• No results found

Investeringen in meerjarige plantopstanden : een rekenmodel voor het fruitteeltbedrijf

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Investeringen in meerjarige plantopstanden : een rekenmodel voor het fruitteeltbedrijf"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. Goedegebure Publ. No. 4 . 1 1 0

N. de Groot

INVESTERINGEN IN MEERJARIGE PLANTOPSTANDEN

EEN REKENMODEL VOOR HET FRUITTEELTBEDRIJF

Juli 1984

^ * OEN HAAG ^ S|G N. L a b - L>. V I Û 3

E l S EX.NO;/\

» BIBLIOTHEEK

#

MLV t ^ ^ 3 ^ 1 6 2

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h Instituut

Afdeling Tuinbouw

1WOÖO

(2)

REFERAAT

INVESTERINGEN IN MEERJARIGE PLANTOPSTANDEN, een rekenmodel voor het fruitteeltbedrijf Goedegebure, J. en N. de Groot

Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut, 1984 39 p.

Deze publikatie behandelt een door het LEI ontwikkeld reken-model waarmee investeringen in meerjarige plantopstanden op een aantal bedrijfseconomische aspecten kunnen worden beoordeeld. Het model berekent met behulp van de contante-waardemethode de winstgevendheid van elk investeringsalternatief. Ook wordt be-rekend hoe financiering en liquiditeit verlopen zodat een zo com-pleet mogelijk beeld wordt geschetst van de investering en haar invloed op het bedrijfsgebeuren. Op basis van de berekende kenge-tallen kan een selectie worden gemaakt en wordt tevens berekend wanneer de huidige beplanting vervangen moet worden.

Fruitteelt/Investeringen/Model/Beplantingen

Overname van de inhoud toegestaan, mits met duidelijke bronver-melding.

(3)

Inhoud

Biz. WOORD VOORAF 5 SAMENVATTING 7 1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 9 1.1 Inleiding 9 1.2 Probleemstelling 9

2. EEN REKENMODEL VOOR INVESTERINGEN IN MEERJARIGE

PLANTOPSTANDEN 11 2.1 Investeringsbeoordeling met behulp van de

netto-contante waarde-methode 11 2.2 Elementen voor het rekenmodel 13

2.2.1 Financiering en liquiditeit 14 2.2.2 Vervanging van beplantingen 15

2.3 Opzet van het rekenmodel 16 3. TOEPASSING VAN HET REKENMODEL: EEN VOORBEELD 19

3.1 Uitgangssituatie 19 3.2 Invoergegevens appel- en perebeplanting 19

3.3 Kengetallen ter beoordeling van

investerings-alternatieven 21 3.4 De investeringsafweging 22

3.5 Een gevoeligheidsanalyse 26 3.5.1 Invloed van de rentevoet 26

3.5.2 Invloed van prijs- en

produktieverande-ringen 27 4. SLOTBESCHOUWING 29 BIJLAGEN:

I Specificatie directe kosten huidige beplanting 31

II Gegevens en uitkomsten appelbeplanting 32 III Gegevens en uitkomsten perebeplanting 35

IV Nominale vs reële rentevoet 39 V Afleiding annuïteitsvariant ncw-methode 39

(4)

Woord vooraf

In de fruitteelt worden door investeringen in beplantingen voor lange tijd de produktie- en inkomensmogelijkheden vastgelegd. Het is dan ook van belang dat de investeringbeslissing genomen wordt op basis van zoveel mogelijk informatie over de alternatie-ven. Alleen dan kan een goede afweging plaatsvinden. Meestal is deze informatie wel beschikbaar. Het verwerken ervan is echter een tijdrovend gebeuren en blijft dan ook vaak achterwege.

In deze publikatie wordt verslag gedaan van een rekenmodel waarin een aantal kengetallen worden aangedragen ter ondersteu-ning van de investeringsafweging. Met een aantal eenvoudige ken-getallen kan tussen mogelijke beplantingsalternatieven worden ge-kozen.

Het rekenmodel is ontwikkeld op het Proefstation voor de Fruitteelt te Wilhelminadorp door J. Goedegebure en N. de Groot, beiden van de afdeling Tuinbouw. Bij de ontwikkeling van het mo-del is een belangrijke bijdrage geleverd door H. Revenberg, stu-dent aan de Rijks Hogere Tuinbouwschool te Utrecht.

De Directeur,

(5)

Samenvatting

In beschouwingen over de ontwikkelingen in de sector fruit-teelt van het Ministerie van Landbouw en Visserij wordt geconclu-deerd dat er voor de Nederlandse fruitteelt een perspectief is weggelegd mits door het bedrijfsleven grote inspanningen worden geleverd om een verdergaande aanpassing van bedrijven en afzet aan de moderne eisen te bereiken. Een van deze aanpassingen be-treft de vernieuwing van beplantingen op de bedrijven. In praktijk, voorlichting en onderzoek wordt veel aandacht besteed aan deze beplantingen. Regelmatig dienen zich dan ook vernieuwingen aan, die zowel het sortiment, als de kwaliteit van het uitgangsmateri-aal, de boomvormen en de plantverbanden betreffen. Doordat deze nieuwe beplantingstypen met een gunstiger opbrengst-kostenverhou-ding werken neemt de vervangingsnoodzaak toe. De betere rentabili-teit van de nieuwe fruitopstanden doet de huidige aanplant econo-misch snel verouderen.

Voor de voorlichting c.q. fruitteelt betekent dit dat veel-vuldig nagegaan moet worden hoe de huidige beplanting zich ver-houdt tot de alternatieven die worden aangedragen door het

onder-zoek. Voor deze afweging is een grote hoeveelheid gegevens nodig en moeten verwachtingen omtrent een toekomstig opbrengst- en kostenverloop worden gekwantificeerd. De voorlichter c.q.

fruit-teler is dan nauwelijks meer in staat om alle aspecten bij een dergelijke overweging te betrekken. In deze publikatie wordt een rekenmodel beschreven dat een bijdrage kan leveren aan dit afwe-gingsproces. Dit rekenmodel kan gezien worden als een eerste stap op weg naar een totaal bedrijfsmodel waarin het gehele bedrij fs-gebeuren kan worden doorgerekend.

Voor de beoordeling van investeringsalternatieven horen alle veranderingen in de geldstroom betrokken te worden die direct of indirect het gevolg zijn van de betreffende investering. Omdat deze relevante bedragen in de tijd gezien verschillen dient reke-ning gehouden te worden met de tijdsvoorkeur van de ondernemer. Een methode die met deze tijdsvoorkeur rekening houdt is de net-to-contante waarde-methode (new). Het rekenmodel is gebaseerd op deze rekentechniek voor de investeringsafweging. Omdat de levens-duur van de verschillende alternatieven sterk uiteen kan lopen is ook de annuïteit van de new in de berekening opgenomen. Een af-weging die alleen geschiedt op de hoogte van de netto-contante waarde bevoordeelt de langlopende projecten en gaat voorbij aan het feit dat korter lopende projecten elkaar kunnen opvolgen. De annuïteitsvariant, welke bestaat uit een reeks uniforme bedragen waarvan de contante waarde gelijk is aan de netto-contante waarde bij de investeringsafweging, houdt wel rekening met het verschil in looptijd van de verschillende investeringsalternatieven. Naast

(6)

de selectie van het beste alternatief op basis van de netto-con-tante waarde zijn financiering en liquiditeitsverloop belangrijke gegevens bij het afwegingsproces. In het rekenmodel wordt naast de ncw-berekening, gegeven een bepaalde behoefte aan extra vreemd vermogen voor het alternatief, een liquiditeitsverloop en minima-le aflossingsperiode berekend. Samen met de new vormen deze ken-getallen de basis waarop de afweging kan plaatsvinden.

Be investeringsafweging heeft enerzijds betrekking op de keu-ze van het beste alternatief uit een scala van mogelijkheden. An-derzijds zal ook afgewogen moeten worden of vervanging van de hui-dige beplanting door het gekozen alternatief economisch verant-woord is, en zo ja, op welk tijdstip dit moet plaatsvinden. In het rekenmodel wordt hiervoor een methode aangegeven. Voor de be-rekeningen in het model zijn veel technische en economische gege-vens nodig. Een groot aantal van deze gegegege-vens is met een vrij grote mate van nauwkeurigheid vast te stellen (b.v. boomprijs, arbeidsbehoefte). Wanneer echter voor rentevoet, prijs per kilo-gram en opbrengsten per ha verwachtingen moeten worden ingebracht in het model,- is de nauwkeurigheid aanzienlijk minder. Toch vor-men deze drie gegevens de belangrijkste invoervariabelen en

bepa-len zij in hoge mate de uiteindelijke keuze. Door middel van een gevoeligheidsanalyse op de verkregen uitkomsten zal duidelijk moe-ten worden hoe de alternatieven zich moe-ten opzichte van elkaar ver-houden en wanneer verschuiving van het vervangingsmoment optreedt. Aan de hand van twee investeringsalternatieven is bij wijze van voorbeeld de werking en het principe van het rekenmodel uitgelegd en nagegaan bij welke verandering in .uitgangspunten de beslissing zal veranderen.

Het ontwikkelde rekenmodel kan een bijdrage leveren aan het proces van verdergaande aanpassing van de bestaande bedrijven aan moderne eisen en biedt de mogelijkheid om van een partiële bena-dering, waarin alleen het effect van de investering wordt geana-lyseerd, omgebouwd te worden tot een bedrijfsmodel waarin het ge-hele bedrij fsgebeuren kan worden vastgelegd en doorgerekend.

(7)

Inleiding en probleemstelling

1.1 Inleiding

In de fruitteelt is de beplanting een belangrijk produktie-middel. Enerzijds wegens de omvang van de investeringen die voor het aanleggen van beplantingen moeten worden gedaan, anderzijds wegens de invloed die de beplantingen over een lange periode op

de bedrijfsresultaten uitoefenen.

Om deze reden wordt in de praktijk, voorlichting en onder-zoek veel aandacht aan die beplantingen gegeven. Mede daardoor dienen zich regelmatig vernieuwingen aan, die zowel het sortiment, als de kwaliteit van het uitgangsmateriaal (virusvrij, vertakking^, de boomvormen en de plantverbanden betreffen (Nota Fruitteelt,

1981:4).

Voor de fruitteelt-praktijk heeft dit belangrijke gevolgen. Door het beschikbaar komen van andere beplantingstypen, met gun-stigere opbrengst-kostenverhoudingen, neemt de economische waar-de en levensduur van waar-de bestaanwaar-de beplantingen af, zodat waar-de nood-zaak van tijdige vernieuwing toeneemt. De fruitteler heeft bij het aanleggen van een beplanting de keuze uit verschillende alter-natieven, zowel voor de rassenkeuze als voor het type beplanting.

Bij de aanleg van een beplanting zal uit deze alternatieven een weloverwogen keuze moeten worden gemaakt. Door deze keuze wor-den immers produktie- en inkomensmogelijkhewor-den voor lange tijd vastgelegd. Voor een goede bedrijfseconomische beoordeling van de verschillende alternatieven moeten kosten en opbrengsten over de hele levensduur in de beschouwingen worden betrokken. Hoewel voor het uitvoeren van de berekeningen de benodigde gegevens veelal wel beschikbaar zijn, worden deze berekeningen wegens hun

omvang-rijke en tijdrovende karakter noch door de voorlichting, noch door de fruittelers uitgevoerd.

Het stelselmatig doorrekenen van investeringsalternatieven voor meerjarige plantopstanden is pas mogelijk als hierbij van moderne rekenapparatuur en de daarvoor benodigde programmatuur gebruik kan worden gemaakt. De verwachting is dat het in deze pu-blikatie beschreven rekenmodel daaraan een bijdrage kan leveren.

1.2 Probleemstelling

Zoals in de inleiding is aangegeven heeft de fruitteler te maken met wijzigingen in het sortiment, in plantsystemen, enz. Deze ontwikkeling maakt de keuze uit de verschillende investe-ringsalternatieven tot een complex probleem. Enerzijds zal de fruitteler zich moeten afvragen of vervanging (eventueel uitbrei-ding) van de huidige aanplant economisch verantwoord is en

(8)

ander-zij ds zal gekozen moeten worden uit een groot aantal alternatie-ven van fruitopstanden (zowel naar ras, soort, plantsysteem, enz. ). Het moment van vervangen en de aantrekkelijkheid van de alterna-tieven hangen vanzelfsprekend nauw samen. De betere rentabiliteit van nieuwe fruitopstanden doet de huidige aanplant economisch snel verouderen en kan het vervangingsmoment sneller naderbij doen komen.

Bij de afweging van de verschillende alternatieven is door de grote verschillen in technische en economische uitgangspunten de keuze niet gemakkelijk. Op basis van de nu geldende opbrengst-kostenverhouding is deze afweging al niet eenvoudig. Wanneer daar-bij nog rekening gehouden moet worden met een toekomstig opbrengst-kostenverloop, wordt deze afweging handmatig bijna onmogelijk. De fruitteler c.q. voorlichter is dan nauwelijks meer in staat om alle aspecten en alternatieven bij deze afweging te betrekken. Om deze afweging toch zo goed mogelijk te laten geschieden is het noodzakelijk een rekenmodel te ontwikkelen dat een bijdrage kan leveren aan dit beslissingsproces. In dit rekenmodel zal een zo groot mogelijk aantal aspecten opgenomen worden die kunnen dienen ter ondersteuning van het afwegingsproces.

Vooralsnog zal dit rekenmodel alleen betrekking hebben op de investering, waarbij fiscale aspecten nog niet meegenomen zijn. Uitbouw naar een totaal bedrijfsmodel ligt in het verlengde van dit rekenmodel.

(9)

2. Een rekenmodel voor investeringen

in meerjarige plantopstanden

2.1 I n v e s t e r i n g s b e o o r d e l i n g met de n e t t o c o n t a n t e w a a r -de m e t h o d e

Voor een beoordeling van een investeringsalternatief moeten alle veranderingen in de geldstroom (ontvangsten en uitgaven) be-trokken te worden die direct of indirect het gevolg zijn van de betreffende investering. Het gaat dus om alle veranderingen in de geldstroom die zonder de investering niet zouden zijn opgetreden. Omdat deze relevante bedragen in de tijd gezien verschillen dient rekening gehouden te worden met de tijdsvoorkeur van de onderne-mer. Opbrengsten nu zullen geprefereerd worden ten opzichte van toekomstige opbrengsten. Een methode die met deze tijdsvoorkeur rekening houdt is de netto-contante waarde methode (new).

Bij de investeringsbeoordeling volgens de ncw-methode wordt de som van de jaarlijkse saldi van opbrengsten en complementaire kosten (zonder de investeringsuitgave zelf) afgewogen tegen de investeringsuitgave. Hierbij kunnen de saldi niet zonder meer wor-den gesommeerd, omdat toekomstige saldi minder waard zijn dan een gelijk bedrag nu. Er moet dus rekening gehouden te worden met de tijdsvoorkeur die door een disconteringsfactor tot uitdrukking komt.

Door op het tijdstip t 100 gld. uit te zetten tegen 10% ren-te, beschikken we op tj (een jaar later) over 110 gld. Dit bete-kent dat 110 gld. op het tijdstip tj, op t slechts 100 gld. waard is. Om zodoende alle saldi welke gedurende de verwachte levens-duur van een investering ontvangen zullen worden, vergelijkbaar te maken zal elk saldo contant gemaakt moeten worden naar het mo-ment van investeren. Contant gemaakt naar to wil dan zeggen dat het saldo is teruggerekend met een disconteringsvoet x) die ge-lijk gesteld is aan de verwachte marktrente.

Een en ander kan duidelijk worden gemaakt met de volgende tabel.

n x) in formulevorm: Contante waarde = Z Si

i-1 (l+r)i n = levensduur

S£= saldo jaar i r = disconteringsvoet

(10)

Tabel 2.1 Voorbeeld ter berekening van de contante waarde bij een disconteringsvoet van 10%

Jaar- Bedrag (gld.) 1984 100 1985 150 1986 175 Contante_waarde_ultimo_(gld.) 1986 1985 1984 1983 175 150 159 100 136 145 91 124 131

Totaal contante waarde 346

Wanneer bij het verwachte saldiverloop wordt gerekend met prijzen waarin geen inflatiecomponent is begrepen, zal ook de ren-tevoet waarmee gedisconteerd wordt,aangepast moeten zijn (reële rente = nominale rente minus inflatiecomponent; zie bijla-ge 4) .

De contant gemaakte saldi ultimo 1983 kunnen worden gesom-meerd (346 gld.)- Deze som geeft door confrontatie met het inves-teringsbedrag (onder aftrek van eventuele subsidies, b.v. WIR) aan, of een investering rendabel is. Wanneer we in het voorbeeld ervan uitgaan dat ultimo 1983 een investering is verricht van 300 gld., betekent dit dat de investering een positief saldo oplevert; namelijk 346-300 = 46 gld. Dit saldo is de netto-contante waarde van de investering. Een positief saldo betekent een rendabele in-vestering; een negatief saldo een onrendabele investering.

We kunnen het ncw-criterium als volgt weergeven: n new = l (B. - K.) i«, - ^ L- - T ' O + r )1 new = netto-contante-waarde B. = opbrengsten in jaar i

K. = komplementaire kosten in jaar i

r = rentevoet waarmee jaarsaldi contant worden gemaakt n = periode waarover contant wordt gemaakt

I0 = investeringsbedrag in jaar o

Met behulp van dit ncw-criterium kan, mits niet te mechanisch toe-gepast (Bromwich, 1975: 86 e v ) , een investeringsevaluatie plaats-vinden. Naast dit criterium wordt in de literatuur nog een aantal afwegingscriteria aangegeven (Weston, 1975: 257) waaraan in deze publikatie verder geen aandacht wordt besteed, hoewel ook deze criteria op bepaalde punten hun verdiensten hebben bij een inves-teringsbeoordeling, (b.v. de interne rentevoet, terugverdienperio-de).

(11)

Invloed van de verwachte levensduur op de ncw-berekening

In de ncw-berekening moet ook de economische levensduur van het investeringsalternatief opgenomen worden. Tussen de beplan-tingsalternatievén verschilt deze levensduur nogal sterk. Voor een appelaanplant kan worden uitgegaan van een termijn van onge-veer 15 jaar, terwijl dit voor een perenaanplant eerder in de buurt van 25 jaar zal liggen. Voor kleinfruit zijn deze termijnen aanzienlijk korter. Bij het zonder meer toepassen van het ncw-criterium zou dit betekenen dat investeringsalternatieven met een lange levensduur snel als meest aantrekkelijke alternatieven wor-den gekozen. Dit discriminerende effect ten voordele van langlo-pende investeringen kan tot een foutieve keuze leiden. De invloed van het verschil in levensduur kan worden geëlimineerd door te werken met de jaarannuïteit van de netto-contante waarde. Deze methode, welke een variant is op de ncw-methode, verdeelt de new van de investering in een reeks uniforme bedragen (annuïteit) over de levensduur van de investering (zie bijlage 5 ) . De contan-te waarde van' deze reeks is gelijk aan de new van de invescontan-tering (Vakgroep bedrijfseconomie UvA, 1981: 160). Bij deze variant woidt verondersteld dat na beëindiging van het project met de kortere levensduur, gedurende de nog resterende levensduur van het lang-ste project uit vervangende invelang-steringen nog een reeks saldi kan worden verkregen, waarvan de annuïteit gelijk is aan de investe-ring met de kortere levensduur. Met deze annuïteitsberekening kan nu gekozen worden tussen projecten met ongelijke levensduren. De hoogste annuïteit bepaalt de keuze van het alternatief. Voor ver-gelijking van investeringen met gelijke levensduur (b.v. twee ty-pen appelbeplantingen) kan worden volstaan met de new. De hoogste netto-contante waarde levert bij gelijke levensduur immers ook de hoogste annuïteit.

2.2 Elementen voor het rekenmodel

Doordat het investeren in een fruitbeplanting voor lange tijd de produktie- en inkomensmogelijkheden van de fruitteler vastlegt, is het van belang zoveel mogelijk elementen bij de in-vesteringsbeslissing te betrekken. Naast de selectie van het beste alternatief met de hiervoor beschreven rekentechniek (new) is het noodzakelijk dat aangegeven wordt hoe het gekozen alternatief in-werkt op het hele bedrijfsgebeuren. Te denken valt aan het ver-schil in arbeidsbehoefte tussen de nieuwe - en huidige aanplant, de invloed van de investering op financiering en liquiditeit van het bedrijf, het risico dat bij tegenvallende resultaten wordt gelopen. Aanvullende kengetallen moeten in het rekenmodel worden opgenomen om de afweging zo goed mogelijk te onderbouwen. Tevens zal na selectie van het beste alternatief, in het geval van een vervangingsinvestering, met het model aangegeven moeten worden of

(12)

vervanging al dan niet verantwoord is. Vooralsnog zal het aspect van de arbeidsbehoefte niet in het model worden opgenomen. 2.2.1 Financiering en liquiditeit

Bij de investeringsbeslissing spelen financiering en liqui-diteit een belangrijke rol. Lage of zelfs negatieve saldi in de aanloopfase van een rendabel investeringsalternatief leiden ertoe dat liquide middelen aan het bedrijf worden onttrokken. Om een weloverwogen keuze te maken moet naast de winstgevendheid ook dit aspect in het rekenmodel te worden opgenomen.

Voor de financiering van investeringsuitgaven wordt meestal een beroep gedaan op vreemd vermogen. Dit (extra) vreemd vermogen brengt voor het bedrijf risico's met zich mee wegens de financië-le verplichtingen die uit de financië-lening voortvloeien. Veelal zal ren-te en aflossing volgens een vast schema betaald moeren-ten worden, terwijl de geldstroom uit de investering een geheel ander verloop kan tonen. Dit kan ertoe leiden dat het bedrijf illiquide wordt. Vooral gedurende de eerste jaren van een fruitbeplanting kan zich een dergelijk probleem voordoen. De totale kredietbehoefte ten gevolge van de investering zal groter zijn dan alleen de investe-ringsuitgave. De negatieve saldi en de verschuldigde rentebedra-gen dienen in deze kredietbehoefte te worden betrokken.

Een tijdige onderkenning van knelpunten tussen ontvangsten en uitgaven kan ertoe leiden dat bij het berekenen van de totale kredietbehoefte ook met dit aspect rekening wordt gehouden. In een liquiditeitsbegroting, waarin opgenomen zijn de relevante ontvangsten en uitgaven van de investering en de verplichtingen ten opzichte van het aangetrokken vreemd vermogen, kan van jaar tot jaar berekend worden hoe de liquiditeit zich ontwikkelt. In jaren met negatieve saldi worden middelen aan het bedrijf onttrok-ken of zullen, indien er onvoldoende liquide middelen uit andere bronnen beschikbaar zijn, extra middelen bijgeleend moeten worden.

Minimale aflossingsperiode als maatstaf voor het risico Voor een investering wordt vaak vreemd vermogen aangetrokken. Dit vreemd vermogen brengt een vast aflossingsschema en daaraan gekoppelde rentebetalingen met zich mee. Dit aflossingsverloop hoeft zeker niet parallel te lopen aan de vrijkomende liquide mid-delen. Veelal is het mogelijk om uit de stroom van middelen snel-ler de schuldpositie te verminderen. Het kengetal van de minimale aflossingsperiode geeft aan hoe snel het geleende bedrag kan wor-den terugbetaald indien alle vrijkomende middelen van de investe-ring voor aflossing zouden worden aangewend. Voor jaren met een negatief saldo zal dit betekenen dat de stand van het vreemd ver-mogen omhoog gaat; bij positieve saldi worden deze na aftrek van rente volledig aangewend voor aflossing. Op deze manier wordt duidelijk tot uitdrukking gebracht binnen welke termijn het ge-leende bedrag bij een "vrij" aflossingsschema afgelost zou kunnen

(13)

worden. Investeringen met een korte aflossingsperiode worden als minder risicovol beschouwd, hetgeen bij de investeringsafweging moet worden meegenomen.

2.2.2 Vervangen van beplantingen

In paragraaf 2.1 is beschreven dat met behulp van de netto-contante waarde, of annuïteitsvariant van de new, een keuze ge-maakt kan worden uit de alternatieven. Het gaat dan om stichting van een nieuw bedrijf of uitbreiding van de bestaande beplanting. Met de keuze van het beste alternatief is niet gelijktijdig aan-gegeven of het economisch verantwoord is de huidige beplanting te rooien en te vervangen door het geselecteerde alternatief. Ook als het gekozen alternatief rendabel is, hoeft vervanging econo-misch nog niet verantwoord te zijn. Voor deze afweging moeten ook de opbrengsten en directe kosten van de huidige beplanting in het afwegingsproces betrokken worden. Schematisch kunnen we één en an-der als volgt voorstellen.

Figuur 2.1 Voorbeeld afweging saldo huidige beplanting t.o.v. annuïteit new van het geselecteerde alternatief Gld.

tijd

SS = verwachte saldo (opbrengst-directe kosten) van de huidige beplanting gedurende de vol-productieve looptijd

1

AA = annuïteit van het geselecteerde vervangings-alternatief

(14)

In punt B is het saldo van de huidige beplanting hoger dan de annuïteit van het vervangingsalternatief. Vervanging is dus economisch niet verantwoord. Het snijpunt van de lijnen SS' en AA' geeft het tijdstip aan waarop vervanging van de huidige be-planting door het alternatief economisch verantwoord is. In punt ßl is er geen verschil tussen wel en niet vervangen. Vanaf t_ zal vervanging moeten plaatsvinden. In punt B " is de vervanging in feite al te lang uitgesteld. Naast het selecteren van het beste investeringsalternatief kan dus ook het tijdstip van vervanging worden bepaald.

2.3 Opzet van het rekenmodel (zie figuur 2.2)

Met de beschreven rekentechniek en kengetallen is een reken-model ontwikkeld waarmee op "eenvoudige" wijze investeringen af-gewogen kunnen worden. Het rekenmodel (schema pag. 18) is uit drie delen opgebouwd, te weten:

- een invoerb.lok, voor gegevens en uitgangspunten; - een rekenblok, voor ncw-berekening en kengetallen;

- een beslissingsblok, voor de afweging van de alternatieven en vervangingsvraagstuk.

Invoerblok

Per investeringsalternatief zal een groot aantal gegevens nodig zijn. Deze omvatten zowel technische - als economische gegevens. Het gaat zowel om gegevens die betrekking hebben op de investe-ringsuitgave zelf, als gegevens die betrekking hebben op opbreng-sten en koopbreng-sten gedurende de levensduur van het alternatief.

Op pagina 18 wordt één en ander schematisch weergegeven. Rekenblok

Met behulp van de invoergegevens worden investeringsbedrag (inclu-sief of exclu(inclu-sief WIR) en saldi voor de ncw-berekening bepaald. Vervolgens wordt met deze bedragen de new berekend. Naast de new, welke als kengetal voor de winstgevendheid wordt berekend, zal het liquiditeitsverloop en risico van de investering in de oweging betrokken worden. Daarvoor zal de behoefte aan vreemd ver-mogen als invoer dienen. Met deze behoefte kan een overzicht van

financieringslasten en liquiditeitsverloop worden opgesteld dat ter ondersteuning van de investeringsbeslissing dient. Het aan de vermogensbehoefte gekoppelde rente- en aflossingsverloop kan va-riabel worden ingebracht. Hierdoor kan de in de fruitteelt nogal eens voorkomende lening met uitgestelde rente- en aflossingsver-plichtingen worden gebruikt, waardoor de mogelijkheid ontstaat om de totale stroom van ontvangsten en uitgaven beter op elkaar af te stemmen. Omdat voor het rekenmodel toekomstige ontvangsten en uitgaven nodig zijn, bestaat er de nodige onzekerheid ten aanzien van de verkregen kengetallen. Om de invloed van gewijzigde

(15)

vens en uitgangspunten te weten op de investeringsbeslissing, is in het rekenblok een gevoeligheidsanalyse ingebouwd, die naar keuze opgeroepen kan worden.

Bes1i s s ingsblok

Nadat per alternatief de benodigde kengetallen zijn berekend vindt de afweging plaats. Bij deze afweging moet de vervangings-vraag gesteld worden. Indien het geen vervangingsvervangings-vraag betreft, kan op grond van de berekende kengetallen de afweging plaatsvin-den. Wanneer echter wel vervangen moet worden zal het verwachte opbrengst- en kostenverloop van de huidige beplanting als invoer bij de afweging nodig zijn. Met dit verloop en de kengetallen van de alternatieven kan dan een goede afweging plaatsvinden.

(16)

Figuur 2.2 Opzet van het rekenmodel voor investering in fruitbeplantingen Techn. gegevens - rassen - plantdichtheid - kg-opbrengst - enz. Econ. gegevens - prijzen - kosten - rente - enz.

1

Investeringsalter-natief Invoerblok Vreemd vermogens-behoefte - bedrag - rente - termijn - aanvang Saldi huidige beplanting Kengetallen voor investeringsafweging - NCW (annuïteit) - liquiditeitsbe-groting - minimale aflos-singsperiode Beslissingsblok Afweging alternatieven inclusief vervangingsvraag

X

18

(17)

3. Toepassing van het rekenmodel: een voorbeeld

3.1 U i t g a n g s s i t u a t i e

Het in hoofdstuk 2 beschreven rekenmodel zal hier aan de hand van een voorbeeld worden toegelicht. In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een beplanting van 1 hectare fruit van 9 jaar oud. Voor de

komende jaren wordt de volgende begroting gehanteerd (voor een specificatie van de kosten wordt verwezen naar bijlage 1). Tabel 3.1 Opbrengst en directe kosten bestaande beplanting met

leeftijd van 9 jaar (gld.)

Jaar 10 11 12 13 14 15

Bruto-opbrengst 21.600 20.945 20.300 19.380 18.480 17.600

Tot. d i r e c t e k o s t e n 8.555 8.468 8.381 8.205 8.031 7.855

Saldo 13.045 12.477 11.919 11.175 10.449 9.745

De f r u i t t e l e r s t a a t voor de vraag op welk moment de huidige

b e p l a n t i n g vervangen moet worden.

In d i t voorbeeld heeft de t e l e r de keuze u i t twee b e p l a n t i n g s

a l t e r n a t i e v e n , namelijk een appel en perenbeplanting die r e s p e c

-t i e v e l i j k 15 en 22 j a a r meegaan. In navolging van h e -t s-troomsche-

stroomschema in p a r . 2.3 zal e e r s t berekend worden of de geboden a l t e r n a t i e

-ven op zich rendabel z i j n om v e r v o l g e n s , indien beide rendabel

z i j n , h e t b e s t e a l t e r n a t i e f t e k i e z e n .

Na deze s e l e c t i e zal h e t gekozen a l t e r n a t i e f afgewogen

moe-ten worden tegen de economische waarde van de huidige b e p l a n t i n g .

In de volgende paragrafen zal aan de hand van h e t rekenmodel

h e t b e s l i s s i n g s p r o c e s s t a p voor s t a p nader worden uitgewerkt.Voor

een u i t v o e r i g e b e s c h r i j v i n g van de gegevens en k e n g e t a l l e n voor

de appel- en perenbeplanting wordt verwezen naar b i j l a g e 2 en 3 .

3.2 I n v o e r g e g e v e n s a p p e l - en p e r e n b e p l a n t i n g

( z i e b i j l a g e 2 en 3)

B e l a n g r i j k s t e technische gegevens a p p e l - en

perenbeplan-t i n g :

(18)

Aanleg appelbeplanting

Appelbeplanting met 3000 bomen per ha WIR-premie in % : 0. Prijspeil jaar 1983 Basis grond/gebouwen: eigendom •Boomvorm: slanke spil

Plantsysteem en plantafstand: enkelrij. 3.00 * 1.00 Onderstam: M9, v.v., 1-jarig Ras 1 Cox's 0. P. Ras 2 Jonagold Percentage Percentage 50 % 50 % Aanleg perenbeplanting

Perenbeplanting met 1900 bomen per ha WIR-premie in % : 0. Prijspeil jaar 1983 Basis grond/gebouwen: eigendom Boomvorm: slanke spil

Plantsysteem en plantafstand: enkelrij . Onderstam: Kwee A, v.v., 1-jarig

3.25 * 1.50 Ras Ras Conference Doyenne du Comice Percentage Percentage 50 % 50 %

2EtESSÊË.£YË£l22H_i!ssi

J a a r Appelbeplanting Perenbeplanting

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 700 8.000 21.000 34.000 40.000 42.000 42.000 42.000 42.000 42.000 41.500 41.000 40.000 39.000 38.000 0 500 4.000 10.000 20.000 27.000 33.000 36.000 36.000 36.000 36.000 36.000 36.000 36.000 36.000 36.000 36.000 35.500 35.000 34.500 34.500 33.500

20

(19)

Belangrijkste economische gegevens appel- en perenbeplanting - Prijsverloop appelbeplanting:

tot en met jaar 10 75 ct/kg en vervolgens afnemend met 1 ct/kg per' jaar

Prijsverloop perenbeplanting:

tot en met jaar 17 75 ct/kg en vervolgens afnemend met 1 ct/kg per jaar

Met de ingebrachte technische - en economische gegevens wordt de investeringsuitgave berekend.

Appelbeplanting ƒ 26.700,-Perenbeplanting f

16.113,3.3 Kengetallen ter beoordeling van de i n v e s t e r i n g s -alternatieven

Met de invoergegevens worden voor beide alternatieven de sal-di berekend over de verwachte economische levensduur. Deze salsal-di worden contant gemaakt, waarna vervolgens new en annuïteit-ncw worden berekend.

Tabel 3.2 Netto-contante waarde en annuïteit-ncw per alternatief (gld.)

CW Investering NCW Annuïteit

Appelbeplanting 143.489 26.700 116.789 11.251 Perenbeplanting 143.023 ' 16.113 126.910 9.641

Uit tabel 3.2 blijkt dat beide alternatieven een positieve new hebben. Op basis van alleen de new wordt gekozen voor de pe-renaanplant. Wanneer echter ook het verschil in levensduur tussen beide alternatieven in aanmerking wordt genomen, zal in plaats van de new, de annuïteit-variant als beslissingscriterium moeten worden gehanteerd. De appelbeplanting verdient dan de voorkeur boven het perenalternatief.

Naast het kengetal van de new (of annuïteit new) dat voor de beoordeling van de winstgevendheid wordt gehanteerd vormt het ver-mogensbeslag een belangrijk aspect bij de investeringsoverweging. Rendabele investeringen kunnen vooral in de aanloopfase met lage of zelfs negatieve saldi het bedrijf in liquiditeitsproblemen brengen. Rente en aflossing moeten uit andere bronnen worden ge-financierd. Doordat de behoefte aan vreemd vermogen per tief verschilt, zal ook de liquiditeitsverandering per alterna-tief sterk verschillen. Deze vermogensbehoefte wordt als

(20)

invoer-gegeven in het model gebracht. Voor de appel- en perenbeplanting zijn deze bedragen respectievelijk 25.000 en 15.000 gld. Op grond hiervan worden de jaarlijkse rente- en aflossingsverplichtingen berekend. Samen met de jaarlijkse saldi van de alternatieven vor-men ze de stroom van middelen die aan het bedrijf worden onttrok-ken of die het bedrijf binnenkomen. Bij de investeringsuitgave wordt een gedeelte met eigen middelen gefinancierd. Deze middelen worden ook aan het bedrijf onttrokken (tabel 3.3).

Tabel 3.3 Overzicht financiering van de investeringsalternatie-ven (gld.)

Investering Eigen midd. Vreemd vermogen Appelbeplanting 26.700 1.700 25.000 Perenbeplanting 16.113 1.113 15.000

Op grond van bovenstaande gegevens wordt in het model de li-quiditeitsverandering voor de alternatieven berekend. (Zie tabel 3.4).

Het negatieve saldo op jaar 0 in tabel 3.4 ontstaat door de onttrekking van eigen middelen voor de investering.

Uit het liquiditeitsverloop in tabel 3.4 blijkt dat de liqui-diteitsverandering voor de appelbeplanting beter verloopt. De ho-gere negatieve cumulatieve liquiditeitsverandering in de eerste twee jaren wordt door de hogere saldi in latere jaren ruimschoots gecompenseerd.

Als maatstaf voor risico wordt het kengetal van de minimale aflossingsperiode gehanteerd. Dit kengetal geeft aan hoe snel het vreemd vermogen kan worden afgelost indien alle vrijkomende mid-delen worden aangewend om dit vreemd vermogen af te lossen. Op deze wijze wordt een (fictieve) minimale aflossingsperiode bere-kend. Tabel 3.5 geeft aan hoe dit verloopt voor beide alternatie-ven.

De aflossingsperiode voor de appelbeplanting is twee jaar korter dan die voor de perenbeplanting. Binnen 5 jaar is het

ge-leende bedrag van ƒ 25.000,- inclusief rente terugverdiend.

3.4 De investeringsafweging

De volgende fase in het rekenmodel is de investeringsafwe-ging. Aangezien het een vervangingsinvestering betreft, bestaat deze afweging uit twee stappen, te weten:

1 - kiezen van het beste alternatief

2 - vergelijking alternatief met huidige beplanting 22

(21)

Op grond van de kengetallen uit par. 3.3 is duidelijk gewor-den dat het alternatief van de appelbeplanting de voorkeur ver-dient.

De tweede stap betreft de vervangingsvraag. Hiervoor zijn de saldi van de huidige beplanting nodig. In tabel 3.1 (blz. 19) zijn deze saldi weergegeven. Op basis van deze tabel is figuur 3.1 opgezet.

Figuur 3.1 Vervangingsafweging: appelbeplanting t.o.v. huidige aanplant

Saldo (xlOOO) 14 r

jaar

SS = verwachte saldo (opbrengst-directe kosten) van de huidige beplanting gedurende de vol produktieve looptijd 1

AA annuïteit van het geselecteerde vervangingsalternatief

De dalende curve SS wordt veroorzaakt door de teruglopende produktie en een dalende prijs per kilo. De curve AA is de ncw-annuïteit van de appelbeplanting. Gezien de gehanteerde uitgangs-punten zal het bedrijf nu (10e jaar) nog niet tot vervanging moe-ten overgaan. Het huidige saldo van ƒ 13.045,- overtreft ruim-schoots de ncw-annuïteit. Het vervangingsmoment ligt, gegeven de huidige uitgangspunten, pas in het 13e jaar; of wel na 12 jaar is het economisch verantwoord om de huidige beplanting te vervangen door het gekozen alternatief.

(22)

oo CM en co en o CM vO CM CM CJv r -— -— a\ i-t 60 c 00 c c Cd i—i a <u

•s

eu cu a c <u <U a a. w oo c • H U <S) T3 ß eg u CU > CO co CM CTi oo *" 0 0 CM Ov 00 ~* ao CM < J \ 0 0 " • CM en CTv oo ~~ u - i en av r^ ~™ -a-o \ r^ -a-*~ m r^ en oo vO CM CM s * ~^ o 1 o O r^ 0 0 r^ o> m ~* en m r~. m ~~ co CM m m ~ p ^ o en m ~~ m oo o •* •-" ^™ r~ O ~" m t - ~ o <f en v O CM C M 1 -* vO l - ~ I T ) o O S 9—t r^ m oo <r p~. ir\ v O oo oo o er. »a o vO «a si-en en m •— en *—' r^ v O O i r i CM m v O u-l 1 t ^ . CM r -C T l 1 3 -v O sr 1 o o r^ o \ m CM vO • " • ' <3N IT, CM V O ~~ OV u-> CM v O -a-CM vO < t ~~ O v oo sr - a ~~ « 3 m en - a 3 -IT, co o vO O en CM v O -a-_ -a-r-. —• — — en — — r~ en r - -a-ejv o \ m •—• ~~ m en o-v i - ~ o \ oo CTi CM v O m CM r^ » — I O

T

o oo co 1 o \ v O CM - a CM - a CJv m CM v O u-i a 3 a -m en CM en CM i CM en r^ en 1 o en r-~ en l oo en r~ m ov v O v O s t CTv CM r~ - a l - a m en o T o \ oo o 1 I T ) r^ m oo 1 en -a-oo -a-i — o — 3 er eu ca H u ci) cd oQ C l • H I 4_> r C l ctfl .-HI O l <UI Jul .—11 0)1 eu

°/<

< i o T3 i - l cd co M-l Cd + eu u a CU C • H

s

o T 3 r - l cd co oo c • H M eu 7 3 C ta u eu > O * • H • J oa C l • H | 4 - l | C l cdi . - I l eu (UI XH C I 0)1 Ml CUI P i l M-l cd O • a 1—4 cd co + CU J J C CU u c • H

a

o T 3 i - J cd co 00 c • H >-l eu Ti c ed u cu > • er • H J 24

(23)

c c CO i - i O . 01 43 a ai u ai a c <u CD a a <u • u o • H 1-1 ai a . to M C • H

«

(0 O !-H <4-l ttf cO S • H C • H S m m ai

•s

H ON ON 0 0 v£> • i t o eg ON vO l O CM co -* m CM o m CM CM vO CO o 0 0 - T r~. <N vO O ao m CM oo CM 1 -3-VD CM CO O _ ON ON ON o ~T r^ CM CM vO -3" m ao CM « 3 NO CM 0 0 O o o m CM • M co ca oa C l • H I 4->l C l COI . - I l C i 011 . a l . - I l ail C i a i «SI ai 4-1 C ai en ai 4J c ai u CD 3 C • H 6 o T3 .-1 CO oo c ai M . - 1 o C • H v—' 60 cO )-i T3 ai 4 3 T ) C ai ai r-l ai O CO -3-co CO l"~ CM ao oo co «s-N£> CO CM O O l O f—• ao co CO CM 0 0 (Ti ~m ON CM oo r -o t ^ o NO CM U"> co U") CM O CM CO CM CO _ m U"> 0 0 vO i n CM oo ON r~ ON o ir> CO O CO CM CM 1 1 O CO CM P~. O O O m OD CI

S!

r-ll Ci ail .al c

!

a i l M l eut p-il ai 4-1 C ai ai ai 4J C ai u a> 3 C • H S o •o t - i (0 co C Ol M . r-l CJ C • H s—' 0 0 T3 ai X i T3 C ai ai . - i ai O 0 0 CO u •a ai • o c ai ai . - I ai 60 n ai

>

o ai 4J C ai u a eu

>

ai j = u co ai 60 25

(24)

3.5 Een g e v o e l i g h e i d s a n a l y s e

In de voorafgaande paragrafen is met behulp van twee inves-teringsalternatieven het ontwikkelde rekenmodel beschreven. Dit leidde, gegeven de gekozen uitgangspunten, tot de conclusie dat vervanging van de huidige beplanting niet economisch verantwoord

is. Bij dit afwegingsproces is niet ingegaan op de gevoeligheid van de verkregen uitkomsten: de vraag dus in hoeverre deze uit-komsten anders waren uitgevallen als er andere invoergegevens wa-ren gehanteerd.

In deze paragraaf zal aangegeven worden in hoeverre de inves-teringsafweging beïnvloed wordt bij wijziging van invoergegevens.

Een nadere beschouwing van de invoergegevens leert dat rente, prijs per kilogram en de fysieke opbrengsten, de gegevens zijn waarvan het toekomstig verloop moeilijk voorspelbaar is. Over boomprijzen, de benodigde hoeveelheid arbeid, etc. zijn meestal vrij exacte gegevens te verkrijgen. In de gevoeligheidsanalyse

zal daarom alleen aandacht worden besteed aan de invloeden van verandering in rente, prijs en fysieke opbrengsten.

3.5.1 Invloed van de rentevoet

Bij het disconteren wordt een bepaalde rentevoet gekozen. De hoogte van deze rentevoet is van grote invloed op de grootte van de new en de afgeleide ncw-annuïteit. Voor de keuze tussen de al-ternatieven heeft een verandering van rentevoet nauwelijks in-vloed, omdat beide alternatieven met de veranderde rentevoet wor-den gedisconteerd. De verandering van rentevoet is wel van in-vloed op het al dan niet rendabel zijn van de investering en het

tijdstip van vervanging van de huidige beplanting. Tabel 3.6 maakt één en ander duidelijk.

Tabel 3.6 De new en ncw-annuïteit van de appel- en perenbeplan-ting bij 4 reële renteniveaus

Renteniveau Appelbeplanting Perenbeplanting new ncw-annuïteit new ncw-annuïteit 1% 3% 5% 7% 175.004 142.750 116.789 95.688 12.622 11.958 11.251 10.500 221.050 167.100 126.910 97.794 11.256 10.510 9.641 8.871

Uit tabel 3.6 blijkt duidelijk dat beide alternatieven ook bij hoge renteniveaus (boven de 7%) nog rendabel zijn. Ook wordt de keuze tussen beide alternatieven niet beïnvloed. De appelbe-planting blijft, gegeven de overige invoervariabelen, de aantrek-kelijkste investering.

(25)

Bij de afweging tussen de appelbeplanting en de huidige be-planting speelt de hoogte van de gehanteerde rentevoet een belang-rijke rol. In de uitgangssituatie (5%) lag het vervangingsmoment na 12 jaar. Bij een 1% renteniveau is dit vervangingsmoment ver-schoven naar het 10e jaar. Met tabel 3.1 en de ncw-annuïteit van de appelbeplanting in tabel 3.6 kan het optimale vervangingsmoment worden bepaald. In tabel 3.7 wordt dit duidelijk weergegeven. Tabel 3.7 Optimaal vervangingsmoment van de huidige beplanting

door de appelbeplanting bij verschillende renteniveaus Rentevoet Vervangen na ... j aar

1% 10 3% 11 5% 12 7% 13

Het zal duidelijk zijn dat het absolute vervangingsmoment, zoals weergegeven in tabel 3.7, niet zo strak gehanteerd mag wor-den. De soms geringe verschillen tussen annuïteit en saldo laten dit niet toe. Het is beter te denken aan vervangingstrajecten. 3.5.2 Invloed van prijs- en produktieveranderingen

Zoals eerder is aangegeven hebben prijs en produktie een gro-te invloed op de invesgro-teringsafweging. De invloed van veranderin-gen in deze variabelen op de totale opbrengst is naveranderin-genoeg gelijk; het verschil is gelegen in het feit, dat bij een hogere of lagere fysieke produktie ook verschillen optreden in de toegerekende kos-ten (b.v. sorteerkoskos-ten). Deze veranderingen zijn echter vrij be-perkt. In de uitgangssituatie wordt het appelalternatief duide-lijk verkozen boven het perenalternatief. Met behulp van verande-ringen in prijs, of produktie, is in tabel 3.8 aangegeven welke veranderingen optreden in de afweging. Dit alles onder de veronder-stelling dat de overige uitgangspunten ongewijzigd blijven. Tabel 3.8 Invloed van prijsveranderingen van appel op de

ncw-annuïteit Prijsniveau NCW-annuïteit Ie jaar/kg appelbeplanting

U i t g a n g s s i t u a t i e 75 et 11.251

p r i j s + 10% 82,5 et 13.517

p r i j s - 10% 67,5 e t 8.985

p r i j s -6,6% 70,0 e t 9.722

(26)

Bij een verwacht prijsverloop dat gemiddeld 10% lager ligt dan de uitgangssituatie, bedraagt de annuïteit ƒ 8.985,-. Dit is aanmerkelijk lager dan de uitgangssituatie voor de perenbeplan-ting waarvan de ncw-annuïteit ƒ 9.641,- bedraagt (tabel 3.2), het-geen betekent dat de perenbeplanting bij deze situatie de voor-keur zou verdienen. Bij een gemiddelde prijsdaling van 6,6%, wat neerkomt op 70 ct/kg in het eerste jaar, is de annuïteit van de peren- en appelbeplanting nagenoeg gelijk (9.722 t.o.v. 9.641 gld.). De prijsmarge van de appel t.o.v. de peer bedraagt dus 5 ct/kg, voordat de keuze verandert. Grotere prijsdalingen maken de perenbeplanting aantrekkelijker.

Een dergelijke berekening is gemaakt voor de perenbeplanting, maar nu met het produktieverloop x ) . Aangezien de perenbeplanting

een lagere annuïteit heeft dan de appelbeplanting, kan alleen een hoger produktieverloop de keuze doen omslaan. Uit berekeningen volgt dat een gemiddelde produktieverhoging van 12% per jaar, de perenbeplanting een ncw-annuïteit oplevert van ƒ 11.210.-. Deze annuïteit is nagenoeg gelijk aan de ncw-annuïteit van de appelbe-planting in de uitgangssituatie (11.210 t.o.v. 11.251 gld.).

Uit de gevoeligheidsanalyse met. rente, prijs en produktie-verloop blijkt duidelijk dat prijs en produktie de belangrijkste uitgangspunten zijn bij de berekening. De verschillen in rente-voet oefenen nauwelijks invloed uit op de keuze tussen de alter-natieven. Bij investeringen met een "marginale" new kan bij een verhoogde rentevoet negatieve new ontstaan. Daarentegen doen re-latief kleine prijs-(produktie)verhogingen en/of -verlagingen de investeringsbeslissing snel omslaan. Voor deze gegevens geldt dat zo goed mogelijk een traject moet worden vastgesteld waarbinnen een keuze gehandhaafd wordt.

x) Bij deze gevoeligheidsanalyse is alleen nagegaan welke invloed een verschuiving van de opbrengstcurve (kg) heeft; de vorm van de curve is daarbij niet veranderd.

(27)

4. Slotbeschouwing

Het in deze publikatie beschreven rekenmodel voor investerin-gen in meerjarige plantopstanden in de fruitteelt biedt de voor-lichting en ondernemer een hulpmiddel om een weloverwogen keuze te maken uit een aantal investeringsalternatieven. Enerzijds kan het rekenmodel antwoord geven op de vraag welke beplantingen winst-gevend zijn en hoe een keuze kan worden gemaakt. Anderzijds kan ook antwoord gegeven worden op de vraag of vervanging van de hui-dige beplanting verantwoord is en op welk tijdstip dit zou moeten gebeuren. Het rekenmodel kan gezien worden als een deelmodel van een groter bedrijfsmodel waarin het gehele bedrij fsgebeuren kan worden beschreven. Een dergelijk model zou het mogelijk maken om,

in tegenstelling tot de huidige partiële benadering, een integra-le benadering toe te passen. De wisselwerking tussen investering en het totale bedrijfsresultaat wordt dan duidelijk gemaakt waar-door de afweging gebeurt tegen de achtergrond van de bedrij fsuit-komsten.

De huidige afweging geschiedt op basis van gegevens, die door de gebruiker worden ingevoerd. Deze gegevens worden in hoge mate bepaald door de bedrijfssituatie en de verwachtingen bij de gebruiker omtrent invoervariabelen, waardoor de interpretatie van de uitkomsten een belangrijke schakel is bij de investeringsbe-slissing. De uitkomsten worden immers altijd bepaald door de in-voergegevens. De gevoeligheidsanalyse op de twee voorbeeldbeplan-tingen maakt duidelijk dat de keuze sterk bepaald wordt door de uitgangspunten voor prijs- en produktieverloop.

Elke modelmatige benadering neemt afstand van de werkelijke bedrijfssituatie. Er zal echter naar worden gestreefd om zoveel mogelijk aspecten van het bedrij fsgebeuren in het model op te ne-men, zonder dat daarbij belemmeringen ontstaan voor een praktische toepassing. In de literatuur worden benaderingen aangedragen waar-bij gelijktijdig het optimale vervangingsmoment en het optimale vervangingsalternatief worden bepaald (Childs, 1983a : 14). Een theoretisch juiste benadering die afgewogen dient te worden tegen een praktische toepassing door de voorlichting.

Een praktische toepassing van het in deze publikatie beschre-ven rekenmodel is gereed gemaakt voor computermatige toepassing op het Proefstation van de Fruitteelt te Wilhelminadorp.

In samenwerking met proefstation/voorlichting kan ervaring worden opgedaan over de mogelijkheden van het model en kan inge-speeld worden op wensen die in de praktijk leven om te komen tot een werkbaar model dat aanspreekt bij de gebruikers. Op deze wij-ze kan in de toekomst een incidenteel bedrij fsbegeleidingssysteem ontwikkeld worden dat zijn diensten kan bewijzen voor de fruit-teelt en als bouwsteen kan dienen voor het in de toekomst te ont-wikkelen geautomatiseerde bedrijfseconomisch advies.

(28)

LITERATUUR

Bromwich, M.,

The economics of capital budgeting, New York (Mcgraw-Hill), 1975, 280 biz. Childs, A.R., et al ,

A dynamic programming approach to apple orchard replacement, Ithaca (Cornell University) 1983, 74 biz.

Nota Fruitteelt 1981-1985,

Den Haag (Ministerie van Landbouw en Visserij) 1981, 110 biz. Syllabus bedrijfseconomie,

Amsterdam (Vakgroep bedrijfseconomie universiteit van Amsterdam) 1981, 236 biz.

Weston, J.F. en E.F. Brigham, Managerial finance,

London, etc. (The Oryden Press) 1975, 895 biz.

(29)

Bijlage 1. Specificatie directe kosten begroting huidige beplanting

Begroting opbrengst en directe kosten bestaande beplanting (gld.)

Jaar : 10 11 12 13 14 15 Produktie (kg) (a) 36.000 35.500 35.000 34.000 33.000 32.000 Prijs/kg (gld.) (b) 0,60 0,59 0,58 0,57 0,56 0,55 Opbrengst (axb) 21.600 20.945 20.300 19.380 18.480 17.600 Directe kosten arbeid x) brandstof materialen hagelverzekering afleveringskosten Totaal kosten 495 260 1.500 810 5.490 8.555 495 260 1.500 799 5.414 8.468 495 260 1.500 788 5.328 8.381 495 260 1.500 765 5.185 8.205 495 260 1.500 743 5.033 8.031 495 260 1.500 720 4.880 7.855 Saldo 13.045 12.477 11.919 11.175 10.449 9.745

x) Bij de directe kosten worden alleen die kosten opgenomen die direct met de produktie samenhangen.

In dit voorbeeld worden geen kosten van ondernemersarbeid meegerekend, omdat bij het vrijvallen van een gedeelte van deze arbeid wordt veronder-steld, geen alternatieve aanwendingsmogelijkheid aanwezig te zijn.

(30)

u i N M n Ol oo B Ol e > ai 00

' S

u co o) ••-» a I - I C -H B ai ai o g a-o o m e xi . 1 - , <u •H eo o ^ *H o a v o co i .. ., C i 4J O 01 i

" I

O 00 B-« XI C «I • H C 00 4J -H ^ e -o « ai c i-u 'M o a S h ii m M •° Ü »-H a . œ O I -r4 a t t a A H <g < 3 n e A: B 00 •a -H c h M a 1 - B

-: *

>N 4J 8-8 B-8 O O m in ai ai oo oo a m 4J 4-1 B B ai ai o o h H ai ai Pu eu o -u o •a T > rH ï 00 i-I 00 M 00 00 ~" o oo c c h — -H 3 - « . ^ 3 e - H — ai ai 4J > 4j ai • H h o B a 4J .Ü 01 4J u » 4J (0 o , oo co ai u B o M •H .Ü Q . . - I M U U CI) ai u ai " > ai ai h H * > 4 01 4J 4J 4J Ol i-H 4-1 h t e oi m al o h M 4-> OO B CI ail M-l O os m lu B o ai O 03 00 — CM > 4J U g C ai o (0 TJ CO CO O I-H B 4 cd pa Pu c5 os os1 i-u r r o vc \© o-\ ai CM — Ol B * - > O 4J —• CM CO M OS U 0 0 S B B Ol O o o o o. o o o o I H lu lu 3 3 CO .D P O > ^ m •» m -9 m

O o o o m o m o m m o r- o — m m o r-— tn o in o I-. o -H m * " • CM O vO O

s

ci CN o M> O o co es O >Cg O •* - * O O u"i O «N O m i/l (^ O * O — ~ m o _~ o

Ov 00 r~ •* vn -* m

-» m

-» m

-» m

o o o o o Cl m o m o m o m o m m o r> m r^ m r^ m r^ O m o o m o o m o o m in o r^ O m CM o vo o m -Cf CM o to o o CM -er CM o \0 o o CM •* CM O -O O o C M «3-CM O VO O O CM -Cf m o r- O r^ o I <* O O m o — o l m m r*. o *o o 1 — — m o O O <ï O O o o ~ — m o CM o oo o o co o CN co in o m o — ~ m o -a-CO — o CM o o o o o co co o in o — — * * o oo o — m o MS o i n — o o f > o — CO o rs. o m o O m O <r o o EN o — C M r-* e u o 3 U 3 C 3 ^ 0) U u u tv • H 00 M 4J — CM CO JJ O Jrf M « ^i QJ 60 • - • 4-1 .-H M fi i l U 4J <s m U dl W « (O Qj tfl M O U Ü U - H «-H ^ P* I-t « CL c c c ^ i « u o Qj aj a) s 4J c i M u u r-4 ta « oo !3 p 3 CU S - < ^ m o r^ o m o p* o l I i oo t ^ i I M | QJ I a ;

81

N I • n I •rf I u I Pu I

(31)

o o m m m — vC CN o o o r^ v£> CN o H O O O O O O o o m o o O O CM — CM m os CM u i co o o - *

S

O O O O u"l O O O CM o o o co co co

<

o e c 0) 01 6 - H o « co CM u o e o 01 TJ 4J » J4 c o i-i m M ai * J *-« s m n w o <o , M (H T 4 *Ö oo M h • * * Ol 4J M tO M (0 - H « • o a c e w c o g u B h <u m O V n O H H h C h ; < u n « « c . 01 00 ^ 0» CO CO CO | t O O M ' H O O O M P u B x H Q H H H S *-\ B a) i B ai o CO B ai

e

4J «1 ' B • o 1 - 1 ai ai

•s

o o

>

B ai Ai ai h B • H OS M 3 O o r* so CM U M 3 m 3 B • d c S ai tx> B B ai - H « B m ai o JS Ai ai so b ai o •-" T l S " i a « < w

^\

a • i - i • H h a

*•

ai • a o J = u Si S n 00 B • H B ai Ai ai u ai PO o o o 0 0

.*

o o B 01 u a o Ai h to a

»

Si m m s r CO CM

_-O os 0 0 r~ sO m •» COI CM h co I a i •-s i O Os O O 0 0 — SO - * r — so — »n CM O co r * os m co so N as p^ — m es ~ — o e o -O — oo oo o r » 0 0 CM SO CM — — O ^ t SO CO 0 0 * 3 os CM so Os CM N CM — ~ O P~ CM — CM 0 0 r ~ > 3 CM O CM 0 0 CO — — O CM 0 0 O P~ CM m m os — CM 0 0 co — — O CM 0 0 O r^ CM m m os — CM 0 0 CO — — O CM 0 0 O P^ CM uo m os — CM OO CO — — O CM 0 0 O N CM m m os — CM 0 0 CO — — O 0 0 CM O SO CO m uo os — CM 0 0 CO — ~ o - » m O SO CO O O OS O CM r^ CO — — o m -a-O -a-O -a-Os m I N p . m o >3 CM — — o <r m m r* r-* r^ co co uo r^ oo o oo — o co so O N N SO CO CM U0 OS 3 -CM CO ~ m uo o "~ T s 01 • u CO •u o co Ai 00 B Ol 01 T 5 M S J 3 01 a Ai 0 Ol 1 u o ai o U C C D 3 01 t - i u o to ca H co B 01 4J co o Ai 01 T J c 01 Ai 01 u 01 0 0 01 o 4-1 01 • H 4 J et) O 1 • H t - l • H e j o Ou C/3 u">

•*

CO

—•

CM

^-o OS 0 0 p^ sO uo -a-CO CM

..

u a cd 1

<->

O s O O O O U O O O O S 0 0 - 31 O " 0 O 0 0 — CM U 0 0 0 Is* «3" CO — U0 —

•—

O 0 0 0 0 O P * * O s O C 0 i r i ^ j o P- so uo CM CM U0 0 0 0 0 P~ co — m —

~"

O O0 0 OO O O0 0 CO - 3 O O - 3 — CO CM U0 OS O O CO — sO CM O C N 0 0 O C M — O - 3 O « ï O N - OO -3" CM U I Os CM CM CO — sO CM O O O O O O C O O O O P ^ co * 3 o co o CM < r N i r i e i s e n <3 CO — sO CM •-" o - c r o o o u o i n o c M r 3 o 3 o P -•<r CM uo os -er m CO — sO CM

O - 3 - O O O U O U O O C M r * - 3 - O - 3 O P1* --P CM U0 o s - 3 s n CO — SO CM o - c r c o o m m o c M N s t O -3- O P^ - 3 - CM m Os V f U0 CO — SO CM O - 3 0 0 O U 0 U 0 O C M r~ -a- o -a- o p-*cr CM i n os -3- m CO « s o CM O - 3 - * 3 O c n u 0 O C 0 r-- - ^ o < r O sO ^ 3 CM U0 Os - 3 u ^ CO — sO CM O s f O O O O O 3 -CM - 3 - O O O sO CO CM U 0 Os — O CO — sO CM O C O C M O U O U O O U O CM CO O sO CO O O CM u o r ^ — r-~ c o — u o O O O S O O C M C M O 3 -Os O O P~ O N O CM - 3 - 3 CM CO CM — co r^ O S T - 3 O O O O 0 0 OS -3- O CO CM CO 0 0 — CO — CM P -— -— CO o p ^ o o m s o o o s — O O — O CO — — CM — m c 0 0 01 B u • H CO u o Ol M 6 4-1 Ai CO 0) co m B oi 00 u « O U I 01 N S CO > rM O »-< M -i-I O 4J CO 01 M M TS *T3 (O ' H > O l H r - l • p 4 ' H T l M r* > CÖ fl) o i o i B o i o i a i c o f O ,n j i es u oOf-i ä 4J H H H C O C O M - I O I O < < C O S S < C O H

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit nieuwe model zijn twee cycli te onderscheiden: een ontwikkelfase waarbij het Persoonlijke Domein, het Externe Domein en het Ontwikkelde Materialen Domein zijn betrokken, en

After a short introduction on nineteenth-century industrialisation in Ghent — which clarifies why Ghent was chosen for this case study — the empirical analysis focuses on

Specifically, the study explored factors contributing to incest, how incidences of incest become known, different ways that incest can affect the offender, the

The analytical method development includes addition of 1-methyl-3- phenylpropylamine as a primary IS to standard solutions as well as to urine samples, followed

Hiervoor is opgemerkt; dat bij alle takken van veehouderij het gemid- deld aantal dieren per tak is toegenomen tussen 1960 en 1966, Dit b e - hoeft echter niet te betekenen, zoals

Werd de behandeling met dit middel voorafgegaan door 24 uur weken in water, dan werkte deze stof niet op de mate van ontkieming in het donker (7).. De werking

- 1668: Het buitenste deel van de stam geeft goed fineer, even goed als van goede Euramerikaanse klonen (zie later).. Over het algemeen is het fineer beter dan dat van

De mate waarin een grond, wat zijn eigenschappen betreft, voldoet aan de eisen die voor een bepaald bodemgebruik worden gesteld, noemen wij bodemgeschiktheid. De geschiktheid