Godfried Engbersen
Column
Lichtende voorbeelden
Wie een antwoord zoekt op de vraag naar de in dividuele en maatschappelijke gevolgen van langdurige werkloosheid gaat vaak te rade bij studies uit de jaren dertig. Bijvoorbeeld bij de studie 'De werklozen van Marienthal' (1933). Minder bekend in kringen van sociaalweten schappers is het documentaire werk van George Orwell over de sociale gevolgen van werkloos heid. In 1936 bezocht Orwell een aantal mijn- werkersgebieden in Lancashire en Yorkshire waar massale werkloosheid heerste. In 'The Road to Wigan Pier' (1937) doet Orwell daar ver slag van. In zeer vrije vertaling luiden vier van zijn observaties over de individuele en maat schappelijke gevolgen van werkloosheid als volgt:
Over het afstompende effect van werkloos heid: 'Er bestaat geen twijfel over het dodelijke, afstompende effect van werkloosheid op ieder een, getrouwd of alleenstaand en op mannen meer dan vrouwen. De beste intellectuelen kun nen er geen weerstand tegen bieden (...). Waar om maken zij zo weinig gebruik van hun talen ten? Zij hebben alle vrije tijd van de wereld? Waarom gaan zij er niet voor zitten en schrijven boeken? Omdat om boeken te schrijven je niet alleen comfort en afzondering nodig hebt - en afzondering is nooit gemakkelijk in een arbei derswoning - maar ook gemoedsrust. Je komt tot niets (...) met die afstompende, duivelse wolk van werkloosheid die over je hangt'.
Over het effect van werkloosheid op de ge meenschap: 'Het is alleen in straten, waarin nie mand een baan heeft, waar het krijgen van een baan net zo waarschijnlijk is als het bezit van een vliegtuig en veel minder waarschijnlijk dan het winnen van 50 pond in de Britse voetbal pool, dat men greep krijgt op veranderingen in onze beschaving'.
Over werkloosheid en schaamte: 'Toen ik
voor het eerst geconfronteerd werd met werklo ze mannen verbaasde het mij en vervulde het mij met afschuw dat velen van hen zich schaamden voor hun werkloosheid (...). Wan neer een kwart miljoen mijnwerkers werkloos is, dan ligt het besloten in de orde der dingen dat Alf Smith, een mijnwerker woonachtig in de achterbuurten van Newcastle, werkloos wordt. Alf Smith is slechts een van de kwart miljoen, een statistische eenheid. Maar geen en kel mens vindt het gemakkelijk zichzelf als een statistische eenheid te beschouwen'.
Over werkloosheid en berusting: 'Wanneer mensen langdurig in de bijstand verblijven dan raken zij eraan gewend' ondanks het feit dat bij stand vervelend en schaamtevol is. Dus de oude, onafhankelijke, armenzorg vrezende tra ditie wordt ondermijnd, net zoals de angst om schulden te maken door het systeem van kopen op afbetaling'.
Nog minder bekend is de studie 'Unemployed Men at Work' (1938). Het betrof een onderzoek in Zuid-Wales naar de Subsistence Production Society (SPS). Het doel daarvan was om werklo ze mijnwerkers een alternatief voor arbeid te geven. Zij werkten met behoud van uitkering en maakten produkten die zij zelf tegen iets meer dan de kostprijs konden kopen. De idee achter het project was werklozen 'echt' werk aan te bieden en hen produkten te laten produ ceren waar zij zelf baat bij hadden. Dit project werd geëvalueerd door Maria Jahoda, de auteur van de Mariënthal-studie. Vanwege haar Joodse afkomst moest zij vluchten en kwam via be middeling terecht bij Lord Forrester, die in Zuid-Wales de SPS had opgezet. Ten behoeve van haar onderzoeksproject woonde zij in bij een negental mijnwerkersfamilies en werkte zij bij de SPS. De analyse van Jahoda wees uit dat de goede bedoelingen van het project vaak ver af
Column stonden van de realiteit:
• Er werd misbruik gemaakt van de SPS: goede ren werden doorverkocht voor hogere prijzen en er vond diefstal plaats;
• Jongere mannen en mannen van middelbare leeftijd vonden werk in de SPS onvoldoende bevredigend;
• Het merendeel van de mannen beschouwde het werk in de SPS niet als echt werk, maar als een vorm van recreatie en vrijetijdsbeste ding. De SPS was niet in staat een werkelijk alternatief te bieden voor de werktraditie in de mijnstreek;
• Doorstroming naar een echte baan vond zel den plaats en er was de nodige uitval.
Het rapport is nooit gepubliceerd. Pas in 1987 - bijna 40 jaar later - is een verkorte versie ver schenen. In een noot kunnen wij lezen dat Lord Forrester, toen hij het rapport had gelezen, van mening was dat het zijn levenswerk vernietig de. Aangezien deze man voor Maria Jahoda (en haar familie in Wenen) gedurende de Tweede Wereldoorlog een zeer belangrijke steun is ge weest besloot zij niet tot publikatie over te gaan.
De betekenis van de observaties van Orwell en Jahoda voor de werkloosheidsproblematiek van de jaren negentig is nog altijd groot. De pa radox van nietsdoen door een te veel aan tijd keert terug in veel Nederlandse studies. Hetzelf de geldt voor de sociaal-psychologische aanpas- sings- en gedragsreacties van berusting, schaam te en zelfverwijt. Tevens is er bezorgdheid over toekomstkansen van kinderen die opgroeien in buurten waar, om Orwell te parafraseren, de kans op een reguliere baan voor velen minder waarschijnlijk is dan de kans 100.000 gulden te winnen met een kraslot.
Verder blijkt de reikwijdte en effectiviteit van 'activerende arbeidsmarktbeleid' beperkt te zijn. Wie Jahoda's conclusies vergelijkt met het func tioneren van de huidige werklozenindustrie ont komt niet aan een gevoel van herkenning. Ook nu is het rendement van de huidige projecten gering, de uitval relatief groot en er is de nodige kritiek door de participanten zelf op de inhoud van het werk.
Er bestaan natuurlijk ook veel verschillen ten opzichte van de jaren dertig. Een daarvan is de heterogeniteit onder de categorie werklozen, met name de etniciteit. Vooral de hoge werk loosheid onder bepaalde categorieën is zorgwek kend. Vanwege de specifieke kleuring en geo
grafische lokalisering van de populatie van werklozen wordt in toenemende mate aanslui ting gezocht bij de Amerikaanse sociaal-weten- schappelijke literatuur. Vandaar dat begrippen als 'underclass' en 'ghetto' steeds vaker worden gebruikt. Toch gaat het in belangrijke mate om dezelfde zaken als in de jaren dertig: economi sche uitsluiting, ruimtelijke concentratie van kwetsbare groepen, desintegratie van gemeen schapsstructuren, het ontstaan van culturen van werkloosheid met bijbehorende overle vingsstrategieën, het vraagstuk van de interge- nerationele overdraagbaarheid van ongelijkheid en, ten slotte, de vraag naar een effectief inte gratie- en werkgelegenheidsprogramma.
Begrippen als onderklassevorming en ghetto- vorming kunnen een rol vervullen in het ver klaren van processen van (zelf-)uitsluiting, mar ginalisering en intergenerationele overdracht van ongelijkheid. In de afgelopen jaren zijn de nodige studies verschenen, waarin het proces van onderklassevorming wordt gedocumenteerd en geanalyseerd. De meest recente is die van Roelandt, 'Verscheidenheid in Ongelijkheid' (1994). Het is een studie die overtuigt in de wij ze waarop het onderklassevraagstuk wordt ge- conceptualiseerd, die soms de plank ernstig misslaat, waar het gaat om de wijze waarop Ne derlands onderzoek wordt geëvalueerd en ge- klassificeerd en die teleurstelt in de empirische benadering van de problematiek. Wie uitspra ken wil doen over het ontstaan van een etni sche onderklasse moet het zich minder makke lijk maken dan het analyseren van een steek proef onder bepaalde allochtone groepen. Roe landt ondersteunt in zijn boek de stelling van zijn eigen promotor (Berting) dat het Nederland se onderzoek naar sociale ongelijkheid en socia le problemen gekenmerkt wordt door een sterk empirische inslag en het ontbreken van theorie vorming. In veel gevallen is echter ook het om gekeerde waar. Onderzoekers sluiten vaak braaf aan bij een van de door Roelandt in kaart ge brachte theorieën, maar de empirische funde ring van hun werk laat sterk te wensen over.
Het werk van George Orwell en Maria Jahoda blijft wat dat betreft een lichtend voorbeeld voor de huidige generatie van onderklasse-on- derzoekers. Niet alleen door de betekenis van de toen beschreven processen voor de huidige problematiek, maar vooral ook door hun origi naliteit, conceptueel vermogen en empirische zeggingskracht. Zij weten waar zij over praten.