderzoeken of iemand het gevoel heeft in staat te zijn om het gedrag uit te voeren, werden deze gedragingen specifiek gemaakt in de vragenlijst. Per gedraging werd een self-efficacy construct gemaakt; sociaal leven (r = .512), voeding (α = .839), supplementen (α = .820). Aangezien de drie gedragingen niet bij elkaar gevoegd konden worden bleven het drie losse constructen. De items bestonden uit een 7-puntsschaal waarbij deelnemers moesten beoordelen in hoeverre ze het eens zijn met de stellingen, bijvoorbeeld: ‘Ik denk dat ik in staat ben om.. (fitness boven sociale activiteiten te kiezen, verleidingen te weerstaan om mijn fitnessdoelen te bereiken)’.

• Intentie werd gebruikt als voorspeller voor het daadwerkelijke gedrag en werd gemeten door steeds drie items per gedraging. Er werd gevraagd naar de ‘verwachting, wil en intentie’ van een persoon: ‘Ik

verwacht door te gaan met fitness ondanks dat ik sociale activiteiten mis’, met antwoordcategorieën van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens). De losse constructen werden gecombineerd tot een algeheel construct, bestaande uit totaal 9 items (α = .782).

• Gedrag werd gemeten door zelfrapportage items voor de drie verschillende gedragingen. Er zijn drie constructen gemaakt per gedraging; sociaal leven (r = .582), voeding (α = .804), supplementen (r = .701). Een voorbeeld is: ‘Ik eet grote hoeveelheden eiwitten om mijn gespierdheid te laten toenemen’, ‘Het gebruik van voedingssupplementen om mijn fitnessdoelen te bereiken is noodzakelijk’, ‘Ik heb moeite om relaties in stand te houden door gedachten over trainen’. Antwoorden zijn gemeten via een 5-puntsschaal lopend van 1 (komt geheel niet overeen) tot 5 (komt geheel overeen).

Constructen van MDI

• Muscle Dysmorphia was gemeten door items te gebruiken die bij de MDI hoorde. Het construct (α = .843) bestond uit 17 items bijvoorbeeld: ‘Ik geloof niet dat ik even gespierd ben als anderen’.

• Emotionele uitkomsten waren gemeten door een aantal items afkomstig van de MDI over emoties bij elkaar te voegen tot één construct (α = .817). Een voorbeeldvraag is: ‘Ik schaam me voor mijn lichaamsbouw/hoe mijn lichaam eruit ziet’.

(10)

Motivationele constructen

• Intrinsieke motivatie was gemeten door 6 verschillende items (α = .802). Vragen begonnen met ‘Waarom doet u aan fitness?’, waarop geantwoord kan worden: ‘Voor het plezier van het ontdekken van nieuwe strategieën om te presteren’. Antwoorden zijn gemeten via een 5-puntsschaal lopen van 1 (komt geheel niet overeen) tot 5 (komt geheel overeen).

• Extrinsieke motivatie was gemeten door 6 verschillende items (α = .713). Vragen begonnen met ‘Waarom doet u aan fitness?’ waarop geantwoord kan worden met ‘Omdat ik er beter uit wil zien voor de mensen om mij heen’. Antwoorden zijn gemeten via een 5-puntsschaal lopend van 1 (komt geheel niet overeen) tot 5 (komt geheel overeen).

Andere variabelen

• Socio-demografische variabelen die gemeten werden waren geslacht, leeftijd, nationaliteit en opleidingsniveau. Deze factoren kunnen verantwoordelijk zijn voor het al dan niet aannemen van gezondheidsgedrag en kunnen tevens invloed hebben op de gedragsintentie. Opleidingsniveau werd onderverdeeld in de volgende categorieën: laag (MAVO), middel (MBO, HAVO, VWO), hoog (HBO, WO, PHD).

• Klinisch prognostische variabelen bestond uit de frequentie van sport en de duur van een fitness sessie.

Na ontwikkeling van de vragenlijst was er een pre-test uitgevoerd over acht deelnemers om te zien of de vragen begrijpelijk en valide zijn. De pre-test bleek voldoende valide en is vervolgens geactiveerd op Qualtrics.

Statistische analyse

Data werd geanalyseerd door gebruik te maken van het statistische programma SPSS versie 21. Correlaties met intentie tot gedrag werden berekend, evenals de gemiddelde scores en standaard deviaties van de bestudeerde variabelen. Er werd uitsluitend gekeken naar significante correlaties r > 0.20. Voor de lineaire regressie-analyse, werden variabelen die een significante correlatie met intentie hadden block-wise ingevoerd in het model. Het eerste blok bevatte variabelen welke gerelateerd waren aan de RAA. Het tweede blok van variabelen betrof motivationele constructen, het derde blok emotionele uitkomsten, het vierde blok klinisch prognostische variabelen en het vijfde blok betrof socio-demografische variabelen. Hierbij werd een significantie niveau van α < 0.05 aangehouden. Tevens was er een Independent Samples T-test uitgevoerd

(11)

waarbij twee groepen zijn vergeleken op basis van fitnessfrequentie per week: normaal (3-5 keer) en obsessief (5 keer of meer).

Methode: Kwalitatief Onderzoek Dataverzameling

Aansluitend aan het kwantitatieve onderzoek zijn er diepte interviews afgenomen. Hierbij is

verdiepend onderzoek gedaan naar de onderliggende redenen en motieven tot het aanzetten van fitnessgedrag en wat volgens deelnemers extreem fitnessgedrag is. De interviews waren semi-gestructureerd afgenomen waarbij de volgende onderwerpen in ieder geval aanbod kwamen: attitude tegenover het gebruik van

voedingssupplementen en prestatie verhogende middelen, de rol van de omgeving bij fitnessgedrag, de grens tussen gezond en ongezond fitness gedrag en het gat tussen intentie en het uitvoerende gedrag (intention-behavior gap). De voorkeur ging uit naar mannen die serieus fitnessen of eventueel PVM zouden gebruiken. Deelnemers werden geworven door bij verschillende fitnesscentra langs te gaan en te vragen of men deel wilde nemen. Voorafgaand werd aan deelnemers gevraagd of het interview audiovisueel mag worden opgenomen en er werd vermeld dat de data alleen gebruikt wordt voor wetenschappelijke doeleinden. Als akkoord werd gegaan kon het interview beginnen. De duur hiervan was tussen de 20 en 30 minuten.

Data-analyse

De geluidsopnames werden beluisterd en omgezet in een Microsoft Word-file. Er is thematisch geanalyseerd waarbij gebruik is gemaakt van een mindmapping-approach om verbanden te visualiseren.

Resultaten: Kwantitatief Onderzoek Beschrijving Steekproef

De vragenlijst werd door 166 deelnemers ingevuld. Hiervan moesten er 92 verwijderd worden, aangezien zij niet aan de inclusiecriteria voldeden of de vragenlijst voor minder dan 80% hadden ingevuld. Uiteindelijk bleven er totaal 74 deelnemers over die gebruikt werden voor de analyses. Deelnemers waren mannen van 18-67 jaar met een gemiddelde leeftijd van 26,8 jaar (Tabel 1). Met 95% was de respondent van Nederlandse afkomst oververtegenwoordigd in het onderzoek. Tevens was ruim de helft van de respondenten gemiddeld tot hoog opgeleid. Van de deelnemers fitnest 50% gemiddeld 3-5 keer per week, 25,7% fitnest 1-3 keer in de week en 24,3% fitnest vijf of meer keer per week. De fitnessdoelen ‘aankomen in spiermassa’ en ‘uiterlijk verbeteren’ werden het meest opgegeven door de respondenten.

(12)

M = gemiddelde SD = standaard deviatie n = aantal deelnemers

Determinanten van Extreem Fitnessgedrag

Deelnemers scoorden gemiddeld hoog op self-efficacy (voeding); de groep acht zich in staat om taken en activiteiten op het gebied van voeding te volbrengen (Tabel 2). Tevens scoorden deelnemers hoog op sociale aanmoediging om beter in vorm te komen. Alle variabelen weergeven in Tabel 2 hadden een positieve correlatie met de gedragsintentie. De determinanten uit het theoretisch model, self-efficacy en attitude, correleerden met intentie. Van normatieve norm correleerde alleen sociale aanmoediging met intentie; de twee sterkste correlaties zijn van zelfrapportage van gedrag (voeding en supplementen). Er werd een directe samenhang gevonden tussen gedrag (voeding en supplementen) en intentie van gedrag. Tevens was er een hoge correlatie gevonden tussen self-efficacy (sociaal leven en voeding) en intentie; hoe meer mensen zichzelf in staat achtten om hun sociaal leven te verwaarlozen of voedingsgedrag vol te houden, hoe meer intentie er voor extreem fitnessgedrag is. Wat betreft de self-efficacy (supplementen) was er een minder

Tabel 1: Demografische gegevens en fitness informatie (n= 74) Waarde Leeftijd (M(SD)) 26.8 (8.47) Nationaliteit (n(%)) Nederlands
 Turks
 Overig 70 (94.6) 1 (1.4)
 3 (4.1) Opleiding (n(%)) Laag Middel Hoog 1 (1.4) 28 (37.8)
 45 (60.9) Locatie fitness (n(%)) Thuis
 Sportschool 
 7 (9.5)
 67 (90.5)

Frequentie fitness per week (M(SD))


1-3 keer per week 
 3-5 keer per week
 5> keer per week 
 (n(%)) 3.55 (1.41)
 
 19 (25.7)
 37 (50.0)
 18 (24.3) Beoefening fitness in maanden (M(SD)) 62.11 (50.3)

Duur fitness sessie in minuten

(13)

hoge correlatie gevonden. De hypothese, die stelde dat determinanten zouden samenhangen met gedragsintentie, is deels bevestigd.

*p < .05, **p < .01

Regressie-analyse

Gedragsintentie werd voorspeld door een regressie-analyse gericht op de variabelen van de RAA: attitude, self-efficacy en normatieve norm. Dit theoretisch model verklaarde 47,1% van de gedragsintentie (Tabel 3). De invloeden van andere variabelen werden vervolgens toegevoegd aan de analyse. De verklaarde variantie inclusief motivatie leidde tot 49,2%. In het derde blok was de verklaarde variantie door toevoeging van emotionele uitkomsten 51% en in het vierde blok met klinisch prognostische variabelen 53,3%. Het laatste blok met achtergrondvariabelen leidde tot een verklaarde variantie van 57%. Zoals weergeven in Tabel 3 bleek self-efficacy (voeding) uiteindelijk de meest belangrijke voorspeller te zijn, gevolgd door de bijna significante variabelen (p < 0,075): sociale aanmoediging en opleiding. Om meer informatie te krijgen over de voorspeller opleiding was er een Independent T-test uitgevoerd om een middel en hoge

Tabel 2: De correlaties tussen intentie, gemiddelden en standaard deviaties (SD) van de bestudeerde variabelen

Gemiddelde (SD) Pearson r met intentie Attitude Sociaal leven
 Voeding
 Supplementen 
 2.76 (.69)
 3.47 (.69)
 3.34 (.67) 
 .257*
 .292**
 .368** Self-efficacy Sociaal leven
 Voeding
 Supplementen 2.90 (1.35) 4.40 (1.17)
 2.65 (1.21) 
 .535**
 .510**
 .297* Normatieve norm
 Sociale 
 aanmoediging 
 3.59 (1.52) .236*
 Motivatie Intrinsiek Extrinsiek 
 3.70 (.79)
 2.67 (.79) 
 .366**
 .283* Muscle Dysmorphia Emotionele 
 uitkomsten 
 2.20 (.80) .365**
 Zelfrapportage gedrag Voeding
 Supplementen 
 2.45 (1.02)
 2.24 (1.26) 
 .608**
 .589** Hoeveelheid sporten (in

(14)

opleidingsgroep met elkaar te vergelijken. Hieruit bleek dat er geen significant verschil was tussen groep en daarom wordt opleiding niet als goede voorspeller beschouwd.

*p < .075, **p < .05

Overige Exploratieve Data

Van alle deelnemers gebruikt 66,7% momenteel voedingssupplementen en 18,9% heeft ooit PVM gebruik. Uit de Independent Samples T-test bleek dat de obsessieve groep (vijf keer of meer per week sporten) bijna twee keer zoveel voedingssupplementen gebruikt dan de normale groep (3-5 keer per week

Tabel 3. Voorspelling d.m.v. regressie-analyse van intentie van sociaal cognitieve variabelen en andere variabelen (n = 64)

Variabele Beta Beta Beta Beta Beta

Attitude
 Sociaal
 Voeding
 Supplementen 
 ns
 ns
 ns 
 ns
 ns
 ns 
 ns
 ns
 ns 
 ns
 ns
 ns 
 ns
 ns
 ns Self-efficacy Sociaal
 Voeding
 Supplementen 
 .208*
 .334**
 .179* 
 ns
 .291**
 ns 
 ns
 .306**
 ns 
 ns
 .294**
 ns 
 ns
 .275**
 ns 
 
 . Normatieve norm
 Sociale 
 aanmoediging 
 .161** .206**
 .187**
 .181**
 .170*
 R2 .471. Intrinsieke motivatie
 Extrinsieke motivatie ns
ns ns
ns ns
ns ns
ns R2 .492. Emotionele uitkomsten ns ns ns R2 .510. Frequentie fitness


Duur fitness sessie 
 .
 ns
ns ns
ns
 ..


R2 .533.

Leeftijd

Opleiding .416*ns


(15)

sporten) (Tabel 4). Tevens is er een correlatie gevonden tussen het totaal aantal minuten sporten per week en het aantal voedingssupplementen dat iemand gebruikt (r = .482). Dit houdt in dat de hoeveelheid fitness per week samenloopt met het aantal voedingssupplementen dat gebruikt wordt. Er was geen significante correlatie gevonden tussen de hoeveelheid fitness en het gebruik van PVM. In Tabel 4 is te zien op welke andere variabelen de obsessieve fitnessgroep significant verschilt van de normale fitnessgroep. Als men vijf keer per week of meer gaat sporten, is er een significante kans dat het gedrag verandert op onderstaande variabelen. De obsessieve groep houdt zich meer bezig met voeding (M= 3.36) dan de normale groep (M= 2.23), zo blijkt uit het zelfgerapporteerde gedrag. Tevens blijkt dat de obsessieve groep meer self-efficacy ervaart als het gaat om voeding. De hoge score op attitude (sociaal leven), duidt erop dat het moeilijker voor de obsessieve groep is om hun sociaal leven te onderhouden én fitnessdoelen te behalen.

Tabel 4. Independent-t-test: gemiddelde verschil scores van een normale en obsessieve fitnessgroep

Variabele Normaal N Obsessief n Sig. (2-tailed)

Self-efficacy Sociaal
 Voeding
 Supplementen 
 2.69 4.14
 2.55 
 37
 37
 37 
 3.64
 5.11
 3.37 
 18
 18
 18 
 p = .015
 p < .001
 p = .025 Gebruik supplementen 1.61 36 4.17 18 p = .007 Attitude sociaal 2.59 37 3.18 18 p = .004 Zelfrapportage gedrag
 Voeding
 Supplementen 
 2.23
 2.16
 
 37
 37 
 3.36
 3.08
 . 
 18
 18 
 p < .001
 p = .014

(16)

Resultaten (kwalitatief onderzoek)

Vijf mannelijke deelnemers namen deel aan de kwalitatieve onderzoek. Alle deelnemers waren Nederlands en de leeftijd varieerde van 22 tot 30 jaar. Interviews zijn gebaseerd op de uitkomsten van de statistische data. Hieronder worden gemeenschappelijke standpunten vermeld over de onderwerpen waar extra verdieping nodig was.

Sociale invloed

Overeenkomstig was dat deelnemers weinig invloed ondervonden uit de omgeving; er werd aangegeven dat deelnemers voor zichzelf sporten en niet voor anderen. Een verklaring hiervoor is dat de omgeving vaak niet begrijpt wat fitness en bijbehorend gedrag inhoudt.

‘Mijn moeder zegt altijd dat supplementen slecht zijn, maar ze weet niet eens wat erin zit. Hoe moet ik dan iets van haar aannemen?’

Een andere verklaring was dat de meeste deelnemers positieve steun ontvangen, waarbij er geen reden was om na te denken over hun gedrag:

‘Zolang ik mezelf goed voel, merken vrienden en familie dat ook. Ze nemen je zoals je bent en het gaat vooral om het innerlijk’

Echter werd aangegeven dat deelnemers invloed ervaren van hun partner en sportmaten. Voornamelijk sportmaten begrijpen waar bepaald fitnessgedrag vandaan komt en ondersteunen dit. Zij spelen vooral in op de ontwikkeling van kennis, de motivatie om doelen te bereiken en het competitiegevoel. Deelnemers voorzien van een partner gaven aan dat diegene uiteindelijk de meeste invloed zou kunnen uitoefenen.

Kennis en perceptie

Opvallend was dat alle deelnemers aangaven veel kennis te hebben over fitness. Kennis werd opgedaan door zelfonderzoek via Youtube, social media en internet:

‘Ik heb net zoveel kennis als een personal trainer, misschien wel meer kennis. Een personal trainer zal geen invloed hebben op mijn prestaties’

Deelnemers spraken over welke factoren invloed zouden kunnen hebben op het verbeteren van

(17)

of een nutritionist mee kan worden betaald. Een enkeling gaf aan dat een personal trainer invloed zou kunnen uitoefenen, echter meer op het gebied van motivatie dan op gebied van kennis overdracht. Voornamelijk een nutritionist zou een belangrijke rol spelen:

‘Gezond eten is nou eenmaal duur. Met meer geld kan ik meer/betere supplementen, gestandaardiseerde maaltijden en een eetschema kopen’

Er werd aangegeven dat voeding de belangrijkste factor is bij het behalen van fitnessdoelen, of het gaat om vet verliezen of spiermassa aankomen. Niet iedereen achtte zichzelf in staat om voeding te controleren of het ideaalbeeld te bereiken:

‘Het leven van een professional zou ik nooit kunnen hebben.’ en ‘Ik ben niet in staat om altijd mijn eten te laten staan’

Extreem fitnessgedrag

Uit de interviews bleek dat vrijwel iedereen iets anders verstaat onder extreem fitness gedrag. De één vindt dat het verschilt per persoon en dat het eraan ligt wat het doel is. De ander is van mening dat geen enkel gedrag extreem is. Over het algemeen werd sociaal leven betrokken bij het onderwerp extreem fitnessgedrag:

‘…zodra iemand zijn hele leven laat bepalen door fitness en zijn omgeving daar last van

heeft’ en ‘… als iemand bereid is om bepaalde sociale dingen op te offeren, zoals je relatie, vrienden en dergelijke, dan is er een grens bereikt’

Discussie

Dit onderzoek was gericht op het in kaart brengen van gedragsdeterminanten van extreem

fitnessgedrag. Het bleek dat de determinanten uit het theoretisch raamwerk significant correleerden met de intentie tot extreem fitnessgedrag. Van alle constructen die tot de normatieve norm behoorden was er alleen een correlatie met ‘sociale aanmoediging door de omgeving om er beter uit te zien’. Het determinant self-efficacy (voeding en sociaal leven) bleek de meest relevante samenhang te hebben met de intentie van extreem fitnessgedrag. Dit duidt erop dat individuen zichzelf in staat achten hun voeding te controleren of hun sociaal leven te verwaarlozen. De determinanten van de RAA voorspelden 47% van de verklaarde variantie en alle determinanten samen 59%. Self-efficacy (voeding) kwam naar voren als sterkste

voorspeller. Ondanks de bipolaire significantie van sociale aanmoediging, wordt deze toch beschouwd als voorspeller van extreem fitnessgedrag.

(18)

Uit de resultaten bleek dat mensen die meer dan vijf keer per week sporten ander gedrag vertonen dan mensen die minder sporten. Interessant is dat de obsessieve groep meer dan het dubbele zoveel voedingssupplementen gebruikt. Het kan zijn dat deze groep een risicogroep is voor het ontwikkelen van extreem fitnessgedrag. Het gebruik van voedingssupplementen zou kunnen leiden tot gebruik van PVM. Echter was er vanuit de literatuur geen definitie wanneer een bepaalde hoeveelheid sport té veel is.

Aangezien de meeste deelnemers 3-5 keer per week sporten, waren zij ingedeeld in de ‘normale groep’. Op basis van eigen ervaring zijn mensen die meer dan vijf keer per week sporten ingedeeld in de ‘obsessieve groep’.

Een opmerkelijke bevinding is de matige correlatie tussen de invloed van belangrijke personen (normatieve norm) en gedragsintentie. Hieruit komt naar voren dat deelnemers zich weinig aantrekken van wat de omgeving vindt en hoe belangrijk dit voor hun is. Aangezien de belangrijkste voorspeller uit eerder onderzoek ‘vernomen gedrag van anderen’ is, is het interessant waarom dat in deze studie niet zo is. De samenhang met sociale aanmoediging (normatieve norm) kan duiden op een positieve en/of steunende omgeving. Als gevolg hiervan, kan het mogelijk zijn dat men geen reden heeft om zich iets van de omgeving aan te trekken. Dit bleek ook uit de resultaten van het kwalitatieve onderzoek. Voor vervolgonderzoek zou de normatieve norm op een andere manier geoperationaliseerd kunnen worden zodat duidelijk wordt of dit daadwerkelijk geen invloed heeft op de gedragsintentie. Als dat zo is, kan het nuttig zijn om te kijken naar waar de groep zich wél wat van aan trekt, bijvoorbeeld social media. Tevens was er een zwak verband gevonden tussen self-efficacy (supplementen) en intentie. Een verklaring hiervoor kan zijn dat supplementen geld kosten en dit niet altijd en voor iedereen in handbereik is. Over het algemeen geldt dat de relaties tussen bepaalde determinanten duidelijk zijn, om causale verbanden te vinden zou dit verder moeten worden getest in longitudinale studies.

Limitaties

Bij het interpreteren van de resultaten zijn er een aantal zaken die in overweging moeten worden genomen. In het onderzoek is gebruik gemaakt van een convenience sample en zijn deelnemers geselecteerd via Facebook pagina’s. Tevens waren de meeste respondenten Nederlands, relatief jong en middel tot hoog opgeleid. Hierdoor is de steekproef mogelijk niet representatief voor de totale groep Nederlandse fitnessers. Op voorhand was aan representativiteit geen zwaar gewicht toegekend, om zoveel mogelijk deelnemers te werven. Echter wordt erop gewezen dat deze studie zich voornamelijk richt op de onderliggende processen

(19)

van fitnessgedrag. Ondanks dat de steekproef niet representatief is, heeft dit verder geen invloed op de associaties tussen de variabelen.

Bij gebruik van het theoretisch model is geen rekening gehouden met de intention-behavior gap. Het kan zijn dat deelnemers de intentie hebben om gedrag uit te voeren, maar dit in werkelijkheid niet doen doordat er storende omgevingsfactoren zijn of omdat ze bepaalde vaardigheden en capaciteiten missen. Toch bleek dat er een relatief hoge correlatie was tussen zelf-gerapporteerd gedrag en intentie en dit wijst op een directe samenhang. Anderzijds was er in het kwalitatieve onderzoek naar voren gekomen dat als deelnemers over meer geld of een nutritionist zouden beschikken, zij hun fitnessdoelen beter zouden kunnen bereiken.

Implicaties voor preventie

Deze studie biedt belangrijke en relevante inzichten in de determinanten die samenhangen met extreem fitnessgedrag. Uit de interviews kwam naar voren, dat men te ver gaat als fitness invloed heeft op de persoon en op hun sociaal leven. De kern voor het behalen van fitnessdoelen lijkt voeding te zijn, want zonder passend te eten (bijv. juist veel of weinig calorieën) is het vrijwel onmogelijk om spiermassa te verkrijgen of vet te verliezen. De algemene boodschap uit de diepte-interviews was dat het voedingsaspect beperkte invloed mag hebben op het sociaal leven. Aangezien de self-efficacy als belangrijke determinant naar voren kwam, zou daar bij interventieontwikkeling rekening mee moeten worden gehouden. Het feit dat de groep veel zelfvertrouwen heeft in zijn eigen bekwaamheid kan wat zeggen over de

karaktereigenschappen van fitnessers. Dit hangt samen met het feit dat fitnessers weinig invloed ervaren vanuit de omgeving. Aangezien dit volgens eerder onderzoek/literatuur wel zo zou moeten zijn, zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de onderliggende overtuigingen van het determinant normatieve norm, om te begrijpen waarom dit niet geassocieerd was met een hoge gedragsintentie. Een interventie of gezondheidsbevorderend programma zou gericht moeten zijn op het beïnvloeden van externe determinanten, bijvoorbeeld de invloed van sportmaten, aangezien persoonlijke determinanten uiteindelijk beïnvloed worden door de normen van de sociale omgeving.

(20)

Referenties

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human decision processes, 50(2), 179-211.

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Prentice- Hall, Inc. Brower, K. J. (2002). Anabolic steroid abuse and dependence. Current psychiatry reports, 4(5),

377-387.

Conner, M., & Norman, P. (2005). Predicting health behaviour. McGraw-Hill Education (UK). Crossley, N. (2006). In the gym: Motives, meaning and moral careers. Body & Society, 12(3), 23-50. Fishbein, M. (2008). A reasoned action approach to health promotion. Medical Decision Making, 28(6) 834-844.

Hover, P., Hakkers, S., & Elling-Machartzki, A. (2012). Fitness in cijfers (fitness in numbers). Hover, P., Hakkers, S. & Breedveld (eds.)(2012). Trendrapport fitnessbranche, 31-53.

Kell, R. T., Bell, G., & Quinney, A. (2001). Musculoskeletal fitness, health outcomes and quality of life. Sports Medicine, 31(12), 863-873.

Mosley , P. E. 2008. Bigorexia: Bodybuilding and muscle dysmorphia. European Eating Disorders Review, 17: 191–198.

Rhea, D. J., Lantz, C. D., & Cornelius, A. E. (2004). Development of the muscle dysmorphia inventory (MDI). Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 44(4), 428.

Petróczi, A., & Aidman, E. (2008). Psychological drivers in doping: the life-cycle model of performance enhancement. Substance abuse treatment, prevention, and policy, 3(1), 1.

Pope, H. G., Gruber, A. J., Choi, P., Olivardia, R., & Phillips, K. A. (1997). Muscle dysmorphia: An underrecognized form of body dysmorphic disorder. Psychosomatics, 38(6), 548-557.

Pope, H. G., Phillips, K. A., & Olivardia, R. (2000). The Adonis complex: The secret crisis of male body obsession. Simon and Schuster.

Pope, H. G., Wood, R. I., Rogol, A., Nyberg, F., Bowers, L., & Bhasin, S. (2013). Adverse health consequences of performance-enhancing drugs: an Endocrine Society scientific statement. Endocrine reviews, 35(3), 341-375.

Stubbe, J. H., Chorus, A. M., Frank, L. E., Hon, O., & Heijden, P. G. (2014). Prevalence of use of

(21)

Thompson, W. R. (2015). Worldwide survey of fitness trends for 2016. ACSM's Health & Fitness Journal, 19(6), 9-18.

Vandereycken, W. (2011). Media hype, diagnostic fad or genuine disorder? Professionals' opinions about night eating syndrome, orthorexia, muscle dysmorphia, and emetophobia. Eating disorders, 19(2), 145-155.

Wiefferink, C. H., Detmar, S. B., Coumans, B., Vogels, T., & Paulussen, T. G. W. (2008). Social psychological determinants of the use of performance-enhancing drugs by gym users. Health education research, 23(1), 70-80.

Wiefferink, K., Detmar, S.B , Hon, O. D., Vogels, T., & Paulussen, T. (2005). Topsport en doping. Onderzoek naar determinanten van het gebruik van dopinggeduide middelen onder topsporters en evaluatie van het antidopingbeleid in Nederland. NeCeDo, Capelle a/d IJssel.

World Health Organization. (2002). The world health report 2002: reducing risks, promoting healthy life. World Health Organization.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook mensen die hun leven ‘voltooid’ achten, maar bij wie er geen sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden met een in overwegende mate medische grondslag, kunnen hulp

Zo blijkt uit het onderzoek van Ter Huurne en Gutteling (2008) dat mensen die zich bedreigd of angstig voelen ten opzichte van risico's in het dagelijks leven, eerder geneigd

Also, semantic gender was assumed to be more complex to repair (both the article and gender suffix) than syntactic gender (only the article), and therefore expected to elicit a

In this regime, the influence of roughness or surface texture on the fluid flow is significant which must be considered to determine the lubricant pressure distribution

Objective: To investigate the beliefs of South African metropolitan adults towards the importance of the link between food and cardiovascular health and to compare beliefs

Om integrasie van hul totale wese te ervaar, kan mishandelde persone na ekwilibrium beweeg sodra hul wanbalans in die ervaring van woede, skuld en skaamte herstel is en vergifnis

Het idee dat kiezers die op de lijsttrekker stemmen in een nieuw stelsel niet allemaal op de lijst als geheel zullen gaan stemmen, wordt bevestigd in een experiment waarbij kiezers

We zijn blij met deze input en gaan die gebruiken in de verdere uitwerking van de kadernota in het Programma Sociaal Domein.. Behalve dat de concept-kadernota ter inzage heeft