• No results found

De relatie tussen persoonlijkheid en reactief en proactief agressief gedrag : kunnen scores op persoonlijkheidsschalen ook 'echt' gedrag voorspellen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen persoonlijkheid en reactief en proactief agressief gedrag : kunnen scores op persoonlijkheidsschalen ook 'echt' gedrag voorspellen?"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De relatie tussen persoonlijkheid en reactief en proactief agressief gedrag: Kunnen scores op persoonlijkheidsschalen ook ‘echt’ gedrag voorspellen?

Caitlin O’Toole

Studentnummer: 10549889 Begeleider: Annemarie Eigenhuis Woorden: 4121

(2)

2 Abstract

De relatie tussen de persoonlijkheidsschalen stress reactiviteit, agressie en controle uit de verkorte Nederlandse versie van de multi dimensional personality questionaire en objectief en telbaar reactief en proactief agressief gedrag werd onderzocht. De hypothese was dat hoge scores op stress reactiviteit, agressie en lage scores op controle RA gedrag zouden kunnen voorspellen, terwijl lage scores op stress reactiviteit en hoge scores op controle en agressie zouden kunnen voorspellen voor PA gedrag. Er werden met de hoofdanalyses geen

significante resultaten gevonden doordat er zeer weinig variatie in de data was. Exploratief werden er wel een aantal hypotheses ondersteund. Vervolg onderzoek moet de kwaliteit van het onderzoek verbeteren en mogelijk een andere of meer diverse steekproef gebruiken.

(3)

3 Inleiding

Agressie is een multidimensioneel construct (Ramirez & Andreu, 2006). Het kan zich uiten in fysieke agressie, maar het kan ook voorkomen op meer subtiele wijze zoals bij passieve agressie waarin iemand indirecte agressie vertoont. Een onderscheid dat in de psychologie vaak gemaakt wordt in het type agressie is reactieve agressie (RA) en proactieve agressie (PA). Het onderscheid tussen PA en RA wordt gemaakt op basis van het primaire doel van het agressieve gedrag en de affectieve staat van de persoon die het agressieve gedrag vertoont (Anderson & Bushman, 2002).

Bij RA is schade toebrengen het primaire doel, terwijl bij PA het primaire doel gebaseerd is op winst behalen zoals macht, geld of status. Iemand die zich RA gedraagt handelt vaak impulsief, uit frustratie, boosheid of door provocatie. Zij laten zich leiden door hun affectieve staat wat gepaard gaat met hoge autonome prikkeling. Dit zorgt onder andere voor een verhoging van de hartslag en de bloeddruk (Nouvion, Cherek, Lane, Tcheremissine & Lieving, 2007). Iemand die zich PA gedraagt is agressief zonder duidelijke provocatie. Het gedrag is planmatig en gericht op het halen van een doel zoals geld of macht. Veranderingen in affectieve staat zijn in eerste instantie niet evident. De hoge autonome prikkeling die gezien wordt bij reactieve agressie blijkt bij mensen die zich PA gedragen niet aanwezig te zijn en soms is er zelfs sprake van te weinig prikkeling (Dodge & Coie, 1987; Hubbard, Cillessen, Dodge, Coie & Schwartz, 2001, aangehaald in Nouvion et al., 2007).

Reactieve en proactieve agressie blijken in veel studies hoog met elkaar te correleren waardoor er soms wordt getwijfeld aan de validiteit van het onderscheidt (Smeets et al, 2016). Toch werd er ondersteuning gevonden voor deze twee factor structuur en werd deze in

sommige onderzoeken zelfs als superieur model gezien boven een 1 factor structuur van agressie (Smeets et al., 2017; Miller & Lynam, 2006; Fossatie et al., 2009; Fung, 2009; Bas & Yurdabakan, 2012).

(4)

4

Het onderscheidt RA en PA binnen agressie kan onderzocht worden door te kijken naar hoe mensen sociale informatie verwerken. De Social-information-processing theorie (SIP) (Crick & Dodge, 1996) onderscheidt een aantal stappen in het verwerken van informatie. (1) Het encoderen van cues, (2) het interpreteren van cues, (3) de mentale zoektocht naar responsen en (4) de selectie van een respons.

Mensen die agressief gedrag vertonen verwerken sociale informatie anders dan

mensen die minder of niet agressief zijn. Ten eerste encoderen zij informatie op een selectieve inaccurate wijze door aandacht te besteden aan minder verschillende cues, maar wel selectief aandacht te geven aan bedreigende en agressieve cues. Ten tweede laten zij een hostile

attribution bias zien wat betekent dat zij sociale informatie sneller als agressief en bedreigend zullen interpreteren. Ten derde wordt er in mindere mate een diversiteit in responsen laten zien en zijn de responsen die gegeven worden vaker ongepast. Tot slot hebben agressieve mensen een groter vertrouwen in een positieve uitkomst van een situatie op basis van agressief gedrag. Reactief agressieve mensen zouden eerder fouten maken in het verwerken van de informatie bij stap 1 en 2. Zo werd er bij kinderen gevonden dat enkel kinderen die overwegend RA gedrag vertoond een hostile atribution bias hadden. Proactief agressieve mensen maken eerder fouten bij stap 4. Het positief inschatten van de uitkomst van een situatie, op basis van het geven van een agressieve respons werd door Schwartz et al. (1998, aangehaald in Miller & Lynam, 2006) gedemonstreerd bij kinderen en jong volwassenen.

Binnen de psychologie is een groot tekort aan gedragsonderzoek. Momenteel is het meeste gedragsonderzoek gebaseerd op zelfrapportage van hypothetische situaties, dus: ‘Wat denkt u dat u in een bepaalde situatie zou doen?’. Deze manier van het meten van gedrag is problematisch omdat mensen vaak een gebrekkige kennis hebben over wat zij daadwerkelijk in een situatie zouden doen. Niet alleen gebrekkige zelfkennis, maar in veel gevallen heeft men de beschreven situatie niet eerder meegemaakt, waardoor de respondent zijn antwoord

(5)

5

niet op ervaring kan baseren (Furr, 2009). Dit probleem is niet alleen binnen de psychologie als geheel aanwezig, maar ook in de persoonlijkheidspsychologie. Agressie in zijn geheel is onderdeel van de persoonlijkheid en er zijn ontelbare onderzoeken in verschillende disciplines die agressief gedrag hebben gedemonstreerd bij mensen. Reactieve en proactieve agressie zijn nog geen bewezen persoonlijkheidsstructuren en men kan zich afvragen of deze twee type agressie zich ook duidelijk vertalen naar daadwerkelijk echt gedrag. Agressie wordt niet altijd als aparte persoonlijkheidsstructuur gedefinieerd. De Nederlandse verkorte versie van de multidimensional personality questionaire (Eigenhuis, Kamphuis en Noordhof, 2013) is een persoonlijkheidsvragenlijst die agressie wel plaatst als aparte structuur in het netwerk. De MPQ-BF-NL bestaat uit drie hogere orde schalen, (1) positieve emotionaliteit (PEM), (2) negatieve emotionaliteit (NEM) en (3) geremdheid (CON). De hogere orde schaal NEM bevat naast een schaal voor agressie ook nog stress reactiviteit en vervreemding. De hogere orde schaal CON omvat controle, voorzichtigheid en conservatisme.

Er is momenteel weinig onderzoek naar relaties tussen reactieve en proactieve agressie en schalen van de MPQ-BF-NL. Wel werd er een negatieve relatie gevonden tussen

agreeableness uit de Big Five Inventory (BFI), RA (r = -.37) en PA (r = -.36). Er bleken echter ook persoonlijkheidskenmerken te zijn die de twee wel van elkaar onderscheiden. RA en neuroticisme (r = .32) uit de BFI bleken positief met elkaar gecorreleerd terwijl er een negatieve relatie (r = -.16) werd gevonden tussen neuroticisme en PA (Fossati et al., 2009). Vanwege een hoge correlatie tussen neuroticisme en stress reactiviteit (r = .53) en de relaties tussen neuroticisme, RA en PA (r = .32, r = -.16), is het aannemelijk dat er ook zulke relaties bestaan tussen stress reactiviteit, RA en PA. (figuur 1.). Het plaatsen van PA in enkel termen van een negatieve relatie met stress reactiviteit schetst echter niet het hele beeld van dit type agressie. PA is berekenend en doelgericht en gaat gepaard met zeer lage niveaus van

(6)

6

prikkeling (Nouvion et al., 2007). Dit kan suggereren dat bij PA een hoge mate van controle een rol speelt en bij RA die controle juist ontbreekt. Mogelijk is deze hoge of lage mate van controle ook te zien in een relaties tussen RA, PA en persoonlijkheidsschalen die met controle te maken hebben.

In dit onderzoek werd gekeken naar de relatie tussen scores op RA en PA en scores op de persoonlijkheidsschalen stress reactiviteit, controle en agressie uit de MPQ-BF-NL. RA en PA werden gemeten als telbare en objectieve gedragingen zodat onderzocht kan worden of scores op persoonlijkheidsvragenlijsten vertalen naar ‘echt’ gedrag.

De hypothese is dat reactieve agressie positief samenhangt met stress reactiviteit en agressie en dat deze negatief samenhangt met controle. Voor proactieve agressie is de

hypothese juist dat deze positief samenhangt met agressie en controle en negatief samenhangt met stressreactiviteit (figuur 2.)

(7)

7

Figuur 2. Verbanden RA, PA, stress reactiviteit, controle & agressie

Methoden Deelnemers

Driehonderd participanten die bestonden uit eerstejaarsstudenten van de opleiding psychologie aan de Universiteit van Amsterdam deden mee aan het onderzoek. Van de tweehonderd drieëntachtig deelnemers die uiteindelijk geanalyseerd waren, was vijf en tachtig man en honderd negentig vrouw. Tien participanten hadden hier niks ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 19,95. Van de deelnemers had 83,4 %

overwegend Nederlands als enige moedertaal, 10,2 % een tweetalige opvoeding, 3,5% een andere moedertaal en 2,8% had hier niets ingevuld.

Materialen

MPQ-BF-NL

De MPQ-BF-NL is een vragenlijst die beoogt de gehele persoonlijkheid te omvatten. Het probeert normale persoonlijkheidsvariatie in kaart te brengen. Een hoge score op sommige specifieke schalen kan daardoor op psychopathologie duiden, maar dit hoeft niet per definitie het geval te zijn. De MPQ-BF-NL bestaat uit 135 dichotoom gescoorde items die zijn

verdeeld in 11 lagere orde schalen: Welzijn, Dominantie, Ambitie, Sociale binding, stress reactiviteit, agressie, vervreemding, controle, voorzichtigheid, conservatisme en absorptie. Al deze schalen behalve absorptie worden onderverdeeld in drie hogere orde schalen: Negatieve emotionaliteit dat stress reactiviteit, vervreemding en agressie omvat, Positieve emotionaliteit dat ambitie, welzijn, dominantie en sociale binding omvat en Geremdheid dat controle,

(8)

8

voorzichtigheid en conservatisme omvat. Een voorbeeld item is: ‘Soms lijk ik het leuk te vinden om mensen te kwetsen door gemene dingen te zeggen’. De respondent kan hier met ja of nee op antwoorden met een score van 0 of 1. Per schaal kon er telkens minimaal 0 en maximaal 12 gescoord worden. De vragenlijst bevat ook twee validiteitsschalen: Variable Respons Inconcistency (VRIN) en True respons Inconsistency (TRIN). Scores op VRIN laten de mate van inconsistentie in het antwoordpatroon van de respondent zien. TRIN laat de mate zien waarin de respondent een instemmende dan wel een ontkennende antwoordneiging heeft.

Voor dit onderzoek is alleen gekeken naar de lagere orde schalen stress reactiviteit, agressie en controle. De interne consistentie van stress reactiviteit, agressie en controle is goed met cronbach’s alpha’s van .84, .73 en .75 respectievelijk.

De convergente validiteit laat zien in hoeverre een schaal correleert met schalen die hetzelfde beogen te meten. De convergente validiteit is redelijk voor deze schalen. Stress reactiviteit correleert vrij hoog met bijvoorbeeld de inadequacy schaal van Dutch personality Questionairre (DPQ) (r =.49), de neuroticisme schaal uit de Ten Item Personality Inventory (TIPI) (r = .53), trait anxiety uit de State-Trait Anxiety Inventory (STAY-DI) (r = .55), worry (r =.66) uit de Penn State Worry Questionaire (PSWQ) en rumination (r =.42) uit de

Ruminative Response Scale (RRS).

De agressie schaal is in dat opzicht wat minder sterk, maar correleert redelijk met de trait-anger schaal uit de State-Trait Anger Expression Inventory (STAXI-2) (r = .37). De divergente validiteit laat zien in hoeverre iets correleert met een construct dat het

tegenovergestelde beoogt te meten. Divergente validiteit is te zien in een matige negatieve correlatie met agreeableness (r = -.22) uit de TIPI.

Controle correleert hoog met conscientiousness (r = .47) uit de TIPI en rigidity (r = .33) uit de DPQ. Daarnaast is er divergente validiteit te zien door een sterke negatieve

(9)

9

correlatie met motor impulsiveness (r = -.48) en non-planning impulsiveness (r = -.43) uit de Barrats impulsivity-11 questionnaire (Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012).

Vragenlijst telbaar en objectief RA en PA gedrag

RA en PA gedrag werd gemeten door een aangepaste versie van de Reactive and proactive aggression questionairre (RPQ) (Raine, 2006). De vragenlijst (bijlage 1) bestond uit eenentwintig items waarvan tien items gingen over RA gedrag en elf items over PA gedrag dat in het afgelopen half jaar heeft plaats gevonden. Elk item had 5 antwoord mogelijkheden. Nooit, 1 keer per maand, 2 keer per maand, 3 keer per maand, 4 of meer keer per maand. Voor reactief agressief gedrag was de minimale schaalwaarde 0 wat betekende dat iemand in de afgelopen 6 maanden géén reactief agressief gedrag had laten zien. De maximale

schaalwaarde voor reactief agressief gedrag was 40 wat betekende dat iemand in de afgelopen 6 maanden 4 keer per maand reactief agressief gedrag had laten zien. Een voorbeeld item uit het gedeelte over RA gedrag was ‘Hoe vaak heeft u iemand uitgescholden omdat hij/zij u boos of gefrustreerd maakte?’. Voor PA gedrag was de minimale schaalwaarde eveneens 0 wat betekende dat iemand in de afgelopen 6 maanden het proactieve agressieve gedrag niet had laten zien. De maximale schaalwaarde was 44 wat zou betekenen dat iemand in de afgelopen 6 maanden 4 keer per maand proactief agressief gedrag had laten zien. Een

voorbeeld item van proactief agressief gedrag was ‘Heeft u in het afgelopen half jaar bewust een poging ondernomen om iemand op sociaal vlak uit te sluiten met als doel meer aanzien te krijgen binnen een groep?’.

Reactive and proactive aggression questionnaire (RPQ)

Er zijn een aantal onderzoeken gedaan naar de validiteit en betrouwbaarheid van de RPQ (Bijlage II). De interne consistentie in vijf verschillende samples (N = 1447, N = 662, N = 536, N = 674, N = 347) hadden cronbachs alpha’s van boven de .75. De convergente en divergente validiteit was ook redelijk. Er werd bijvoorbeeld een negatieve correlatie gevonden

(10)

10

tussen agreeableness uit Big Five Inventory (BFI) en RA (r = -.37) en PA (r = -.36), een positieve correlatie tussen neuroticisme uit de BFI en RA (r = .32) en een negatieve relatie tussen neuroticisme en PA (r = -.16) (Fossati et al., 2009). Het twee factor model lijkt in diverse studies ondersteund te worden (Fossati et al., 2009; Fung, 2009; Bas & Yurdabakan, 2012).

Data analyse

De afhankelijke variabelen waren RA en PA. Het meetniveau was count data omdat het hier ging om telbare gedragingen. Er was een somscore gemaakt voor zowel RA als PA. Vervolgens werden deze scores gebruikt voor verdere analyse. De hoofdanalyse was de Negative Binomial Regression. Dit is een regressie analyse voor data met zero inflated count data wat betekent dat er een zeer grote hoeveelheid aan nullen in de data aanwezig is.

De onafhankelijke variabelen waren de schalen stress reactiviteit, agressie en controle uit de MPQ-BF-NL. De meetniveaus voor de afhankelijke variabele was continu. Er kon ja of nee worden geantwoord op de items met een score van 0 of 1. De minimale score voor elke schaal was 0 en de maximale score 12.

De data van zowel de reactieve en proactieve agressie vragenlijst en de MPQ-BF-NL moet voordat er analyses kunnen worden uitgevoerd worden onderzocht op outliers.

Resultaten

In tabel 2 worden het gemiddelde, standaarddeviaties en varianties voor RA en PA weergegeven.

(11)

11 Tabel 2. Gemiddelde en standaard deviaties Reactieve en Proactieve agressie

Agressie type

Gemiddelde Standaarddeviatie Variantie

Reactieve agressie 21,82 2,16 4,652 Proactieve agressie 22,43 1,251 1,565

Aangezien er totale somscores waren berekend voor zowel RA als PA gaven frequentie verdelingen een overzichtelijker beeld van de data. Figuur 3 geeft de frequentie verdeling weer van de RA scores en figuur 4 de frequentie verdeling van PA scores.

Figuur 3. Frequentie verdeling reactieve agressie scores 85 75 45 36 22 7 2 1 1 4 2 1 1 1 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90

(12)

12

In de frequentie verdeling van RA scores is te zien dat er een grote over representatie is van de score twintig. Een score van twintig betekende dat de respondenten telkens ‘nooit’ antwoordden op een item.

Figuur 4. Frequentie verdeling proactieve agressie scores

In de frequentie verdeling van PA scores is duidelijk de over representatie van de score tweeëntwintig te zien. Een score van tweeëntwintig hield in dat er telkens ‘nooit’ werd geantwoord op een item.

Voor de scores op de MPQ schalen werden eveneens het gemiddelde, standaarddeviatie en variantie berekend. Deze zijn weergegeven in tabel 4. Tabel 4. Gemiddelde en SD stress reactiviteit, agressie en controle

Schaal Gemiddelde Standaarddeviatie variantie Stress reactiviteit 54,87 9,32 86,90 Agressie 50,59 8,97 80,56 Controle 45,66 10,85 117,78 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 220 Fr eq ue nt ie

(13)

13

Een negatieve binomiale regressie analyse was twee maal uitgevoerd om te zien of scores op stress reactiviteit, controle en agressie de scores op RA en PA konden voorspellen. Voor de negatieve binomiale regressie analyse moest worden voldaan aan de assumpties van normaliteit, gelijke varianties, lineairiteit en onafhankelijke errors.

De assumpties voor normaliteit en gelijke varianties werd geëvalueerd door te kijken naar de outliers in de data. De standardised pearson residuals werden in een frequentietabel weergegeven. Als er waarden hoger dan 2.0 waren betekende dit dat er outliers waren en dat er niet aan assumptie was voldaan. Voor zowel RA als PA werden er waarden hoger dan 2,0 gevonden waardoor er niet aan de assumpties was voldaan. De onafhankelijkheid van errors kon je evalueren door ze weer te geven in een scatterplot (figuur 5.). Als er een systematische vorm in de scatterplot was te zien, dan was er niet voldaan aan de assumptie. In figuur 5 valt te zien dat er een systematische vorm in de scatterplot zit waardoor er dus niet aan de

assumptie was voldaan.

(14)

14

Om toch een idee te vormen over de data en het model is de binomiale regressie analyse toch uitgevoerd. Om te evalueren hoe goed het model paste is er gekeken naar de pearson chi-square. De resultaten, χ2 (250, N = 255) = 51,793, p = .207, lieten zien dat het model goed paste vergeleken met een nul model. Vervolgens werd er gekeken of het model significant was, maar dat was niet het geval. Voor proactieve agressie lieten de statistische resultaten van de pearson chi-square, χ2

(250, N = 255) = 18,118, p = .027, zien dat het model beter paste dan het nul model. De omnibus test liet hier echter wederom zien dat het model niet significant was.

Aangezien er geen conclusies konden worden getrokken uit de hoofdanalyses is de data exploratief onderzocht. Door de aanwezigheid van een ‘nooit’ (1) antwoordoptie was er duidelijk een over representatie van de score twintig voor RA en eenentwintig voor PA. Om te kijken hoe de verdeling er uit zag zonder deze data is er een filter toegepast die deze scores er uit filterde.

De gemiddelden van de filter en geen filtergroep werden berekend. Op basis van de gemiddelden in de filter en geen filter groep is er vervolgens een independent samples t-toets uitgevoerd. De gemiddelden op de verschillende schalen voor RA zijn in tabel 5

weergegeven.

Tabel 5. Gemiddelden van Reactieve agressie scores op stress reactiviteit, controle en agressie per

conditie

Conditie Stress reactiviteit Controle Agressie

Filter (n = 145) RA < 21 54.60 47.31 48.95 Geen filter (n = 110) RA > 21 55.28 43.49 52.76

(15)

15

Tabel 5 laat zien dat respondenten in de geen filter groep die hoger dan eenentwintig scoorde op RA, gemiddeld hoger scoorden op stress reactiviteit (M = 55.28) vergeleken met de filter groep (M = 54.60). Dit verschil, -.62, BCa 95% CI [-2.951, 1,697], was niet

significant t(253) = -.531, p = .298.

Respondenten in de geen filter groep scoorden gemiddeld hoger op agressie (M = 52.76) vergeleken met de filter groep (M = 54.60). Dit verschil, 3.80, BCa 95% CI [5.99, -1.61], was significant t(253) = -3.421, p = < .05.

Respondenten in de geen filter groep scoorde gemiddeld lager op controle (M = 43.49) vergeleken met de filter groep (M = 43.49). Dit verschil, 3.81, BCa 95% CI [1.15, 6.48], was significant t(253) = 2.821, p = < .05.

De gemiddelde van PA scores op controle, stress reactiviteit en agressie in de filter en geen filter groep staan weergegeven in tabel 6.

Tabel 6. Gemiddelden van Proactieve agressie scores op stress reactiviteit, controle en agressie per conditie.

Conditie Stress reactiviteit Controle Agressie

Filter (n = 203) PA < 22 54.16 46.48 49.33 Geen filter (n = 52) PA > 22 57.65 42.46 55.51

Tabel 6 laat zien dat de respondenten in de geen filter groep die hoger dan

tweeëntwintig scoorde op PA, gemiddeld hoger scoorde op stress reactiviteit (M = 57.65) vergeleken met de filter groep (M = 54.16). Dit verschil, -3.496, BCa 95% CI [-6.322, -.670], was significant t(253) = -2.436, p = < 0.05. De respondenten in de geen filtergroep scoorde

(16)

16

hoger op agressie (M = 55.51) vergeleken met de filtergroep (M = 49.33). Dit verschil, -6.189, BCa 95% CI [-8.83, -3.54], was significant, t(253) = -4.61, p = < 0.05.

Respondenten in de geen filter groep scoorden echter gemiddeld lager op controle (M = 43.49) vergeleken met de filter groep (M = 46.48). Dit verschil, 4.021, BCa 95% CI [.730, 7.31], was significant, t(523) = 2.406 , p = < 0.05.

Discussie

Dit onderzoek heeft onderzocht of (a) reactieve en proactieve agressie gemeten kon worden door telbare en objectieve agressieve gedragingen uit te vragen en of (b) scores op de persoonlijkheidstrekschalen controle, agressie en stressreactiviteit uit de MPQ-BF-NL konden differentiëren tussen deze twee vormen van agressief gedrag.

Op basis van de statistische analyses was het moeilijk een conclusie te trekken omdat er zeer weinig variatie in de data zat om te analyseren. Uit de exploratieve analyses werden er wel een aantal hypotheses ‘ondersteund’. Zo werd er gevonden dat voor RA de respondenten die hier hoger op scoorden ook hoger scoorden op agressie, stress reactiviteit en lager op controle, vergeleken met mensen die overwegend nul hadden gescoord op de RA vragenlijst. De respondenten die hoger scoorden op PA scoorden echter tegen de verwachting in ook hoger op stress reactiviteit, vergeleken met de groep respondenten die overwegend nul hadden gescoord. Wel scoorden de respondenten die hoger scoorden op PA naar verwachting lager op controle en hoger op agressie.

Er zijn een aantal punten van discussie naar aanleiding van dit onderzoek. Ten eerste werd er voor beiden vormen van agressie niet veel gevonden in de data, maar dit was

overwegend meer het geval voor PA. Na het toepassen van het filter was er bijna geen data meer over. Voor vervolg onderzoek is het mogelijk interessanter om PA in een klinische populatie te onderzoeken aangezien PA dichterbij psychopathologie lijkt te liggen (Fite, 2009).

(17)

17

Een onverwacht resultaat was hoe weinig variatie er werd gevonden in RA scores. De mate waarin deze steekproef (reactieve en proactieve) agressie laat zien lijkt niet helemaal aannemelijk. In 2014 waren er bijvoorbeeld 1,6 miljoen Nederlanders het slachtoffer van agressief gedrag zoals intimidatie, ongewenste seksuele aandacht, lichamelijk geweld en pesten. 1,7 % gaf aan in de afgelopen twaalf maanden ‘vaak’ het slachtoffer te zijn geweest van intimidatie. Vaker gebeurden dit door mensen van buiten de werkplek zoals patiënten, passagiers en leerlingen, maar er worden jaarlijks ook nog 1,1 miljoen Nederlanders slachtoffer van agressief gedrag door collega’s en leidinggevenden (TNO, 2012). Met het voorgaande in gedachten lijkt het aannemelijker dat de kwaliteit van het onderzoek niet optimaal was waardoor gedrag dat wel voorkomt niet gerapporteerd en gemeten is.

Met betrekking op de kwaliteit van het onderzoek is een eerste punt de gehanteerde schaal waarmee respondenten konden antwoorden. Er kon een minimum van 1 keer per maand worden aangegeven. Wellicht is dit voor veel mensen die het gedrag wel eens uitvoeren te frequent waardoor zij eerder voor een ‘nooit’ antwoord kozen.

Een tweede punt van discussie is dat er op geen enkele manier onderzoek gedaan is naar de vragenlijst die telbaar en objectief RA en PA gedrag beoogde te meten. Ondanks dat de RPQ een gevalideerde vragenlijst is betekent dit niet per definitie dat deze aangepaste versie kwalitatief sterk genoeg was om daadwerkelijk iets te meten.

Een derde punt van discussie gaat over de steekproef die voor dit onderzoek gebruikt is. De groep hoog opgeleide jongvolwassenen is mogelijk geen representatieve steekproef om dit soort onderzoek op uit te voeren. Studenten blijken vergeleken met niet-studenten vaker homogener te antwoorden en hun antwoorden lijken überhaupt vaak te verschillen wanneer hun antwoorden worden vergeleken met niet-studenten (Peterson, 2001). Vervolg onderzoek zou een meer gevarieerdere steekproef moeten gebruiken. Een onderzoek naar agressie zou bijvoorbeeld ook personen met verschillende socio-economische status moeten onderzoeken.

(18)

18

SES blijkt namelijk positief samen te hangen met agressie (Fatima en Sheikh, 2017, DeCarlo Santiago, Wadsworth & Stump, 2011) en participanten met verschillende SES zouden daardoor mogelijk een beter beeld kunnen geven van agressief gedrag.

Tot slot zou socially desirable responding (SDR) of sociaal wenselijk antwoorden ook een grote invloed kunnen hebben gehad. SDR bestaat uit vier constructen, (1) Self deception, (2) Impression management, (3) enhancement en (4) denial. Bij self deception geeft iemand gunstig vertekende beschrijvingen van zichzelf die hij of zij wel oprecht gelooft. Bij

impression management gaat het om de neiging tot het geven van gunstige beschrijvingen over zich zelf aan anderen. Bij enhancement gaat het om het toe eigenen van bepaalde positieve attributen en bij denial om het ontkennen van bepaalde negatieve attributen

(Lalwani, Shrum & Chiu, 2009). In het huidige onderzoek heeft waarschijnlijk Self deception en denial de grootste invloed gehad als er sprake was van SDR. SDR heeft enorm veel invloed op de validiteit van onderzoek en de mogelijkheid een interferentie te maken. Bij studies die een speciale SDR schaal hanteerden bleek bij de helft dat SDR van invloed was op de mogelijkheid om een valide conclusie te trekken (Mortel, 2012). In vervolg onderzoek zou meer gedaan moeten worden aan sociaal wenselijk antwoorden door SDR schalen te

introduceren.

Conclusie

Op basis van dit onderzoek kan er niet gesproken worden over scores op

persoonlijkheidsschalen die zouden kunnen voorspellen tussen scores op telbare en objectieve reactief en proactief agressieve gedragingen. Onderzoek met een andere steekproef en betere opzet is nodig om uit te vinden welke persoonlijkheidstrekken mogelijk kunnen differentiëren tussen RA en PA.

(19)

19 Literatuurlijst

Anderson, C.A., & Bushman, B.J. (2002). Human aggression. Annual review of psychology 53, 27-51. doi.org/10.1146/annurev.psych.53.100901.135231

Bas, A.U., & Yurdabakan, I. (2012). Factor structure of the reactive-proactive questionnaire in Turkish children and gender, grade level, and socio-economic status differences in reactive and proactive aggression. Journal of Psychoeducational Assessment, 21, 1-15. doi: 10.1177/0734282911428892

Crick, N. R. and Dodge, K. A. (1996). Social information-processing mechanisms in reactive and proactive aggression. Child Development, 67, 993–1002.

doi:10.1111/j.1467-8624.1996.tb01778.x

De Carlo Santiago, C., Wadsworth, M.E., Stumpt, J. (2011). Socioeconomic status, neighbourhood disadvantage, and poverty-related stress: Prospective effects on psychological syndromes among diverse low-income families. Journal of Economic Psychology, 32, 218-230. doi:10.1016/j.joep.2009.10.008

Eigenhuis, A., Kamphuis, J.H., & Noordhof, A. (2012). Development and validation of the Dutch brief form of the multidimensional personality questionnaire (MPQ-BF-NL). Assessment 20, 565-575. doi:10.1177/1073191112444920.

Fite, Paula J., Laura Stoppelbein, and Leilani Greening. "Proactive and reactive aggression in a child psychiatric inpatient population: Relations to psychopathic characteristics." Criminal Justice and Behavior 36.5 (2009): 481-493.

Fossati, A., Raine, A., Borroni, S., Bizzozera, A., Volpi, E., Santalucia, I., & Maffei, C. (2009). Psychological Assesement, 21, 131-135. doi: 10.1037/a0014743

Fung, A.L., Raine, A., & Gao, Y. (2009). Cross-cultural generalizability of the Reactive– Proactive Aggression Questionnaire (RPQ). Journal of Personality Assessment, 91, 473-479. doi:10.1080/00223890903088420

(20)

20

Furr, R.M. (2009). Personality psychology as a truly behavioral science. European Journal of Personality, 23, 369-401. doi:10.1002/per.724.

Fatima & Skeikh. (2017). Socioeconomic status and adolescent aggression: The role of executive functioning as a mediator. The American Journal of Psychology, 127, 419-430.

Lalwani, A.K., Shrum, L.J., Chiu, Chi-yue. (2009). Motivated response styles: the role of cultural values, regulatory focus, and self-consciousness in socially desirable responding. Personality Processes and Individual Differences, 96, 870-882. doi: 10.1037/a0014622

Miller, J.D., & Lynam, D.R. (2006). Reactive and Proactive aggression: similarities and differences. Personality and Individual Differences, 41, 1469-1480.

doi:10.1016/j.paid.2006.06.004

Miller, J.D., Zeichner, A., & Wilson., L.F. (2012). Personality correlates of aggression: Evidence from measures of the five-factor model, upps model of impulsivity, and bis/bas. Journal of Interpersonal Violence, 27, 2903-2919.

doi:10.1177/0886260512438279.

Nouvion, S.O., Cherek, D.R., Lane, S.D., Tcherremissine, O.V., & Lieving, L.M.

(2007). Human proactive aggression: association between personality disorders and psychopathy. Aggressive Behavior, 33, 552-562. doi:10.1002/ab.20220.

Peterson, R.A. (2001). On the Use of College Students in Social Science Research: Insights from a second order meta-analysis. Journal of Consumer Research, 28.

(21)

21

Ramirez, J.M. & Andreu, J.M. (2006). Aggression, and some related

psychological constructs (anger, hostility and impulsivity). Some comments from a research project. Neuroscience and Biobehavioral Reviews (30), 276-291.

Smeets, K.C., Oostermijer, S., Lappenschaar, M., Cohn, M., Van der meer, J.M.J., Popma, A., Jansen, L.M.C., Rommelse, N.N.J., Scheepers, F.E., & Buitelaar, J.K. (2017). Are proactive and reactive aggression meaningfull destinctions in adolescents? A

variable and person based approach. Journal of Abnormal Child Psychology, 45, 1-14. TNO (2012). Rapport agressie op het werk. Geraadpleegd van

(22)

22 Bijlage I Hoe vaak hebt u in het afgelopen half jaar gemiddeld..

1. Iemand uitgescholden omdat hij/zij u boos of gefrustreerd maakte?

Voorbeeld: Iemand van een klantenservice. a: Nooit

b:keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

2. Iemand geschopt/geslagen/geduwd omdat hij/zij u boos of gefrustreerd maakte?

Voorbeeld: Iemand van het openbaarvervoer. a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand c: 3 keer per maand d: 4 keer per maand

3. Tijdens een conflict of naar aanleiding van een conflict tegen iemand geschreeuwd of uitgescholden ?

Voorbeeld: Tijdens of na een ruzie met een vriend. a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

(23)

23

4. Tijdens een conflict of naar aanleiding van een conflict iemand geslagen/geduwd/geschopt/?

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand d: 4 keer per maand

5. Eigendom van een ander kapot gemaakt tijdens of naar aanleiding van een conflict?

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

6. Eigendom van uzelf kapot gemaakt tijdens of naar aanleiding van een conflict? a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

7. Iemand fysiek bedreigd tijdens of naar aanleiding van een conflict? a: nooit

(24)

24 c: 2 keer per maand

d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

8. Iemand verbaal bedreigd tijdens of naar aanleiding van een conflict? a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

9. In een sport of spel situatie iemand geschopt/geslagen/geduwd? Voorbeeld: Gevochten tijdens of na het kijken van een voetbal wedstrijd. a: nooit

b: 1 keer per maand c: 1 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

10. In een sport of spel situatie tegen iemand geschreeuwd of iemand uitgescholden? Voorbeeld: Bij het spelen van een spel met vrienden of familie.

a : nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

11. Iemand verbaal bedreigd om zijn of haar eigendommen toe te eigenen?

(25)

25 b: 1 keer per maand

c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

12. Iemand uitgescholden of geschreeuwd tegen iemand die u afwees? Voorbeeld: Op het werk was iemand het niet eens met u idee.

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

13. Iemand geslagen/geschopt/geduwd omdat hij of zij u afwees? Voorbeeld: Iemand ging niet in op u versierpoging.

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

14. Iemand verbaal bedreigd met het doel om van iemand iets gedaan te krijgen tegen zijn of haar wil in.

Voorbeeld: Op het werk omdat u wilde dat iemand uw werk voor u deed. a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand

(26)

26 d: 3 keer per maand

e: 4 keer per maand

15. Iemand geslagen/geschopt/geduwd om zijn of haar eigendommen toe te eigenen? a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

16. Iemand geslagen/geschopt/geduwd met het doel iets van iemand gedaan te krijgen tegen zijn of haar wil in.

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

17. Iemand gechanteerd zodat u kreeg wat u wilde?

Voorbeeld: dreigen intieme foto’s/filmpjes/gesprekken te verspreiden op sociale media.

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

(27)

27

18. Iemand digitaal bedreigen met het doel iets van die persoon gedaan te krijgen tegen zijn of haar wil in.

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

19. Bewust een poging ondernomen om iemand op sociaal vlak uit te sluiten met als doel meer aanzien te krijgen binnen een groep?

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

20. Eigendommen van een ander kapot gemaakt, omdat hij of zij u iets aan gedaan hadden (uit wraak)?

a: nooit

b: 1 keer per maand c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

21. Een poging ondernomen om iemand op sociaal vlak uit te sluiten omdat zij of hij u iets aan gedaan hadden (uit wraak) ?

(28)

28 b: 1 keer per maand

c: 2 keer per maand d: 3 keer per maand e: 4 keer per maand

(29)

29 Bijlage II

Reactive and Proactieve aggression questionnaire

Instructions

There are times when most of us feel angry, or have done things we should not have done. Rate each of the items below by putting a circle around 0 (never), 1 (sometimes), or 2 (often). Do not spend a lot of time thinking about the items—just give your first response. Make sure you answer all the items (see below).

How often have you…

1. Yelled at others when they have annoyed you 0 1 2 2. Had fights with others to show who was on top 0 1 2 3. Reacted angrily when provoked by others 0 1 2 4. Taken things from other students 0 1 2

5. Gotten angry when frustrated 0 1 2

6. Vandalized something for fun 0 1 2

7. Had temper tantrums 0 1 2

8. Damaged things because you felt mad 0 1 2

(30)

30

10. Hurt others to win a game 0 1 2

11. Become angry or mad when you don’t get your way 0 1 2 12. Used physical force to get others to do what you want 0 1 2 13. Gotten angry or mad when you lost a game 0 1 2

14. Gotten angry when others threatened you 0 1 2 15. Used force to obtain money or things from others 0 1 2 16. Felt better after hitting or yelling at someone 0 1 2 17. Threatened and bullied someone 0 1 2

18. Made obscene phone calls for fun 0 1 2 19. Hit others to defend yourself 0 1 2 20. Gotten others to gang up on someone else 0 1 2 21. Carried a weapon to use in a fight 0 1 2

22. Gotten angry or mad or hit others when teased 0 1 2 23. Yelled at others so they would do things for you 0 1 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

The different taxes to be considered for the transfer of the selected classes of assets, and will be applicable to all three classes are explained: A CGT rate is applied as per

Employees’ Ambidextrous Behaviour and the Supportive Role of Group Managers’ Leadership. What It Takes and Costs to Be an Ambidextrous Manager: Linking Leadership and

These advice bodies will reference the pointcuts generated from the instance pointcut which is referenced by the adapter declaration.. We intend to provide run-time support

Answering these sub questions was expected to lead to the answer of this thesis’s research question, namely: “To what extent does the presence of strategic dissonance influence

worden naar de discussies over religieuze tolerantie in de Republiek, waar er al sinds de zeventiende eeuw wordt geschreven over tolerantie.. Hoewel het hervormingsgezinde

It is a network of major European cities started in 1986 by six cities - Barcelona, Birmingham, Frankfurt, Lyon, Milan, and Rotterdam - that today counts 140

Besides adapting source material written by Tolkien, Jackson connects his Hobbit films to his Lord of the Rings trilogy through reusing plot, visual and character tropes of