• No results found

Predictoren van recidive onder criminele vrouwen die de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders opgelegd hebben gekregen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Predictoren van recidive onder criminele vrouwen die de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders opgelegd hebben gekregen"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Predictoren van recidive onder criminele vrouwen die de maatregel Inrichting

Stelselmatige Daders opgelegd hebben gekregen

Masterthese Klinische Forensische Psychologie

Bertine Doddema

Universiteit van Amsterdam Collegekaartnummer: 11035897

Supervisor Universiteit van Amsterdam: Dr. L. Nentjes Supervisor Verslavingszorg Noord-Nederland: Dr. E. Blaauw Datum: 22 augustus 2016

(2)

2

Samenvatting

Uit onderzoek blijkt dat stelselmatige vrouwelijke daders gekenmerkt worden door veel psychiatrische en psychosociale problemen zoals middelenafhankelijkheid, mentale

stoornissen, financiële problemen en een gebrek aan woonruimte. Tot op heden is onderzoek naar vrouwelijke stelselmatige daders echter schaars en focust het onderzoek zich veelal op mannen. Huidig onderzoek richt zich op de recidive en de predictoren van recidive onder vrouwelijke stelselmatige daders die een ISD-maatregel opgelegd hebben gekregen en maximaal twee jaar werden gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Zwolle. Hiervoor is de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie geraadpleegd om inzicht te krijgen in de strafbare feiten die de vrouwen plegen na uitstroom uit de maatregel. De totale steekproef bestond uit 74 vrouwelijke ISD-ers. Bij al deze vrouwen was er sprake van minimaal één verslaving en gemiddeld waren de vrouwen 21 jaar verslaafd. De helft van de vrouwen had naast middelenmisbruik een andere As I stoornis en driekwart van de vrouwen had eveneens een As II stoornis. Aan de hand van een survivalanalyse werd gevonden dat na twee jaar meer dan de helft van de ISD-vrouwen opnieuw in aanraking is gekomen met justitie wegens een strafzaak. Ten tweede werd geen verband gevonden tussen het aantal delicten dat gepleegd werd in het jaar voorafgaand aan en na uitstroom uit de ISD-maatregel, maar werd wel een afname in het aantal delicten van vrouwen na uitstroom uit de ISD-maatregel waargenomen. Daarnaast werd geen verschil gevonden in de ernst van de delicten over tijd, omdat ISD-vrouwen voornamelijk vermogensdelicten zonder geweld plegen. Tot slot bleek geen van de onderzochte achtergrondkenmerken van de ISD-vrouwen voorspellend te zijn voor de recidive. Aanbevolen wordt om in toekomstig onderzoek te kijken naar de invloed van verschillende behandelinterventies op de recidive.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...4

1.1 Predictoren voor recidive onder vrouwelijke gedetineerden……...4

1.2 Stelselmatige daders………...6

1.3 Recidive onder stelselmatige daders met een ISD-maatregel...7

1.4 Dit onderzoek…. ...10 2. Methode ...12 2.1 Procedure...12 2.2 Operationalisatie...14 2.3 Data-analyse...15 2.4 Steekproef ...18 3. Resultaten ...18

3.1 Kenmerken van de ISD-vrouwen ...18

3.2 Betrouwbaarheid van de dataverzameling…...20

3.3 Recidive………...21

3.4 Frequentie van de recidive ………...23

3.5 Ernst van de recidive ...25

3.6 Invloed van achtergrondkenmerken op de algemene recidive...26

4. Discussie ...29

4.1 Interpretatie van de resultaten met betrekking tot de recidive……...30

4.2 Interpretatie van de resultaten met betrekking tot de persoonskenmerken...32

4.3 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek………..………...34

4.3 Aanbevelingen voor de klinische praktijk..………..………...34

(4)

4

1. Inleiding

De Nederlandse populatie gedetineerden bestond in zowel 2013 als 2014 voor

ongeveer vijf procent uit vrouwelijke gedetineerden (CBS, 2015). Vrouwelijke gedetineerden lijken zich in het bijzonder schuldig te maken aan niet-gewelddadige druggerelateerde

criminaliteit en vermogensdelicten (Bloom, Owen & Covington, 2003; McCampbell, 2005). In vergelijking met vrouwen worden mannen juist vaker veroordeeld voor geweldsdelicten (Slotboom & Bijleveld, 2007). Toch worden bij enkele delicten vaker vrouwelijke daders gezien, namelijk bij doodslag of moord op de eigen kinderen, relatiedelicten of delicten die plaatsvinden in gezinsverband (Koenraadt, 2012).

Vrouwelijke gedetineerden hebben een hoge lijdensdruk en ervaren veel problemen tijdens detentie. Zo heeft een aanzienlijk deel van de vrouwelijke gedetineerden tijdens detentie te maken met psychische problemen (Slotboom, Menting & Bijleveld, 2009).

Onderzoek onder vrouwen op de Individuele Begeleidingsafdeling (IBA) van de penitentiaire inrichting te Heerhugowaard liet zien dat bij 65,1% van de vrouwen één of meerdere As I stoornissen voorkomen. Tevens was bij 82,3% van de vrouwen op deze afdeling sprake van ten minste één stoornis op As II, waarbij voornamelijk cluster-B stoornissen frequent werden gediagnosticeerd. Daarnaast rapporteerde iets meer dan de helft van de vrouwelijke

gedetineerden, in een surveyonderzoek onder gedetineerde Nederlandse vrouwen, last te hebben van depressieve symptomen (Slotboom et al., 2009). Eveneens liet een review van onderzoek in gevangenissen in Engeland en Wales zien dat zelfverwonding en suïcide veelvoorkomend zijn in detentie (H.M. Chief Inspector of Prisons; HMCIP, 1997). De vrouwen die zichzelf verwonden lijken met name problemen te hebben met depressie, zelfwaarde, persoonlijke stress en agressie (Sheridan, 1996). Tevens rapporteerden vrouwen vaker slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik dan mannen (Slotboom & Bijleveld, 2007). Concluderend lijken vrouwelijke gedetineerden in vergelijking met mannelijke gedetineerden vaker seksueel misbruikt te zijn, gebruiken ze regelmatiger drugs, hebben ze minder educatie gevolgd en hebben ze meer last van psychische en fysieke

gezondheidsklachten (Bloom et al., 2003; Slotboom & Bijleveld, 2007; Koenraadt, 2012). 1.1 Predictoren voor recidive onder vrouwelijke gedetineerden

Vrouwelijke gedetineerden hebben na detentie een risico op recidive. In de literatuur zijn acht centrale risicofactoren te onderscheiden die voorspellend zijn voor de recidive bij zowel mannen, vrouwen, jongeren als volwassenen (Andrews et al., 2012). Deze ‘centrale

(5)

5

acht’ risicofactoren bestaan uit de volgende factoren: geschiedenis van antisociaal gedrag, antisociaal persoonlijkheidspatroon, antisociale cognities, antisociale associaties, familie- en huwelijkse omstandigheden, school en werk, recreatie en vrije tijd en middelengebruik. Hoewel deze factoren voorspellend zijn binnen verschillende groepen, lijken er naast deze factoren nog andere factoren voorspellend te zijn voor de recidive onder vrouwelijke

gedetineerden. Zo recidiveerden vrouwelijke gedetineerden na het volgen van een bootcamp sneller als er sprake was van stress, depressieve gevoelens en suïcidale gedachten (Benda, 2005). Tevens was in het onderzoek van Benda (2005) seksueel en fysiek misbruik in de kindertijd, drugsgebruik en het leven met een criminele partner voorspellend voor recidive. In onderzoek van Lowenkamp, Holsinger en Latessa (2001) werd echter gevonden dat, hoewel vrouwen meer kindermisbruik rapporteren dan mannen, misbruik in de kindertijd geen significante predictor was voor recidive. Volgens onderzoek van Hollin en Palmer (2006) waren seksueel en fysiek misbruik op zichzelf geen criminogene risicofactoren, maar waren deze factoren voor sommige vrouwen wel voorlopers voor het ontwikkelen van criminogene risicofactoren.

Van der Knaap, Alberda, Oosterveld en Born (2012) onderzochten welke factoren vanuit de Recidive Inschattingsschalen (RISc), het recidive instrument vanuit de reclassering, gerelateerd waren aan recidive. In dit onderzoek waren de meeste risicofactoren voorspellend voor zowel mannen als vrouwen. Enkele risicofactoren, waaronder problemen met

huisvesting, educatie, werk en vriendschap bleken meer gerelateerd te zijn aan algemene recidive bij mannen dan bij vrouwen. Daarentegen bleken emotionele problemen juist meer gerelateerd te zijn aan de algemene recidive bij vrouwen (van der Knaap et al., 2012). Onderzoek van Scott, Grella, Dennis en Funk (2014) naar de predictoren van recidive bij vrouwen liet zien dat recidive bij vrouwen goed voorspeld kon worden aan de hand van vier factoren, namelijk leeftijd, geen voogdij over de kinderen, de frequentie van het

middelenmisbruik en het aantal middelenproblemen. De kans op recidive onder vrouwen was groter als de vrouw jonger was, geen voogdij had over de kinderen, meerdere middelen gebruikte en veelvuldig middelen gebruikte. In onderzoek van Andrews et al. (2012) werd ook gevonden dat middelenmisbruik sterker gerelateerd lijkt te zijn aan de recidive bij vrouwelijke overtreders dan bij mannelijke overtreders. Tot slot vergrootte prostitutie voor aanvang van detentie het risico op recidive onmiddellijk na vrijlating (Scott et al., 2014).

In de literatuur zijn naast bovenstaande factoren ook enkele

(6)

6

steekproef gedetineerde mannen en vrouwen gedetineerden die werden gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik een hoger risico op algemene recidive in vergelijking met gedetineerden die enkel gediagnosticeerd werden met een

persoonlijkheidsstoornis (Walter, Wiesbeck, Dittmann & Graf, 2010). Daarentegen bleek uit een meta-analyse naar de predictoren van recidive van Bonta, Law en Hanson (1998) bijna geen enkele klinische stoornis gerelateerd te zijn aan recidive. Enkel de diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis vormde een risicofactor voor algemene en gewelddadige recidive. Hoewel dit een oude meta-analyse is, die wel inzicht bood in meerdere klinische stoornissen, werd in onderzoek van Hiscoke, Langström, Ottosen en Grann (2003) bij mannen naast de antisociale persoonlijkheidsstoornis ook de theatrale persoonlijkheidsstoornis en schizoïde persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan recidive. In onderzoek van Putkonen, Komulainen, Virkkunen, Eronen en Lönnqvist (2003) was het hebben van een

persoonlijkheidsstoornis bij vrouwen geen significante voorspeller voor het recidiverisico. Het recidiverisico werd juist meer verklaard vanuit de criminele geschiedenis, alcohol- en drugsafhankelijkheid en de leeftijd van de gedetineerde vrouw. Concluderend blijft de invloed van persoonlijkheidsstoornissen op recidive bij mannen onduidelijk en vinden onderzoeken wisselende resultaten. De invloed van persoonlijkheidsstoornissen op recidive onder

vrouwelijke gedetineerden is onderbelicht ten opzichte van onderzoek bij mannen en de invloed blijft tot op heden nog onduidelijk.

1.2 Stelselmatige daders

Een deel van de vrouwelijke gedetineerden kan worden gedefinieerd als stelselmatige dader. Een stelselmatige dader is iemand die herhaaldelijk in contact komt met politie en justitie voor het plegen van overtredingen, overlast of misdaad. Om de criminaliteit van stelselmatige daders in Nederland te beperken is in 2004 de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, de ISD-maatregel, ingevoerd. Voor oplegging van de maatregel moet de persoon verdacht worden van een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegelaten en moet de persoon in de afgelopen vijf jaar ten minste drie keer veroordeeld zijn voor een misdrijf (Art. 38m Sr). In het kader van de ISD-maatregel kunnen stelselmatige daders maximaal twee jaar worden ingesloten in een penitentiaire inrichting. Alle vrouwelijke ISD-ers zijn

gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Zwolle.

Het doel van de maatregel is tweeledig, namelijk allereerst het terugdringen van de overlast die gepleegd wordt door stelselmatige daders en de onveiligheidsgevoelens die heersen in de maatschappij en daarnaast het verminderen van de ernstige criminaliteit die

(7)

7

gepleegd wordt door deze daders (Ministerie van Justitie, 2003). Binnen de ISD wordt een persoonsgerichte aanpak gehanteerd waarbij gekeken wordt naar de gepleegde feiten, het levenspatroon en de voorgeschiedenis van de stelselmatige dader en waarbij op basis van deze informatie een plan van aanpak wordt gemaakt voor de uitvoering van de maatregel (Struijk, 2009). In principe is een standaard detentieprogramma zonder gedragsinterventie, ook wel de ‘kale detentie’, de standaard voor de maatregel en wordt afhankelijk van de motivatie van de ISD-vrouw een behandeling gestart (Biesma, van Zwieten, Snippe & Bieleman, 2006). De maatregel bestaat uit twee fasen, namelijk een intramurale fase in de penitentiaire inrichting en een extramurale fase buiten de inrichting waarin wordt toegewerkt aan de terugkeer in de samenleving. ISD-vrouwen krijgen dan soms zorg in bijvoorbeeld klinieken die

gespecialiseerd zijn in psychische problemen of verslavingszorg. Onderzoek toont aan dat ongeveer één op de vijf ISD-ers in het basisregime zitten en een standaarddetentieprogramma zonder gedragsinterventies volgt en dat de meerderheid van de ers een specifiek ISD-traject volgt met gedragsinterventies of behandelingen (Goderie & Lünnemann, 2008).

Alle vrouwelijke ISD-ers die in Nederland vanaf 2004 tot 2014 verbleven in de penitentiaire inrichting te Zwolle zijn onderzocht op psychopathologie (Blaauw et al., 2016). Bij alle vrouwelijke ISD-ers was er in het afgelopen jaar sprake van middelenmisbruik. De meerderheid van de vrouwen was verslaafd aan één middel. Cocaïne, heroïne en alcohol waren de middelen die het meest gebruikt werden door de vrouwen. Alle vrouwen gebruikten de afgelopen vijf jaar minimaal één middel en gemiddeld zijn de ISD-vrouwen al ongeveer 21 jaar verslaafd. Ongeveer de helft van de vrouwen voldeed, naast de DSM-IV As I

middelenstoornis, aan de diagnostische criteria van één of meerdere As I stoornissen. De stemmingsstoornis werd als comorbide stoornis het meest gediagnosticeerd. Daarnaast voldeed ongeveer drie kwart van de vrouwen aan de criteria van een As II stoornis. De borderline- en antisociale persoonlijkheidsstoornis waren het meest voorkomend onder ISD-vrouwen.

1.3 Recidive onder stelselmatige daders met een ISD-maatregel.

In Nederland is enkele malen onderzoek gedaan naar de recidive onder ISD-ers. In deze onderzoeken is veelal gebruik gemaakt van een mannelijke populatie. Onderzoek naar de effecten van de ISD-maatregel in de periode 2004 tot en met 2008 laat hoge recidivecijfers zien in de groep ISD-ers (Tollenaar & van der Laan, 2012). In dit onderzoek werd de recidive van zeer actieve veelplegers die een ISD-maatregel hadden uitgezeten vergeleken met de recidive van zeer actieve veelplegers die een gevangenisstraf hadden uitgezeten. Binnen twee

(8)

8

jaar na uitstroom recidiveerde ongeveer 72% van de veelplegers die een ISD-maatregel hadden doorlopen en recidiveerde ongeveer 88% van de veelplegers die een gevangenisstraf hadden uitgezeten. Hoewel er vele andere factoren kunnen zijn die invloed hebben op deze resultaten, zoals bijvoorbeeld de motivatie van de ISD-er en de selectie van het soort straf, en derhalve er geen harde conclusies kunnen worden getrokken, lijkt de ISD-maatregel ten opzichte van de gevangenisstraf toch een reducerend effect te hebben op de

recidivefrequentie. Het effect bleek echter wel klein te zijn. Naast dit effect werd een

incapacitatie-effect van de ISD-maatregel gevonden. Dit houdt in dat naar schatting ongeveer 5.7 strafzaken en 9.2 strafbare feiten per jaar werden voorkomen omdat de zeer actieve veelplegers ingesloten zaten en hierdoor geen delicten konden plegen. Het lijkt er, ondanks dat dit een schatting is en dit effect beïnvloedt kan worden door andere factoren, daarom op dat meer strafzaken en strafbare feiten voorkomen worden door een ISD-maatregel op te leggen dan door een gevangenisstraf op te leggen.

Vergelijkbaar uitgevoerd onderzoek naar de korte- en lange termijn effecten, waarin een vergelijking werd gemaakt tussen veelplegers met een ISD-maatregel en veelplegers met een gevangenisstraf die uitstroomden in 2009 en 2010, vond wederom dat het percentage ISD-ers dat recidiveert hoog is (Tollenaar, van der Laan & Beijersbergen, 2014). De eerste twee jaren na uitstroom kan men beschouwen als kritieke jaren voor de recidive, omdat het grootste deel van de ISD-ers in deze jaren recidiveert. Ongeveer 74% van de veelal

mannelijke populatie ISD-ers pleegde twee jaar na uitstroom opnieuw een delict. Ook werd in dit onderzoek een incapacitatie-effect van de ISD-maatregel gevonden, waarbij naar schatting ongeveer 5.3 strafzaken en 8.5 strafbare feiten per jaar zijn voorkomen omdat de zeer actieve veelplegers ingesloten zaten. Ondanks dat de gevonden verschillen klein zijn en in beide onderzoeken een hoog percentage recidiverende ISD-ers werd gevonden is het

recidivepercentage onder veelplegers met een gevangenisstraf nog hoger (Tollenaar & van der Laan, 2012; Tollenaar et al., 2014). Tevens vonden beide onderzoeken ondersteuning voor de aanwezigheid van een incapacitatie-effect. Beide onderzoeken, waarbij vooral mannen zijn onderzocht, boden geen zicht op de recidive onder enkel vrouwelijke stelselmatige daders.

In een recidiveonderzoek bij voornamelijk mannelijke ISD-ers die deel hebben

uitgemaakt van de extramurale fase van de ISD-maatregel werden hoge prevalentiecijfers van recidive gevonden. Zo recidiveerde in de groep ISD-ers die in 2009 en 2010 uitstroomden vanuit de forensische zorg 73% met algemene recidive, 70% met ernstige recidive en 17% met zeer ernstige recidive (Boonmann, Wartna, Bregman, Schapers & Beijersbergen, 2015).

(9)

9

Aangezien in de groep ISD-ers hoge recidivepercentages werden gevonden, en het doel van de maatregel mede gericht is op recidivevermindering, is het belangrijk om de risicofactoren van recidive in kaart te brengen en deze risicofactoren en de vermindering hiervan centraal te stellen in de behandeling. Om inzicht te krijgen in deze risicofactoren werd bekeken welke achtergrondfactoren van ISD-ers voorspellend zijn voor de kans op recidive. Daarbij werd gevonden dat de kans op algemene recidive na uitstroom steeg als het eerste justitiecontact had plaatsgevonden op jongere leeftijd. Tevens hadden ISD-ers die niet in Nederland geboren zijn een grotere kans op zeer ernstige recidive dan ISD-ers die in Nederland geboren zijn. De kans op recidive onder ISD-ers werd verkleind als men direct na de extramurale fase

uitstroomde. Tot slot was de kans op recidive lager als men gedurende de ISD-fase langer deel had uitgemaakt van de extramurale fase. Het lijkt er daarom op dat de zorg in de extramurale fase voor ISD-ers meer leidt tot een recidive reducerend effect in vergelijking met de ‘kale detentie’ in de intramurale fase van het ISD-programma (Boonmann et al., 2015).

Het feit dat de recidivecijfers onder ISD-ers hoog zijn wordt mogelijk veroorzaakt door het feit dat enkel bij aanknopingspunten voor recidivevermindering of

gedragsverandering een aanbod wordt gedaan voor een intensief behandelprogramma en ISD-ers andISD-ers een regulier detentieprogramma volgen (Ministerie van Justitie, 2003). Goderie en Lünnemann (2008) bestudeerden de dossiers van vijftien ISD-vrouwen die verbleven in de penitentiaire inrichting te Zwolle. Al deze vijftien vrouwen waren verslaafd aan harddrugs zoals heroïne en cocaïne. Bij dertien vrouwen was er naast een stoornis in middelenmisbruik sprake van aanvullende psychiatrische problematiek of een persoonlijkheidsstoornis. Veel van deze vrouwelijke ISD-ers hadden traumatische gebeurtenissen, zoals het overlijden van een kind, seksueel misbruik en mishandeling meegemaakt. Volgens Goderie en Lünnemann (2008) lijken de aangeboden gedragsinterventies onvoldoende geschikt voor het aanpakken van de problematiek van ISD-ers en wordt de motivatie voor deelname aan interventies onvoldoende gestimuleerd. Een grote groep van de ISD-vrouwen is volgens Goderie en Lünnemann (2008) niet geschikt voor de ISD-maatregel doordat zij wegens psychiatrische problematiek of een verstandelijke beperking geen zorgaanbod krijgen. Tevens is het onduidelijk of de behandelprogramma’s die worden aangeboden voldoen aan het risico-, behoefte en responsiviteitsbeginsel. Diverse studies tonen aan dat behandelingen die de RNR-principes volgen leiden tot een grotere afname in het recidiverisico in vergelijking met behandelingen die de RNR-principes niet volgen (Dowden & Andrews, 1999). Wanneer de

(10)

10

RNR-principes gevolgd worden dan wordt een omvangrijkere interventie gegeven aan vrouwen met een hoog risico op recidive, wordt een behandeling gericht op het veranderen van de criminogene behoeften en is de stijl van de behandeling gematcht met de leerstijl van de gedetineerde die de behandeling ontvangt (Andrews & Bonta, 2006).

Een mogelijke andere oorzaak voor de hoge recidivecijfers onder ISD-ers is dat de ISD-ers na het volgen van het intramurale programma vaak deelnemen aan het extramurale programma buiten de penitentiaire inrichting en uit praktijkonderzoek blijkt dat de

doorstroming zeer lang kan duren (RSJ, 2012). Uit dit onderzoek bleek dat de doorstroming naar de volgende fase en een geschikte kliniek gemiddeld meer dan een half jaar kon duren. Hierdoor is de behandelperiode die nog openstaat na plaatsing in een kliniek zeer kort en mogelijk verdwijnt de motivatie van de ISD-er ook door de lange doorloopperiode (RSJ, 2012). Er lijkt hierdoor onvoldoende behandeltijd over te zijn om de ISD-er goed te helpen. Daarnaast is er bij veel ISD-ers sprake van forse verslavingsproblematiek waarbij een langdurige behandeling noodzakelijk is. Een verslaafde ISD-er wordt bij een positieve urinecontrole echter vaak teruggeplaatst naar detentie of zijn toeleiding naar zorg wordt niet doorgevoerd. Dit lijkt ongunstig te zijn voor het verloop van de behandeling, mede omdat terugval een essentieel onderdeel is van de behandeling van verslavingsproblematiek (Elsenaar, Roozen, Hauptmann & van de Wetering, 2007). Het lijkt er daardoor op dat verslaafde ISD-ers niet de zorg krijgen die zij nodig hebben.

1.4 Dit onderzoek

In de groep ISD-ers wordt, ondanks dat het doel van de ISD-maatregel mede het verminderen van de recidive is, toch een hoog recidivepercentage gevonden. Tevens blijkt de groep verantwoordelijk voor veel delicten en bleek in 1999 zelfs dat de groep stelselmatige daders verantwoordelijk was voor 20% van alle gepleegde criminaliteit (Grapendaal & van Tilburg, 2002). Hoewel de groep veel psychiatrische en psychosociale problemen heeft zoals harddrugsafhankelijkheid, alcoholafhankelijkheid, mentale stoornissen, financiële problemen en een gebrek aan woonruimte is onderzoek naar stelselmatige daders en de predictoren van recidive onder deze stelselmatige daders schaars. Onderzoek focust zich daarnaast veelal op mannelijke daders. Ondanks de vele problemen die vrouwelijke ISD-ers ervaren zijn de predictoren van recidive niet in kaart gebracht en zijn er in Nederland slechts twee

onderzoeken naar de kenmerken van vrouwelijke ISD-ers uitgevoerd (Goderie & Lünnemann, 2008; Blaauw et al., 2016). Dit terwijl inzicht in de predictoren die voorspellend zijn voor de recidive belangrijk is omdat een behandeling die zich richt op het verminderen van de

(11)

11

criminogene risicofactoren, dus die rekening houdt met het recidiverisico en die rekening houdt met het individu, effectiever is in het verminderen van de recidive. Inzicht in deze predictoren is wenselijk om een behandelprogramma aan te bieden dat kan bijdragen aan de recidivereductie.

Vanwege het gebrek aan onderzoek en het belang van inzicht in de recidive en de predictoren van recidive onder vrouwelijke ISD-ers stonden deze aspecten centraal in dit onderzoek. Daarbij werd gebruik gemaakt van de gegevens van alle ISD-vrouwen die deze maatregel tot en met 2013 opgelegd hebben gekregen en die eerder in het onderzoek van Blaauw et al. (2016) werden verzameld. Dit onderzoek bestond daarom uit twee centrale hoofdvragen. De eerste hoofdvraag in dit onderzoek luidde als volgt: “Hoeveel recidive is er onder vrouwelijke stelselmatige daders na uitstroom uit de ISD-maatregel in Nederland van 2004 tot en met 2013?”. De tweede hoofdvraag in dit onderzoek luidde als volgt: “Welke kenmerken van de vrouwelijke ISD-ers zijn predictoren voor recidive?”. Met het

beantwoorden van deze hoofdvraag werd getracht de predictoren van recidive bij vrouwelijke ISD-ers in kaart te brengen en werd getracht aanknopingspunten te vinden voor de

behandeling van vrouwelijke stelselmatige daders.

In het huidige onderzoek werd met betrekking tot de recidivevraag gekeken naar de snelheid, de frequentie en de ernst van de recidive. Daarbij werden verwachtingen met name opgesteld met behulp van eerdere resultaten van het effect van de ISD-maatregel in een voornamelijk mannelijke populatie (Tollenaar et al., 2014). Allereerst werd exploratief gekeken hoeveel procent van de ISD-vrouwen recidiveert binnen de eerste twee jaar na uitstroom uit de maatregel. In onderzoek van Tollenaar et al. (2014) recidiveerde 74% van de, voornamelijk ISD-mannen, binnen twee jaar. Er werd in dit onderzoek gekozen voor een periode van twee jaar vanwege het feit dat de eerste twee jaren de kritieke jaren voor recidive blijken te zijn bij met name mannelijke ISD-ers (Tollenaar et al., 2014). Daarna werd gekeken naar de recidivefrequentie. Hierbij werd verwacht dat ISD-vrouwen na uitstroom uit de

maatregel een afname in delictsfrequentie laten zien, ten opzichte van hun delictsfrequentie voor de maatregel. Dit omdat insluiting in de ISD-maatregel al veel delicten lijkt te

voorkomen bij voornamelijk mannen (Tollenaar et al., 2014). Met betrekking tot de ernst van de delicten werd verwacht dat er geen verschuiving was in het type delicten dat door ISD-vrouwen werd gepleegd. Doordat de ISD-groep voornamelijk vermogenscriminaliteit pleegt werd verwacht dat de ernst van de delicten in de categorie vermogensmisdrijven zonder geweld bleef (Tollenaar & van der Laan, 2013).

(12)

12

Met betrekking tot de predictoren voor recidive werd in dit onderzoek gekeken naar enkele predictoren waarvan uit de literatuur blijkt dat deze samenhangen met het

recidiverisico bij vrouwelijke gedetineerden. Slechts één predictor, namelijk

middelenmisbruik, uit de centrale acht predictoren van recidive werd meegenomen omdat er in dit onderzoek geen beschikking was over inzicht in de andere predictoren van de centrale acht predictoren. Aangezien onderzoek van Strijker (2013) een positief verband vindt tussen de verslaving van de partner, de ernst van de verslaving en de criminaliteit van de ISD-vrouw werd verwacht dat het hebben van een verslaafde partner en het verslaafd zijn aan meerdere middelen voorspellend is voor recidive. Doordat de predictieve waarde van

persoonlijkheidsstoornissen onduidelijk blijft en bij mannen vooral cluster B stoornissen, zoals de borderline- en antisociale persoonlijkheidsstoornis, predictoren zijn voor fysieke agressie in de forensische setting werden deze variabelen ook voor vrouwen bezien. Zowel de borderline- als antisociale persoonlijkheidsstoornis werden verwacht voorspellend te zijn voor de recidive onder vrouwelijke ISD-ers. Doordat volgens Hollin en Palmer (2006) seksueel en fysiek misbruik voorlopers kunnen zijn van criminogene risicofactoren werden deze ook meegenomen in dit onderzoek. Met betrekking tot seksueel en fysiek misbruik werd in dit onderzoek verwacht dat een ISD-vrouw sneller recidiveerde als ze in het verleden slachtoffer is geweest van misbruik. Ook prostitutie werd meegenomen als predictor voor het

recidiverisico bij de vrouwen, waarbij verwacht werd dat een ISD-vrouw sneller recidiveerde als ze in de prostitutie had gewerkt. Tot slot werden de leeftijd vlak voor oplegging van de ISD-maatregel, de leeftijd ten tijde van het eerste delict en de etniciteit meegenomen, omdat dit in onderzoek van Boonmann et al., (2015) predictoren zijn voor de recidive na een ISD-maatregel bij mannen.

2. Methode

2.1 Procedure

Huidig onderzoek is een voortzetting op het onderzoek van Blaauw et al. (2016) waarin de kenmerken waren opgenomen van alle vrouwen die tot 2014 een ISD-maatregel opgelegd hadden gekregen. De persoonskenmerken van de ISD-vrouwen werden per vrouw opgeslagen in een geanonimiseerd dossier. Dit dossier bestond uit het strafblad van de vrouw en minstens één rapport van de reclassering. Deze rapportages gaven informatie over het gebruik van alcohol en drugs, eerdere behandelingen, opleiding en werk, sociaal netwerk, eerdere contacten met justitie en indicaties van mentale stoornissen en interactieproblemen. Van de meeste vrouwen was een rapport bekend waarin de bevindingen van een

(13)

13

psychologisch onderzoek werden beschreven en was een DSM-IV diagnose bekend. Indien voorhanden werd er ook gebruik gemaakt van de Pro Justitia Rapportages van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Deze Pro Justitia rapportages geven evenals de psychologische rapportages een biografie en levensloop. Vaste onderwerpen die hierin worden besproken zijn opleiding, misbruik, mishandeling, prostitutie, relaties, ouders en verblijfplaats. In het psychologisch onderzoek werd gebruik gemaakt van vragenlijsten, neuropsychologische testen en interviews op basis van het gestructureerde klinische interview voor DSM-IV stoornissen (SCID). De SCID is een semigestructureerd klinisch interview voor de classificatie van psychische stoornissen op As 1 en As 2 van de DSM-IV waarin de meest voorkomende diagnoses worden uitgevraagd. Hiermee kan bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in de antisociale- en borderline

persoonlijkheidsstoornis.

De populatie bestond uit 104 vrouwelijke ISD-ers. Met toestemming van het

Ministerie van Veiligheid en Justitie werden de recidivegegevens van de vrouwelijke ISD-ers verworven en werd gekeken of de vrouwen opnieuw in aanraking kwamen met justitie. De gegevens in dit onderzoek zijn afkomstig van de Justitiële Documentatiedienst van het Ministerie van Justitie. De gegevens zijn in een bewerkte vorm beschikbaar gesteld door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) en zijn afkomstig uit de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD). Daarbij werd gebruik gemaakt van de meest recente versie waarin alle strafbare feiten tot en met 2 juli 2015 werden opgenomen.

De vrouwelijke ISD-ers werden meegenomen tot uitstroomjaar eind 2012 om minstens een periode van twee jaar recidive te kunnen bezien. Daarnaast werd gekeken welke

achtergrondkenmerken van de ISD-vrouwen samenhangen met de recidive van de ISD-vrouw. Daarbij werden de leeftijd vlak voor het delict, de leeftijd ten tijde van het eerste delict en de etniciteit die vermeld stonden in het dossier van de ISD-vrouw meegenomen. Daarnaast werd gekeken naar de verslaving van de partner en de ernst van de verslaving van de ISD-vrouw, welke veelal vermeld stonden in de reclasseringsrapporten van de vrouwen. Het hebben van een antisociale persoonlijkheidsstoornis of borderline persoonlijkheidsstoornis werd ook meegenomen. Deze stoornissen werden ofwel vermeld in het reclasseringsrapport of waren psychologisch onderzocht met behulp van de SCID-2. Tot slot zijn ook de predictoren

seksueel misbruik, fysiek misbruik en prostitutie meegenomen. Deze gegevens waren meestal afkomstig vanuit het reclasseringsrapport.

(14)

14

2.2 Operationalisatie

Recidive werd in dit onderzoek gedefinieerd als het opnieuw in aanraking komen met justitie wegens het plegen van één of meerdere misdrijven na uitstroom uit de ISD-maatregel (Tollenaar, van der Laan & Beijersbergen, 2014). Voordat de vrouwen werden veroordeeld tot de ISD-maatregel moesten alle voorafgaande lopende strafzaken gesloten zijn, waardoor het technisch gezien niet mogelijk was dat iemand na uitstroom uit de ISD-maatregel werd veroordeeld voor een feit dat voor de ISD-maatregel werd gepleegd. In dit onderzoek werd gekeken naar de prevalentie van de justitierecidive, waarin de strafbare feiten worden

opgenomen in het strafdossier. Er werd dus enkel gekeken naar nieuwe strafzaken en niet naar een nieuw proces verbaal, omdat een nieuw proces verbaal niet zichtbaar is op het strafblad van de ISD-er. Met betrekking tot recidive werd onderscheid gemaakt in de drie soorten recidive die gehanteerd worden in de WODC-Recidivemonitor (Wartna, Blom & Tollenaar, 2011):

• Algemene recidive: een nieuw geldig justitiecontact naar aanleiding van enig misdrijf, ongeacht de aard en ernst van de gepleegde delicten

• Ernstige recidive: een nieuw geldig justitiecontact naar aanleiding van een misdrijf met een maximale strafdreiging van minstens 4 jaar

• Zeer ernstige recidive: een nieuw geldig justitiecontact naar aanleiding van een misdrijf met een maximale strafdreiging van minstens 8 jaar

De recidivesnelheid werd gedefinieerd als de tijd tussen de uitstroom uit de ISD-maatregel en het eerste recidivedelict. Als begindatum van de recidiveperiode werd de einddatum van de ISD-maatregel aangehouden. Met betrekking tot het tijdstip van recidive werd de datum van het eerst gepleegde feit na uitstroming uit de ISD-maatregel geregistreerd. Hierbij werd een follow-up periode gehanteerd van de uitstroom uit de ISD-maatregel tot en met 2 juli 2015.

De recidivefrequentie werd gedefinieerd als het aantal keren waarop men opnieuw met justitie in contact kwam voor een misdrijf in de periode na uitstroom uit de ISD-maatregel (Tollenaar, van der Laan & Beijersbergen, 2014). Daarbij werd gekeken of de jaarlijkse frequentie van de misdrijven voor de ISD-maatregel een significante daling gaf ten opzichte van de jaarlijkse frequentie van misdrijven na uitstroom uit de ISD-maatregel, waarbij een volgperiode van één jaar werd gehanteerd. Eveneens werd daarbij gekeken naar de tijd in voorarrest en de opgelegd gekregen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hiermee werd er

(15)

15

voor de duur van de follow-up periode gecorrigeerd, omdat iemand die langer is blootgesteld aan vrijheid meer recidivedelicten kan opbouwen na vrijlating (Vries, Liem & Nieuwbeerta, 2010). Een opname in de psychiatrie werd niet meegenomen.

De ernst van de recidive werd gedefinieerd door het soort delicten die de vrouw voorafgaand aan en na uitstroom uit de ISD-maatregel heeft gepleegd. Daarbij werd

onderscheid gemaakt naar de typen misdrijven conform de Standaardclassificatie Misdrijven 2010 (Tollenaar & van der Laan, 2013; CBS, 2011). Het soort delicten werd ingedeeld in de volgende categorieën: geweldsmisdrijven, vermogensmisdrijven met geweld,

vermogensmisdrijven zonder geweld, vernieling en openbare orde misdrijven,

drugsmisdrijven, verkeersmisdrijven, misdrijven tegen de wet wapens en munitie en overige misdrijven volgens het wetboek van strafrecht.

De predictoren van de etniciteit, de verslaving van de partner, de borderline

persoonlijkheidsstoornis, de antisociale persoonlijkheidsstoornis, het seksueel misbruik, de fysieke mishandeling en de prostitutie werden als dichotome variabelen op nominale schaal meegenomen in dit onderzoek. De ernst van de verslaving werd op een ordinale schaal lopend van één tot drie verslavingen meegenomen. De leeftijd van de ISD-vrouw en de leeftijd ten tijde van het eerste delict werden meegenomen op interval schaal.

2.3 Data-analyse

Allereerst werden de kenmerken van de ISD-vrouwen bestudeerd. Daarbij werd onder meer gekeken naar de leeftijd ten tijde van de start van de ISD-maatregel en ten tijde van het eerste delict, het geboorteland, het opleidingsniveau, het aantal kinderen, de ernst van het eerste feit bij de uitgangszaak, het primaire middel van verslaving, de leeftijd ten tijde van de start van het primaire middel, de verslavingsduur van primaire middel, het hebben van een psychische stoornis buiten de verslaving en het hebben van een persoonlijkheidsstoornis.

Ten tweede werden tien dossiers van de ISD-vrouwen nogmaals gescoord op de persoonskenmerken die werden meegenomen in dit onderzoek. Daarbij werd een

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de scoring berekend met behulp van de Intraklasse Correlatie Coëfficiënt. Hoewel verwacht werd dat hier een hoge mate van overeenstemming was, werd hiermee gecontroleerd of verschillen in format tussen de rapportages niet leiden tot een onwenselijke invloed op de betrouwbaarheid van de gegevens.

(16)

16

Daarnaast werd de follow-up periode per ISD-vrouw, ongeacht de recidive, berekend door het verschil te berekenen tussen de datum van het begin van de recidive en de einddatum van dit onderzoek. Indien de ISD-vrouw eerder overleed dan de einddatum van dit onderzoek werd hiervoor gecorrigeerd. De recidiveprevalenties werden berekend met behulp van een Kaplan-Meier survivalanalyse, waarbij het percentage recidiverende ISD-vrouwen alsmede de tijdsduur tot recidive werd berekend. Hierin werd gecorrigeerd voor individuele verschillen in de tijd tussen beëindiging van de ISD-maatregel en de einddatum van 2 juli 2015 die

gehanteerd werd in dit onderzoek. Er werd een onderscheid gemaakt in de algemene, ernstige en zeer ernstige recidive. Tot slot werd met behulp van frequenties gekeken hoeveel vrouwen uiteindelijk een algemeen, ernstig en zeer ernstig recidivedelict pleegden.

Tevens werd de recidivefrequentie berekend door het aantal strafbare feiten van de ISD-vrouw voorafgaand aan en na uitstroom uit de maatregel te bezien door het aantal recidivedelicten in dat jaar te bezien. Hierbij werd een tijdspanne aangehouden van één jaar voorafgaand aan en één jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel. Voor de periode één jaar voorafgaand aan de ISD-maatregel werd de datum van instroming in de ISD-maatregel gebruikt en werden alle delicten tot één jaar voor deze datum meegenomen. Voor de periode één jaar na uitstroom uit de maatregel werd de datum van uitstroming uit de ISD-maatregel gebruikt en werden alle delicten tot één jaar na deze datum meegenomen.

Daarnaast werd op eenzelfde wijze het totaal aantal dagen in voorarrest, dagen in voorlopige hechtenis en het aantal opgelegde dagen in onvoorwaardelijke vrijheidsstraf per jaar

voorafgaand aan en na uitstroom uit de maatregel bezien. Allereerst werd een overzicht gemaakt van het aantal delicten, het aantal dagen in voorarrest en het aantal dagen

onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorafgaand aan en na uitstroom uit de ISD-maatregel. Daarnaast werden de correlaties tussen deze variabelen bekeken om te kijken of er sprake was van een verband tussen de delicten en de duur van de detentie en te bekijken of er rekening moest worden gehouden met een verstorend effect van de detentieduur. Met behulp van een gepaarde t-toets werd daarna bezien of er sprake was van een significante daling in de recidivefrequentie. Vervolgens werd gekeken naar de persoonskenmerken van de ISD-vrouwen en of die voorspellend waren in de verschilfrequentie middels individuele

regressieanalyses. De gevonden effecten werden gebruikt als beschrijvende statistiek voor een voorzichtige indicatie van het ISD-effect, omdat er geen beschikking was over een random controlegroep die geen ISD-maatregel heeft doorlopen. Eveneens dient voorzichtig te worden omgegaan met de gevonden effecten, omdat de volledige duur van de detentie niet bekend

(17)

17

was ten tijde van het onderzoek en het controleren van het voorarrest slechts een deel van de detentieperiode betreft. Er konden dus geen harde uitspraken worden gedaan omdat

onduidelijk bleef of andere variabelen invloed hadden op dit effect en omdat de exacte duur van de detentie niet voorhanden was.

Vervolgens werd de ernst van de recidive berekend met behulp van de delicten van de ISD-vrouwen één jaar voorafgaand aan en één jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel volgens de typologie van het CBS classificatiesysteem (CBS, 2011). Daarbij werd voor elk delict gekeken naar de ernst van het delict en werd het ernstigste delict in het jaar voorafgaand aan en het jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel meegenomen. Daarnaast werden de correlaties tussen de ernst van de delicten en het aantal dagen in voorarrest en het aantal dagen

onvoorwaardelijke gevangenisstraf bezien om te kijken of er sprake was van een verband tussen de ernst van de delicten en de duur van de detentie. Dit werd gedaan om te kijken of er rekening moest worden gehouden met een verstorend effect van de detentieduur. Met behulp van frequentieanalyses werd daarna gekeken naar de verdeling van de delicten voorafgaand aan en na uitstroom uit de ISD-maatregel. Met behulp van de Wilcoxon Signed Rank Test werd bekeken of er een verandering heeft plaatsgevonden in het type delicten van de ISD-vrouw na uitstroom uit de ISD-maatregel. Tot slot werd gekeken of de persoonskenmerken van de ISD-vrouwen voorspellend waren in de verschilscores in ernst van de delicten middels individuele regressieanalyses.

Tot slot werd, om de samenhang in beeld te brengen tussen de persoonskenmerken en de recidive gebruik gemaakt van zowel logistische regressie analyses als een Cox-regressie analyse. De logistische regressie analyses werden gebruikt om te bezien of bepaalde

kenmerken voorspellend zijn op het wel of niet plegen van recidive binnen twee jaar. De afhankelijke variabele in deze analyses was het wel of niet plegen van recidive binnen twee jaar als dichotome variabele en de onafhankelijke variabelen in deze analyse waren de persoonskenmerken die individueel werden getoetst in regressieanalyses voor het bezien van de unieke predictieve waarde van de persoonskenmerken. Eveneens is met een hiërarchische logistische regressieanalyse bezien of er een toegevoegde waarde is van de

persoonlijkheidsstoornissen op de persoonskenmerken van de ISD-vrouwen in de

voorspelling van de recidive binnen twee jaar. Met behulp van de Cox-regressie analyse werd ingeschat hoezeer bepaalde kenmerken van invloed waren op de kans dat er op enig moment tijdens een geobserveerde periode sprake was van strafrechtelijke recidive (Tollenaar et al., 2014). De afhankelijke variabele in deze analyse was de duur tot aan recidive en de

(18)

18

onafhankelijke variabelen waren de leeftijd van de ISD-vrouw, de leeftijd ten tijde van het eerste delict, de etniciteit, de verslaving van de ISD-vrouw, de verslaving van de partner, de borderline persoonlijkheidsstoornis, de antisociale persoonlijkheidsstoornissen, het seksueel misbruik, de fysieke mishandeling en de prostitutie.

2.4 Steekproef

In dit onderzoek werd gestart met een steekproef van 104 vrouwelijke ISD-ers. Negen vrouwen uit deze steekproef zijn gedurende de looptijd van het onderzoek overleden. Zeven van de vrouwen waren binnen een periode van twee jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel overleden waardoor de gegevens van deze vrouwen niet werden meegenomen. Doordat de beschikbare recidivegegevens tot en met 2 juli 2015 verzameld waren is er voor gekozen om de vrouwen die van 2004 tot en met eind 2012 recidiveerden mee te nemen in dit onderzoek. Hierdoor zijn de gegevens van 23 vrouwen niet meegenomen in dit onderzoek, waardoor de totale steekproef bestond uit 74 vrouwen. Een bespreking van de kenmerken van de ISD-vrouwen komt aan bod in de resultatensectie.

3. Resultaten

3.1 Kenmerken van de ISD-vrouwen

Zie tabel 1 voor een verzameling van de meest relevante kenmerken van de

steekproef. Kenmerkend aan de ISD-vrouwen uit deze steekproef was dat iets meer dan de helft van de vrouwen alleen de basisschool had afgerond en de vrouwen voorafgaand aan de maatregel veelal geen vaste woon-of verblijfplaats hadden. Ten tijde van de ISD-maatregel waren de vrouwen uit deze steekproef gemiddeld 40 jaar oud. De ISD-vrouwen pleegden voornamelijk vermogensdelicten zonder geweld. Een groot deel van de ISD-vrouwen was het meest verslaafd aan cocaïne en heroïne. Ongeveer de helft van de steekproef vrouwelijke ISD-ers was al meer dan 20 jaar verslaafd. Psychisch waren de psychotische stoornis, stemmingsstoornis en angststoornis het meest voorkomend in de steekproef. Daarnaast had ook een aanzienlijk deel van de steekproef een persoonlijkheidsstoornis. Van de ISD-vrouwen waren 23% gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en 32.4% met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Acht vrouwen (10.8%) waren gediagnosticeerd met zowel een antisociale- als borderline persoonlijkheidsstoornis. De steekproef ISD-ers werd derhalve gekenmerkt door een grote variatie en veelvuldigheid in problematiek.

(19)

19

Tabel 1

Kenmerken van de steekproef

Variabelen Gemiddelde SD n*

Leeftijd start ISD-maatregel 40.77 6.87 73

Geboorteland 75.7% Nederland

1.4% Marokko

4.1% Nederlandse Antillen 6.8% Suriname

9.5% Overige Westerse landen 2.7% Overige Niet-Westerse Landen

1.82 74

Opleidingsniveau 2.7% Geen onderwijs

52.7% Basisonderwijs 1.4% Praktijkonderwijs 1.4% Leerwegondersteunend onderwijs 2.7% Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs- Kader 10.8% Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs 2.7% Voortgezet wetenschappelijk onderzoek 1.4% Middelbaar Beroepsonderwijs 12.2% Lagere Huishoud- en Nijverheidsonderwijs 1.4% Hoger Beroepsonderwijs 1.4% Universiteit 4.59 67 Intelligentiequotiënt 80.76 11.05 34 Aantal kinderen 1.45 1.34 71

Leeftijd eerste delict 23.25 7.30 71

Ernst van 1e feit bij uitgangszaak 1.4% Geweld

13.5% Vermogen met geweld

(20)

20

79.7% Vermogen zonder geweld 2.7% Drugs

2.7% Onbekende uitgangszaak

Primair middel 18.9% Alcohol

4.1% Cannabis 43.2% Cocaïne

31.1% Opiaten/Heroïne

1.28 73

Leeftijd start primaire middel 19.82 5.91 68

Verslavingsduur primaire middel 10.8% 5 tot 10 jaren 10.8% 10 tot 15 jaren 21.6% 15 tot 20 jaren 52.7% Meer dan 20 jaren

1.04 71

Psychische stoornis (buiten verslaving) 44.6% As I stoornis 37.8% Geen As I stoornis 61 Persoonlijkheidsstoornis 62.2% As II stoornis 23% Geen As II stoornis 63

Toelichting: *De steekproefgrootten verschillen per kenmerk doordat van sommige ISD-vrouwen onvoldoende gegevens beschikbaar waren.

3.2 Betrouwbaarheid van de dataverzameling

Bij de analyse van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de scores werd voor de meeste variabelen een volledige overeenstemming bereikt. Bij de andere variabelen werd ook een hoge mate van overeenkomst gevonden (zie tabel 2). Er kon daarom vanuit worden gegaan dat het verschil in format tussen de rapportages geen onwenselijke invloed had op de betrouwbaarheid van de gegevens.

(21)

21

Tabel 2

Analyse van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de dataverzameling tussen de eerste en tweede beoordelaar (n=10).

Variabelen Intraklasse Correlatie Coëfficiënt

Primair middel vrouw 1.00

Verslaving van de partner 0.80

Borderline persoonlijkheidsstoornis 1.00 Antisociale persoonlijkheidsstoornis 1.00 Seksueel misbruik 0.81 Fysieke mishandeling 1.00 Prostitutie 0.66 3.3 Recidive

Alle 74 vrouwelijke ISD-ers hadden een minimale periode van twee jaar in dit

onderzoek om te recidiveren (zie tabel 3). In figuur 1 wordt het beloop van de recidive van de ISD-vrouwen over de tijd tot maximaal tien jaar na uitstroom weergegeven. Hierbij werden de proporties gebaseerd op het aantal ISD-vrouwen dat na elk jaar overbleef in de analyse. De analyses laten zien dat het grootste gedeelte van de vrouwen die recidiveerde dit deed binnen één jaar na uitstroom uit de maatregel (43.2%). Binnen twee jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel was al meer dan de helft van de vrouwen opnieuw in aanraking gekomen met justitie wegens een strafzaak (58.1%).

Tabel 3

De follow-up periode van de ISD-vrouwen over de jaren heen

1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar 6 jaar 7 jaar 8 jaar 9 jaar 10 jaar

(22)

22

Figuur 1. De tijd tot aan de eerste algemene recidive in jaren uitgezet tegen het totale percentage van de vrouwen zonder recidive.

Het patroon van de recidivedelicten bij een ernstige recidive was vergelijkbaar met het patroon van de recidivedelicten bij een algemene recidive. Het grootste gedeelte van de vrouwen recidiveerde binnen één jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel met een ernstig recidivedelict (43.2%). Binnen twee jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel was al meer dan de helft van de vrouwen opnieuw in aanraking gekomen met justitie wegens een ernstig recidivedelict (58.1%). Wanneer er geen rekening werd gehouden met de duur van de recidive recidiveerde uiteindelijk meer dan driekwart van de vrouwen met een ernstig recidivedelict (zie tabel 4 voor de algemene, ernstige en zeer ernstige recidive onder ISD-vrouwen). Met betrekking tot de zeer ernstige recidive kwamen acht vrouwen binnen twee jaar opnieuw in aanraking met justitie wegens een zeer ernstig recidivedelict. Uiteindelijk recidiveerden dertien ISD-vrouwen met een zeer ernstig recidivedelict. Zie figuur 2 voor het verloop van de ernstige en zeer ernstige recidive over tijd

Tabel 4

Uiteindelijke algemene, ernstige en zeer ernstige recidive onder ISD-vrouwen. Algemene recidive Ernstige recidive Zeer ernstige recidive

(23)

23

Figuur 2. De tijd tot aan de eerste ernstige recidive (links) en zeer ernstige recidive (rechts) in maanden uitgezet tegen het cumulatieve percentage van de totale recidive.

3.4 Frequentie van de recidive

Zie tabel 5 voor een overzicht van het aantal gepleegde delicten en het aantal opgelegd gekregen detentiedagen van de ISD-vrouwen uitgesplitst tussen het jaar voorafgaand aan de maatregel en het jaar na uitstroom uit de maatregel. In het jaar voor de ISD-maatregel pleegden twee vrouwen geen delict. In het jaar na uitstroom uit de ISD-ISD-maatregel pleegde meer dan de helft van de vrouwen geen delict (55.4%). Eveneens was een

vermindering van de totale range van delicten zichtbaar na de ISD-maatregel ten opzichte van voor de ISD-maatregel.

Tabel 5

Het gemiddeld aantal delicten, dagen in voorarrest en opgelegde dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf één jaar voor en één jaar na de ISD-maatregel

1 jaar voor de ISD M (SD) 1 jaar na de ISD M (SD) T-toets Aantal delicten 3.23 (2.11) 0.95 (1.61) (t(72)=7.49, p<0.001) Dagen in voorarrest 68.60 (76.09) 26.81 (65.84) (t(72)=3.89, p<0.001) Dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf 85.32 (84.03) 23.47 (77.51) (t(72)=5.06,

p<0.001)

(24)

24

Zie tabel 6 voor een uitgebreid overzicht van de correlatiematrix tussen het aantal delicten, de periode in voorarrest en de opgelegde hechtenis. De correlatie-analyse geeft weer dat er een positief verband werd gevonden tussen het aantal delicten dat gepleegd werd en het aantal dagen opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf één jaar voorafgaand aan de ISD-maatregel. Er werd geen verband gevonden tussen het aantal delicten dat gepleegd werd in het jaar voorafgaand aan de ISD-maatregel en het aantal delicten dat gepleegd werd in het jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel. Daarnaast werd een positief verband gevonden tussen de delicten die gepleegd werden één jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel en het aantal dagen in voorarrest en het aantal dagen opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf één jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel. Vanwege de positieve samenhang die gevonden werd tussen de delicten die gepleegd werden na uitstroom uit de ISD-maatregel en zowel het aantal dagen in voorarrest voor de ISD-maatregel als het aantal dagen in voorarrest na de ISD-maatregel werd in verdere analyses geen rekening gehouden met de duur van de detentie doordat detentie geen dempend effect leek te hebben op het aantal delicten dat werd gepleegd. Tabel 6

Correlatiematrix tussen de delicten, het voorarrest en de onvoorwaardelijke hechtenis één jaar voor en één jaar na de ISD-maatregel

Delicten voor ISD Voorarrest voor ISD OV voor ISD** Delicten na ISD Voorarrest na ISD OV na ISD

Aantal delicten voor ISD 0.13 0.34* 0.03 0.04 0.01

Voorarrest voor ISD 0.49* 0.51* 0.19 0.32*

OV voor ISD** 0.14 0.19 0.19

Aantal delicten na ISD 0.66* 0.69*

Voorarrest na ISD 0.62*

Toelichting: * = p<0.01; n=73 ** OV= onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.

Tijdens de analyse van de gematchte paren t-toets werden de delicten één jaar voorafgaand aan de ISD-maatregel en één jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel

geanalyseerd. Hierin werd gevonden dat de frequentie van de delicten na uitstroom uit de ISD-maatregel een significante daling liet zien ten opzichte van de frequentie van de delicten voorafgaand aan de ISD-maatregel (t(72)=7.485, p<0.001). Met behulp van individuele regressieanalyses werd getracht te bezien of het gevonden verschil in daling van de frequentie van het aantal delicten gerelateerd was aan de persoonskenmerken van de ISD-vrouwen. De achtergrondkenmerken waren niet gerelateerd aan het gevonden verschil in frequentie van

(25)

25

delicten. Zie tabel 7 voor een uitgebreid overzicht van de unieke predictieve waardes van de verschillende kenmerken op de verschilfrequentie.

Tabel 7

Resultaten individuele regressieanalyse van de losse achtergrondkenmerken en de verschilfrequentie van het aantal delicten voor- en na de ISD-maatregel.

Variabelen B (se) t-waarde p-waarde

Leeftijd 0.03 (0.05) 0.62 0.52

Leeftijd eerste delict -0.01 (0.04) -0.12 0.91

Etniciteit 0.36 (0.71) 0.500 0.62 Ooit prostitutie 0.79 (1.45) 0.54 0.59 Fysieke mishandeling -0.17 (0.66) -0.26 0.80 Seksueel misbruik 0.02 (0.65) 0.03 0.98 Antisociale persoonlijkheidsstoornis 0.43 (0.79) 0.55 0.59 Borderline persoonlijkheidsstoornis 0.69 (0.75) 0.92 0.36

3.5 Ernst van de recidive

In totaal pleegden zeventig ISD-vrouwen (94.6%) een delict in het jaar voorafgaand aan de ISD-maatregel. Wanneer gekeken werd naar de ernst van de recidive is het delict dat in het jaar voorafgaand aan de ISD-maatregel het meest gepleegd werd een vermogensdelict zonder geweld (70.3%) gevolgd door een geweldsdelict (13.5%), een vermogen met

geweldsdelict (9.5%) en overige delicten (1.4%). In totaal pleegden 32 ISD-vrouwen (43.2%) in het jaar na uitstroming uit de ISD-maatregel een recidivedelict. De verdeling van de

gepleegde delicten na uitstroom uit de ISD-maatregel was identiek aan de verdeling van de delict voorafgaand aan de ISD-maatregel: vermogen zonder geweld (68.8%), geweldsdelicten (15.6%), vermogen met geweldsdelicten (9.4%) en overige delicten (6.3%).

Met behulp van de Wilcoxon Signed Rank Test werd gekeken of er een significant verschil bestond tussen de ernst van de delicten voorafgaand aan en na uitstroom uit de ISD-maatregel. In deze analyse werden de ISD-vrouwen (n=31) meegenomen die zowel

voorafgaand aan als na uitstroom uit de ISD-maatregel een delict pleegden. Er bleek geen sprake te zijn van een significant verschil tussen de ernst van de delicten voorafgaand aan en na uitstroom uit de ISD-maatregel (Z=-1.582, p=0.114).

(26)

26

Aan de hand van Spearman Rho correlaties bleek er een significant negatief verband te zijn tussen de ernst van de delicten gepleegd voor de ISD-maatregel en de dagen in voorarrest voorafgaand aan de ISD-maatregel (r=-0.297, p<0.02). Hoe minder ernstig de delicten waren, hoe korter men ook in voorarrest verbleef. Eenzelfde negatief verband werd gevonden tussen de ernst van de delicten gepleegd na de maatregel en de dagen in voorarrest na de ISD-maatregel (r=-0.560, p<0.002). Eveneens verbleef men korter in voorarrest bij minder ernstige delicten.

Met behulp van individuele regressieanalyses werd getracht te bezien of de verschillen tussen de ernstscores gerelateerd waren aan de persoonskenmerken van de ISD-vrouwen. De achtergrondkenmerken waren niet gerelateerd aan het gevonden verschil in frequentie van delicten. Zie tabel 8 voor een uitgebreid overzicht van de unieke predictieve waardes van de verschillende kenmerken op de verschilfrequentie.

Tabel 8

Resultaten individuele regressieanalyse van de losse achtergrondkenmerken en de verschilfrequentie van de ernst in delicten voor- en na de ISD-maatregel.

Variabelen B (se) t-waarde p-waarde

Leeftijd 0.05 (0.05) 1.07 0.30

Leeftijd eerste delict 0.01 (0.05) 0.26 0.80

Etniciteit 0.75 (0.83) 0.90 0.37 Ooit prostitutie -0.14 (1.04) -0.14 0.89 Fysieke mishandeling 1.20 (0.82) 1.46 0.16 Seksueel misbruik -0.59 (0.78) -0.76 0.46 Antisociale persoonlijkheidsstoornis -0.65 (0.95) -0.68 0.50 Borderline persoonlijkheidsstoornis 1.22 (0.69) 1.76 0.09

3.6 Invloed van achtergrondkenmerken op de algemene recidive

Om op individueel niveau te kijken naar de invloed van de achtergrondkenmerken op de recidive werd gebruik gemaakt van een logistische regressieanalyse. Hierin werden

verschillende regressieanalyses gedraaid om te kijken naar de unieke predictieve waardes van de verschillende kenmerken op de recidive binnen twee jaar. Hieruit bleek dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis een significant predictor was voor de recidive binnen twee jaar. Dit geeft aan dat mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis minder recidiveren binnen

(27)

27

twee jaar. De kans op recidive was voor ISD-vrouwen met een antisociale

persoonlijkheidsstoornis 0.30 keer groter dan voor ISD-vrouwen zonder een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De verklaarde variantie van dit model was 8,9%. Dit laat zien dan de antisociale persoonlijkheidsstoornis niet veel bijdroeg aan de voorspelling van de recidive. Zie tabel 10 voor een uitgebreid overzicht van de uitkomsten van de verschillende

regressiemodellen.

Tabel 10

Resultaten logistische regressie analyse tussen de individuele achtergrondkenmerken en de recidive binnen twee jaar. Dit is een weergave van verschillende regressiemodellen.

Variabelen B (se) Algemene

recidive eβ (95%BI)

p-waarde

Leeftijd 0.02 (0.04) 1.02 0.56

Leeftijd eerste delict 0.01 (0.03) 1.01 0.83

Verslaving partner -0.46 (0.77) 0.63 0.55

Etniciteit 0.14 (0.55) 1.15 0.80

Fysieke mishandeling 0.17 (0.51) 1.19 0.73

Seksueel misbruik -0.46 (0.50) 0.63 0.36

Ernst verslaving (1 verslaving) 0.94

Ernst verslaving (2 verslavingen) -0.04 (0.69) 0.96 0.95

Ernst verslaving (3 verslavingen) -0.17 (0.52) 0.84 0.74

Antisociale persoonlijkheidsstoornis -1.20 (0.60) 0.30 0.04*

Borderline persoonlijkheidsstoornis -0.029 (0.53) 0.75 0.59

Toelichting: * = p<0.05

Daarnaast werd gekeken of de persoonlijkheidskenmerken een extra voorspellende waarde hadden voor de recidive ten opzichte van de andere algemene achtergrondkenmerken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een hiërarchische logistische regressie analyses. De verklaarde variantie van model 1 was 15.0% en de verklaarde variantie van model 2 stijgt na toevoeging van de antisociale- en borderline persoonlijkheidsstoornis tot 21.2% (zie tabel 11). De individuele predictoren waren niet significant in beide modellen.

(28)

28

Tabel 11

Resultaten logistische regressie analyse van het effect van de achtergrondkenmerken op de recidive binnen twee jaar. Dit is een weergave van verschillende regressiemodellen.

Variabelen Model 1

B (se)

Model 2 B (se)

Leeftijd 0.12 (0.08) 0.12 (0.08)

Leeftijd eerste delict -0.06 (0.06) -0.09 (0.07)

Verslaving partner -0.25 (0.92) -0.20 (0.95)

Etniciteit -0.75 (0.74) -1.08 (0.85)

Fysieke mishandeling -0.16 (0.79) -0.26 (0.87)

Seksueel misbruik -0.11 (0.79) -0.36 (0.87)

Ernst verslaving (1 verslaving)

Ernst verslaving (2 verslavingen) 0.71 (1.04) 0.73 (1.06)

Ernst verslaving (3 verslavingen) -0.72 (0.71) -0.44 (0.80)

Antisociale persoonlijkheidsstoornis -0.73 (0.77)

Borderline persoonlijkheidsstoornis -0.17 (0.72)

Nagelkerke R² 0.15 0.212

Tot slot werd gebruik gemaakt van een Cox-regressie analyse om te kijken of enkele achtergrondkenmerken voorspellend waren voor de snelheid tot aan algemene recidive (zie tabel 12 voor de resultaten). Hieruit kwam naar voren dat geen enkel achtergrondkenmerk een significante predictor was voor de snelheid tot aan de recidive.

(29)

29

Tabel 12

Resultaten Cox regressie analyse tussen de achtergrondkenmerken en de snelheid tot algemene recidive.

Variabelen B (SE) Algemene recidive eβ (95%BI) p-waarde

Leeftijd 0.05 (0.08) 1.05 (0.90-1.23) 0.52

Leeftijd eerste delict -0.06 (0.07) 0.94 (0.83-1.07) 0.34

Verslaving partner 0.88 (0.99) 2.41 (0.35-16.65) 0.37

Etniciteit -0.92 (0.78) 0.40 (0.09-1.83) 0.24

Ooit prostitutie -1.21 (1.01) 0.30 (0.04-2.18) 0.23

Fysieke mishandeling -1.40 (1.12) 0.25 (0.03-2.24) 0.21

Seksueel misbruik 0.22 (0.89) 1.24 (0.22-7.07) 0.81

Ernst verslaving (1 verslaving) 0.26

Ernst verslaving (2 verslavingen) 1.73 (1.09) 5.65 (0.67-47.58) 0.11

Ernst verslaving (3 verslavingen) 0.39 (0.66) 1.48 (0.41-5.41) 0.55

Antisociale persoonlijkheidsstoornis -0.68 (0.81) 0.51 (0.10-2.49) 0.41

Borderline persoonlijkheidsstoornis 0.48 (0.74) 1.61 (0.38-6.82) 0.52

4. Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de recidive en de predictoren van recidive bij criminele vrouwen die een ISD-maatregel opgelegd hebben gekregen. Dit werd gedaan aan de hand van analyses van de strafbladen en de persoonskenmerken van ISD-vrouwen. Er wordt in dit onderzoek, met betrekking tot de recidive, een lagere recidiveprevalentie gevonden binnen twee jaar bij vrouwelijke ISD-ers ten opzichte van mannelijke ISD-ers. De uiteindelijke recidivepercentages van de vrouwelijke ISD-ers, ongeacht de snelheid tot recidive, zijn vergelijkbaar met de uiteindelijke recidivepercentages van de mannelijke ISD-ers. Tevens wordt een afname in delictsfrequentie gevonden na uitstroom uit de ISD-maatregel. De gevonden afname kan in huidig onderzoek niet worden verklaard door de persoonskenmerken van de ISD-vrouwen. Er worden geen verschillen gevonden in de ernst van de gepleegde delicten. Met betrekking tot de persoonskenmerken wordt gevonden dat enkel de antisociale persoonlijkheidsstoornis beschermend is voor recidive, maar het gevonden effect is klein en heeft een lage verklaarde variantie. Tot slot blijkt bij het samenvoegen van de predictoren

(30)

30

geen van de kenmerken van de ISD-ers te kunnen worden beschouwd als predictor voor recidive in huidig onderzoek.

4.1 Interpretatie van de resultaten met betrekking tot de recidive

De recidiveprevalentie binnen twee jaar van de ISD-vrouwen lijkt met 58.1% lager dan de recidiveprevalenties van 72% en 74% die binnen twee jaar worden gevonden in andere studies met voornamelijk mannelijke ISD-ers (Tollenaar & van der Laan, 2012; Tollenaar et al., 2014). Een verschil tussen huidig onderzoek en het onderzoek naar mannelijke ISD-ers is de lagere omvang van het aantal vrouwen in huidig onderzoek. Het huidige onderzoek heeft gekeken naar 74 ISD-vrouwen, wat lager is dan het aantal personen dat gebruikt werd in het onderzoek naar mannelijke-ISD-ers, maar omvat alle ISD-vrouwen die vanaf 2004 tot en met eind 2012 de ISD-maatregel opgelegd hebben gekregen. De resultaten betreffen dus de volledige populatie ISD-vrouwen en kent dus een hoge ecologische validiteit. Het is redelijk om te concluderen dat ISD-vrouwen minder recidiveren dan ISD-mannen binnen twee jaar.

De recidivecijfers in huidig onderzoek laten zien dat, wanneer er geen rekening wordt gehouden met de tijdsduur tot recidive, uiteindelijk meer dan driekwart van de vrouwen recidiveert met algemene en ernstige recidive en dat een klein deel recidiveert met een zeer ernstige recidive. De gevonden percentages van 78.4% algemene recidive, 75.7% ernstige recidive en 17.6% zeer ernstige recidive zijn vergelijkbaar met de gevonden percentages (73%, 70% en 17%) in een recente studie onder mannelijke ISD-ers die uitstroomden uit de extramurale fase (Boonmann et al., 2015). Een verschil van huidig onderzoek ten opzichte van het eerdere onderzoek is dat in het eerdere onderzoek vrouwen vijf jaar werden gevolgd en in huidig onderzoek vrouwen langer dan vijf jaar worden gevolgd. Eveneens worden verschillende uitstroomperiodes bekeken en worden in het eerdere onderzoek een groter aantal ISD-mannen gevolgd. Hoewel de survivalanalyse in dit onderzoek na zes jaar constant blijft, waardoor de bovengenoemde percentages van de uiteindelijke recidive mogelijk toch vergelijkbaar zijn, wordt voorzichtig geconcludeerd dat de uiteindelijke recidivepercentages van vrouwen vergelijkbaar zijn met de uiteindelijke recidivepercentages van ISD-mannen.

Het huidige onderzoek vindt evidentie voor een afname in delictsfrequentie na uitstroom uit de ISD-maatregel. De ISD-vrouwen in huidig onderzoek plegen gemiddeld gezien namelijk significant minder delicten in het jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel in vergelijking met het jaar voor instroom in de ISD-maatregel. Opvallend is daarbij dat het aantal delicten dat een jaar voorafgaand aan de ISD-maatregel wordt gepleegd, niet

(31)

31

samenhangt met het aantal delicten dat een jaar na uitstroom uit de ISD-maatregel wordt gepleegd. Eerder onderzoek keek enkel naar het aantal strafzaken dat voorkomen werd tijdens de insluitingsperiode, het zogeheten incapacitatie-effect en vond dat ongeveer 5.7 en 5.3 strafzaken werden voorkomen per jaar insluiting (Tollenaar & van der Laan, 2012; Tollenaar et al., 2014). Huidig onderzoek vindt een afname van de gemiddelde delictsfrequentie van 3 delicten voor de ISD-maatregel naar 1 delict na de ISD-maatregel en vindt dat meer dan de helft van de vrouwen geen delict pleegt in het jaar na de ISD-maatregel. Hoewel in huidig onderzoek geen incapacitatie effect berekend kon worden lijkt de ISD-maatregel voor de vrouwen wel een gunstig effect te hebben op de reductie van de delictsfrequentie evenals het voor de mannen een gunstig effect lijkt te hebben op het voorkomen van delicten door insluiting. Hoewel huidig onderzoek geen vergelijkingsgroep heeft van stelselmatige daders die een andere straf of maatregel opgelegd hebben gekregen lijkt het er, met de nodige terughoudendheid vanwege de beperkingen van huidig onderzoek, op dat het gestelde doel van de maatregel met betrekking tot het verminderen van de ernstige criminaliteit die gepleegd wordt door stelselmatige daders (Ministerie van Justitie, 2003) behaald wordt.

De gevonden afname in delictsfrequentie kan in huidig onderzoek niet worden verklaard door de persoonskenmerken van de ISD-vrouwen. Dit kan mogelijk worden verklaard doordat er sprake is van een bias omdat de kenmerken van de vrouwen gebaseerd zijn op gegevens van psychologische rapportages, Pro Justitia rapportages en

reclasseringsadviezen. De beschikbaarheid van deze gegevens varieerde tussen de ISD-vrouwen. Zo was er bij sommige vrouwen enkel de beschikking over een reclasseringsadvies, waardoor er mogelijk geen volledig beeld werd gekregen van de problematiek. De kenmerken van de ISD-vrouwen werden dus ook enkel gebaseerd op de beschikbare gegevens en het is aannemelijk dat bepaalde informatie over de ISD-vrouwen onbekend was. Tot slot is het mogelijk verklaarbaar doordat de groep ISD-vrouwen een groep is met een overeenkomstige levensloop en daardoor gekenmerkt wordt door een geringe variatie ten aanzien van de problematiek waardoor het uiteindelijke aantal vrouwen mogelijk te beperkt is om onderscheidende resultaten te vinden (Strijker, 2013).

In huidig onderzoek worden, zoals werd verwacht, geen verschillen gevonden in de ernst van de gepleegde delicten. De verdeling van de delicten die gepleegd werden

voorafgaand aan de ISD-maatregel is identiek aan de verdeling van de delicten die gepleegd werden na uitstroom uit de ISD-maatregel. De ISD-vrouwen worden het meest veroordeeld voor vermogensdelicten zonder geweld, gevolgd door geweldsdelicten, vermogen met geweldsdelicten en overige delicten. Er blijkt geen verschil te zijn tussen de ernst van de

(32)

32

delicten voorafgaand aan en na uitstroom uit de ISD-maatregel. Eerder onderzoek laat zien dat de delicten die voorkomen zijn door insluiting voornamelijk bestaan uit delicten uit de categorie vermogensdelicten zonder geweld en dat er geen verandering is in de verdeling van de delicten die zijn voorkomen (Tollenaar et al., 2014). Huidig onderzoek geeft geen inzicht in de delicten die zijn voorkomen door insluiting, maar het verloop van de gepleegde delicten is wel vergelijkbaar met eerder onderzoek.

4.2 Interpretatie van de resultaten met betrekking tot de persoonskenmerken

Huidig onderzoek vindt, in tegenstelling tot de vooraf opgestelde hypothesen, dat de leeftijd ten tijde van het eerste delict en de etniciteit geen predictoren zijn voor recidive. Dit terwijl onderzoek naar mannelijke ISD-ers die uitstroomden uit de extramurale fase van Boonmann et al., (2015) vonden dat de leeftijd ten tijde van het eerste delict en de etniciteit predictoren waren voor de snelheid tot recidive. Eveneens blijkt uit zowel nationale als internationale literatuur dat de leeftijd een sterke voorspeller is voor de recidive (Gendreau, Little & Goggin, 1996; Wartna & Tollenaar, 2006). De leeftijd ten tijde van het eerste delict wordt daarom ook vaak meegenomen in risicotaxatie-instrumenten, omdat een jongere leeftijd ten tijde van het eerste delict de kans op recidive vergroot (van der Knaap & Alberda, 2009). Het is daardoor opvallend dat de leeftijd in huidig onderzoek geen voorspeller is voor de recidive. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in huidig onderzoek gebruik wordt gemaakt van verschillende rapportages om inzicht te krijgen in de leeftijd ten tijde van het eerste delict waardoor dit mogelijk heeft geleid tot een bias. Dat de etniciteit in huidig onderzoek geen voorspeller was kan mogelijk worden verklaard doordat meer dan driekwart van de ISD-vrouwen van Nederlandse komaf is en het verschil tussen de ISD-ISD-vrouwen daardoor te klein is om onderscheidende resultaten te vinden.

In tegenstelling tot de vooraf opgestelde hypothesen vindt huidig onderzoek dat de verslaving van de partner en het verslaafd zijn aan meerdere middelen niet voorspellend zijn voor de recidive. Dit terwijl het hebben van een verslaafde partner en de verslaving aan meerdere middelen in eerder onderzoek gerelateerd bleken te zijn aan criminaliteit (Strijker, 2013) en de verslaving aan meerdere middelen een predictor bleek voor recidive (Scott et al., 2014). Een verschil ten opzichte van de studie van Scott et al., (2014) waarin

middelenmisbruik een predictor bleek voor recidive is dat in dat onderzoek gebruik werd gemaakt van vrouwen met druggerelateerde problemen die een gevangenisstraf opgelegd kregen en deze groep mogelijk moeilijk te vergelijken is met de ISD-populatie die naast druggerelateerde problemen nog veel meer problemen hebben. Daarnaast is mogelijk geen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De controlegroep voor de LEMA is geselecteerd op basis van gegevens uit de OBJD en betreft zowel beginnende als ervaren bestuurders van motorrijtuigen die in 2013 onder invloed

Ook zouden de ISD’ers met forensische zorg na uitstroom naar schatting gemiddeld 1,3 zaken per jaar dat ze vrij zijn minder hebben recidiveren, dan als zij die zorg niet hadden

Er is een grote groep welwillende ISD’ers die door een (ernstige) psychiatrische of persoon- lijkheidsstoornis en/of een verstandelijke beperking niet geschikt is voor

Naast deze wettelijke eis worden nadere regels gesteld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers (Stcrt. Het karakter van de maatregel is volgens

Bere- kend werd dat er gemiddeld 2,5 strafzaken en 4 strafbare feiten per ISD’er per jaar voorkomen waren gedurende de periode dat een ISD zat ingesloten (Tollenaar, Van der

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In dit rapport wordt, voortbouwend op het eerdere onderzoek ’15 jaar PIJ - ers in beeld’ (2013), antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de behandeling in het kader van de

Tegelijk moet worden vastgesteld dat de 9,0 PV’s per SOV‑deelnemer in het jaar voorafgaand aan de interventie van een andere orde is dan het gemiddelde van 4,0 PV’s voor de