• No results found

Interferentie van distractoren bij het vertalen van woorden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interferentie van distractoren bij het vertalen van woorden"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Interferentie van

Distractoren bij het Vertalen

van Woorden

Masterthese Brein & Cognitie, afdeling Psychologie Student: J. Post (10092773)

Begeleider: dhr. dr. P.A. Starreveld

(2)

Abstract

Bloem en La Heij (2003) vonden bij het vertalen v a n woorden interferentie van visueel aangeboden semantisch gerelateerde distractoren. Zij kregen echter aanmerkingen op de associatieve relaties tussen de distractoren en de targets en op het effect dat de kleur van de distractoren kan hebben. In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van nieuw, verbeterd materiaal zonder associatieve relaties en zijn auditief aangeboden distractoren toegevoegd. De distractoren werden op twee verschillende Stimulus Onset Asynchronies (SOAs) gepresenteerd. We verwachten meer interferentie bij het vertalen van woorden die vergezeld gaan van semantisch gerelateerde distractoren dan bij het vertalen van woorden die vergezeld gaan van ongerelateerde distractoren, ongeacht de modaliteit en de SOA.

Er werd echter alleen significante interferentie van semantisch gerelateerde distractoren gevonden bij visuele aanbieding van de distractoren op SOA 0 ms. Dit resultaat kwam overeen met dat van het originele artikel. De originele resultaten van Bloem en La Heij (2003) werden dus niet veroorzaakt door de associatief gerelateerde distractoren. Het is echter niet mogelijk om het argument, dat de kleur van de distractor een rol kan spelen, te weerleggen omdat er geen interferentie is gevonden bij auditief aangeboden distractoren.

(3)

Inleiding

Bij onderzoek naar taalproductie is het belangrijk om te onderzoeken hoe woorden geselecteerd worden. Een belangrijke vraag hierbij is of alle geactiveerde concepten in het brein automatisch gelexicaliseerd worden. Onder lexicalisatie wordt verstaan dat het concept klaargezet wordt om uitgesproken te worden. Er zijn verschillende modellen gemaakt die de woordselectie in het brein trachten te verklaren. Voor dit onderzoek zijn er twee soorten die van belang zijn: automatische lexicalisat ie modellen en discrete lexicalisatie modellen. Bij automatische lexicalisatie modellen (zoals dat van Levelt, Roelofs en Meyer, 1999) wordt ervan uitgegaan dat elk geactiveerd concept in het brein automatisch gelexicaliseerd wordt, terwijl bij discrete lexicalisatie modellen (zoals dat van Bloem en La Heij, 2003) ervan uitgegaan wordt dat de activatie van de meeste concepten het lexicale niveau niet bereikt.

In het artikel van Bloem en La Heij (2003) wordt een model voorgesteld voor lexicale toegang tot woorden. Zij stellen dat woordproductie begint met de activatie van concepten. De auteurs gebruiken een netwerkmodel waarbij elk concept gerepresenteerd is als een knoop in een netwerk. Na activatie van een conceptknoop spreidt de activatie naar de bijbehorende lexicale knoop en naar de conceptknoop van nabijgelegen concepten, zoals die van

semantisch gerelateerde woorden. Als de activatie van een knoop op het lexicale niveau sterk genoeg is dan wordt de knoop geselecteerd en kan de bijbehorende klank uitgesproken worden. Activatie spreidt echter niet altijd van het conceptuele naar het lexicale niveau, daartoe moet de betreffende activatie op het conceptuele niveau hoger zijn dan een bepaalde drempel. De drempel voorkomt dat het lexicale niveau wordt geactiveerd door bijvoorbeeld de enigszins actieve knopen van nabijgelegen concepten van de doelknoop. Dit model is een aanpassing van het model van Starreveld en La Heij (1996). Bloem en La Heij (2003) hebben de drempel aan het model toegevoegd na het uitvoeren van vier experimenten. In deze

(4)

moedertaal (Nederlands). Er werden naast de te vertalen woorden ook visuele distractoren aangeboden. Dit konden semantisch gerelateerde afbeeldingen of woorden zijn, of semantisch ongerelateerde afbeeldingen of woorden. Als de distractor een semantisch gerelateerde

afbeelding was, vonden ze een kortere reactietijd bij het vertalen dan bij semantisch niet gerelateerde afbeeldingen, oftewel facilitatie. Dit was een interessante bevinding omdat bij automatische lexicalisatie modellen verwacht wordt dat er bij afbeeldinge n interferentie op zou treden. De woordknoop van de afbeelding zou namelijk ook geactiveerd worden, en daardoor hetzelfde interfererende effect hebben op het vertalen als een distractor woord.

Omdat dit effect niet gevonden werd, gingen Bloem en La Heij (2003) daarom uit van een model met een drempel, waardoor niet elk concept wordt gelexicaliseerd, maar alleen

concepten die zo sterk geactiveerd worden dat hun activatie boven de drempelwaarde uitkomt. Dit model voorspelt facilitatie bij het zien van een semantisch gerelateerde afbeelding omdat het concept van de semantisch gerelateerde afbeelding geactiveerd wordt. Deze activatie vloeit door naar nabijgelegen knopen, zoals het targetconcept. Het targetconcept is het concept waarvan het woord uitgesproken moet worden, de vertaling. Doordat de target ook geactiveerd wordt doordat het Engelse woord gelezen wordt dat bij het concept hoort, zal de drempel sneller behaald worden en zal dit woord gelexicaliseerd en uitgesproken worden. Als de afbeelding semantisch ongerelateerd is, vloeit de activatie nauwelijks door naar het

targetconcept en zal er geen facilitatie optreden bij het vertalen. Het blijkt dat dit facilitatie effect een robuuste vinding is. Het wordt bijvoorbeeld ook gevonden door Schwieter en Sunderman (2009) en Gerakaki (2011).

Wanneer zij echter semantisch gerelateerde woorden gebruikten als distractoren, bleek dat de reactietijd bij het vertalen langer werd dan wanneer de distractoren semantisch

ongerelateerde woorden waren. De distractoren veroorzaakten dus interferentie bij het vertalen. Dit is een bevinding die minder consistent gevonden wordt. Roelofs, Dijkstra en

(5)

Gerakaki (2012) en Schwieter en Sunderman (2009) vonden geen interfentie van distractorwoorden bij het vertalen.

Een alternatief model komt van Levelt, Roelofs en Meyer (1999). In dit model (WEAVER++) gaan ze ervanuit dat alle activatie op het concept niveau automatisch spreidt naar het lexicale niveau en naar omligge nde concepten. Er is in dit geval dus geen sprake van een drempel, waardoor elke conceptknoop die geactiveerd wordt automatisch ook de

bijbehorende lexicale knoop activeert. Zij voegen hieraan toe dat elke lexicale knoop een taallabel bevat, dat ervoor zorgt dat woorden in de verkeerde taal niet meedoen in de

competitie, ondanks het feit dat deze lexicale knopen wel geactiveerd worden. Bovendien is er sprake van bewuste onderdrukking van woorden die niet uitgesproken moeten worden. Hierdoor is het mogelijk om alleen de juiste knoop te activeren, en de juiste respons te geven. Hoewel elk concept gelexicaliseerd wordt, worden deze alleen uitgesproken als hiertoe een bewuste keuze wordt gemaakt. Het gaat hier om een automatische lexicalisat ie model.

Gerakaki (2011) verklaart in haar artikel dat semantisch gerelateerde distractor- afbeeldingen faciliteren maar dat dit veroorzaakt wordt door een balans tussen interferentie van de activatie van de lexicale knoop en de facilitatie van de activatie van de conceptknoop. Doordat de afbeelding vooral het bijbehorende concept sterk activeert, slaat de balans door naar facilitatie. Bij distractorwoorden slaat de balans door naar interferentie doordat de lexicale knoop sterker geactiveerd woord dan de conceptknoop.

Roelofs, Dijkstra en Gerakaki (2012) melden in hun artikel dat zij, hoewel ze het wel met hun automatische lexicalisatie model kunnen verklaren, de interferentie van semantisch gerelateerde distractoren in de woordvertaaltaak van Bloem en La Heij (2003) niet konden repliceren. Deze poging tot replicatie is echter niet gepubliceerd. Zij zetten vraagtekens bij het onderzoek, omdat er gebruik gemaakt werd van roodgedrukte woorden als distractoren. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de woorden sterkere distractoren waren omdat de rode kleur de

(6)

aandacht vraagt, of de deelnemers juist helpen om de distractor te negeren. Als de deelnemers de rode kleur makkelijker kunnen negeren, zouden de distractorwoorden misschien niet binnen komen, en dus geen, of een kleiner, interferentie effect kunnen hebben. Zij vinden dat het WEAVER++ model van Levelt, Roelofs en Meyer (1999) beter past bij de resultaten van hun eigen onderzoek. Roelofs, Dijkstra en Gerakaki (2012) geven aan dat, ook al konden zij de resultaten van Bloem en La Heij (2003) niet repliceren, deze wel verklaard kunnen worden met WEAVER++. Zij hebben het bij een simulatie met hun model namelijk wel kunnen vinden. Zij vonden het echter maar bij één specifieke keuze van de distractorduur parameter.

Wanneer de duur werd verminderd van 125ms naar 100ms verdween de interferentie (Roelofs, Dijkstra en Gerakaki, 2012).

In het huidige onderzoek wordt gebruik gemaakt van visuele distractorwoorden zowel als auditieve distractorwoorden. Door auditieve met visuele distractoren te vergelijken zal duidelijk worden of het argument van Roelofs, Dijkstra en Gerakaki (2012), dat de kleur van de distractor mogelijk invloed heeft op de resultaten van de vertalingstaak, steekhoudt.

Wanneer de auditieve distractoren minder interfereren bij het vertalen dan de visuele distractoren is het aannemelijk dat de kleur van de distractor of het feit dat er twee woorden gelijktijdig in beeld zijn de oorzaak is van de interferentie. Wanneer auditieve en visuele distractorwoorden echter beide evenveel interfereren, is het aannemelijker dat de conclusie die getrokken werd door Bloem en La Heij (2003) robuust is, en dat de door hen gevonden resultaten niet veroorzaakt werden door de kleur van de distractorwoorden. Bovendien zal in dit onderzoek gebruik gemaakt worden van nieuw materiaal. Sailor et al (2009) zetten namelijk vraagtekens bij de distractoren die gebruikt werden in het onderzoek van Bloem en La Heij. Sailor et al (2009) vermoedden dat de semantisch gerelateerde distractoren ook associatief gerelateerd zijn. Zij opperen dat deze associatieve relaties, en niet de semantische relaties, de oorzaak zouden kunnen zijn van de gevonden interferentie van de

(7)

distractorwoorden. Om te onderzoeken of de resultaten van Bloem en La Heij (2003) overeind blijven zonder deze associatieve verbanden zal in het huidige onderzoek nieuw materiaal gebruikt worden waarbij ervoor gezorgd wordt dat er geen associatieve verbanden zijn tussen de

semantisch gerelateerde distractoren. Wanneer de semantische relatie tussen de distractoren en de te vertalen woorden met het nieuwe materiaal eveneens zorgt voor interferentie, is het aannemelijk dat de interferentie niet veroorzaakt werd door een mogelijk associatief verband. Wanneer er echter geen interferentie gevonden wordt met het nieuwe materiaal kan het zijn dat de interferentie die gevonden werd door Bloem en La Heij (2003) mede veroorzaakt werd door associatieve verbanden tussen de distractoren en de te vertalen woorden. Bovendien is het in het huidige onderzoek belangrijk dat er gebruik gemaakt wordt van distractoren die in ongeveer dezelfde tijd worden uitgesproken kunnen worden omdat er hier gebruik wordt gemaakt van auditieve distractoren. Daarom zullen alleen distractorwoorden van één lettergreep gebruikt worden. Als de resultaten ook met andere distractoren gerepliceerd worden draagt dit verder bij aan de bewijslast voor het model van Bloem en La Heij. Het feit dat Roelofs, Dijkstra en Gerakaki (2012) de resultaten van Bloem en La Heij (2003) niet konden repliceren, maar dit niet hebben gepubliceerd is een andere reden om het onderzoek te proberen te repliceren, om meer vat te krijgen op de schijnbaar tegenstrijdige resultaten. Uit onderzoek blijkt dat er verschillende effecten gevonden worden bij verschillende SOAs (Stimulus onset asynchrony). Zo vonden Bloem en La Heij (2003) interferentie bij de vertaling bij een SOA van 0 en +150 maar niet bij SOA -250. La Heij et al (1990) vonden geen interferentie bij SOA -400 maar wel bij SOA +140. Om meer duidelijkhe id te krijgen over de effecten bij verschille nde SOAs zal hier gebruik gemaakt worden van een SOA van 0 en -50 voor het visuele deel van het onderzoek en, omdat het tijd kost om een woord uit te spreken, een SOA van -50 en -100 voor het auditieve deel van het onderzoek. Er is voor SOA 0 gekozen omdat in het onderzoek van Bloem en La Heij

(2003), waarvan dit onderzoek gedeeltelijk een replicatie is, gebruik is gemaakt van SOA 0 in het deel van het onderzoek dat wij trachten te repliceren. SOA -50 is gekozen om een extra datapunt

(8)

te creëren. In eerdere onderzoeken verdwenen de interferentie effecten bij negatieve SOAs, deze waren echter relatief sterk negatief. Hier wordt daarom gebruik gemaakt van een SOA van - 50, die minder sterk negatief is dan de SOAs waarbij geen interferentie gevonden werd door Bloem en La Heij (2003) en La Heij et al (1990)

Methode

Proefpersonen

Aan het onderzoek deden 35 deelnemers mee. Zes van hen zijn uiteindelijk geëxcludeerd. Vier omdat ze geen universitaire opleiding hadden gevolgd of te oud waren. Hierdoor waren ze niet goed met de andere deelnemers te vergelijken op hun Engelse taalniveau. Twee deelnemers werden geëxcludeerd vanwege technische problemen. De

uiteindelijke 29 deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 20.9 jaar (SD 2.4). 17 van de deelnemers waren vrouwen. De deelnemers gaven zichzelf gemiddeld een 8,2 en een 7,5 voor Engelse leesvaardigheid en Engelse spreekvaardigheid respectievelijk. Voor Nederlandse

leesvaardighe id en spreekvaardigheid gaven ze zichzelf gemiddeld 9.7 en 9.5 respectievelijk. Er is een Paired samples T-test uitgevoerd, waaruit blijkt dat de Nederlandse spreekvaardigheid van de deelnemers significant beter door henzelf gescoord werd dan de Engelse

spreekvaardigheid: t(1,28) = 13.12, p<0.001. Hun Nederlandse leesvaardigheden vonden de deelnemers ook significant beter dan de Engelse leesvaardigheden: t(1,28) = 8.31, p<0.001 Hieruit blijkt dat het hier gaat om onevenwic ht ig tweetaligen. In het onderzoek van Bloem en La Heij (2003) waarvan het huidige onderzoek een deel repliceert werden 36, eveneens onevenwichtig tweetalige, deelnemers getest. De deelnemers in dat onderzoek deden echter mee met maar één variant van het onderzoek (afbeeldingen als distractoren of woorden als distractoren). De deelnemers in het huidige onderzoek deden echter aan beide varianten mee (in dit geval auditieve distractoren en visuele distractoren). Hoewel we dus minder participanten hebben is er toch meer data verzameld dan bij het originele onderzoek. Er is hier namelijk sprake van een ‘within subjects’ design in plaats van het ‘between subjects’ design dat Bloem

(9)

en La Heij (2003) gebruikten.

Procedure

De participanten werden individueel getest. Vooraf kregen zij een informatiebrochure en een informed- consent formulier. In de informatiebrochure werd uitgelegd dat ze Engelse woorden te zien krijgen en dat ze deze zo snel en accuraat mogelijk moesten vertalen naar het Nederlands. Terwijl ze de context (een roodgedrukt woord of een gesproken woord) moesten proberen te negeren. Vervolgens kregen ze een oefenblok waarin alle woorden in isolatie getoond werden. Als ze de vertaling niet wisten, of verkeerd hadden gaf de onderzoeker dit aan en kwam het woord later nog een keer terug tijdens het oefenen. Vervolgens, na een korte pauze, begon het experiment. Er waren vier blokken, twee blokken met woorden als auditieve distractoren en twee blokken met woorden als visuele distractoren. Bij elk blok wa s ook een controleconditie. Bij het auditieve blok bestond de controleconditie uit ruis en bij het visuele blok uit een rij met roodgedrukte kruisjes. De helft van de deelnemers kreeg eerst de visuele blokken en de andere helft kreeg eerst de auditieve blokken. Binnen de blokken w a r e n de trials gerandomiseerd. Bij de visuele variant van het onderzoek was er één blok waarbij de distractoren werden weergegeven op SOA -50 en een blok waar de distractoren werden weergegeven op op SOA 0. Omdat het tijd kost om een woord uit te spreken was er bij de auditieve variant van het onderzoek gekozen voor een blok waarbij de distractor uitgesproken wordt op een SOA van -100 en -50.

Bij het begin van elke trial zag de deelnemer een fixatiek ruis in het midden van het scherm. Deze bleef 500 ms in beeld staan en vervolgens kwam de distractor en het te vertalen woord hiervoor in de plaats.

Materiaal

Bij het onderzoek werd gebruik gemaakt van een computer met Presentation®. De reactietijden bij het vertalen worden gemeten met een microfoon met voicekey. Er zijn 29 woorden gekozen die veel voorkomend zijn, bekend bij de deelnemers en niet cognaat zijn

(10)

aan de Nederlandse vertaling van het woord. Bij elk woord werd een gerelateerd concept gekozen als distractor. Dit concept bestond uit een Nederlands woord dat uitgesproken werd of in het rood gedrukt in beeld verscheen. Voor de semantisch ongerelateerde conditie werden deze concepten semiwillekeur ig over de overige 28 items verdeeld, zodat er geen semantische relatie was tussen het te vertalen woord en de distractor. Bij de keuze van de distractoren werd er rekening mee gehouden dat de distractoren in geen van de gevallen met dezelfde letter of klank begonnen of eindigden als de vertaling van het targetwoord. Elke distractor was een Nederlands woord van één lettergreep, omdat de auditieve distractoren dan ongeveer even snel konden worden uitgesproken. Bovendien werd er gebruik gemaakt van een hoofdtelefoon zodat de auditieve distractoren goed gehoord k o n d e n worden door de participanten, zonder afleiding van eventueel achtergrondgeluid.

Resultaten

De reactietijden (RTs) van foute responsen werden geëxcludeerd, en werden niet geanalyseerd (2.5% van de data). Ook de RTs van trials waarbij de voice-key niet correct gewerkt heeft (3.6% van de data) en RTs die hoger waren dan 2000 ms werden verwijderd omdat deze waarschijnlijk trials weergaven waarbij de participant het woord niet meteen kon vertalen (0.02% van de data).

Tabel 1. Gemiddelde reactietijd en percentage fouten Semantisch gerelateerd Semantisch ongerelateerd Controle Totaal Auditief SOA - 100 802 (3.1) 808 (1.9) 765 (2.0) 792 (2.3) Auditief SOA - 50 818 (3.8) 806 (2.3) 771 (1.9) 798 (2.7) Visueel SOA -50 820 (2.7) 826 (2.9) 788 (3.0) 811 (2.9) Visueel SOA 0 853 (2.4) 830 (2.6) 794 (1.5) 826 (2.2)

(11)

Tenslotte werden bij elke participant de RTs verwijderd die meer dan drie SDs afweken van de gemiddelde RT voor die participant (1.8% van de data). Van de overige RTs werd het gemiddelde berekend per participant per conditie. In Tabel 1 staan de

gemiddelde reactietijden per conditie, per SOA en het bijbehorende foutenpercentage tussen haakjes.

Visuele Aanbieding van de Distractoren

Voor de analyse van de reactietijden van het visuele deel (zie Figuur 1) is er een repeated measures ANOVA uitgevoerd met twee variabelen, SOA (2 niveaus: SOA 0 en SOA -50) en conditie (3 niveaus: semantisch gerelateerd, semantisch ongerelateerd en controle). De bijbehorende itemanalyse is ook uitgevoerd. De resultaten van de deelnemersanalyse zal weergegeven worden als F1. De resultaten van de

itemanalyse zullen weergegeven worden als F2.

Uit de ANOVA bleek dat er een significante interactie is van conditie en SOA: F1 (2, 56)

= 3.58, p = .034, F2(2,56) = 3.70,

p = .031. Om te kijken waar deze

interactie precies vandaan kwam is de ANOVA herhaald met

difference contrasts voor de

variabele conditie. Er was geen interactie voor de vergelijking van het gemiddelde van de semantisch gerelateerde conditie en de semantisch ongerelateerde conditie met de controle conditie enerzijds en SOA anderzijds, F1 (1,

(12)

contrast, F1 (1, 28) = 72.9, p < 0.001, F2 (1, 28) = 58.75, p < .001. Hieruit bleek dat de woorden in de

controle conditie sneller werden vertaald dan in de andere twee condities en dat dit niet verschilde voor de beide SOAs.

Er was ook een interactie te zien bij het difference contrast voor de vergelijking van de semantisch gerelateerde conditie en de semantisch ongerelateerde conditie enerzijds en SOA anderzijds, F1 (1,28) = 7,53, p = .01, F2 (1,28) = 6.41, p = .017. Blijkbaar verschilt de invloed

van deze condities bij de twee SOAs. Vervolgens zijn voor beide SOAs paired sample t-tests uitgevoerd op de gemiddelden voor de semantisch gerelateerde conditie en de semantisch ongerelateerde conditie om meer duidelijkheid te krijgen over bovenbeschreven interactie. Bij SOA 0 werd een significant effect gevonden: t1(1, 28) = 3.07, p = 0.005, t2(1,28) = 2.64, p =

0.013: de woorden met semantisch gerelateerde distractoren werden significant langzamer vertaald dan de woorden met semantisch ongerelateerde distractoren. Bij SOA -50 werd geen significant effect gevonden: t1 (1,28) = -.78, p = .44, t2 (1,28) = -.64, p = .53, wat wil zeggen

dat bij SOA - 50 de semantische relatie van de distractoren geen significant effect heeft gehad op de vertaalsnelheid van de targetwoorden.

Auditieve Aanbieding van de Distractoren

Om de resultaten van het auditieve deel van het experiment te analyseren is er een repeated measures ANOVA uitgevoerd met twee variabelen, SOA (2 niveaus: SOA 100 en SOA -50) en conditie (3 niveaus: semantisch gerelateerd, semantisch ongerelateerd en controle) over de data met auditieve distractoren (zie Figuur 2).

(13)

Uit de ANOVA bleek dat er geen significante interactie was van conditie en SOA: F1

(2,56) = .77, p = .47, F2 (2,56) = 1.93, p = .155. Er was ook geen hoofdeffect van SOA: F1

(1,28) = .39 p = .54, F2 (1,28) = 2.16, p = .153. Woorden waarbij de distractor verscheen met SOA -50 werden niet sneller of langzamer vertaald dan woorden waarbij de distractor verscheen met SOA -100. Er was wel een hoofdeffect van conditie, F1 (2,56) = 21.06, p <

.001, F2 (1,56) = 31.00, p < .001. Dit hoofdeffect is verder onderzocht door de ANOVA te

herhalen met difference contrasts voor de variabele conditie. Daaruit bleek dat de controle conditie verschilde van het gemiddelde van de semantische gerelateerde conditie en de semantisch

ongerelateerde conditie, F1 (1,28) = 34.2, p < .001, F2 (1,28) = 64.6, p < .001, de semantische

gerelateerde conditie en de semantisch ongerelateerde condities verschilden niet van elkaar. Gesproken Nederlandstalige distractorwoorden hadden dus een interfererend effect op de vertaalsnelheid van Engelstalige woorden, maar gerelateerde distractoren hadden geen groter effect dan ongerelateerde distractoren.

Foutenanalyse

Er is geen fouten analyse uitgevoerd omdat daar te weinig fouten voor waren, inspectie van de data laat echter zien dat er geen sprake is geweest van een snelheid- accuratesse trade off. In tabel 1 is het percentage fouten per conditie te zien.

Discussie

Bloem en La Heij (2003) vonden in hun onderzoek dat woorden die gepaard waren met een semantisch gerelateerde distractor minder snel vertaald werden dan woorden die gepaard waren met semantisch ongerelateerde distractoren. Dit resultaat werd door Roelofs,

Dijkstra en Gerakaki (2012) niet gevonden toen zij het onderzoek van Bloem en La Heij (2003) probeerden te repliceren. Het huidige onderzoek is een verbeterde replicatie en uitbreiding van het onderzoek van Bloem en La Heij.

(14)

wanneer de distractoren gelijktijdig met de te vertalen woorden, visueel getoond werden werd er interferentie gevonden. Dit is hetzelfde resultaat dat Bloem en La Heij (2003) vonden in hun onderzoek. Zij gebruikten alleen deze conditie gebruikt en vonden een interfererend effect van semantisch gerelateerde distractoren, ten opzichte van semantisch niet gerelateerde distractoren. Dit betekent dat de replicatie van dat onderzoek geslaagd is.

Sailor et al (2009) opperden dat de resultaten in het onderzoek van Bloem en La Heij mogelijk veroorzaakt werden doordat er gebruik werd gemaakt van materiaal waar

associatieve relaties bestonden tussen de distractorwoorden en de targetwoorden. In het huidige onderzoek is er gebruik gemaakt van nieuw materiaal, waarbij gezorgd is dat er geen

associatieve relaties bestaan. Met de resultaten die hier gevonden zijn met het nieuwe, verbeterde, materiaal is dit argument Sailor et. al. (2009) weerlegd.

Roelofs et. al. (2012) gaven in hun artikel aan dat het mogelijk is dat de resultaten van Bloem en La Heij (2003) veroorzaakt werden door de kleur van de distractoren. Het feit dat de distractoren roodgedrukt waren kon het makkelijker, of juist moeilijker maken voor de proefpersonen om deze te negeren. Dit argument is in dit onderzoek niet ontkracht. Binnen de condities met auditieve distractoren is geen significante interferentie gevonden van

semantisch gerelateerde distractoren ten opzichte van semantisch niet gerelateerde distractoren. Dit betekent dat het nog steeds mogelijk is dat de opvallende kleur van de distractoren een effect heeft gehad op de resultaten in het onderzoek van Bloem en La Heij (2003) en van de huidige replicatie van dat onderzoek. Aan figuur 1 is echter te zien dat de interferentie van semantisch gerelateerde distractoren groter is bij SOA 0 dan bij SOA -50, bij semantisch ongerelateerde distractoren is er geen verschil tussen SOA 0 en SOA -50. Het zou vreemd zijn als deze resultaten veroorzaakt worden door de kleur van de distractor, in dat geval is het te verwachten dat de ongerelateerde distractoren eveneens meer interferentie veroorzaken bij SOA -50 dan bij SOA 0.

(15)

gevonden tussen de controleconditie en de experimentele condities. In alle gevallen werden de woorden in de controlecondities significa nt sneller vertaald dan de woorden die gepaard gingen met distractorwoorden. Hieruit kunnen we concluderen dat er interferentie optreedt bij het zien of horen van een distractorwoord. De distractorwoorden konden dus niet compleet genegeerd worden. Het bleek wel dat er bij de controlecondities significant meer interferentie optrad bij visuele aanbieding dan bij auditieve aanbieding.

Er was een significante interactie tussen SOA en conditie dit werd gevonden wanneer het auditieve deel van het onderzoek werd vergeleken met het visuele deel. Het bleek echter dat deze interactie alleen significa nt was bij de visuele aanbieding van de distractoren. Bij SOA 0 trad er meer interferentie op bij semantisch gerelateerde distractorwoorden dan bij

ongerelateerde distractoren. Bij SOA -50 verdween dit effect.

In eerdere onderzoeken zijn vergelijkbare resultaten gevonden. In het onderzoek van Bloem en La Heij (2003) werden SOAs gebruikt van -250 ms 0 ms en +150 ms. Zij vonden een significant interferentie effect bij een SOA van 0 ms en +150 ms maar niet bij een SOA van -250 ms. Zij beredeneerden het gebrek aan interferentie bij de negatieve SOA aan de hand van hun model. In het onderzoek van La Heij et al (1990) werd in een vergelijkbaar

onderzoek eveneens geen interferentie gevonden bij een SOA van -400 ms, maar wel bij een SOA van +140. Volgens het model van Bloem en La Heij (2003) wordt het concept van de distractor geactiveerd, maar de activatie bereikt niet het lexicale niveau vanwege de drempel, doordat het niet boven de drempel uitkomt zal de activatie snel afzwakken, wat tot gevolg heeft dat het primingeffect van de distractor al weggezakt is op het moment dat de target in beeld komt. Dat verklaart het gebrek van interferentie bij een SOA van -250 ms. Mogelijk is dat in het huidige onderzoek ook gebeurd, hier is echter gebruik gemaakt van een SOA van - 50 ms. Het tijdsverschil tussen het verschijnen van de distractor en de target is dus veel kleiner maar blijkbaar is dat tijdverschil een kritische variabele in het al dan niet vinden van een

(16)

bij auditieve aanbieding moeilijk. Het kan zo zijn dat er wel een interferentie effect kan worden gevonden bij andere SOAs dan hier zijn gebruikt.

Er was in het huidige onderzoek ook een significant effect van modaliteit, waarbij woorden die gepaard gingen met auditieve distractoren significa nt sneller werden vertaald dan woorden die gepaard gingen met visuele distractoren. Het lijkt er dus op dat visuele distractoren sterker afleiden dan auditieve distractoren. Het feit dat auditieve distractoren eenvoudiger te negeren waren kan de reden zijn waarom er geen semantische interferentie is gevonden bij dit onderdeel in het onderzoek. Het blijkt wel uit de analyse dat het horen van woorden meer afleidt van het vertalen dan het horen van witte ruis, maar mogelijk was dit verschil te klein om ook semantische interferentie te veroorzaken.

Het is ook mogelijk dat er in het huidige onderzoek bij de auditieve condities gekeken is naar de verkeerde SOAs. Bij de visuele condities was er een groot verschil tussen SOA - 50 en SOA 0. Bij SOA 0 was er een significant interferentie effect van semantisch gerelateerde woorden, wanneer er echter gebruik gemaakt werd van een SOA van -50 was het effect verdwenen. Dit duidt erop dat het effect een heel specifieke timing heeft. Het is dus goed mogelijk dat er bij de auditieve condities geen verschil is gevonden omdat er gekozen is voor de verkeerde SOA. Het kost enkele seconden om een woord uit te spreken. Daarom is besloten om de SOA 50 ms vooruit te schuiven. Mogelijk is dit niet genoeg geweest. Het is mogelijk dat de proefpersonen al bezig waren met de vertaling voordat de distractorwoorden volledig waren uitgesproken, dat zou kunnen verklaren waarom er geen semantische

interferentie is opgetreden.

In de toekomst is het daarom interessant om dit onderzoek uit te voeren met meer verschillende SOAs. In verschillende onderzoeken worden vaak enkele verschillende SOAs gebruikt maar het zou nuttig zijn om in één onderzoek te kijken naar veel verschillende SOAs om op die manier een duidelijk beeld te krijgen van het effect hiervan op de vertaalsnelheid.

(17)

Referenties

Bloem I., La Heij W. (2003) Semantic facilitation and semantic interference in word

translation: Implications for models of lexical access in language production. Journal of Memory and Language. 48:468–488.

Gerakaki, S. (2011). Semantic context effects of picture and word distractors in overt translation: RT and EEG data.

La Heij, W. (1988). Components of Stroop-like Interference in picture naming. Memory & Cognition 16,400 - 410.

La Heij, W., de Bruyn, E., Elens, E., Hartsuiker, R., Helaha, D., & Van Schelven, L. (1990). Orthographic facilitation and categorical interference in a word- translation variant of the Stroop task. Canadian Journal of Experimental Psychology, 44, 76–83.

Levelt, W. J. M., Roelofs, A., & Meyer, A. S. (1999). A theory of lexical access in speech production. Behavioral and Brain Sciences, 22, 1–75.

Roelofs, A., Dijkstra, T., & Gerakaki, S. (2013). Modeling of word translation: Activation flow from concepts to lexical items. Bilingua lis m: Language and Cognition, 16, 343– 353 Sailor K, Brooks PJ, Bruening PR, Seiger-Gardner L, Guterman M. (2009) Exploring the time

course of semantic interference and associative priming in the picture- word interference task. The Quarterly Journal of Experimenta l Psychology. 62:789–801.

Schwieter, J., & Sunderman, G. (2009). Concept selection and developmental effects in bilingua l speech production. Language Learning, 59, 897- 927

Starreveld, P. A., and La Heij, W. (1996). Time-course analysis of semantic and orthographic context effects in picture naming. J. Experimental Psycholology: Learning, Memory, and Cognition. 22, 896–918

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de kandidaat de vertaalslag naar RNA heeft gemist (twee maal T in plaats van U), maar de 5´ en 3´ uiteinden goed heeft aangegeven, wordt 1 scorepunt toegekend. 32

Of het een recent ontsnapt, een wild, dan wel een ‘verwilderd’ exemplaar betreft, zullen we helaas nooit met zekerheid kunnen zeggen, daarvoor hebben we te weinig gegevens van dit

Bloedafname uit een katheter waarover ook dobutamine wordt gegeven, kan leiden tot foutief verlaagde uitslagen van Trinder-gebaseerde testen zoals kreatinine.. Onze studie toont

Dit komt doordat de banen uit de twee verschillende vertrekpunten van de elektronen met maximale verticale snelheid symmetrisch zijn.. Een baan van een elektron die vertrekt uit (x,

Plaatsbepalingen daarentegen hebben in het Engels een sterke voorkeur voor het einde van de zin (Biber et al., 1999: 787, 802), maar worden door de leerlingen veelvuldig in

Na het knippen en opnieuw poten halverwege de proef, ging een groot deel van de geknipte planten dood en tevens bijna alle ieuw gepote planten. Omdat dit mogelijic veroorzaakt werd

» catiesystemen in gebruik zijn, liggen tussen 2 en 10 GHz en worden niet gestoord door machines of elektrische apparaten, welke op lagere frequenties

Overal waar de contractvrijheid een lege huls wordt omdat de ene partij de diensten van de ander nodig heeft zonder in staat te zijn de kwaliteit van de