• No results found

De concealed information test versus de leakage concealed information test : de effectiviteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De concealed information test versus de leakage concealed information test : de effectiviteit"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Concealed Information Test Versus de Leakage Concealed Information Test:

De Effectiviteit

Nathalie Smit

Bachelor these, Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10561560 Universiteit van Amsterdam Begeleidster: L. Geven Aantal woorden abstract: 109

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd de Concealed Information Test (CIT) vergeleken met de leakage CIT. De deelnemers (n=49) werden verdeeld over twee condities, de directe conditie (n=24) en de vertraagde conditie (n=25). Deelnemers leerden in tweetallen acht relevante items van een geplande overval, waarvan vier specifieke items en vier algemene items. De deelnemers werden daarna aan een RT-CIT onderworpen. Hierbij werd de helft van de items overeenkomstig met het leren afgevraagd, de andere helft tegenovergesteld (bijvoorbeeld algemeen-algemeen en algemeen-specifiek). Uit de resultaten bleek dat een overeenkomst tussen de geleerde informatie (algemeen of specifiek) en de manier van testen (leakage/specifiek of CIT/algemeen) vooral van belang is om de informatie te detecteren.

(3)

De Concealed Information Test Versus de Leakage Concealed Information Test: De Effectiviteit

In februari 1986 werd Anthony Johnson beschuldigd van de aanranding en moord op zijn toenmalige vriendin Angela Bond (Possey, z.d.). Hij werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf zonder kans op voorwaardelijke vrijlating. Een van de bewijzen tegen hem was een verklaring van een politie agent dat Johnson een opmerking had gemaakt over de wapens die gebruikt waren bij de misdaad. Informatie die, volgens de politie, alleen een dader had kunnen weten. Johnson zelf beweerde dat hij deze informatie juist tijdens het verhoor van de politie had gekregen. In 2007 bleek Johnson echter onschuldig te zijn en werd hij vrijgesproken. De laatste tijd komen onterechte beschuldigingen steeds vaker in het nieuws; een jarenlange celstraf uitzitten maar onschuldig zijn. Alleen al in Amerika zijn er sinds 1992 ruim 300 mensen vrijgesproken waarvan er zeker twintig levenslang hadden gekregen (Innocence Project, 2014). Om gerechtelijke dwalingen in de toekomst te kunnen vermijden, is het belangrijk dat er goed onderscheid gemaakt kan worden tussen schuldigen en onschuldigen.

Bij politie onderzoek naar daders is vaak vraag naar leugendetectie. In de Westerse landen wordt de voorkeur gegeven aan de Control Questions Technique (CQT) (Ben-Shakhar, 2002). Hierbij worden drie soort vragen gesteld; relevante vragen (directe vragen gericht op de misdaad, zoals heb je meneer X vermoord?), controle vragen (zoals heb je ooit iets gestolen?) en irrelevante vragen (zoals zit je op een stoel?). Uit onderzoek blijkt de CQT echter wetenschappelijke onderbouwing te missen (Iacono & Lykken, 2002). Er is geen specifieke en unieke fysiologische respons geassocieerd met deceptie. In een realistische setting zullen zowel schuldigen als onschuldigen dusdanig geprikkeld worden door de relevante vragen dat zij een soortgelijke respons zullen laten zien (Ben-Shakhar, 2012). Op

(4)

deze manier kunnen onschuldigen dus als verdacht worden beschouwd. Deze techniek is dan ook achterhaald, en een nieuwe techniek om verborgen informatie te detecteren is ontwikkeld; de Concealed Information Test (CIT) (Lykken, 1974).

De CIT is een valide manier om verborgen informatie te detecteren (Meijer, Klein-Selle, Elber, & Ben-Shakhar, 2014) waarbij gebruik gemaakt wordt van fysiologische metingen. Deze test gebruikt meerdere meerkeuzevragen waarbij slechts één van de antwoordopties relevant is, oftewel een detail van de misdaad. De overige opties zijn neutraal (irrelevant), maar wel soortgelijk aan de relevante optie zodat onschuldigen geen onderscheid kunnen maken tussen het relevante item en de irrelevante items (Patrick, 2011). Wanneer de vraag gesteld wordt waar het lichaam gevonden is, zouden mogelijke antwoordopties bijvoorbeeld woonkamer, slaapkamer, eetkamer, badkamer etc. kunnen zijn. De verdachten moeten bij iedere optie ontkennend atwoorden, zelfs als zij dit item herkennen. Aan de hand van de huidgeleiding, hartslag, ademhaling en P300 data wordt dan vastgesteld of de verdachte verborgen informatie bezit (Verschuere, Crombez, Degrootte & Roseel, 2010). Naast de CIT met fysiologische responsen, is er ook de mogelijkheid tot een variant met reactie tijden (RT-CIT). Bij deze test worden nog extra target items toegevoegd, waar de verdachten toekennend op moeten reageren. Dit zodat de verdachten hun aandacht bij de stimuli houden (Verschuere, Suchotzki & Debey, 2014). Op de overige items moeten zij ontkennend reageren. Wanneer een verdachte significant veranderende fysiologische responsen of tragere reactiesnelheden laat zien bij de relevante items ten opzichte van de irrelevante items, kan worden aangenomen dat diegene beschikt over verborgen informatie. Aangezien dit informatie is over de details van de misdaad, wordt dit vaak gezien als een aanwijzing dat de verdachte schuldig zou kunnen zijn (Meijer, Verschuere & Merkelback, 2010). Er kunnen echter andere verklaringen voor zijn, verder onderzoek naar of verhoor van die verdachte is nodig (Ben-Shakhar, 2012).

(5)

Het geven van een veranderende/tragere respons op relevante items wordt ook wel het CIT effect genoemd (Klein-Selle, Verschuere, Kindt, Meijer & Ben‐Shakhar, 2015). Een van de theorieën die dit effect verklaart is de orienting response (OR) theorie. Deze theorie is gebaseerd op de orienting reflex zoals Pavlov die beschreef (Sokolov, 1963). Dit is een gedrags- en fysiologische reflex die optreedt wanneer er nieuwe stimuli wordt aangeboden in de omgeving. Wanneer een stimulus herhaald wordt aangeboden, vermindert de nieuwigheid en habitueert de OR. Een significante stimulus zorgt echter ook voor een verhoogde OR en habitueert minder snel (Klein-Selle et al., 2015). De relevante items in een CIT hebben bij schuldigen een bepaalde significante waarde, waardoor er dus een sterkere OR optreedt (Lykken, 1974). Een andere theorie is de inhibitie theorie. Inhibitie is het bewust onderdrukken van automatische, dominante responsen (Klein-Selle et al., 2015). Het is aangenomen dat de waarheid automatisch wordt geactiveerd (Spence et al., 2001), waardoor een verdachte bij het zien van de relevante items toekennend wil antwoorden of reageren. Aangezien de verdachte een goed motief heeft dit niet te doen, namelijk een veroordeling ontlopen, zal diegene die reactie proberen te onderdrukken (Klein-Selle et al., 2015). Inhibitie kost moeite en resulteert daardoor in veranderende fysiologische responsen of tragere reactietijden en verklaart daarmee samen met de OR-theorie het CIT effect.

Uit eerder onderzoek bleek dat de CIT effectief is. Voor de huidgeleiding respons werd een gemiddelde effect grootte van d = 1.55 gevonden, voor de lengte van de respiration line d = 1.11, voor vertraging in hartslag d = 0.89 en vergrootte amplitudes van het P300

component van de event-related potential d = 1.89 (Meijer et al., 2014). De validiteit van de RT-CIT werd vergeleken met een standaard leugen detectie test in onderzoek van Verschuere et al. (2010). De deelnemers werden onderworpen aan zowel de leugen detectie test als de RT-CIT. Uit de resultaten bleek dat de RT-CIT (d = 1.97) net zo goed was als, dan wel beter is dan, de standaard leugen detectie test (dSCR = 1.46). Echter werd deze studie uitgevoerd met

(6)

autobiografische items die verborgen moesten worden. Uit onderzoek blijkt dat de item saillantie (mate van betekenis) invloed heeft op het detectie vermogen, hoog saillante items worden beter gedetecteerd (Verschuere, Kleinberg & Theocharidou, 2015). Dat wil zeggen dat autobiografische items ook beter worden gedetecteerd, aangezien deze hoog saillant zijn. Ander onderzoek naar de RT-CIT met mock-crimes laat desondanks ook veelbelovende resultaten zien (Verschuere et al., 2014). Bovendien is de CIT op reactie tijd gebaseerd goedkoper, eenvoudiger en sneller af te nemen.

Echter wordt in veel onderzoek na het uitvoeren van een mock-crime, direct een CIT afgenomen. In de werkelijkheid wordt bij een misdrijf de CIT pas afgenomen op het moment dat er een verdachte is; dit zou dagen, weken of zelfs maanden kunnen duren. In onderzoek van Nahari en Ben-Shakhar (2011) is er wel gewerkt met een vertraagde afname. Uit de resultaten bleek dat na een week het geheugen achteruit ging en er minder te detecteren was. Dit betekende ook dat er minder kans was op het detecteren van verborgen informatie bij geïnformeerde onschuldigen (onschuldige mensen die informatie over een misdaad hebben gekregen via bijvoorbeeld de media). Dit houdt in dat er minder aanleiding is om mensen onterecht te beschuldigen van een misdaad.

Jammer genoeg kan de CIT dus geen feilloos onderscheid maken tussen schuldigen en geïnformeerde onschuldigen. Wanneer er tijdens een politie onderzoek informatie over de misdaad naar buiten komt, dan is er een grote kans dat niet alleen de schuldigen over kennis beschikken, maar ook onschuldige mensen. Om beter onderscheid te kunnen maken tussen deze twee groepen, is er een leakage CIT ontwikkelt (Osugi, 2011). Bij deze test zijn de vragen en items gedetailleerder dan bij de traditionele test. Er zou bijvoorbeeld gevraagd kunnen worden waar het lichaam van het moordslachtoffer gevonden is. Verschillende antwoordopties zouden dan op de vloer, op de bank, in het bed, in de badkamer of in de kast kunnen zijn. Er wordt bij deze methode dus aangenomen dat schuldigen over meer

(7)

gedetailleerde informatie over de misdaad beschikken dan geïnformeerde onschuldigen. Het is echter de vraag of dit daadwerkelijk het geval is. Het zou ook zo kunnen zijn dat daders deze informatie überhaupt niet weten (niet iedereen weet wat voor wapen een Kalasjnikov is) of niet onthouden hebben. Op deze manier zullen dan ook de schuldigen niet gedetecteerd worden op verborgen informatie. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat, naar verloop van tijd, de specifieke informatie wordt omgezet naar algemene informatie (Ben-Shakhar, Frost, Gati & Kresh, 1996). Een dader zou dan bijvoorbeeld in het begin nog weten dat hij het lichaam in de kast (specifiek) heeft achtergelaten, terwijl hij nadien alleen nog weet dat hij het lichaam in de slaapkamer heeft achtergelaten (algemeen). Het is dus van belang dat er een goed werkende techniek bestaat die verborgen informatie bij schuldigen detecteert, maar die bij geïnformeerde onschuldigen geen informatie detecteert. Op deze manier kunnen gerechtelijke dwalingen zoals met Anthony Johnson voorkomen worden.

In deze studie werd de effectiviteit van de traditionele CIT dan ook vergeleken met de leakage CIT. Dit werd gedaan middels een 2x2x2 design, waarbij de methode (CIT/leakage)

en de manier van opslaan van informatie (specifiek/algemeen) een within-subjects factor was, en het tijdstip (direct/week vertraagd) een between-subjects factor was. Er wordt verwacht dat de specifiek opgeslagen informatie met de tijd wordt omgezet in algemene informatie. Dat houdt in dat in de directe conditie de traditionele CIT (algemeen) zowel de algemeen opgeslagen informatie als de specifiek opgeslagen informatie (in mindere mate dan algemeen opgeslagen) detecteert. De leakage CIT (specifiek) wordt verwacht alleen de specifiek opgeslagen informatie te detecteren. In de vertraagde conditie wordt over het algemeen minder detectie verwacht vanwege vermindering van het geheugen. Tevens wordt verwacht dat de traditionele CIT opnieuw de algemeen opgeslagen informatie detecteert, maar dat ook het overgrote deel van de specifiek opgeslagen informatie gedetecteerd wordt vanwege de

(8)

omzetting. Zo wordt dus ook verwacht dat de leakage CIT in veel mindere mate de specifiek opgeslagen informatie detecteert in de vertraagde conditie dan in de directe conditie.

Methode

Deze studie was geaccepteerd door de Ethische Commissie van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam (2016-CP-6540).

Deelnemers

In dit onderzoek werden 64 deelnemers onderzocht die geworven waren via internet en het lab bij de Universiteit van Amsterdam. Vanwege uitval en exclusiecriteria (meer dan 50% incorrect op één of meer van de drie trials) werd de data van tien deelnemers niet meegenomen in de analyses. Na controle op de trial exclusie criteria, werd de data van nog vijf andere deelnemers niet meegenomen in de analyses aangezien zij minder dan 50% van de trials overhielden. De data van de 49 overgebleven deelnemers werd gebruikt voor de verdere analyses. De titel van het onderzoek luidde: ‘Plan een overval en kom ermee weg’. Bij binnenkomst lazen de deelnemers een informatiebrochure en tekenden een toestemmingsverklaring waarin stond dat zij vrijwillig deelnamen aan het onderzoek en op elk wenselijk moment zonder consequenties mochten stoppen. Zij kregen een proefpersoonspunt toegekend voor het deelnemen aan dit onderzoek. De deelnemers waren tussen de 18 en 31 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 21.5 jaar (SD = 2.53), waaronder 39 vrouwen en 10 mannen. De deelnemers werden op willekeurige wijze verdeeld in twee condities: de directe conditie (n = 24) en de vertraagde conditie (n = 25). Binnen deze condities waren er vier verschillende versies met een counter balanced design voor de items.

Procedure

Het experiment werd, afhankelijk van de conditie, ofwel meteen, ofwel een week later uitgevoerd. De gehele procedure duurde ongeveer een uur.

(9)

De deelnemers kwamen in tweetallen bij de proefleider, na het lezen van de informatiebrochure en het tekenen van het informed consent, werden de volgende instructies gegeven: “In dit onderzoek gaan jullie je verplaatsen in topcriminelen. Jullie zullen als partners in crime samen een overval gaan plannen. Zorg ervoor dat de informatie goed overeenkomt, dan kan er niets fout gaan. Probeer de items zo goed mogelijk te onthouden en beeld je in dat je de overval daadwerkelijk gaat plegen.”. Alle deelnemers kregen vier algemene items te leren en vier specifieke items. Bij het plan van de overval hoorde bijvoorbeeld een manier om te vluchten na het plegen van de overval. De deelnemers die dit op de algemene manier leerden, kregen de zin: ‘Jullie zorgen ervoor dat er een AUTO klaarstaat waarmee jullie weg kunnen scheuren.’. De deelnemers dit op de specifieke manier leerden, kregen de zin: ‘Jullie zorgen ervoor dat er een CITROËN klaarstaat waarmee jullie weg kunnen scheuren.’. De proefleider las het plan van de overval met de acht kritische items voor, waarna de deelnemers deze nog een keer zelf lazen. Daarna lazen de deelnemers het een keer aan elkaar voor, schreven ze de woorden op en overhoorden elkaar. De proefleider overhoorde beide deelnemers nog een keer en liet ze vervolgens een gatentekst invullen om er zeker van te zijn dat de deelnemers de kritische items goed memoriseerden. Tot slot schreven de deelnemers nogmaals alle woorden op. Na de gatentekst werd willekeurig een conditie toegewezen, waarna een van de deelnemers van het tweetal direct getest werd en de ander een afspraak maakte voor de test een week later.

Bij het afnemen van de RT-CIT werd de deelnemer verteld dat na het plannen van de overval, hij/zij vanwege een anonieme tip bij de politie op het bureau was binnen gebracht voor een leugendetectietest. Vervolgens werden deze instructies gegeven: “Je wil natuurlijk onschuldig lijken dus verberg je je kennis van de overval, je wil tenslotte niet gearresteerd worden. Je moet proberen de politie ervan te overtuigen dat jij niet betrokken bent bij de geplande overval. Versla dus nu de leugendetectietest.”. Er werd uitgelegd dat de deelnemers

(10)

hiervoor eerst een alibi te zien kregen die zij moesten memoriseren, dat zij na een aantal oefenfases de leugendetectietest kregen, waarbij er allerlei woorden op het scherm volgden. Er werd uitgelegd dat zij alleen voor de woorden van het alibi op de groene toets moesten drukken en voor alle overige woorden op de rode toets. Ook werd hierbij gezegd dat deze instructies nogmaals op het scherm werden aangeboden. Tot slot werd de deelnemers verteld dat naderhand werd gekeken of zij schuldig of onschuldig waren, dat de test heel moeilijk te verslaan is, maar mocht het toch lukken dat ze dan vijf euro kregen. Vervolgens werd de RT-CIT gestart.

Een CIT kan als single-probe en als multiple-probe afgenomen worden, waarbij in de single-probe er blokken bestaan van elk één vraag die elkaar opvolgen. In de multiple-probe

zijn er echter geen vragen of blokken meer en worden alle antwoord opties door elkaar heen aangeboden. Het multiple-probe protocol bleek het meest effectief voor een RT-CIT (Verschuere et al. 2015), vandaar dat wij dit protocol hebben gehanteerd. De RT-CIT begon allereerst met het leren van het ‘alibi’ oftewel de target items in twee fases. Op deze items moesten de deelnemers positief reageren, wat er voor zorgt dat de aandacht erbij wordt gehouden. De eerste leerfase bestond uit het twee minuten lang aanbieden van de acht target items (bijvoorbeeld Volkswagen en diadeem). Vervolgens werd de deelnemers gevraagd deze items in te typen. In de tweede leerfase werden de target items één minuut lang aangeboden, waarna opnieuw gevraagd werd deze te herhalen. Alleen wanneer de deelnemers alle items correct hadden, volgden de drie oefenfases. Wanneer dit niet het geval was, werden de target items nogmaals doorgenomen en overhoord, net zolang tot de deelnemers ze gememoriseerd hadden. Iedere oefenfase bestond uit 24 trials waarin telkens één item werd gepresenteerd; probe (item van de overval), target (item van het alibi) of irrelevant (overige items). Deze

items werden willekeurig aangeboden. Deelnemers moesten zo snel mogelijk met ja antwoorden op de target items en nee antwoorden op de probes en irrelevants. De A-toets en

(11)

de L-toets op een standaard QWERTY-toetsenbord werden gebruikt als ‘ja’ (groen) respectievelijk ‘nee’ (rood). In deze oefenfases werden in willekeurige volgorde 4 probes, 16 irrelevants en 4 target items aangeboden. In de eerste oefenfase werd er alleen gekeken naar

correctheid, had een deelnemer minder dan 50% correct, moest de fase opnieuw doorlopen worden. In de tweede oefenfase werd er ook gekeken naar de snelheid, deed de deelnemer er gemiddeld langer over dan 800 milliseconde (ms.) of had hij minder dan 50% correct, moest de fase opnieuw doorlopen worden. Bovendien kwam er bij een gemaakte fout, gedurende 250 ms. het woord ‘FOUT’ in beeld. Bij de derde en laatste oefenfase kwamen daarbij bij een te langzaam antwoord (langer dan 800 ms.), gedurende 250 ms. de woorden ‘TE LANGZAAM’ in beeld.

De daadwerkelijke RT-CIT werd in twee blokken van respectievelijk 336 trials afgenomen. Hierbij werden alle 8 probes, 8 target items en alle 32 irrelevants 7 keer herhaald. De RT-CIT bestond dus uit 672 trials met een 1:4:1 verhouding van probes, irrelevants en target items. De items werden aangeboden in witte hoofdletters op een zwart

scherm, met een interstimulus interval van 250 ms., 500 ms., of 750 ms. (willekeurig). Net als bij de derde oefenfase werden de woorden ‘FOUT’ en ‘TE LANGZAAM’ voor 250 ms. aangeboden wanneer er een fout gemaakt werd of er langer dan 800 ms. over een reactie gedaan werd. Gedurende de gehele test stond bovenaan het scherm ‘HOORT DIT BIJ HET PLAN?’, links in het scherm ‘JA’ en rechts in het scherm ‘NEE’.

Na afloop werd de deelnemer een debriefing aangereikt, het doel van het onderzoek werd in het kort verteld en de proefpersoonspunt werd toegekend. Er werd een persoonlijke score berekend (dCIT = (MRT(probes) – MRT(irrelevants))/ SDRT(irrelevants)) waarmee gekeken werd of

de deelnemer de test verslagen had (dCIT < 0.20) en de beloning werd indien nodig uitgereikt.

(12)

Items in de RT-CIT werden aangeboden op een computer met Inquisit 4 software (2016), waarmee reactietijden tot op de milliseconde kunnen worden vastgelegd.

Resultaten

De data van de proefpersonen werd gecontroleerd op de trial exclusie criteria (incorrecte antwoorden) waarbij deze trials per deelnemer niet werden meegenomen in de verdere analyses.

Standaardisatiechecks

Verschillende standaardisatiechecks werden uitgevoerd om er zeker van te zijn dat de versies en condities vergelijkbaar waren. Ook werd er gekeken of de condities vergelijkbaar waren op de voormeting in geheugen en op de nameting in motivatie en geheugen. Als standaardisatiecheck voor leeftijd werd een onafhankelijke t-toets uitgevoerd, waarbij aan de assumptie van gelijkheid van variantie was voldaan. De assumptie van normaliteit bleek echter geschonden D(49) = .18, p < .001. Er bleek geen significant verschil in gemiddelde leeftijd te zijn tussen de directe conditie (M = 21.5, SD = 2.81) en de vertraagde conditie (M = 21.6, SD = 2.29), t(47) = .19, p = .847, d = -0.04. Als standaardisatiecheck voor geslacht werd een Pearson Chi-kwadraattoets uitgevoerd, waarbij aan de assumptie van onafhankelijkheid was voldaan. Uit de gegevens bleek dat er geen significant verschil in geslacht was tussen beide condities, χ2

(1) = .61, p = .435. Voor de gatentekst, motivatie vragenlijst, recall en recognition is er gecontroleerd op verschillen tussen de versies. Bij geen van deze bleek een

significant verschil, deze resultaten zijn te zien in Tabel 1 in de appendix.

Geheugen voormeting

Om te controleren of de condities vergelijkbaar waren in geheugen op de voormeting werd een onafhankelijke t-toets uitgevoerd, waarbij aan de assumptie van normaliteit was voldaan, maar Levene’s Test liet echter zien dat de assumptie van gelijkheid van variantie was

(13)

geschonden, F(1,47) = 4.18, p = .047. Uit de gegevens bleek geen significant verschil in geheugen tussen de directe conditie (M = 8.0, SD < .00) en de vertraagde conditie (M = 8.04, SD = 0.20), t(24) = 1.00, p = .327, d = -0.29.

Motivatie

Om te kijken of de condities vergelijkbaar waren op de motivatie nadat de test was afgenomen, werden verschillende t-toetsen uitgevoerd. Aan de assumpties van normaliteit was voldaan, de assumptie voor gelijkheid van variantie bleek echter geschonden bij de laatste vraag, F(1,47) = 6.90, p = .012. Er bleek bij drie vragen een significant verschil in motivatie tussen de condities, zie Tabel 2 in de appendix onder t1. Een One Sample T-Test werd uitgevoerd om te kijken of de vragenlijst (Likert-schaal) daadwerkelijk afwijkt van een gemiddelde score. Er bleek voor iedere vraag een significante afwijking van het gemiddelde, zie Tabel 2 in de appendix onder t2.

Geheugen nameting

Om de verschillen op het geheugen duidelijk in beeld te krijgen werden er nog verschillende t-testen uitgevoerd op de recall en recognition testen. Bij beide t-testen bleek uit Levene’s Test dat de assumptie van gelijkheid van variantie was geschonden, F(1,47) = 24.11, p < .001 voor recall en F(1,47) = 40.82, p < .001 voor recognition. Uit de t-testen bleek voor zowel de recall als de recognition test een significant verschil tussen de twee condities, t(26.95) = 5.85, p < .001, d = 1.66, respectievelijk t(26.80) = 3.38, p = .002, d = 0.96. Hierbij verminderde het geheugen in de vertraagde conditie (recall M = 6.52, SD = 1.16, recognition M = 7.36, SD = 0.86) ten opzichte van de directe conditie (recall M = 7.92, SD =

0.28, recognition M = 7.96, SD = 0.20).

Voor de hoofdanalyse werd een Factorial Mixed ANOVA uitgevoerd over de verschilscores van de reactietijden over de relevante en irrelevante items van de CIT. Om deze verschilscores te berekenen werden de reactietijden van de irrelevante items van de

(14)

reactietijden van de relevante items afgetrokken (het CIT effect), voor de verschilscores zie Figuur 1.

Figuur 1. Het CIT effect (verschilscores van de reactietijden over de relevante en irrelevante

items) per leer- en testmethode.

Uit de resultaten van de hoofdanalyse bleek een significant effect voor de manier van testen, F(1,47) = 7.00, p = .011. Tevens bleek een significant interactie effect tussen de manier van leren en de manier van testen, F(1,47) = 34.29, p < .001. Aan de hand van Figuur 1 is te zien dat bij een overeenkomst tussen het testen en afvragen (algemeen-algemeen en specifiek-specifiek) er betere resultaten uit komen dan wanneer dit niet overeenkomt. Ook bleek er een significant interactie effect tussen de manier van leren, de manier van testen en de conditie, F(1,47) = 4.40, p = .041. Om dit interactie effect nader te bekijken, zijn er verschillende gepaarde t-testen uitgevoerd voor de condities. Uit de t-test in de directe conditie bleek dat er geen significant verschil was tussen het overeenkomende paar (op dezelfde manier geleerd als getest oftewel algemeen-algemeen en specifiek-specifiek), t(23) =

-20 -10 0 10 20 30 40

Algemeen-Algemeen Specifiek-Specifiek Algemeen-Specifiek Specifiek-Algemeen

VE RS CHI LS CO RE S LEREN X TESTEN

CIT Effect

Direct Vertraagd

(15)

-1.06, p = .300. Echter bleek er wel een significant verschil tussen het niet-overeenkomende paar, t(23) = 2.43, p = .024. Het overeenkomende paar werd vervolgens samengevoegd door het gemiddelde hiervan te nemen en middels een t-test vergeleken met 0 om te controleren of er daadwerkelijk mee te detecteren was. Uit deze gegevens bleek een significant verschil t(32) = 6.74, p < .001. Het niet-overeenkomende paar werd vervolgens met aparte t-testen gecontroleerd op detectievermogen. Uit deze t-testen bleek geen significant verschil voor de algemeen-specifieke leer-test methode, t(23) = -4.78, p = .637, maar wel voor de specifiek-algemene leer-test methode, t(23) = -3.20, p = .004. Uit de t-test in de vertraagde conditie bleek er geen significant verschil tussen het overeenkomende paar, t(23) = -1.72, p = .099, noch tussen het niet-overeenkomende paar, t(23) = .54, p = .592. Vervolgens werden beide paren samengevoegd door het gemiddelde te nemen en werd middels een t-test gecontroleerd of er daadwerkelijk mee te detecteren was. Uit deze gegevens bleek geen significant verschil voor het overeenkomende paar, t(24) = 2.00, p = .057, noch voor het niet-overeenkomende paar, t(24) = -1.53, p = .139. In de vertraagde conditie viel dus niet te detecteren.

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om de verschillen tussen de traditionele CIT en de leakage CIT te bekijken. De hypothese was dat specifiek opgeslagen informatie met de tijd

wordt omgezet in algemene informatie in het geheugen. Verwacht werd dus dat in de directe conditie de traditionele CIT (algemeen) zowel de algemeen opgeslagen informatie als de specifiek opgeslagen informatie (in mindere mate dan algemeen opgeslagen) detecteerde. De leakage CIT (specifiek) werd verwacht alleen de specifiek opgeslagen informatie te

detecteren. In de vertraagde conditie werd over het algemeen minder detectie verwacht vanwege vermindering van het geheugen. Tevens werd verwacht dat de traditionele CIT opnieuw de algemeen opgeslagen informatie detecteerde, maar dat ook het meeste van de

(16)

specifiek opgeslagen informatie gedetecteerd werd vanwege de omzetting. Zo werd dus ook verwacht dat de leakage CIT in veel mindere mate de specifiek opgeslagen informatie detecteerde in de vertraagde conditie.

De bevindingen uit dit onderzoek ondersteunen de hypothese echter niet. Uit de resultaten blijkt dat de traditionele CIT in de directe conditie inderdaad de algemeen opgeslagen informatie detecteerde, maar dat deze geen specifiek opgeslagen informatie detecteerde. Wel detecteerde de leakage CIT in de directe conditie de specifiek opgeslagen informatie. In de vertraagde conditie zagen we voor beide CIT’s geen significant verschil met nul, wat betekent dat er niets mee te detecteren viel. Het zou zo kunnen zijn dat vanwege een te klein aantal deelnemers, de variantie in de verschilscores te groot is om significant van nul te verschillen. Om dit in volgend onderzoek te ondervangen, is het verstandig om meer rekening te houden met uitval om zo de benodigde power te behalen. Vanwege de lage score in beide condities op de algemeen opgeslagen informatie die specifiek gevraagd werd, kunnen we concluderen dat de test wel goed was. Zoals verwacht konden de deelnemers niet weten of bijvoorbeeld de auto een Citroën of een Fiat was. De deelnemers konden dus geen onderscheid maken tussen de relevante en irrelevante items.

Niet alleen in de vertraagde conditie, maar ook in de directe conditie bleek geen resultaat te zijn zoals verwacht volgens de hypothese. Het zou zo kunnen zijn dat bij een single-probe methode er meer nadruk ligt op de semantiek van woorden doordat deze

gekoppeld zijn aan een vraag. Wellicht is de koppeling van specifieke informatie naar algemene informatie dus niet gemaakt door een gebrek aan semantiek van de woorden. Voor vervolg onderzoek zou ik dan ook aanraden om dit onderzoek te repliceren, maar in plaats van een multiple-probe methode een single-probe methode te gebruiken in de CIT. Wellicht wordt de koppeling tussen specifiek en algemeen dan wel gemaakt.

(17)

Daarnaast waren er nog een aantal opvallende resultaten, zoals de drie vragen van de motivatie lijst die per conditie significant verschilden. Dit waren de vragen: ‘Hoe erg bent u erin geslaagd om gefocust op het computerscherm te blijven kijken tijdens het experiment?’, ‘Hoe goed is uw geheugen voor de items van het plan van de overval die u aan het begin van het experiment heeft geleerd?’ en ‘Hoe erg deed u uw best om de juiste informatie te verbergen?’. Met name de eerste en de laatste vraag zouden voor dit experiment een rol kunnen spelen. Het feit dat de tweede vraag een significant verschil per condities laat zien komt overeen met de verwachtingen dat het geheugen vermindert in de vertraagde conditie. Wanneer een deelnemer niet gefocust op het scherm kan blijven kijken of zijn best niet doet om de informatie te verbergen, zal dit van invloed zijn op de test. Dit kan bijvoorbeeld resulteren in meer foutieve antwoorden. Dat houdt dan voor dit onderzoek alleen in dat er minder data van deelnemers is meegenomen in de analyses. Bovendien zal er geen sprake zijn van een gebrek aan motivatie in het verbergen van informatie wanneer een verdachte op het politiebureau een CIT uit moet voeren. Ik verwacht dan ook niet dat dit grote gevolgen heeft voor de resultaten van dit onderzoek.

Tevens bleek de vertraagde conditie significant minder hoog te scoren op de recall dan de directe conditie, zoals verwacht gaat het geheugen dus achteruit na een week. Ook op de recognition bleek de vertraagde conditie significant minder hoog te scoren dan de directe

conditie. De vertraagde conditie wist dus bepaalde items niet meer te herinneren en te herkennen na een week, wat inhoudt dat de test na een week niet meer werkt. Items die niet meer in het geheugen zitten, kunnen ook niet gedetecteerd worden via een CIT. Een problematische bevinding, aangezien de CIT bij een misdrijf pas wordt afgenomen op het moment dat er een verdachte is; dit zou dagen, weken of zelfs maanden kunnen duren. Gezien het feit dat de CIT in Japan de huidige en enige polygraaf techniek is (Osugi, 2011) en deze een hoge validiteit heeft (Yokoi, Okazaki, Kiriu, Kurmochi & Ohama, 2001) lijkt deze

(18)

bevinding te zijn toe te schrijven aan ons experiment. Waarschijnlijk waren de items niet saillant genoeg om in het geheugen te blijven hangen (Verschuere et al., 2015). Dit kan ondervangen worden door het leren van acht kritische items te vervangen met een mock-crime, waar later vragen in de CIT over gesteld worden. Door deze ‘misdaad’ daadwerkelijk

uit te voeren, kan de saillantie verhoogd worden en zullen ‘misdaad’ details wel in het geheugen blijven.

Samengevat blijkt vooral een overeenkomst tussen de manier van leren en de manier van afvragen van belang. Beide CIT’s zijn dus effectief zolang de opgeslagen informatie overeenkomt met het type CIT. Bovendien is dit verder een aanmoedigend resultaat. Wanneer er bijvoorbeeld algemene informatie over een misdaad via de media is gelekt, zou de leakage CIT kunnen worden afgevraagd. Op deze manier kunnen onschuldige personen die op de hoogte zijn van de algemene informatie niet gedetecteerd worden op verborgen informatie. Onterechte beschuldigingen zoals Anthony Johnson kunnen dan voorkomen worden. Helaas is het vaak niet bekend of en wat voor informatie er gelekt is. Verder onderzoek is dus nodig om uit te vinden wat het beste werkt. Desondanks zijn deze resultaten bijzonder belangrijk. Mijn advies is dan ook om een soortgelijk onderzoek op te zetten met een grotere steekproef, een mock-crime en een single-probe protocol.

(19)

Literatuur

Ben-Shakhar, G. (2002). A critical review of the Control Questions Test (CQT). Handbook of polygraph testing, 103-126.

Ben-Shakhar, G. (2012). Current research and potential applications of the

Concealed Information Test: An overview. Frontiers in Psychology, 3(342), 1-11. Ben-Shakhar, G., Frost, R., Gati, I., & Kresh, Y. (1996). Is an apple a fruit? Semantic

relatedness as reflected by psychophysiological responsivity. Psychophysiology, 33(6), 671-679.

Iacono, W. G., & Lykken, D. T. (2002). The scientific status of research on polygraph

techniques: the case against polygraph tests. In Faigman, D. L., Kaye, D. H., Saks M. J., & Sanders, J. (Eds.) Modern Scientific Evidence: The Law and Science of Expert Testimony (pp 483-538). St. Paul: West Publishing.

Innocence Project (2014). Our Work. Geraadpleegd op 16 maart 2016, van

http://www.innocenceproject.org/free-innocent

Klein-Selle, N, Verschuere, B., Kindt, M., Meijer, E., & Ben‐Shakhar, G. (2015). Orienting versus inhibition in the Concealed Information Test: Different cognitive processes drive different physiological measures. Psychophysiology, 53, 579-590.

Lykken, D. T. (1974). Psychology and the lie detector industry. American Psychologist, 29(10), 725-739.

Meijer, E. H., Klein-Selle, N., Elber, L., & Ben‐Shakhar, G. (2014). Memory detection with the Concealed Information Test: A meta-analysis of skin conductance, respiration, heart rate, and P300 data. Psychophysiology, 51(9), 879-904.

(20)

Meijer, E.H., Verschuere, B., Merkelbach, H. (2010). Detecting criminal intent with the Concealed Information Test. The Open Criminology Journal, 3, 44-47.

Nahari, G., & Ben‐Shakhar, G. (2011). Psychophysiological and behavioral measures for detecting concealed information: The role of memory for crime details.

Psychophysiology, 48(6), 733-744.

Osugi, A. (2011). Daily Application of the Concealed Information Test: Japan. In Verschuere, B., Ben-Shakhar, G., & Meijer, E. (Eds.), Memory Detection: Theory and Application of the Concealed Information Test (pp. 253-275), Cambridge: Cambridge University

Press.

Patrick, C. J. (2011). Science on the rise: birth and development of the Concealed Information Test. In Verschuere, B., Ben-Shakhar, G., & Meijer, E. (Eds.), Memory Detection: Theory and Application of the Concealed Information Test (pp. 1-11), Cambridge:

Cambridge University Press.

Possey, M. (z.d.). Anthony Johnson. Geraadpleegd op 20 maart 2016, van

http://www.innocenceproject.org/cases-false-imprisonment/anthony-johnson

Sokolov, E. N. (1963). Perception and the Conditioned Reflex. New York: Macmillan. Spence, S. A., Farrow, T. F. D., Herford, A. E., Wilkinson, I. D., Zheng, Y., & Woodruff, P.

W. R. (2001). Behavioural and functional anatomical correlates of deception in humans. NeuroReport, 12, 2849-2853.

Verschuere, B., Ben-Shakhar, G., & Meijer, E. (Eds.). (2011). Memory detection: Theory and application of the Concealed Information Test. Cambridge: Cambridge University

Press.

Verschuere, B., Crombez, G., Degrootte, T., & Rosseel, Y. (2010). Detecting concealed information with reaction times: Validity and comparison with the polygraph. Applied Cognitive Psychology, 24(7), 991-1002.

(21)

Verschuere, B., Kleinberg, B., & Theocharidou, K. (2015). RT-based memory detection: Item saliency effects in the single-probe and the multiple-probe protocol. Journal of

Applied Research in Memory and Cognition, 4(1), 59-65.

Verschuere, B., Suchotzki, K., & Debey, E. (2014). Detecting deception through reaction times. In Granhag, P. A., Vrij, A., & Verschuere, B. (Eds.) Deception detection: Current challenges and new approaches. Oxford, UK: John Wiley & Sons, Inc.

Yokoi, Y., Okazaki, Y., Kiriu, M., Kuramochi, T., & Ohama, T. (2001). The validity of the guilty knowledge test used in field cases. Japanese Journal of Criminal Psychology, 39(1), 15-27.

(22)

Appendix Tabel 1.

Verschillen Tussen de Versies bij de Verschillende Testen.

Test M SD F dfM dfR p

Focus op het computerscherm van 1 (heel erg afgeleid) tot 5 (zeer geconcentreerd)

Motivatie 4.00 0.84 2.16 3 48 .106

Betrokkenheid bij het experiment van 1 (helemaal niet betrokken) tot 5 (zeer betrokken)

Motivatie 4.24 0.60 1.27 3 48 .295

Geheugen items plan van de overval van 1 (heel slecht geheugen) tot 5 (heel goed geheugen)

Motivatie 4.12 0.70 0.68 3 48 .567

Geheugen items alibi van 1 (heel slecht geheugen) tot 5 (heel goed geheugen)

Motivatie 4.27 0.73 0.21 3 48 .889

Moeite om informatie te verbergen van 1 (helemaal niet mijn best) tot 5 (heel erg mijn best)

Motivatie 4.55 0.58 0.34 3 48 .799

Gatentekst 7.98 0.14 1.33 3 48 .278

Recall 7.20 1.10 0.54 3 48 .656

Recognition 7.65 0.69 0.09 3 48 .965

Noot. M = Gemiddelde, SD = Standaard Deviatie, F = ANOVA, dfM = Vrijheidsgraden voor het Effect van het

Model, dfR = Vrijheidsgraden voor het Effect van de Residuen, p = Overschrijdingskans.

Tabel 2.

Motivatie Vragenlijst Scores op een 5-punts Likert Schaal.

Conditie M SD t1 t2 df p d

Focus op het computerscherm van 1 (heel erg afgeleid) tot 5 (zeer geconcentreerd) Direct 4.25 0.74

2.109 47 .040 0.60

Vertraagd 3.76 0.89

Totaal 4.00 0.84 8.32 48 .000 2.40

Betrokkenheid bij het experiment van 1 (helemaal niet betrokken) tot 5 (zeer betrokken) Direct 4.38 0.58

1.52 47 .136 0.44

Vertraagd 4.12 0.60

Totaal 4.24 0.60 14.62 48 .000 4.22

Geheugen items plan van de overval van 1 (heel slecht geheugen) tot 5 (heel goed geheugen) Direct 4.33 0.57

2.16 47 .036 0.61

Vertraagd 3.92 0.76

(23)

Tabel 2 Vervolgd.

Conditie M SD t1 t2 df p d

Geheugen items alibi van 1 (heel slecht geheugen) tot 5 (heel goed geheugen) Direct 4.29 0.69

0.25 47 .807 0.07

Vertraagd 4.24 0.78

Totaal 4.27 0.73 12.14 48 .000 3.50

Moeite om informatie te verbergen van 1 (helemaal niet mijn best) tot 5 (heel erg mijn best) Direct 4.75 0.44

2.50 42.85 .016 0.71

Vertraagd 4.36 0.64

Totaal 4.55 0.58 18.73 48 .000 5.41

Noot. M = Gemiddelde, SD = Standaard Deviatie, t1 = Onafhankelijke T-Toets, t2 = One-Sample T-Test met

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

based version – using, for responses, either index fingers or thumbs (thus, simply holding the device in the hand), (b) shown that responses to probes compared to irrelevants in

Thirdly, we hypothesize that there will be a three way interaction between condition (mock crime vs informed innocents), time (time delay vs no time delay) and trial type (guilty

Taalkundige verskynsels is herleibaar na algemene neigings, eienskappe en reels van die taal. Wanneer •n' skrywer dus woorde in 'n volgorde neerskryf wat duidelik

Alana’s research examines the production of ethnicity and race within health research, policy, and care practices.. Specifically, she is interested in understanding how objects of

The tool provides multiple means to realise, on a user’s regular mobile device, typical questions and tasks used in clinical practice to assess cognitive functioning.. Several

Fig. 7.2 shows the outcomes of noise-free nonlinear models, solved with the iLQG method. All salient features shown in the experimental data are visible in the model results:

Using buried channel waveguides, whose intrinsic propagation losses are only 0.2 dB/cm, and optimizing the Er 3+ concentration and waveguide length to ~3 cm, for 500 mW of

The possible formats in which the system can present feedback to the user are an embodied conversational agent that presents the message to the user by spoken