• No results found

De verkeersonveiligheid op wegen met een snelheidslimiet tot 80 km/uur en lager buiten de bebouwde kom : fase 1

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verkeersonveiligheid op wegen met een snelheidslimiet tot 80 km/uur en lager buiten de bebouwde kom : fase 1"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r

NN31545.1792

i

O

I

c

c

CD O ) CO

s

c

3

co

0)

i

c

CU a>

'E

3 O 3 3

BIBLIOTHEEK

ICW nota 17921 juli 1987

DE VERKEERSONVEILIGHEID OP NEGEN NET EEN SNELHEIDSLIMIET TOT 80 KM/UUR EN LAGER BUITEN DE BEBOUWDE KON

FASE 1

V.J. Jen Engelse

Rapport aan de Directie Verkeersveiligheid Overeenkoast nr D W - 4 1 6

.Nota's van het Instituut zijn in principe interne eommunicatie-|à middelen, dus geen officiële publikaties. .

t

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende f-discussie van onderzoeksresultaten. Inde meeste gevallen zullen

' de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's -komen niet voor verspreiding buiten het Instituut

in aanmerking """«TALC»!» I

%

198?

(2)
(3)

VOORWOORD

In het Neerjarenplan Verkeersveiligheid 1987-1991 (MPV) van de Directie Verkeersveiligheid ( D W ) staat de taakstelling voor het jaar 2000 centraal. De taakstelling betekent een streven naar 25% Binder slachtoffers in 2000. Om deze taakstelling te kunnen bereiken is een aantal speerpunten ontwikkeld voor het toekoastig beleid. Vanuit de infrastructurele hoek is de NPV-speerpunt 'gevaarlijke situaties' ont-wikkeld. Onder 'gevaarlijke situaties' valt onder andere het project Probleemsituaties 80 ka/u-wegen, waarvan in deze nota over de Ie fase wordt gerapporteerd. In vervolgfasen van dit project worden ook rela-ties gelegd «et de MPV-speerpunt 'Maxiaua-snelheid' (op 80 ka/u-wegen) vanuit de gedragswetenschappelijke hoek. In de Onderzoeksbegeleidings-groep Probleeasituaties 80 ka/u-wegen (OBG 80 ka/u-wegen) zijn verte-genwoordigd de Directie Verkeersveiligheid ( D W ) : Hoofdafdeling Wegen en Verkeer (HWV) en Hoofdafdeling Verkeersdeelneaers en Voertuigen

( H W ) , Dienst Verkeerskunde (DVK), Landinrichtingsdienst (LD), Insti-tuut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (ICW) en verder zijn er contacten aet de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveilig-heid (SW0V) in verband aet het SWOV-project: Kencijfers en aet de

Echte Nederlandse Fietsersbond (ENFB) aet betrekking tot de Veiligheid van fietsers op Plattelandswegen.

In de toekomst zal de kennis uit het project Probleeasituaties 80 ka/u-wegen waarschijnlijk een bijdrage kunnen leveren aan het pro-ject 'Verkeersbeheersing Buitengebied' van het Centrua voor regelge-ving en onderzoek in de grond-, water- en wegenbouw en de verkeers-techniek' (CROW; vroeger SVT).

ir. J.W.D. Catshoek,

(4)
(5)

I N H O U D b i z . VOORWOORD 1 . INLEIDING 2. PROBLEEMSTELLING 3. ONDERZOEKSOPZET 3.1. Ongevalsgegevens 3.2. Indeling wegcategorieën 3.3. Gebiedsindelingen 3.4. Perioden

3.5. Indicatoren van onveiligheid 3.5.1. Absolute aantallen

3.5.2. Onveiligheid naar weglengte

3.5.3. Onveiligheid naar verkeersprestatie 3.6. Ongevalskenaerken

3.6.1. Toedracht 3.6.2. Omstandigheden

4. OMVANG EN SPREIDING VAN DE VERKEERSONVEILIGHEID 4.1. Algeaeen

4.2. Nederland

4.3. Provincies (bijlage 5)

4.4. Landbouwgebieden (bijlage 6)

4.5. Geaeenten naar urbanisatiegraad (bijlage 7) 5. ONGEVALSKENMERKEN

5.1. Algeaeen

5.2. Ongevalstoedracht

5.2.1. Ongevalsaanoeuvres (bijlage 8) 5.2.2. Betrokken voertuigen (bijlage 9) 5.3. Ongeva1soas tandigheden

5.3.1. Maand (bijlage 10) 5.3.2. Dagsoort (bijlage 11) 5.3.3. Uur (bijlage 12)

5.3.4. Maxiaua snelheid (bijlage»13)

1 3 3 3 4 4 6 6 6 7 7 8 8 8 9 9 9 12 16 19 19 19 19 19 21 22 22 24 26 26

(6)

biz.

5.3.5. Wegsituatie (bijlage 14) 29 5.3.6. Bijzonderheid van plaats (bijlage 15) 29

5.3.7. Wegverharding (bijlage 16) 30 5.3.8. Toestand wegdek (bijlage 17) 30 5.3.9. Weersgesteldheid (bijlage 18) 30 5.3.10. Lichtgesteldheid (bijlage 19) 31 6. CONCLUSIES 31 7. AANBEVELINGEN 35 8. BEGRIPPENLIJST 35 LITERATUUR 36 BIJLAGEN 37

(7)

1. INLEIDING

In het beleidsplan van de Hoofdafdeling Wegen en Verkeer van de Directie Verkeersveiligheid ( D W ) worden de 80km/u-wegen buiten de bebouwde ko» als aandachtsgebied genoemd. Daarbij worden probleem-situaties centraal gesteld. Hieronder worden verstaan: veel voorko-mende typen van verkeersongevallen in combinatie met de verkeers- en wegkenaerken. Wanneer de probleemsituaties bekend zijn, kan een pakket van maatregelen samengesteld worden ter vergroting van de verkeers-veiligheid. In de praktijk zullen de maatregelen getoetst worden op hun effectiviteit, zodat na een evaluatie van de resultaten, aanbeve-lingen kunnen worden gedaan en aan de hand daarvan richtlijnen opge-steld. De toepassing door wegbeheerders zal vervolgens gestimuleerd •oeten worden. In dit hele proces zijn de volgende vijf fasen te

onderscheiden (zie figuur 1.1).

I Inventarisatie —• II Analyse -* III Maatregelen — » IV Toetsing Kennisoverdracht

Fig. 1.1. Fasering van het onderzoek 80 km/u-wegen

Fase I : Inventarisatie tot op gemeenteniveau.

Aan de hand van CBS-gegevens van alle geregistreerde letselonge-vallen wordt de actuele verkeersveiligheidssituatie op de 80km/u-wegen en eventuele trends daarin beschreven. De analyse van gegevens over ongevalstypen en kenmerken van tijd en plaats, welke hierna uitvoeri-ger wordt besproken, moet leiden tot conclusies over ongevalskenmerken respectievelijk weg- en verkeerskenmerken alsmede enige aanwijzingen over combinaties hiervan, welke mogelijk probleemsituaties vormen. In veel gevallen zal dit voldoende zijn voor een selectie van enkele

(8)

combinaties van kennerken zullen in deze fase worden beschouwd; in enkele gevallen kan dit doelmatiger in fase II gebeuren aan de hand van gegevens op wegvakniveau. Deze nota is een verslag van de eerste fase.

Fase 11 : Analyse steekproefgegevens op wegvakniveau.

Voor de in fase I geselecteerde categorieën van ongevals- respec-tievelijk weg- en verkeerskenmerken wordt op wegvakniveau nagegaan of en in hoeverre de ongevalskenmerken in verband staan net de weg- en

verkeerskenmerken. Hiertoe zijn gegevens nodig over wegvakken en krui-singen van 80km/u-wegen, ten aanzien van vormgeving, verkeersintensi-teit en verkeersongevallen. De bedoeling is dat via een beperkt aantal probleemsituaties een groot deel van de ongevallen kan worden bestre-ken. Ook horen in deze fase hypothesen thuis over de te nemen maatre-gelen.

Fase III: Ontwikkeling van naatregelen op locatieniveau.

Voor de probleemsituaties in fase II worden met medewerking van ontwerpers van wegvoorzieningen en eventueel verkeersgedragsdeskun-digen maatregelen voorgesteld.

Tevens wordt de mogelijkheid opengelaten, enkele deelproblemen op te lossen (in combinatie) net gericht verkeerstoezicht, voorlichting, enz.

Fase IV: Toetsing van de maatregelen op locatieniveau.

De in fase III ontwikkelde maatregelen worden getoetst op hun doelmatigheid. Voor fase IV is de medewerking van de wegbeheerders noodzakelijk. Wellicht is tevens een mogelijkheid, in het kader van landinrichtingsprojecten experimenten op plattelandswegen uit te voeren.

Fase V: Uitdragen van verworven kennis.

De kennis die in voorgaande fasen beschikbaar is gekomen moet uit-eindelijk bij de wegbeheerder en -ontwerper terechtkoment en toegepast worden. Dit is mogelijk door niddel van het bijstellen van richtlij-nen, publikaties en contacten net betrokkenen.

(9)

-3-2. PROBLEEMSTELLING

Zoals reeds gemeld vormen de 80 km/u-wegen bulten de bebouwde kon het onderwerp van onderzoek. Algemene doelstelling van het onderzoek Is. het aantal verkeersongevallen en- slachtoffers te verminderen.

De doelstellingen van fase I zijn als volgt geforauleerd:

1. Inventarisatie van de verkeersonveiligheid op 80 ka/u-wegen buiten de bebouwde kom en de ontwikkeling hiervan in de tijd.

2. Het aangeven van probleeasltuaties, die gekenaerkt worden door veel voorkoaende typen van ongevallen in conbinatie aet weg- en

verkeerskenmerken.

Uit deze doelstellingen kunnen de volgende concretere vragen gedestilleerd worden:

- Hoe is verkeersonveiligheid op 80 ka/u-wegen buiten de bebouwde kom ten op ziehte van andere wegen in Nederland? Is deze de afgelopen jaren relatief af- of toegenomen?

- Hoe is de verkeersonveiligheid uitgedrukt Is absolute aantallen ..»_, ongevallen en slachtoffers; hoe ten op ziehte van de betrokken

weg-lengte; hoe ten op ziehte van de betrokken hoeveelheid verkeer? -• Zijn er binnen de 80 ka/u-wegen verschillen tussen planwegen en

plattelandswegen?

- Zijn er ruimtelijke verschillen per provincie, per landbouwgebied of per urbanisatiegraad van de gemeenten?

- Welke ongevalsaanoeuvres komen vaak voor?

- Nelke voertuigen zijn veel bij ongevallen betrokken?

- Welke omstandigheden (tijd, plaats en overige) spelen een rol in de verkeersonveiligheid op 80 ka/u-wegen buiten de bebouwde kom?

3. ONDERZOEKSOPZET

3.1. Ongevalsgegevens

De gegevens van verkeersongevallen worden centraal geregistreerd door de Dienst Verkeersongevallen Registratie (VOR). Het CBS verwerkt deze gegevensbestanden jaarlijks in de Statistiek van de verkeersonge-vallen op de openbare weg. Uit onderzoek van de Stichting Wetenschap-pelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (MAAS, 1983) blijkt dat de regi-stratie van verkeersongevallen, waarbij opname in het ziekenhuis

(10)

nood-

-4-zakelijk was, weliswaar niet volledig is, doch wel op een stabiel niveau van circa 80 * ligt. Van de overige letselongevallen wordt aan-genomen dat de registratie nog dermate betrouwbaar is dat deze een redelijke afspiegeling van de totale verkeersonveiligheid biedt. De registratie van de ongevallen met uitsluitend materiele schade is waarschijnlijk vrij onbetrouwbaar, en deze wordt in de statistieken dan ook niet gepubliceerd. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt vr- . de door het CBS bewerkte bestanden van letselongevallen. Bovendien is er aangesloten bij de door het CBS gehanteerde definities (CBS.

1984-1986).

3.2. Indeling wegcategorieen

Bij de ongevallenregistratle wordt geen gebruik gemaakt van een indeling naar planstatus of wegfunctie. Wel wordt er onderscheid gemaakt naar ligging van de plaats van het letselongeval binnen of buiten de bebouwde kom en naar wegbeheerder (Rijk, provincie, gemeente en overige) van het wegvak, waarop het letselongeval plaatsvond (zie het model van het registratieformulier, bijlage 1). Daarom worden de planwegen in dit onderzoek benaderd door de wegen met een maximum toegestane snelheid van 80 km/u en lager die buiten de bebouwde kom liggen en in beheer zijn bij het rijk of de provincie. Plattelandswe-gen zijn dan de overige 80km/u-wePlattelandswe-gen buiten de bebouwde kom in beheer bij de gemeente of overige (Waterschappen, Staatsbosbeheer e.d.). Deze indeling sluit globaal aan bij de RONA-categorieen V en VI (planwegen) respectievelijk VII en VIII (plattelandswegen) (RONA, 1985). De fout die hierbij ontstaat doordat enerzijds enkele planwegen in beheer zijn bij gemeenten en anderzijds plattelandswegen bij provincies, wordt geraamd op minder dan 5% van de weglengte; exacte informatie hierover ontbreekt.

3.3. Gebiedsindelingen

In het onderzoek zijn de volgende gebieden onderscheiden: 1. Nederland

2. provincies

3. landbouwgebieden 4. gemeenten

(11)

-5-Ad 1. De Nederlandse totalen c.q. gemiddelden van de Indicatoren van onveiligheid vormen het referentiekader bij vergelijking van deelge-bieden onderling. Aan de hand van de indicatoren voor geheel Nederland kan tevens de ontwikkeling van de onveiligheid in de tijd beschreven Morden.

Ad 2. De elf provincies en de zuidelijke IJsselmeerpolders zullen voor de verschillende indicatoren met het Nederlands gemiddelde en onder-ling vergeleken worden. De Indeonder-ling in provincies is een louter

bestuurlijke en slechts Interessant in verband met het beheer van de wegen; inzicht in de samenhang met gebiedskenmerken valt er slechts in beperkte mate uit af te leiden.

Ad 3. Een qua gebiedskenmerken interessante indeling is die naar land-bouwgebieden. De landbouwgebieden zijn Ingedeeld naar bodemsoort of grondgebruiksvorm. Iedere bodemsoort en grondgebruiksvorm brengt een overwegende landbouwstructuur met zich mee, in combinatie met de ruim-telijke inrichting van het landelijk gebied. Door deze verschillen in ruimtelijke inrichting en grondgebruik verschillen de landbouwgebieden wellicht ook qua verkeersonveiligheid.

In totaal worden 6 hoofdgroepen met 14 ondergroepen onderscheiden: (zie ook bijlage 2)

1. Zeekleigebieden 1.1. Noordelijk zeekleigebied

1.2. Hollandse en IJsselmeerpolders 1.3. Zuidwestelijk zeekleigebied 2. Rivierklei- en lossgebieden 2.1. Rivierkleigebied

2.2. Lossgebied 3.1. Noordelijk weidegebied 3.2. Nestelijk weidegebied 4.1. Noordelijk zandgebied 4.2. Oostelijk zandgebied 4.3. Centraal zandgebied 4.4. Zuidelijk zandgebied 5.1. Veenkoloniën 6.1. Overig Noord-Holland 6.2. Overig Zuid-Holland

Ad 4. De gemeenten worden onderscheiden naar urbanisatiegraad volgens de CBS-typologie:

A. Plattelandsgemeenten waarin meer dan 20 % van de mannelijke

beroepsbevolking werkzaam is in de agrarische sector, onderverdeeld van Al (meer dan 50 %) tot A4 (tussen 20 en 30 X).

3. Weidestreken

4. Zandgebieden

5. Veenkoloniën 6. Tuinbouwgebieden

(12)

-6-B. Verstedelijkte plattelandsgemeenten (minder dan 20 % van de

manne-lijke beroepsbevolking in de agrarische sector) onderverdeeld naar inwonersaantal van de grootste kern.

BI: minder dan 5000 inwoners B2: tussen 5000 en 20000 inwoners

B3: specifieke forensengemeenten, tuinsteden e.d. met meer dan 30 %

allochtone woonforensen onder de mannelijke beroepsbevolking. C. Gemeenten met een stedelijk karakter.

Cl: Plattelandsstadjes, waarvan de stedelijke woonkern een sterk historisch karakter bezit en tussen de 2000 en 10000 inwoners heeft.

C2: kleine steden met 10000 tot 30000 inwoners. C3: middelgrote steden met 30000 tot 50000 inwoners. C4: middelgrote steden met 50000 tot 100000 inwoners. C5: grote steden met meer dan 100000 inwoners.

Deze indeling is gebaseerd op de volkstellingsuitkomsten van 1971 en dus enigzins gedateerd.

3.4. P e r i o d e n

Er zal gebruik gemaakt worden van 2 soorten van periodetotalen. Ten eerste de afzonderlijke jaren 1982, 1983, 1984 en 1985 en te tweede het totaal over de jaren 1982 tot en met 1985. De afzonderlijke jaartotalen zijn noodzakelijk voor een eventuele trend binnen de onderzoeksperiode, terwijl met de som over de vier jaren een meer

gedetailleerde beschrijving van de ongevalskenmerken wat betreft toe-dracht en omstandigheden mogelijk is. Het totaal van vier jaar kan

worden vergeleken met de resultaten uit het onderzoek van NIEUWENHOF (1982), waarin de periode 1977 tot en met 1980 beschreven wordt. Dit laatste wordt slechts voor Nederland als geheel gedaan.

3.5. I n d i c a t o r e n van o n v e i l i g h e i d

3.5.1. Absolute aantallen

Het CBS (1982-1985) geeft de letselongevallen als volgt weer in de Statistiek van de verkeersongevallen op de openbare weg.

(13)

-7-Verkeersongevallen Totaal w.o.

Met dodelijke Met alcohol-afloop gebruik

Slachtoffers Overleden Totaal w.o. ter

plaatse

Gewond

Totaal w.o. opgenomen

Vanuit deze tabel kunnen verschillende indicatoren van onveilig-heid saaengesteld worden:

1. Het aantal letselongevallen: een verkeersongeval is een gebeurtenis op de openbare weg, die verband houdt wet het verkeer, waarbij ten •inste een rijdend voertuig is betrokken en ten gevolge waarvan een of «eerdere weggebruikers zijn overleden en/of gewond.

2. Het aantal overledenen: hiertoe worden gerekend de slachtoffers die ter plaatse zijn gedood, evenals die welke tot en «et 30 dagen na het ongeval als gevolg van het bekoaen letsel elders zijn overle-den. Het aantal doden wordt door deze definitie «et 3 % onderschat (MAAS. 1983).

3. Het aantal gewonden: slachtoffers die niet-dodelijk, ernstig of licht letsel opliepen.

4. Het aantal slachtoffers: doden en gewonden.

5. De ernst van het ongeval, zijnde het percentage doden ten opzichte van het totaal van de slachtoffers.

3.5.2. Onveiligheid naar weglengte

Het aantal letselongevallen, doden of gewonden per eenheid van weglengte (lOOka). De weglengten van de 80 ka/u-wegen buiten de bebouwde koa verschillen in 1983 en 1985 voor heel Nederland weinig, slechts een stijging van 0,5 X. De verschillen per provincie zijn echter groter tussen beide jaren, in Zuid-Holland een stijging van 3,8% en in Limburg een daling van 3,4%. Daaroa is in dit onderzoek voor de berekening van de onveiligheid naar weglengte voor de jaren 1982 en 1983 uitgegaan van de weglengten op 1-1-1983 en voor de jaren 1984 en 1985 van de weglengten op 1-1-1985 volgens de CBS Statistiek van de wegen (CBS, 1984 resp. 1986).

3.5.3. Onveiligheid naar verkeersprestatie

Het aantal slachtoffers, doden of letselongevallen per eenheid van verkeersprestatie. De verkeersprestatie is het totaal van afgelegde voertuigkiloaeters per tijdseenheid op het wegennet in een bepaald gebied. Voor de berekening van de verkeersprestatie zijn de weglengte

(14)

-8-en de verkeersint-8-ensiteit per wegtype noodzakelijk. Per gebied wordt een schatting gemaakt van de verkeersintensiteit per wegtype, waarna de weglengte hieraee vermenigvuldigd wordt. Door optelling van de verkeersprestaties van de verschillende wegtypen wordt vervolgens de totale verkeersprestatie per gebied verkregen. De eenheid van

verkeersprestatie is 1 miljard motorvoertuigkilometer. De benodigde gegevens hiervoor zijn afkomstig van het CBS(1987).

3.6. Ongevalskenmerken

3.6.1. Toedracht

De toedracht kan beschreven worden met behulp van de CBS-indeling van ongevalsmanoeuvres en van de betrokken voertuigen. De indeling van de manoeuvres luidt als volgt (zie ook bijlage 3):

Hoofdgroep Nummer Groep

zelfde weg 1 zelfde weg, zelfde richting

2 zelfde weg, tegengestelde richting kruisend/afslaand 3 zelfde weg, zelfde richting met afslaan

4 zelfde weg, tegengestelde richting met afslaan 5 kruisend zonder afslaan

6 kruisend met afslaan voetganger 8 botsing met voetganger

enkelvoudig 7 botsing met geparkeerd voertuig 9 botsing met voorwerp of dier 10 van de weg geraakt

De indeling van de betrokken voertuigen luidt: Personenauto's, Vrachtvoertuigen, Autobussen. Motortweewieler, Railvoertuigen, Brom-en snorfiets, Fiets, Landbouwvoertuig, overig. Behalve voertuigBrom-en kan ook nog de voetganger bij de botsing betrokken zijn.

3.6.2. Omstandigheden

Als kenmerken van tijd kunnen worden aangemerkt: - maand : de twaalf maanden van het jaar

- dag : de zeven dagsoorten van de week - uur : de vierentwintig uren van het etmaal

Als kenmerken van plaats en overige omstandigheden: - max. snelheid : minder dan 50, 50, 60/70, 80 km/u

(15)

9

-- wegsituatie

- bijz. plaats

: rechte weg, kruising, T-kruising, verkeersplein, bocht, overig

: op/nabij v.o.p., op/nabij andere oversteekplaats, brug, tunnel/viaduct, overweg, in/uitrit, bus- of tramhalte, parkeerplaats, tankstation, andere, onbekend

: klinkers, bitumen, beton, keien, grind, tegels, hout, ander, onbekend

- toestand wegdek : droog, nat, besneeuwd, besmeurd, overige, onbekend

- weersgesteldheid : droog, regen, «ist, sneeuw/hagel, harde windsto-ten, combinatie, overig, onbekend

- lichtgestelheid : daglicht, schemer, duisternis, onbekend - wegverharding

4. OMVANG EN SPREIDING VAN DE VERKEERSONVEILIGHEID

4.1. Algemeen

In dit hoofdstuk komt de omvang en de regionale verscheidenheid van de verkeersonveiligheid op de verschillende gebiedsniveau's aan de orde alsmede de ontwikkeling in de tijd. De verkeersonveiligheid wordt uitgedrukt in aantallen ongevallen, doden en gewonden, zowel absoluut als naar weglengte en verkeersprestatie.

"Planwegen" zijn de wegen buiten de bebouwde kom onder beheer bij rijk of provincie met een maximum snelheid van 80 km/u of lager.

"Plattelandswegen" zijn de wegen buiten de bebouwde kom onder beheer bij de gemeenten of overigen en waar de maximum toegelaten snelheid niet hoger is dan 80km/u. "Overige wegen" zijn de wegen buiten de bebouwde kom met een maximum toegelaten snelheid hoger dan 60 km/u.

Allereerst wordt geheel Nederland besproken en vervolgens de pro-vincies, de landbouwgebieden en de gemeenten naar urbanisatiegraad.

4.2. Nederland

Tussen de verkeersveiligheid binnen en buiten de bebouwde kom bestaan, zoals tabel 1 toont, grote verschillen. Buiten de bebouwde kom vinden slechts 28 X van de ongevallen plaats, maar daarbij vallen 61,5% van de doden.

(16)

1 0 -co »J *-> z o H m eo a> i H I C J oo CU •rt t i O ex » ü to CU 2 a eo c • o •<-t a> x : to 0) > c o 09 0) 0) X, u CU > 0) •o c (0 > ca u cu U c u 0J J * V ~* V Je; c u X I eo - H to eo *-> o H O X. cu X> • H x> eo o « c-CM «M » 1 t> - H O eo X. eo cu +-» JO o s H X> to Ci CO a> > A O » O e eo eo ~* vr a . eo o CM o 0 0 i - l CO c~ eo eo CT> o o i-l o io IO i - l CO O) O i H CO o o CO 00 i-l CO o CM 0> io co a> co eo co oo I H co in CM o eo CO CM Vf CM t-CM CM CO c~ O) CO m co t » I l CD o o o io m io » H CD io co co 0> CD O co CM CD t -CM ri O» l - l oo CM CD CO O i l CO ' S CD O O T f 1-1 CM eo CO 00 I H »H t ~ I-l «H o o CM eo o o> oo CM co m CM t - io CM io CM CM co co CO O) CO CD co CD IO CO « —\ cu 4-> 4-> CO .—1 a. o 0 0 \c CO ^" ^ CO CM CO CO I - l c-• co * CO I - l <* o r-I H I - l « CD CM 0 0 » t -io CO I O O t -CM t CO I H 00 t -IO *-*. CO X) eo *" c (V <-t I - l to > cu to c o «-H V •*-> 09 CU •—I ^ • ^ • J z e CO > # * • « * # * M ^ a o o f—i «M CO CU 1 - > 1 H •—1 CU •o o •o 4 - 1 CU E o * *-*. M •~4 o u X> CU to 1—1 o x: o o ^ H o 4-> CU E «-^ co X > ca *-* c CU " O o •o ^^ J z e CO > 4 « •**" ^ • ^ « "-" •—1 U CU > o CU co + J CO eo i - t a b CU 4-> o 3 ^ • ^ ca X > co ^^ c CU •o c o 2 CU to ^*. z c CO > # 1 > — " ^ • " S # -J = c CU J Ä CU N e i - i -e CU to a o o . 2 09 CH CU < M O 4-> x: o CO f—1 M O o t H •^ c CU •o o •o ^^ 4-> CA e e* CU

(17)

-11-Dit koat uiteraard ook tot uitdrukking in de ernst van de ongeval-len, hieronder wordt verstaan: het aantal doden per honderd slachtof-fers (doden + gewonden). Oe ernst buiten de bebouwde kom Is gemiddeld circa 3,5 keer zo groot als de ernst binnen de bebouwde ko«.

De 80ka/u-wegen voraen «et 25 * van de ongevallen en 53 % van de doden een belangrijke categorie.

Alcoholgebruik wordt buiten de bebouwde ko» 1,5 keer zo vaak

geconstateerd als binnen de bebouwde ko«. Oe plattelandswegen geven op dit punt het ongunstigste beeld.

In tabel 2 is de verkeersonveiligheid gerelateerd aan de weglengte en de verkeersprestatie.

Tabel 2. Verkeersonveiligheid naar weglengte en verkeersprestatie per wegcategorie buiten de bebouwde koa, 1982-1985.

Plattelandswegen Weglengte (ka) 39 008 Letselongevallen/100 ka.jr 15,0 Doden/100 ka.jr 1,1 Gewonden/100 ka.jr 17,9 Planwegen 9 085 55.1 4.8 69.5 Overige 2 322 257.2 23,7 353,6 Totaal 50 415 24.5 2.0 30.5 578.3 42.0 689.5 276.9 24.2 349.3 82,6 6,0 89,8 242,1 19.6 300,7 Verkeersprestatie 10,136 18,070 22,848 51.054 (10**9 avt.ka/jr) Letselongevallen/10**9 avt.ka Doden/10**9 avt.ka Gewonden/10**9 avt.ka

Uitgedrukt in onveiligheid naar weglengte steken de plattelands-wegen gunstig af bij de planplattelands-wegen en de overige plattelands-wegen (boven 80 ka/u). Dit is ten dele te verklaren uit de grote lengteverschillen tussen de diverse wegennetten.

Uitgedrukt in onveiligheid naar verkeersprestatie draalt het beeld evenwel volledig oa, uiteraard veroorzaakt door de relatief hoge

intensiteiten op de overige wegen ten op ziehte van de lagere wegcate-gorieën. De kleinste kans op een ongeval ligt nu op de overige wegen, op de plan- respectievelijk de plattelandswegen zijn de kansen op een ongeval respectievelijk 3.5 en 7 keer zo fcroot, de verhoudingen voor

(18)

-12-het aantal doden per miljard motorvoertuigkilometer zijn respectieve-lijk 4 en 7. Hierbij noet worden aangetekend dat het de verkeerspres-tatie van motorvoertuigen betreft; door het ontbreken van de hoeveel-heid langzaam verkeer is op beide wegcategorieën deze ongevalskans overschat. In welke mate dit het geval is valt moeilijk te zeggen.

In figuur 4.1. is de ontwikkeling van de verkeersonveiligheid van 1977 tot 1985 weergegeven (zie ook bijlage 4 ) . Hieruit blijkt dat op alle wegcategorieën de verschillende indicatoren en de ernst afnemen. Op de planwegen gaat een en ander sneller dan op de plattelandswegen. Na een sterke daling van de ernst op de planwegen, blijft deze vanaf 1979 hangen tussen 80 en 85* van het niveau in 1977. Op de

platte-landswegen is de afname veel geleidelijker. De overige wegen buiten de bebouwde kom vertonen een grillig beeld bij de doden en dus ook bij de ernst. Het aantal ongevallen is op de planwegen en op de plattelands-wegen respectievelijk met circa 4,5 en 2,5% per jaar afgenomen, gere-kend over 1977-1985. Bij het aantal doden bedragen de gemiddelde dalingspercentages respectievelijk 8% en 6% per jaar en de ernst daalt gemiddeld per jaar voor beide wegcategorieen ongeveer 3%. De daling van wegen binnen de bebouwde kom ligt tussen die van de planwegen en de plattelandswegen.

In het vervolg van dit verslag zal alleen de verkeersveiligheid buiten de bebouwde kom worden behandeld.

4.3. P r o v i n c i e s ( b i j l a g e 5 )

Omdat de provincies qua weglengte en verkeersprestatie nogal uit-eenlopen, worden regionale verschillen hier behandeld aan de hand van de onveiligheid naar weglengte en naar verkeersprestatie.

Ten aanzien van de ongevallen per weglengte (fig 4.2.) geldt voor alle provincies hetzelfde als voor Nederland: op planwegen meer onge-vallen per weglengte dan op plattelandswegen. In Overijssel betreft dit een factor 7 en in Drente 1,5. Globaal kan worden gesteld dat het aantal ongevallen per weglengte op plattelandswegen toeneemt met de verstedelijking van de provincie; Randstad: hoog. Noorden en Zeeland: laag. Drente en Zuid-Holland zijn de enige provincies, waar op de

plattelandswegen het aantal ongevallen per weglengte ieder jaar daalt, terwijl de verkeersintensiteiten slechts weinig veranderen. In andere provincies is de daling minder gelijkmatig.

(19)

110 g loo îiï f». 2 90 80 o K

1 , 0

60 " 1 3 - o — o Auto(snel)wegen bubeko o — » Planwegen bubeko A—>A Planelandswegen A — A Bibeko 1 0 0 * 90 ! » a c 70 •> T3 X | 60 50 40 110 77 78 79 '80 *81 '82 *83 *84 «o F i g . 4 . 1 . Ontwikkeling van de v e r k e e r s o n v e i l i g h e i d per w e g c a t e g o r i e .

(20)

1 4 -140 120 100 80

8

c

I

Ol

I 60

O [ j Planelandswegen Kg Planwegen 40 20

û

i

ü

i

!

ü

!

iH

Gr. Fr. Dr. Ov. Gld. Utr. N-H. Z-H. Z l d N-Br. Lb. Zijp. NED

Fig. 4.2. Ongevallen naar weglengte per provincie en wegcategorie 1982-1985

(21)

1 5 -1000 800 600 o "c c O 400 200 fc J j Plattelandsweger

D

Gr. Dr. Ov. GW. Utr. N H. 2 H. Z t d N-Br. t b . Zijp. NED

Fig. 4.3. Ongevallen naar verkeersprestatle van motorvoertuigen per provincie en wegcategorie, 1982-1985 10

r-Ie

8

h

a

2

-1 -1

! ! Q Plattelandswegen S Planwegen

Si

I

J

1

1

1

I

1

I

Gr. Fr. Dr. Ov. Gld. Utr. N-H. Z-H. Z l d N-Br. Lb. Zijp. NED

Fig. 4.4. Ernst (doden per 100 slachtoffers) per provincie en wegcate-gorie. 1982-1985

(22)

-16-Op planwegen is er een constante daling in Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant. In Limburg stijgt het aantal ongevallen per weglengte op planwegen ieder jaar, dit geldt echter niet voor het aantal doden per weglengte, zodat de ernst in Limburg is gedaald.

Naar de ongevallen per verkeersprestatie vertonen Overijssel en Zeeland de geringste verschillen tussen beide wegcategorieen (zie figuur 4.3.). Alleen in de zuidelijke IJsselmeerpolders zijn er »eer ongevallen per verkeersprestatie op planwegen dan op plattelandswegen. De randstedelijke provincies en Gelderland zijn duidelijk onveiliger naar ongevallen per verkeersprestatie dan gemiddeld voor geheel Nederland. Op de planwegen zijn de verschillen per provincie geringer, doch Noord-Brabant, Overijssel, Utrecht en Limburg liggen hier duide-lijk boven het gemiddelde van Nederland. Bij Zuid-Holland valt op de plattelandswegen op, dat hoewel de ongevallen per verkeersprestatie duidelijk boven het landelijk gemiddelde liggen, het aantal doden per verkeersprestatie er net onder ligt, dit komt tot uitdrukking in een relatief lage ernst In Zuid-Holland.

De ernst is op beide wegcategorieen in de drie noordelijke provin-cies het hoogst van Nederland, zie fig. 4.4. In de vier noordelijke provincies worden op plattelandswegen tevens de hoogste percentages alcoholgebruik aangetroffen; op de planwegen geldt dit voor Zeeland en Overijssel. Zeeland is de enige provincie waar het alcoholpercentage op de planwegen hoger ligt dan op de plattelandswegen.

4.4. Landbouwgebieden (bijlage 6)

Voor de landbouwgebieden (zie indeling bijlage 2) kon de onveilig-heid alleen per weglengte worden berekend en wel voor alle 80km/u-wegen samen. Hier wordt het beeld dat bij de provincies al werd

genoemd nog duidelijker. De verstedelijkte gebieden hebben een rela-tief groter aantal ongevallen per weglengte, de noordelijke landsdelen relatief weinig, zie fig. 4.5.

De noordelijke landbouwgebieden hebben de hoogste ernst, bij een relatief gering aantal ongevallen en doden (vgl. provincies).De ernst ligt in de verstedelijkte landbouwgebieden (1.2., 3.2., 4.3., 6.1. en 6.2.) onder het landelijk gemiddelde, dit geldt voor de planwegen en gedeeltelijk ook voor de plattelandswegen (fig. 4.6).

(23)

1 7 -100 80 E 60 je ww

8

I

c O 40 20

m

1.1 12 1 3 2.1 22 3.1 3.2 4.1 42 4.3 4.4 5.1 6.1 62

n

n

Landbouwgebieden

NED

Fig. 4.5. Ongevallen naar weglengte per landbouwgebied voor beide weg-categorieën saaen, 1982-1985 (gebiedsindeling zie bijlage 2)

10 8

e

8

! 4 o 2 -[ J Plattelandswegen Planwegen

I

1

1

Kül.

I

1

j

S r^

1.1 \2 1.3 2.1 22 3.1 32 4.1 42 Landbouwgebieden 4.3 4.4 5.1 6.1 62

Fig. 4.6. Ernst (doden per 100 slachtoffers) per landbouwgebied en wegcategorie, 1982-1985 (gebiedsindeling zie bijlage 2)

(24)

-18-50 r-40

I 30

S

c Ol

I 20

O 10 A,/A2 A3 A4 B, B2 B3 C, C2 C3 C4 Cg NED Urbanisatiegraad

Fig. 4.7. Ongevallen naar weglengte per urbanisatiegraad van gemeenten beide wegcategorieën samen. 1982-1985

(25)

-19-4.5. Gemeenten naar urbanisatiegraad (bijlage 7)

Evenals bij de landbouwgebieden «ras het bij de gemeenten niet •ogelijk O B de sostaatie van de weglengten voor de planwegen en

platte-lands wegen apart uit te voeren. Hierdoor was het noodzakelijk de onge-vallen en doden per weglengte voor alle 80 km/u-wegen saaen te bereke-nen (zie figuur 4.7). Er is een duidelijke toename van weinig ongeval-len per wegongeval-lengte in plattelandsgeaeenten tot veel ongevalongeval-len per weg-lengte in de grotere steden. Een afwijkend patroon vertonen de speci-fieke forensengemeenten (B3). Deze liggen echter veelal in de naaste omgeving van grote steden; dit gaat wellicht gepaard wet hogere inten-siteiten, welke een verklaring kunnen vormen voor deze hogere ongeval-lendichtheden per weglengte.

S. ONGEVALSKENMERKEN

5.1. Algemeen

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen; in 5.2. wordt de toedracht van de ongevallen beschreven, bestaande uit de ongevalsmanoeuvres en de daarbij betrokken voertuigen. In 5.3. komen de ongevalsomstandig-heden van tijd en plaats aan de orde.

De in de tekst gepresenteerde cijfers en figuren zijn gebaseerd op gegevens uit de bijlagen 8 tot en met 19 . Ook hier zullen de

plan-wegen met de plattelandsplan-wegen vergeleken worden. Bij de ongevalstoe-toedracht worden eveneens de ernst en het alcoholgebruik behandeld.

5.2. Ongevalstoedracht

5.2.1. Ongevalsmanoeuvres (bijlage 8)

Uit figuur 5.1. blijkt dat de verdeling van de ongevallen over de 10 manoeuvreboofdgroepen (zie 3.5) weinig extremen vertoont; alleen de botsingen met een object (man. 9) op plattelandswegen vormen 25 % van het totaal op deze wegen. Ook op de planwegen is deze manoeuvrehoofd-groep de grootste (18%). Een groot deel hiervan (23% resp. 16 van het totaal) is een botsing met een vast voorwerp (boom, paal, hek of huis) langs de weg.

(26)

6000 5000 4000 g, 3000 c O 2000 1000 2 0 -M Plattelandswegen Planwegen

Ik

Fig. 5 . 1 .

14 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0

, _, - „ _ _ / _^° _^

1

- * «

f

Manoeuvre

Ongevallen per nanoeuvrehoofdgroepen en wegcategorie, 1982-1985 fmanoeuvrecode zie biilaee 3)

12 «. 10 O) »*-"o € 8

S

c •o o O 2 -J_J Plattelandswegen M Planwegen !

S

L

1 3 4 6 8 F i g . 5 . 2 . 9 0 Manoeuvre

Ernst per aanoeuvrehoofdgroep en w e g c a t e g o r i e , 1982-1985 (nanoeuvrecode zie bijlage 3)

1

NED

(27)

-21-Verder zijn relatief grote aanoeuvrehoofdgroepen op beide wegcate-gorieën 'kruisend zonder afslaan' (aan.5), 'kop-staart'conflicten (•an.l), en op plattelandswegen: 'frontale' botsingen (aan.2) en een-zijdige ongevallen (aan. 0 ) .

In figuur 5.2. valt op dat de ernst (aantal doden/100 slachtof-fers) hoog is bij de botsingen aet voetgangers (aan.8), voorts dat

'frontale' conflicten (aan. 2) op planwegen 2 aaal zo ernstig aflopen als plattelandswegen.

Alcoholgebruik wordt vooral bij de enkelvoudige botsingen aet een obstakel (aan. 9) vaak geconstateerd. Dit is het geval bij een kwart van deze botsingen, twee aaal zo vaak als landelijk geaiddeld. Ook bij de overige enkelvoudige ongevallen op beide wegcategorieën speelt de alcohol een aeer dan gemiddelde rol. Bij de 'afslaande/kruisende' ongevallen wordt relatief het ainste alcoholgebruik aangetroffen.

5.2.2. Betrokken voertuigen (bijlage 9)

In deze paragraaf wordt een globale verdeling geaaakt in twee ver-keerssoorten, te weten snelverkeer (personenauto, vrachtvoertuig, bus, aotortweewieler, railvoertuig en overig aotorvoertuig) en langzaam verkeer (broafiets, snorfiets, fiets, voetganger en overig vervoermid-del).

Tabel 3. Ongevallenaandeel, ernst en alcoholgebruik per betrokken ver-keerssoort, 1982-1985. Verkeerssoort langzaam/langzaam langzaaa/snel snel/snel enkelv.snel enkelv.langzaam Nederland Ongevallenaandeel Plat.w

8,7

28,4 22,8 30,5

9,5

100,0 Planw.

9.7

23,9 37,2 23.2

6.0

100.0 Ernst Plat.w.

9.7

7,7

5,3

6,3

3.4

5.7

Planw. 10.3

8.5

5,9

9.2

2,1

6,5

Alcohol Plat.w

6.7

7.0

7.3

26.1 13.0 13.4 Planw.

4.9

5,2

8,3

22,5 12,4 10,8

(28)

-22-üit tabel 3 blijkt dat op plattelandswegen, afgezien van de enkel-voudige ongevallen net snelverkeer (ca. 30%) de botsingen tussen lang-zaam en snelverkeer de grootste groep (ca. 28%) vormen; ruim tweederde van deze botsingen vindt plaats tussen een personenauto en een (brom)-fiets. Op planwegen komen de conflicten tussen snelverkeer onderling het meest voor (37%); hiervan betreft tweederde een conflict tussen personenauto's.

Ongevallen, waarbij snelverkeer betrokken is, zijn op de planwegen ernstiger dan op de plattelandswegen. Bij enkelvoudige ongevallen met snelverkeer wordt op beide wegcategorieën twee keer zo vaak alcohol-gebruik geconstateerd als bij de enkelvoudige ongevallen met langzaam verkeer, waarbij het alcoholgebruik op het landelijk gemiddelde ligt.

5.3. Ongevalsomstandigheden

In het hiernavolgende deel worden de 'externe' omstandigheden besproken, die mede een rol zouden kunnen spelen bij het ontstaan of de toedracht van ongevallen, dit voorzover deze zijn af te leiden uit de verkeersongevallenregistratie. Het betreft drie kenmerken van tijd

(maanden, dagsoorten en uren), vijf kenmerken van plaats (maximum

snelheid, wegsituatie, bijzonderheid van plaats, wegverharding en toe-stand wegdek) en twee overige (lichtgesteldheid en weersgesteldheid).

Omdat de mate van voorkomen van elk kenmerk, en dus de expositie van het verkeer hieraan, niet of nauwelijks bekend is, kunnen geen

uitspraken worden gedaan over de kwantitatieve ongevallenverdeling per kenmerk. Daarom zal vooral in kwalitatieve zin worden nagegaan of de ongevalstoedracht (manoeuvre en betrokken voertuigen) samenhang ver-toont met elk van deze omstandigheden.

De basisgegevens gebruikt in dit gedeelte zijn opgenomen in de bijlagen 10 tot en met 19.

5.3.1. maand (bijlage 10)

Figuur 5.3 illustreert dat het verloop van de aantallen botsings-ongevallen (zelfde weg en kruisend/afslaand) min of meer een afspiege-ling vormt van het verkeersverloop over het jaar: maxima in de zomer, minima in de winter. In afwijking hiervan zijn de enkelvoudige onge-vallen in de winterperiode oververtegenwoordigd; dit effect is op de plattelandswegen sterker dan op planwegen.

(29)

-23-10001- Planwegen k — A Enkelvoudig • — • • Zelfde weg o——o Kruisend/afslaand A — A Met voetganger ^ ° v

800

600

\ . / . / \ 200 -\ . / J L J L I I I I I 1 0 0 0

800

600

(0 > /

400

o * - . /

J

-^y

200 -Plattelandswegen / »o • *

J I I L

* • « • • ^

-V

J L _L

-A-J _

J I

jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec

Fig. 5 . 3 . Ongevallenverloop over de maanden per aanoeuvresoort en

weg-categorie, 1982-1985

(30)

-24-Bij botsingen «et voetgangers is (wellicht door de geringe aantal-len) het seizoeneffect niet of nauwelijks waarneembaar.

Wat betreft de betrokken voertuigen valt op te merken dat de con-flicten tussen personenauto's onderling in de wintermaanden relatief sterker voorkomen dan de verkeersintensiteit doet verwachten; daaren-tegen vertonen de conflicten tussen langzaam en snelverkeer een duide-lijk seizoeneffect.

5.3.2. Dagsoort (bijlage 11)

Figuur 5.4 laat zien dat ook in de loop van de week het aantal

botsingsongevallen globaal het verloop van de verkeersintensiteit reflecteert: lager in de weekeinden, hoger in de tweede helft van de week. De afwijking hiervan bij de enkelvoudige ongevallen is hier zeer sterk: op zaterdag en zondag is deze manoeuvregroep zowel relatief als absoluut de grootste, 's Zondags is op plattelandswegen meer dan de

helft van de ongevallen enkelvoudig en op planwegen ca. 40 %.

2000 1500 Planwegen A ^ —A Enkelvoudig • • Zelfde weg o — o Kruisend/afslaand A A Met voetganger Plattelandswegen |iooo*v/ 500

-^^C

_1_ I _L_ I _l_ _l

Zo. Ma. Di. W o . Do. Vr. Za.

Fig. 5.4. Ongevallenverloop over de dagen per manoeuvresoort en weg-categorie, 1982-1985

(31)

-25-Op beide wegcategorieën zijn bij kruisende/afslaande Manoeuvres de botsingen tussen personenauto's en (brom-)fietsen door de week sterker vertegenwoordigd dan in het weekeinde (zie figuur 5.5.).

Ongevallen Planwegen ID O O) * • - « o m ui m a « oi M ID n e a 01 i- to CM CM CM CM CM CO CM l O O r - n n r i r i n n * 50 r - i Zo Ma Di Wo Do Vr Za 100 Ongevallen Plattelandswegen «o m CM o> m o o co f ui n « o N r- « oi o M ui <t CO CO CM CM CO CO CO * 5 0 h Betrokken voertuigen Alle Overig — overig Personenauto — overig Personenauto — (brom)fiets Personenauto — personenauto f Overig — overig Personenauto — overig Personenauto -(brom)fiets Personenauto — personenauto Manoeuvre:

Met voetganger (man.8) Zelfde weg (man 1 en 2)

Kruisend/afslaand (man 3 t/m $)

Overig (brom)fiets

ü Personenauto

Enkelvoudig (man 0,7en 9)

Zo Ma Di Wo Do Vr Za

Fig. 5.5. Verdeling van ongevallen naar toedracht per dagsoort en weg-categorie, 1982-1985

(32)

-26-5.3.3. Uur (bijlage 12)

Ook de verdeling van de aantallen ongevallen over de uren van het etmaal vertoont voor de botsingsmanoeuvres een zekere evenredigheid met de verkeersintensiteit; ochtend- en avondspitsperioden zijn duide-lijk herkenbaar (zie figuur 5.6.). Ook hier vertonen de enkelvoudige ongevallen weer de te verwachten afwijking; relatief hoge frequenties

in de nachtelijke periode, op de plattelandswegen sterker dan op de planwegen. Uit figuur 5.7. blijkt tevens dat overdag het aandeel kruisend/afslaand groter is dan 's nachts.

Van de betrokken voertuigen valt geen bijzondere relatie met het uur van de dag te constateren.

5.3.4. Maximum snelheid (bijlage 13)

De maximaal toegelaten snelheid is op alle plattelandswegen 80 km/u of lager. Op de planwegen kan deze ook hoger zijn, maar in dit

rapport worden alleen ongevallen besproken op planwegen met een maxi-mum snelheid van 80 km/u of lager. Omdat de mate van voorkomen en de expositie per limiet niet bekend is, worden hier alleen de kwalita-tieve verschillen in de ongevalstoedracht tussen de limieten bespro-ken.

Tabel 4. Procentuele ongevallenverdeling per maximum snelheid naar ongevalsmanoeuvre op beide wegcategorieen, 1982-1985

limiet (km/u) 80 60-70 50 <50 zelfde weg plat. 22.2 25,5 23,0 38.7 plan. 25,3 31,8 26,2 46.6 kruisend/afsi. plat. 33,o" 37,8 36,9 11,3 plan. 41,6 42,6 41,3 11,3 met voe plat. 4.4 3.9 6.0 6,3 'tganger plan. 3.4 3.7 3,9 6.4 enkelv. plat. plan. 40.7 29,7 32,9 21,9 34,1 28,6 43.7 35.7

Tabel 4 laat weinig verband zien tussen de snelheidslimiet en de ongevalstoedracht. Opgemerkt kan worden dat bij limieten beneden 50 km/u het aandeel 'kruisend/afslaand' relatief laag is, terwijl 'zelfde weg' en enkelvoudige ongevallen wat oververtegenwoordigd zijn.

(33)

2 7 -1000 r-800 600 > O 400 200 -Planwegen A——A Enkelvoudig • — • Zelfde weg o——o Kruisend/afslaand

A——A Met voetganger /

y

/ • \ / / \ \ 6 ^ _ / \ ». •t>< ^—^~A—/

'•-g=8~8

*A—A—A—A 1000 800 c 600 O) > ai O 400 200 -Plattelandswegen \

/ ••''t \

V

12 uur 18 24

Fig. 5.6. Ongevallenverloop over de uren per aanoeuvresoort en weg-categorie, 1982-1985

(34)

2 8 -<o E ? " % Î c — «O O» S s •o c S s (_

s

c ft* J ( GD O 2 3 * - *l ? E g ï 2 s m 1 1 1 t o o o o 3 3 = ° « « 9 1 C C C ' t » « oi c c c Ove n Pers o Pers o Pers o K.« i!::i o s 2 * «I .a-e g ove r br o per s Ol 1 1 1 o 3 3 3 i f f E Ove n Pers o Pers o Pers o ISM IH|.|H|| $ O I .S

1

- I d , 3 ft» S ft* a . 929 ( 969 ( C19 { ICI ( »66 [ W i l l I0i.ll 9081 ( E2»H £ 6 9 € l [ oi f / / O l 1 2 1/8 ( c 098 ( | 6 0 / ( f £ 0 / I ° 6921 [ »601 [ OEE ( »91 I »91 ( 9E2 I E6E ( 66» ( 18» 1 » 2 - C 2 E 2 - 2 2 2 2 - 12 1 2 - 0 2 0 2 - 6 1 61 - 8 1 81 ~ / l / I - 9 1 91 - 9 1 91 - » I »I - E l E l - 2 1 5 2 1 - 1 1 u - o i 0 1 - 6 6 - 8 8 - / / - 9 9 - 9 9 - » » - E E - 2 2 - I I - o c & ft) $ trt ft* 5 CL C «f « > g. c o / • / 169 9»/ SfrOl 82» 1 »6»l 2/02 1902 6/91 96»l 9021 /B01 E96 / 6 / 29/ /821 E/01 0 / 2 8»! 221 9E2 909 » 0 / 099 I »2 - E2 E2 - 22 2 2 - 1 2 1 2 - 0 2 0 2 - 6 1 6 1 - 8 1 8 1 - / 1 / l - 9 1 9 1 - 9 1 91 - » l »l - E l El - 2 1 21 - 11 l l - O l 0 1 - 6 6 - 8 8 - / / - 9 9 - 9 9 - » » - E E - 2 2 - 1 l - 0

Fig. 5.7. Verdeling van ongevallen naar toedracht per uur en wegcate-gorie, 1982-1985

(35)

-29-5.3.5. Wegsituatie (bijlage 14)

De wegsituaties bij de ongevallen worden ingedeeld in rechte weg; kruising; T-aansluiting; verkeersplein; bocht. Uiteraard is de verde-ling over manoeuvres afhankelijk van de wegsituatie. Zo zullen krui-sende of afslaande conflicten vooral voorkonen op kruisingen en T-aan-sluitingen en kop-staart of frontale botsingen vooral op de rechte weg.

Op beide wegcategorieen vindt ongeveer de helft van de ongevallen op rechte wegvakken plaats, de andere helft in bochten, op kruispunten of aansluitingen. Op planwegen is het aandeel van de kruispuntenonge-vallen groter dan op plattelandswegen (24% tegen 14%), maar dit kan •ede zijn veroorzaakt doordat bij de ongevallenregistratie een kruis-punt met takken van diverse niveau's wordt toegedeeld aan de tak van de hoogste wegbeheerder. Daardoor is een aantal 'gemengde' kruisingen bij de planwegen ingedeeld. Op plattelandswegen is, na de rechte weg, de bocht de belangrijkste ongevalslocatie (22% tegen 12% op planwegen) hetgeen te verwachten valt door de grotere bochtigheid van deze wegen.

Op rechte wegvakken vormen, zoals te verwachten viel, 'zelfde weg' ongevallen en enkelvoudige ongevallen samen ongeveer 3/4 van alle gevallen. Opvallender is wellicht dat op rechte wegvakken toch nog 16%

(planwegen) tot 20% (plattelandswegen) 'kruisend/afslaand' is. Dit heeft zeer waarschijnlijk te maken met de aanwezigheid van uitritten

(zie ook 5.3.6.).

Ongevallen in bochten zijn op beide wegcategorieen voor 2/3 deel enkelvoudig. Driekwart hiervan (dus de helft van alle bochtongevallen) betreft een personenauto.

5.3.6. Bijzonderheid van plaats (bijlage 15)

Een bijzonderheid van plaats kan zijn: nabijheid van een over-steekplaats, brug, tunnel of viaduct, overweg, uitrit, bushalte, par-keerplaats, tankstation en overig. Let wel: een dergelijke bijzonder-heid is niet altijd aanwezig, slechts in 12% van de ongevallen is deze vermeld. Alleen binnen deze kleinere groep van ongevallen worden heir-na enkele vergelijkingen getrokken.

(36)

-30-Uitritten worden veruit het meest genoemd als bijzonderheid: op planwegen 45%, op plattelandswegen in 65% van deze gevallen, dat wil zeggen 5% respectievelijk 8% van alle ongevallen op planwegen respec-tievelijk plattelandsswegen gebeurt bij uitritten. Uiteraard zijn dit overwegend (3/4) kruisende/afslaande conflicten, voor bijna de heft tussen een personenauto en een (brom-)fiets.

Bij bruggen en tunnels is circa de helft van de ongevallen enkel-voudig en 1/3 deel 'zelfde weg' ongevallen. Dit laatste is niet zo

vreemd, daar bruggen en tunnels, vooral op de plattelandswegen, veelal een wegversmalling vormen al of niet gecombineerd met een onoverzich-telijke voorrangsstituatie.

5.3.7. Wegverharding (bijlage 16)

Tussen de diverse soorten wegverhardingen bestaan geen belangrijke verschillen wat betreft de ongevalstoedracht. Een uitzondering hierop vormt het 'zelfde weg' conflict, dat op tegelverhardingen bijna de helft van de ongevallen uitmaakt, uiteraard nagenoeg alle tussen (brom-)fietsen onderling.

5.3.8. Toestand wegdek (bijlage 17)

Circa 70% van de ongevallen vindt plaats op een droog wegdek, de rest op een nat, besneeuwd of besmeurd wegdek. Wat betreft de manoeu-vres valt op dat bij besneeuwd of besmeurd wegdek het aandeel enkel-voudige ongevallen tweemaal het landelijk gemiddelde bedraagt.

Overigens treden geen belangrijke verschillen van de toedracht op in relatie met de toestand van het wegdek.

5.3.9. Weersgesteldheid (bijlage 18)

Ruim 80% van de ongevallen vindt plaats bij droog weer; ca. 12% bij regen. Aangezien het in Nederland gemiddeld 6% van de tijd regent mag worden geconcludeerd dat bij regenval de ongevalskans verhoogt.

De ongevalstoedracht reageert op het weer vooral in de vorm van een groter aandeel enkelvoudige ongevallen tijdens mist, sneeuw of hagel, op beide wegcategorieën. Op planwegen is tijdens mist het aan-deel 'zelfde weg' botsingen groter dan gemiddeld.

(37)

-31-5.3.10. Lichtgesteldheid (bijlage 19)

De verdeling van ongevallen over licht, schemer en duisternis is op beide wegcategorieën globaal gelijk: circa 68% bij licht, 4* bij schemer en 28% bij duisternis. De verdeling naar toedracht is tijdens schemer gelijk aan het gemiddelde, tussen daglicht en duisternis

bestaan verschillen. Bij daglicht zijn de kruisende/afslaande manoeu-vres relatief zwaar vertegenwoordigd, bij duisternis geldt dit voor de enkelvoudige ongevallen (ca. anderhalf maal het gemiddelde aandeel).

6. CONCLUSIES

Bij samenvatting van de hoofdstukken 4 en 5 kan het volgende wor-den geconcludeerd:

* Op de 80km/u-wegen buiten de bebouwde kom valt 25 % van alle letsel-ongevallen in Nederland; hierbij is 53 % van alle verkeersdoden betrokken.

* De ongevallendichtheid, zowel naar weglengte als naar verkeerspre-statie, is in de verstedelijkte gebieden (Randstad, Gelderland) hoger dan in de typisch landelijke gebieden (Noord-Nederland, Zeeland).

* De verkeersonveiligheid naar weglengte is op de planwegen circa 4 maal zo hoog als op de plattelandswegen. Betrokken op de verkeers-prestatie van motorvoertuigen is echter de verkeersonveiligheid op de plattelandswegen ongeveer twee maal zo hoog als op de planwegen en zeven maal zo hoog als op de overige wegen buiten de bebouwde kom.

* Over de periode 1977-1985 nam de verkeersonveiligheid op de 60 km/u-wegen kwantitatief af. Op plattelandskm/u-wegen bleef de daling achter bij die op planwegen; de jaarlijkse afname van de ongevallen bedroeg op planwegen respectievelijk plattelandswegen 4,5% respectievelijk 2,5%, het aantal doden nam jaarlijks af met 8% respectievelijk 6%.

(38)

-32-Tabel 5. Verdeling van letselongevallen en doden per wegcategorie naar manoeuvresoort en verkeerssoort, 1982-1985

wegcategorie Planwegen (100*) manoeuvre zelfde weg (nan 1+2) ong * 26,6 doden % 29,0 verkeer snel/snel snel/langz langz/langz ong % 16,1 3.3 7,2 doden % 24,3 3,8 0,9 kruisend/afsl (man 3+4+5+6) 40,6 30,8 snel/snel 21.3 15.2 snel/langz 18,1 15,2 langz/langz 1,2 0.4 Plattelandsw. (100%) * In tabel 5 botsing voetg (man 8) enkelvoudig (man 7+9+0) zelfde weg (man 1+2) kruisend/afsl (man 3+4+5+6) botsing voetg (man 8) enkelvoudig (man 7+9+0) 3.6 29,2 22,8 32,7 4.5 40,0 is per wegcategorie de 7,0 33,2 20,1 32,8 8.2 38,9 snel langzaam snel langzaam snel/snel snel/langz langz/langz snel/snel snel/langz langz/langz snel langzaam snel langzaam 2.3 1.3 23,2 6,0 8,8 8.1 5.9 14,0 17.4 1.3 3.0 1.5 30.5 9.5

verdeling van ongevallen

6,4 0,6 31,6 1.6 8,8 10,1 1,2 16,0 16.2 0.6 7,4 0,8 34,2 4,7 en dode naar toedracht samengevat. Hieruit komen de volgende negen

ongevals-situaties als belangrijk naar voren. Bij deze ongevals-situaties zijn in totaal op beide wegcategorieën circa 80% van de ongevallen en circa 85% van de verkeersdoden betrokken:

(39)

-33-.Op planwegen:

- Enkelvoudige ongevallen «et snelverkeer (23,2% ongevallen, 31,6% doden)

Dit zijn voor circa 2/3 deel botsingen «et een boom, paal, hek of

huis, overigens vooral eenzijdige ongevallen. Het snelverkeer bij deze enkelvoudige ongevallen betreft vooral (84%) personenauto's. De ongevallen vinden voor ruin de helft plaats op rechte wegvakken,

voor bijna 1/3 deel in bochten.

- Kruisende/afslaande conflicten tussen snelverkeer (21,3% ongevallen, 15,2% doden)

Dit betreft voor 2/3 deel kruisende bewegingen, al of niet «et een afslaande beweging (aan 5 of 6 ) . Eveneens is ca 2/3 deel een

con-flict tussen personenauto's onderling. Circa 90% van deze ongevallen ontstaat (uiteraard) ter plaatse van kruisingen of T-aansluitingen.

- Kruisende/afslaande conflicten tussen snel- en langzaaa verkeer (18,1% ongevallen, 15,2% doden)

Dit zijn voor ruia de helft kruisende bewegingen (aan 5 of 6) en voor bijna de helft conflicten op dezelfde weg aet afslaan (aan 3 of 4). Van het totaal betreft 85% conflicten tussen personenauto's en (broa-)fietsen. Circa 3/4 deel ontstaat op kruisingen en aanslui-tingen, de rest op rechte wegvakken. Op rechte wegvakken zijn

uit-ritten en oversteekplaatsen relatief vaak genoeade ongevalslocaties.

- Conflicten op dezelfde weg tussen snelverkeer (16,1% ongevallen, 24,3% doden)

Dit zijn voor circa 60% 'kop-staart'-conflicten, voor de rest 'frontale' conflicten. Bij 2/3 deel van het totaal zijn personen-auto's onderling in conflict. Van de totale groep ongevallen vindt 60% op rechte wegvakken plaats.

Op plattelandswegen:

- Enkelvoudige ongevallen aet snelverkeer (30,5% ongevallen, 34,2% doden)

Hiervan is 3/4 deel een botsing aet een vast voorwerp, de rest

(40)

-34-van de ongevallen een personenauto. De helft -34-van deze personenauto-ongevallen vindt plaats op rechte wegvakken, de rest overwegend In bochten.

Kruisende/afslaande conflicten tussen snelverkeer (14,0* ongevallen, 16,0% doden)

Ongeveer de helft hiervan is een recht kruisende beweging (man 5), circa 1/4 deel is kruisend met afslaan (man 6). Bij nagenoeg alle

(95*) conflicten is minstens een personenauto betrokken, circa 60* is een conflict tussen personenauto's onderling. Ook hier is de locatie voor 3/4 deel een kruising of T-aansluiting.

Kruisende/afslaande conflicten tussen snel- en langzaam verkeer (17,4* ongevallen, 16,2* doden)

Dit betreft voor 60* recht kruisende bewegingen met of zonder afslaan (man 5 of 6). Circa 82* van het totaal is een conflict tus-sen een personenauto en een bromfiets. In 2/3 deel van de gevallen is de locatie een kruising of T-aansluiting, in 1/3 deel ligt deze op een recht wegvak. Op rechte wegvakken spelen uitritten, nog meer dan op planwegen. een belangrijke rol.

Conflicten op dezelfde weg tussen snelverkeer (8,8* ongevallen, 8,8* doden)

Hier is 2/3 deel een 'frontaal' conflict, de rest een 'kop-staart'-conflict. Bij 94* is minstens een personenauto betrokken, terwijl 60* een botsing tussen personenauto's onderling betreft. Ruim de helft vindt op een recht wegvak plaats, circa 35* in een bocht.

Conflicten op dezelfde weg tussen snel- en langzaam verkeer (8,1* ongevallen, 10,1* doden)

Hier is bij alle ongevallen minstens een (brora-)fiets betrokken. Van het totaal is 3/4 deel een botsing tussen een personenauto en een

(brom-)fiets. Tussen snelverkeer en bromfietsen overheerst het 'frontale' conflict, tussen snelverkeer en fietsen overheerst het 'kop-staart'-conflict, beide met inbegrip van flankbotsingen.

(41)

-35-7. AANBEVELINGEN

De in hoofdstuk 6 vermelde negen ongevalscategorieën zijn alleen geselecteerd op grond van een kwantitatief criteriua (het aandeel ongevallen resp. doden). Ze zijn nog zeer divers wat betreft kwalita-tieve ongevalskenmerken. Verschillen tussen planwegen en plattelands-wegen koaen op dit aggregatieniveau slechts in beperkte «ate naar

voren.

In de volgende fase zal «eer in detail moeten worden geselecteerd op kwalitatieve criteria. Voor het zodanig opsporen van probleemsitua-ties dat daarvoor gerichte maatregelen kunnen worden ontworpen is een analyse nodig op het niveau van het feitelijke verkeersproces, dat wil zeggen op de schaal van wegvakken (of routes) en kruispunten.

Langs statistische weg moet worden vastgesteld of en in hoeverre wegkenmerken en verkeersintensiteiten een rol spelen bij de verkeers-ongevallen. Daarbij zullen binnen elke van de negen categorieën ook kleinere groepen van specifieke ongevalssituaties moeten worden beke-ken; tevens kunnen dan meer in detail de diverse wegcategorieën worden vergeleken voorzover deze zich kenmerken door verschillende verkeers-processen (bijv. naar de mate van scheiding resp. menging van

ver-keerssoorten of naar de verdeling van rijsnelheden).

Een uitgewerkt voorstel voor de volgende fase van het onderzoek valt buiten het bestek van dit rapport en wordt los hiervan opgesteld.

8. BEGRIPPENLIJST

Lijst van begrippen voorzover niet voorkomend in de CBS-Statistiek van de verkeersongevallen op de openbare weg (CBS, 1984-1986).

Eenzijdig ongeval: enkelvoudig ongeval, waarbij geen botsing met een andere weggebruiker of met een voorwerp plaatsvond (CBS-manoeuvre-hoofdgroep 0).

Enkelvoudig ongeval: ongeval, waarbij slechts één rijdend voertuig is betrokken (CBS-manoeuvrehoofdgroepen 7, 9 en 0 ) .

Ernst: aantal doden per 100 slachtoffers.

Landbouwgebied: gebiedsindeling van Nederland naar bodemsoort en grondgebruik (zie bijlage 2).

Landinrichtingsproject: het projectsgewijze inrichten van het lande-lijk gebied overeenkomstig de functies van dat gebied, zoals aange-geven in de ruimtelijke ordening.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Acquisition. Viewpoints on English as a second language. On Acquisition Orders. Second Language Development: Trends and Issues. New York: Oxford University Press. Understanding

All synthesized target compounds showed higher redox potentials than ferrocene and ferrocene carboxaldehyde (FcA), while a comparison of the nine compounds showed

because, although it does not deal directly with the Berlin Wall, it certainly gives insight into the factors which may have contributed to its building, which is the main focus

Die senior skaal (intermediate) meet die volgende afdelings, elk in n aparte toets: Dicrelcwo, plante- lewe, natuurkundigc kennis, aardstudie, studio oor die

all ontological relations with that which is other are relations of comprehension, which inevitably form totalities (Levinas 1969: 43, Bernasconi &amp; Critchley 2002: 12),

A LIB recycling facility using citric acid as leaching reagent and four selective precipitation steps for the recovery of manganese oxide, nickel hydroxide, cobalt oxalate

Chemical evaluation of white wine produced by using glucose oxidase showed a reduction of up to 40% in the potential alcohol yield that could be obtained Pickering et al.,