Ervaringen op
zand-
enveenglonden
metenkele nieuwe populiereklonen
/
T. Vis
en
H.W. Kolster
Stichting voor Bodemkartering resp. Stichting lndustrie-Hout
Samenvatting
In
de laatstetien
jaren
is
eengroot
aantal nieuwe populiere-klonenin
de handel gekomen; er is nog maarweinig
over hun groeiplaatseisen bekend.Dit
artikel
behandelteen
onderzoek naar de invloed van één aspekt-
de bodem.Het
onderzoekis
uitgevoerdin
13 proefbeplantingenvan
de StichtingIndustrie-Hout
enhet Rijksinstituut voor
Onderzoekin
de Éos- en
Landschapsbouw,,De
Dorschkamp".In
dezeproefbeplantingen,
v@rnamelijk
op gronden die voor depopu-iier"nteèlt
alsniet
of
matig
geschiktworden
beoordeeld, zijn 156 proefplekken uitgezer.In
elke proefglekzijn
gegevens ver-zameld over de bodemgesteldheid enhet
grondwaterstandsver-loop en is
de hoogtegroeivan
enkele nieuwe populiereklonen('Blom','Fritzi
Pauley','Androscoggin','Oxford','R"P','Roches-ter' en 'Dorskamp') gemeten. Ter vergelijking isin
beplantingen waarook
'Robusta' voorkwam, dezekloon
eveneensin het
on-derzoek betrokken.Het
bleekdat
degroei op
de onderzochte dalgrondenveel
te wensen overlaat; de aanplant van poDulieren (zowel van nieuwe klonen als van 'Robusta') moet voodopig worden afgeraden.In
de andere beplantingen is de jeugdgroei van alle klonenin
het algemeen goedtot
zeer goed behalve waar het grondwater zeerhoog staat
(ca.20 cm
beneden maaiveld). Lage grondwatet-standenin
de vegetatieperiode (beneden ca. 150cm)
veroorza-kenbij
'Dorskamp', zoalsbij
andere Euramerikaanse populierenook het
gevalis, na
enigejaren
een ernstige terugslagin de
groei. Vooral ookleigrond is
de hoogtegroeiin
de eerste jaren na de aanleg door bewortelingsproblemen matig maar op oudereleeftijd
goed.Inleiding
De Stichting voor
Bodemkarteringheeft ten
behoevevan
debosbouw
vrij
veel onderzoek gedaan naar de geschiktheid van gronden voorin
Nededand veel gebruikte boomsoorten. Van depopulieren
zijn tot nu
toe alleen de
Euramerikaanse klonen voorwerp van onderzoek geweest. De laatste tien jaarzijn
echter vele nieuwe klonen,ook van
andere groepen, aanhet
handels-sortiment toegevoegd.Dit
artikel
behandelt het onderzoek naarde groei van
enkelevan
deze klonen, voorkomendin
dertien voornamelijk jonge beplantingen die overwegendziin
aangelegd op gronden die alsniet of
matig geschikt voor populier werden beschouwd.Het
grootste deel van deze klonen is meerof
min-der verwant met de balsempopulieren(5).
Doel van het onder-zoek was na teg
anof
deze klonen andere eisen aan de grond stellen dan de van oudsher bekende Euramerikaanse populieren als 'Robusta', 'Gelrica' enz.In
deliteratuur
van de laatste jarenwordt
namelijk vermeld dat balsempopulieren, hybride balsem-populierenen
zwarte balsempopulieren1)
lagere eisen aan debodem stellen en
daardoorop
minder
goedegronden
beter groeien dan de Euramerikaanse populieren(I0,
12,14).Het
onderzoekis
uitgevoerdin
demonstratie- enproefbeplan-tingen van de Stichting Indusuie-Hout (S.I.H.)
en
in
enkele oudere proefbeplantingen (nr.4,5
en 13) van hetRijksinstituut
voor
Onderzoekin
de
Bos-en
Landschapsbouw,,De
Dorsch-kamp"
(R.O.B.L.).1)
balsempopulieren-
populieren die behoren tot de sektie Tacamahaca;hybride balsempopulieren
-
kruisingen tussen verschillende soortenbalsempopulieren;
zwarte balsempopulieren
-
kruisingen tussen populierenuit
de sek-ties Tacamahaca en Aigeiros.Observations on the growth
oÍ some new poplar clones
onsand and peat soils
Summary
In
the part ten yedfi ,rutn! neu poplar clones baae been introd.aced..Little is knotun abo*, tbe site-conàitions best s*ited ,o these clones. The prctent arlicle describes an inoestigation on the inflaence of one aspect
-
the soil.Tbe inaestigation raas carried,
ou in
13 planted, areasol
tbe Instirfiefor
the Prom.otionof
lndattr'ial tYood. Prodaction and"De
Dorsch-kamp", Researcb
lnttitrte for
Forestry and. Land.scape Planning. Tbeseinoestigation areas, mainly on tand and peat
toih,
soils generalllcon-sid.ered. *ns*itable
or
mod.erately saitablelor
poplar, tuere stbdfuided. into 156 trial plotsin
all.Data on soil and. drainage conditions
ol
eacbnial
plot uere collecretl and, the growtb (height)of
theneu
clones ('Blom','Fritzi
Pa*ley','Ándroscoggin', 'OxÍord.', 'RaP', 'Rochestef and. 'Dorskamp') tuas
meat-ared,, lVhere present, the older ancl tuell knotn'Rob*sra' uat measared, too, and. includ.ed in the inuestigation for comparhon.
Since the trees
in
mortiledt
arcstill
ratber yoang, onfu afeu
pre-liminary conchsions can be drauo from thh inuestigation:
1
On
tbe sand. and pea, soils, preuioasfu considered. ans*itable ormod.erutely s*itable
lor
poplar, ,he neu clones appear to grouuell
or rather ttell. Áltho*gh the resdts do not permit definhe concl*sions,it
is probable that the reclaimed pea.t soils are rnfaao*table exceptions in tbis respect.
2
Planting ol poplars on tbe inoestigated. reclaimed. pedt so;ls, taitls or utitbofi peatin
tbe s*bsoil, seems to be inarbisable, mainfu beca*se ol soil factors limiting the possibilities ot' rooting (arcas 3 and.8).j
Verl
high groanduater leuels (bigher than 20 cm belou sarface)hamper tlte grouth ot' the tree loorr and conseqaently the grotutb of
the trees. Tbey also afÍect the potdisin Tz deliuery ío tbe *ees (area 1).
4
'DorsAamp', iust as tbe otber Earanterican poplarc, shoplclnot
be planted on soils caitblou
groanduater leuelsin
the uegetation period.. Indeed.it
does grou fastin
the first years, but tabenit
grotus older thedlrloiln,
of
soil rnoistlre auailable appeatsto
be ins*fficient (area 5). Farther inuestigations on these soils sho*ld, inchde poplars which aretnore or less related to the balsam poplars.
5
On clay soils tbe growthol
íbe poplarsin
tbefirst
yearsis
tn-farc*rabfu influenced. by rooting problems; lalerit
rettunts to the leaeltba, is normal on tbese soils,
6
The s;te-;t?dices of5
year-old treesstill
shout tbe inflaenceof
tbesite-conditions
in
tbe planting period, and. thefirst
yearsof
groutb. Farther inaestigation is needed to sbow phether the Íast groutbin
the firstyars
(arca9
and. the d.rier partof
area1) uill
continaein
tbeluue.
De
klonen
De volgende klonen
zijn in
het onderzoek betrokken:a
de ÏTestamerikaanse balsempopulieren 'Blom'en'Fritzi
Pau-l.y',
b
de hybride balsempopulier'Ándroscoggin',c
de zwarte balsempopulieren 'Oxford', 'Rap' en 'Rochester',d
de
Euramerikaansepopulieren 'Dorskamp'
en
'Robusta';laatstgenoemde werd als standaard
in
het onderzoek betrok-ken.Proefbeplantingen
enproefplekken
Op
grond
van de
beschikbare gegevensvan de
beplantingenvan
deStichting Industrie-Hout en
,,De Dorschkamp" werdenelf
proefbeplantingen uitgezocht op gronden waarop men door-gaans geen populieren verwachtoÍ
zou planten. Daarnaast v/er-denter vergelijking nog
rwee proefbeplantingenin het
onder-zoek betrokkenop
grondendie van
oudsher als geschikt voorpopulieren worden
beschouwd.In
dezedertien
beplantingen werden totaal 156 proefplekken van variërende afmetingen uit-gezet (tabel 1).De
faktoren
plantafstand,leeftijd van het
plantmateriaal, be-mestingen
onkruidbestrijding werden zo veelmogelijk gelijk
in tbe U.S.D,A. qtsrern oÍ soil classiÍication.
l.Tienhoven 2.Schoonebeek 3.Erica 4. Borger 5. Roggel 6. Riisberqen T.Eerbeek
pH-KCl:5.2 0 0 0 pH.KCl :5.1
(soms
podzolprofiel)met
Madeveengrond Sapric Medihemist Code: aVz (p) Gt: ll S.Zuidbroek zand Madeveengrond Sapric Medihemist Code: aVz
Gt:V*
9.Joppe zand met wat houtresten Laarpodzolgrond Plaggeptic Haplaquod Code: cHn53 Gt: Vl deels Gooreerdgrond zand met podzolproÍiel Mondveengrond Plaggeptic Luvif ibristCode : zVp
Gt: lll*
Loopodzolgrond Plaggeptic Haplathod Code : cY53Gt:
Vll
12.Driel. Veldpodzolgrond Typic Haplaquod Code: (clHnS1 Gt :V* 13.Weert zandige leem Poldervaaggrond Typic Fluvaquent Code: (plLnS Gt:lll
pH-KCl: 4.9 humus:2.5% P-totaai :74 1l -KCr humeuze klei Veldpodzolgrond Typic Haplaquod Code: Hn52Gt: V_VI
humus:5.3% P-totaal:95 105-150mu) 150 - 210 mu) humus : 20 % P-rotaal: + 200 pH-KCl:4.9 humus: 15% P-totaal I 02 pH-KCl humus P-totaal pH.KCl:4.5 humus : 5 % P-totaal:40 5.6 62% 1347 pH-KCl: humus: P-totaal :82 pH.KCl:3.7 zand met kien hóut Meerveengrond Pl aggep t i c Sp hagn o -f i b ri st Code : zVzGt: Vl
100 zand zand 180 cmÀ
0 10. Liempde leem Zwarte beekeerdgrond Typic Humaquept Code: pZg35 Gt:v*
(aanplant vanl 970opeen Gooreerdgrond Typic Humaquept Code: pZn33 Gt: Vl l l.Weert zandige leem met Íijnzandige leemarme lagen Leekeerdgrond Typic Humaquept Code: pLn5 Gt: lll/V kal k loze zware klei Poldervaaggrond Typic Haplaquept Code: Rn44C Gt:Vl Legenda
eerste ciiÍer achtèÍ Y, H en Z 3 = zeer fiin zand ( 5 = matiq ïijn zand ( I = leemarm 2=1en3 3 = zwak lemig 5 = sterk lemig ( 0 - l0% (50 mu) (0 - 17.5% (50 mu) (10 - 17.5%<50 mu) (17.5 - 32.5%<50mu) pH-KCl: 5.1 humus:3.2% B-totaal: 1 20 pH'KCl : 5.5 humus : 3.2% P-totaal 1 10 pH-KCl:5.2 humus: 5.8% P-totaal :70 pH-KCl:6.2 humus:5% P-totaal: 220 "4.76.3% :7O zand met lemige bandjes Veldpodzolgrond Typic Haplaquod Code: Hn32 (oost) Gt: Vl en Dampodzolgrond
'100 eerste cijfer achter R
4 = zware klei () 35%(2mu)
tweede cijfeÍ achteÍ R 4 = zwaÍe kalkloze klei
die doorloopt tot 1 20 cm -mv.
cil'Íer achter L
5 = zandige leem (50 - 85% <50 mu)
--- GHG
--
GLG
Ptaggeptic Histic Haplaquod Typic Humaquept Code: zWp
(westl
Code: pZn53Gt:Vl
Gt: V* Íietzeggeveen veraard veen vast veenmosveen bolster of bonkaarde . donkere covenarond (zand) verslagen veen donkere bovengrond lóssachtig zand (goed vochthoudend) moderpodzol-B humeuze leem leem+ gÍof zandhumuspodzol-B donkere (matig homogene)
bovengrond
leem met grind zand met grind met gÍind humuspodzol-B oonKerê bovengrond dichte humuspodzol-B zand zwakke 'iiu-m-"spia?o-t.f (heterogeen) donkere bovengrond zand met leemlagen en roestvlekken donkeÍe bovengrond
gehouden om hun invloed te elimineren. De met de bodem
ver-band
houdendefaktoren
zoals spontane vegetatie, voormalig bodemgebruik en grondbewetking blekenal
nagenoeggelijk
te zijn.De gronden
Het voert te ver om
diepgaandop de
diverse bodemkundige aspekten van de proefbeplantingenin
te gaan.ITij
volstaan metfiguur
1, die de verschillende bodemprofielen schematisch weer-geeft.De in
dezefiguur
gebruikte benamingen van de grondenzijn
ontleend aan het ,,Systeem van Bodemclassificatie voor Ne-dedand" (1). De bodemkundige gegevens werden verzameld met behulp van een 1,80m
lange grondboor.Het
grondwaterstands-verloop werd aan de hand van een aantal profielkenmerken ge-schat enin
klassen,de
zogenaamde grondwatertrappen (Gt's), ingedeeld(zie
tabel 2).De groei
Populier vertoont
in
éénklonige opstanden relatiefweinig
varia-tie in
hoogte en omtrek,tenzij
binnen de beplanting grote bo-demverschillen voorkomen. Ookbij
dein dit
onderzoek betrok-ken proefbeplantingen is de variatie perkloon in
veel gevallenTabel
1
Áantallen proefplekken per kloonin
de verschillende proeÍbeplantingen en de grondsoort.Table
1
Ntmber of trial plots per poplarclonein
the inuestigated. areas, and the soil 4tpe.klein,
zowelbinnen
éénproefplek
als tussende
verschillende proefplekkenvan
één beplanting,mits
de behandelingvan
de bomengelijk
was.Als maatstaf voor de groei is de gemiddelde hoogte van de bo-men genobo-men omdat de hoogtegroei minder door houtteeltkun-dige maatregelen
wordt
beïnvloed dan de diktegroei. De invloed van deze maatregelen moetnamelijk
worden uitgeschakeld om de invloed van de bodem goed te kunnen vaststellen. Deze han-delwijzesluit
zeer goed aanbij
de,in
eenpublikatie
van Faber en Tiemens(4)
beschreven, methodewaarbij
de hoogte van de bomenin
relatiemet
deleeftijd
als maatstaf voorhet
bepalen van groeiniveauswordt gebruikt.
In
het
hoofdstuk,,Samenvat-ting van de
hoogtegroeiin
de
proefbeplantingen"zal
hierop worden teruggekomen.De
gegevens over de hoogte waren voor een groot deel reeds verzameld door de Stichting Industrie-Hout en ,,De Dorschkamp"of
zijn, voor zover datniet
het geval was, door terugmeting verkregen.In
tabel3
is per proefbeplanting de gemiddelde hoogtevan
debomen aan het einde
van
1975 vermeld; de beplantingen staanin
volgordevan
afnemendeleeftijd,
de klonenin
volgorde van afnemende hoogte.Er
moetop
worden gewezen dat vooralin
de proefbeplantingProefbeplanting
lnaestigated, area
Áantal proefplekken per kloon N*mber ol trial plots per clone
Blom
FritziPauley Andtoscoggin
Oxford Rap
Rochester
Dorskamp
RobustaGrondsoort Soil type
I
2)
4 5 6 1 8 9 10 11 I2IJ
Tienhoven Schoonebeek Erica Borger Roggel Rijsbergen Eerbeek Zuidbroek Joppe Liempde '!7eert (S.I.H.) DtielIfeert
(R.O.B.L.))
3 2 3 5 2 4 6 1 6 1 1 3I
7 1 2 2 T2 4jr0
2 2 4 4 3 2 1)
2)
2 1 2 5 8t
6 veengronden peat soils zandgronden sand.y soils leemgrond loarn soil kleigrond clay soil leemgrond loam soil 7 1 2 TOTAAL9r5
74 33721
24))
$6
Tat:el 2 Table 2 De grondwatertrappenindeling.Scbeme of aaaler-table classes, Grondwatertrap (Gt)
Wdrer-table class
II
III
ry
v
VIVII
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in cm beneden maaiveld
Mean bighest uater-table
in
cm belou s*rfaceGemiddeid laagste grondwaterstand (GLG) in cm beneden maaiveld Mean louest utater-table
in
cm belou wrface<20
<t0
<40
t0-80<40
80-120>40
80-120<40
>r20
40-80>r20
>80
>160Opm.: De Gt's
II, III, V
enVII
worden soms llan een ster(*)
voorzien. Hiermee wordt een,,droger deel" bedoeld, d.w.z. bij de Gt'sII, III
en Veen GHG tussen 25 en ca. 50 cm en
bij
GtVII
een GHG dieper dan 140 cm beneden maaiveld.Note:
ltrlater table classes II,il(,
V andVll
are sometimes narked cuitb a('). lt
indicates a "drier part":for II, lll
and, V a mean higbest uater-table betuteen 25 and. circa 50 cm belou s*rÍace, and. forVII
one louer than 140 cm belou strface.Tabel 3
Table 3
De gemiddelde boomhoogte
in cm, eind 1975, van de klonen peÍ
proeÍbeplanting.The aaerage tree height
in
crn of the clonespn
iottestigated. area, at the end. of 1975. Proefbeplantingen met jaar van aanleg (eenjarig plantsoen)lnuestigared areas
uitb
yar
of planting (one year old. trees)4
Borger
5
Roggel1963
1963 13 lVeert 1961 12 Driel 19662
Schoonebeek 1966 t)8
Zuidbroek 1966 oost westDorskamp
189,
Dorskamp1180
DorskampRobusta Oxford
Dorskamp
l6i0
Robusta lr4t
Ándroscoggin 151JRochester
7420 Fr.Pauley
1395Oxford
1390t)
van 1965 Robusta r46tOxford
1300 Ándtoscoggin 1290Rochester
1180 Ándroscoggin 1120Rochester
1090Oxfotd
1040 1970 1940 1860 Dorskamp Fr. Pauley Robusta Oxford 168t t640 1 50t t485 135' Androscoggin6
Rijsbergen 1966 10 Liempde t967 2) 11 \7eert 1968j
Etica 197 0 s)7
Eerbeek r9709
Jopper97|
1 Tienhoven r972 Robusta Oxford r420 r390 Fr.Pauley
1865 Androscoggin 1740Dorskamp
1650Rochester lr95
Oxford
L14,Robusta
l4t0
2) van 1970Blom
1080 Fr. Pauley Dorskamp170,
RapL4l0
Fr. Pauley Blom Oxford Fr. Pauley OxfordRap
124) Fr.Pauley
1240 Androscoggin I 160Blom
1110Rochester
103,Oxford
1005Dorskamp
995Robusta
830 Ándroscoggin 830Dorskamp
825Oxford
7)5Rochester
69tRap
690 Fr.Pauley
6rt
Blom
580Robusta
550l0t
93'
90t 840rt40
9)0 3) van 1961Robusta
1120Tienhoven
de
gemiddeldehoogte uit gegevens
met
een erg
grote
spreidingis
berekend.De
proefbeplantingZuidbroek
isin
verbandmet
bodemverschillenin
een oost- en een v/estdeel gesplitst.In
tabel 4 is per proefbeplanting de gemiddelde jaarlijksehoog-tegroei, onderverdeeld
in vier hoogteklassen, aangegeven.
Áchterelke kloon is de gemiddelde groei vermeld. Indien meer dan één
proefplek werd uitgezet,
zijn
russen haakjes ook de uiterstenin
hoogtegroei van de proefplekken vermeld.
De
gemiddelde hoogtegroeiper jaar is berekend
eksklusief degroei
in
het jaar van aanleg
zodat bijzondere omstandighedenin
het eerste groei-jaar buiten beschouwingzijn gelaten.
In
figuur 2
is de hoogtegroei per proefplek grafischweergege-ven. Elke
stip
geeft de gemiddelde hoogtegroei weet.De
cijfersdirekt onder de
horizontale as duiden de proefbeplantingen aan(zie ook
tabel 1).Bij
de besrudering van dezefiguur
moet be-dacht worden dat een leeftijdsverschil van 9 jaar bestaat tussen de jongste en de oudste beplantingdie
respektievelijk4
en
13jaar zijn (zie de
vetgedruktecijfers).
Door de
relatief
snellejeugdgroei
zaI het
gemiddeldevao
de
jongste beplantingen
waarschijnlijk
eente
optimistisch beeld geven;hierop zal
nognader worden teruggekomen.
Op latere
leeftijd neemt uiteraard
in
alle
populierenbeplantingende
hoogtegroeigeleidelijk
af.Dit
normale proces is echter nog nauwelijks vao toepassing opde
in dit
artikel behandelde beplantingen; ze zijn daarvoor nogte jong. Mocht
wèl een
vermindering van hoogtegroei opredendan moet
dit
aan eksterne faktoren liggen. Een voorbeelddaar-van is
beplanting5
(Roggel)
waar de groei door onvoldoendebodemvochr srerk rerugloopt
(zie
,,De relatie bodemen groei
per proefbeplanting, Roggel").Twee zaken
in
figuur
2 vallen op:1
De hoogtegroei
in
proefbeplanting3
(Erica),5
(Roggel) en8
(Zuidbroek)
is
het
geringst.In
proefbeplanting8
wordt
dit
mede veroorzaakt door de tragegroei
in
de eerste driejaar als gevolg van aanslagproblemen (zie
figuur
4).2
In
proefbeplanting1
(Tienhoven) zijn
er grote verschillenin
hoogtegroei.Getracht zal
worden om deze
konstateringenmet behulp van
bodemkundige verschijnselen
in
het
volgende hoofdsruk nadettoe te lichten.
De
relatie
bodem en groeiper proefbeplanting
In dit
hoofdsttrk zal de gemiddelde hoogtegroei van depopulie-ren
in
de verschillende beplantingen worden besproken, waarbijdie beplantingen uitvoeriger worden behandeld waariÍr zich
op-merkelijke
groeiverschillen voordoen.Voor een
verklaring vande grondwatertrappen raadplege men tabel
2;
debodemprofie-len
zijn
weergegevenin figuur
1.Proefbeplanting Erica (nr, 3)
Deze beplanting
is
in
1965 aangelegdop
bouwland.De
groeivan de populieren houdt
hier duidelijk verband
met de grond,
een meeryeengrond
(zVz) met
Gt VI.
Deze grond, ook bekendonder de naam dalgrond,
is
door menselijkingrijpen ontstaao.
Men groef het hoogveen
af tot
op
of
nabij het onderliggende
zand. De bovenlaag (ca. 50
cm)
van het veen, de bolster, werdteruggestort eÍL daaff:,.- afgedekt
met
zand (ca.15
cm)
uit
degegraven
wijken.
Bij
het gebruik van
de aldus ontstane grondals akkerbouwgrond
is
doorhet toevoegen
van mesrstoffen en
het aanploegen van bolster een bouwvoor gemaakt; de kwaliteit
hiervan laat niets te wensen over.
Voor
meerjarige gewassenmet e€n
uitgebreider wortelstelsel isook van
belang hetgeenzich
onder
de
bovengrond bevindt,zeker als deze niet dikker
is
dan 20 cm.In
deze beplanting isdat de bolster met een lage
pH (pH-KCl 3,7).Uit
wortelonder-zoek
bij
Robusta'
(zie fig. 3),
'Oxford'
en
'Rap'
is
namelijkduidelijk
geblekendat
de wortels voornamelijkin
de donkerebovengrond gekoncentreerd
zijn. Op de
grens fllssenboven-grond en bolster groeien
vrijwel
alle wortels horizontaal,waar
bij
die van 'Rap' iem
dikker zijn.
In
het bovenste deel van de
bolsterlaag
komen
slechtsweinig
dunne
woftels voot.
Zeerwaarschijnlijk is de lage
pH
hier de oorzaak van.Ondanks de goede vochthoudendheid van de bolster
kan
in
ja-ren met neerslagtekorten
io
het groeiseizoen vochttekort toch deoorzaak van de
minder goede
groei zijn.
Naarmate de bomengroter
wordenen
de dunne bovengrond sterker doorwortelen,wordt
dit
gevaar groter.Vooral
in
de laatste twee jaren vondaan
het eind van de
zomer in
ernstigemate bladval
plaats(60-90 7o). Alleen
bij
de 'Rap' is de bladval gering((
L0%);
wellicht kan
eenuitgebreid
wortelonderzoek over dezeTat:el 4
Table 4
Gemiddelde laarlijkse hoogtegroei in cm van de klonen peÍ proefbeplanting, onderverdeeld
in
vier hoogteklassen.Aaeruge yarfu groutb
io im
(heisbt) of the clones per inaestigated' area, s*bdiaiàed. into four height classes. ProeÍbeplantinglnaesligated area 1) 1)
Gemiddelde jaarlijkse hoogtegroei (cm)/Aoerage yearfu groutb in cm
(110
cm 111-150 cm 151-190 cml9l-24J
cm9
Joppe10
Liempde3
Erica1 Tienhoven )
Robusta BlomOxford 103
Fritzi PauleyBlom Rap Oxford Fritzi Pauley Rap Rochester Oxford Dorskamp Robusta Dorskamp Oxford Blom Fritzi Pauley 186
Dorskamp lt7
Robusta
164Oxford
167Rochester
176Dorskamp
I78
Ándroscoggin 187 Androscoggin 199Rochester
204Blom
2lJ
Androscoggin 230Rap
232 Fritzi Pauley2)j
420
(
75-166)34
(
9o-2r2) 113 (106-119) t20t4r
t37 (ti0-r43)
114 (133-180) 160 (134-180)r79
G33-203) 1790t9-204)
187 (110-215) 152 (r42-r57) 177(r70-t84)
186 (163-208)r74
(151-1%) ( 183-188)(rt3-r6t)
(t4r-t77)
(161-171) (172-184) (t66-196) (182-194)(r73-2it)
(172-22r) (207-2r7) (226-2Jr) (220-24))t
5 7 11 10 Eerbeek STeert Liempde 5 7 8 Fritzi Pauley Fritzi Pauley 208 203 (J99-206)8 Zuidbroek
96
Rilsbergen
92
Schoonebeek 912
Driell0
Rochester Oxford Androscoggin Oxford Robusta OxÍord Fritzi Pauley Rochester Ándroscoggin Oxford Androscoggin Dorskamp Oxford Dorskamp Robusta(143-ttr)
(126-rt6)ri9
0)4-t4t)
t40 r44 149 Robusta Dorskamp Robusta Dorskamp Fritzi Pauley 156(t54-Lt7)
r57rrt
(r4t-164)r6t
169tt2
115 118 135 L)9 138 r18 14r 147 131 t47 (107-1 17) (100-130) (108-127)2
Schoonebeek)
Erica4
Borgerlj
r07eert 10l0
l2
l2
Robusta lll
025-140)Robusta
945
Roggel12
Dorskamp 1101)
Áantal jaren waarover de gemiddelde jaarlijkse hoogegroei is berekend.1)
N*mber oÍ lears for tahich lhe aoerage ryarly groutb has been calcalateà.Fig.
2
Gemiddelde jaarliikse hoogtegroei per kloon op de 156 proefplekkenin
alle proefbeplantingen. (De nummers van de proefplekken bii 'Blom' en 'Oxford' in proefbeplanting 1 korresponderen met die in figuur 6.)Fig.
2
Áuerage yeaily grou'thin
terrns of heiyht per clonein
the 156trial
plots. (Then*mber of
thetrial
plotsof
arca 1for'Blom'
and' 'Oxford' conespond.uitb
those in Íisrne 6.)H- groei -1e ir tn cm Average (heishtl growth in cm 'Rap' aa
Fritzi Pauley' Dorskamp' 'Androscoggin' 'Rochester' 'Blom
^t
.11
'Oxford' 'Robusta' (fitst year excluded)
50 150
I
t
t
r38 o 36 lou €t
t
€t
:1..
.Í
ï1.
ooo 3 a a 100 o ProeÍbeplanting 1 3 379 12 1245910111213 12 91012 1 2 910 12367 910'1213 I 2 2 3 6 9101213 investigatedareas uJËÍ.Íl?*n a o s 410116 59810 41013135981013 410 10 5 910 410 10 5 9 13910 4656 4í06106 10 5 91013 4101111105 g'tO'tg trlrsrl?f"il"e"itua"aio o o o o o
o
o o ooo
aOFig.
3
I7ortelbeeld van 'Robusta' in proefbeplanting Erica (nr. 3)FiS.
3
Distrib*tion of 'Robasta' rooír on a soil prolile in area 3.Fig.
4
Groeiverschillenin
proefbeplanting Zuidbroek(nr. 8).
Degrond
in
het westelijk deel bevat een veenlaagje;dit ontbreekt
in
hetoostelijk deel.
Fig.
4
Dift'erencesin
grotatlsin
areaL ln
the uestern pd/, d peat layer occars, uhich is absent in tbe edstem pdrt,Hoogte (m) Height (m) 0 10 20 30 40 cm
Donkere bovengrond (zand) Dark topsoil (sand)
13
Bolster (los) White peat (loose)
Bolster (compact) White peat (compact)
Worteldiameter (mm) Root diameter (mm)
.<1
o 1-5
.
5-10
Oro-so
O
>50
De
hoogtegroeivan alle klonen
is na
een goedegroei
in
deeerste jaren sterk afgenomen.
Zeer
waq5schijnlijkten gevolge
van windinvloed
is
de
hoogte aanhet
eind
van
1975'tan
de'Fritzi
Pauley',die
zowelin
de
westelijke alsin
de oostelijke
helft
van de beplancing voorkomt,in
de westelijkehelft ca. 110
cm minder.
De 'Oxford'
is alleenin
de westelijke, de 'Blom' ende
'Rap'
alleenin
de oostelijkehelft
aangeplant; hiermee moetbij
de beoordeling van de cijfers rekening worden gehouden..Gekonstateerd is dat de
pH
van de bovengrond sinds de aanlegvan de beplanting terugloopt;
uit
recent onderzoek (mondelingemededeling
ir.
Van
den Burg van ,,De Dorschkamp")is
name-lijk
geblekendat
depH
in
eeÍ a
ngtenzende elzenbeplantingvan 4,9
vóór
de aanleg van de beplanting daaldetot
3,7à
3,9aan het einde
van
1975.In
hoeverredit
teruglopen van depH
van
invloed is op
de afnamevan de hoogtegroei
van depopu-lieren
is niet bekend.
Van de Euramerikaanse
populieren zoals 'Robusta' is reeds langbekend dat
zij
op zure grond(pH
lager dan4,0) slecht groeien
(13);
waarschijnlijk geldt voor 'Rap', 'Oxford','Fritzi
Pauley' en'Biom'
hetzelfde.Het
zou echteronjuist
zijn
om dalgrondenin
het algemeen alsongeschikt voor de teelt van populieren te bestempelen. Binnen
deze
groep kunnen
verschillendetypen grond worden
onder-scheiden
afhankelijk van
dikte
en
aardvan de opeenvolgende
lagen en diepte en aard van grondbewerking.
In
proefgebied 8(Zuidbroek)
komen twee andere soorten dalgrond voor.Pr o ef b ep lanting Z uid'bro e
k
( ra. 8 )De beplantin g,
in I)66
op bouwland aangelegd, staat op gron-den die op dezelfdewijze
zijn ontstaan als diein
Erica. De pro-fielopbouwwijkt
echter af omdat men hier minder bolster heeftteruggestort
en
omdatde
veenafgravingen ouderzijn.
Als
ge-volg van het
regelmatig aanploegenvan
de bolsterlaagis
dezedunner
of geheel verdwenen
uit
het bodemprofiel; men spreektdan van versleten dalgrond.
In
het westelijk deel van de beplanting is nog een dun,in
elkaargedrukt veenlaagie (spalterveen) onder de bouwvoor aartwezig.
Het
is dus wel een echte dalgrond, echter geen meerveengrondzoals
in
Erica maar een dampodzolS;rond
(ziefiguur
1).In
hetoostelijk deel is geen veenlaagje meer over; hoewel
dit
gedeelte landschappelijkbij
de dalgronden behoort is het eenveldpodzol-10 'Androscoggin 'Oxford' 'Rochester' 0 '67 '68 '69 '70 '7
I
'72 '7374
'75 grond.De
groei van de drie klonenin
het westelijk deel is 4anzienlijk minder danin
het oostelijk deel (ziefiguur 4). De gemiddelde
jaarlijkse hoogtegroei, zoals vermeld
in
tabel 4, is enigszinsmis-leidend.
In
de eerste drie jaren na aanleg heeft de beplantingmet aanslagmoeilijkheden
gekampt waardoor de groei negatiefis
beïnvloed. Daaromis
in
tabel5
de hoogtegroei afzonderlijkweergegeven voor verschillende fases
in
de onrwikkeling van debeplanting.
Daaruit
blijkt
dat, als de groei
in
de
eerste drie jarenniet
wordt
meegerekend, de gemiddelde hoogtegroeiho-ger
is
(kolom
1 en2).
Uit
deze tabelwordt
eveneens duidelijk dat degroei
in
de laatste jarenis afgenomen
(kolom
3
en 4).De
ootzaak van de geringe groeiin
de eerste jaren en deafne-mende
groei op
oudereleeftijd
kunnen
we
vinden door het
wortelbeeld
van
de bomen aan profielwandente
bekijken. Demeeste wortels groeien
in
de donkere bovengrond.In
hetooste-lijk
deel
gaanet
nogal
wat
wortels vertikaal
de
bruine
laag(humuspodzol-B) in. Deze is echter zeer vast en heeft een hoge
indringingsweerstand.
In
het
westelijk deel
is de
hoeveelheidwortels
die
door de spalterveenlaag is gedrongen gering.In
envooral op deze veenlaag groeien de wortels horizontaal. De wor-telgroei
werd
in
de beginjaren waarschijnlijk belemmerd door12 11 oost west
,
I
I
6 3 2 , I 7 '66Kloon
Clone
Tabel
1
Gemiddelde jaarlijkse hoogtegroeiin
ptoefbeplanting Zuid-broek (nr. 8).Table
5
Atterage yearly grotath theigbt) in inaestigated area 8. Gemiddelde jaarliikse hoogtegroei (cm)bij
leeftijden vanAterage yearly growth (cm)
lor
ages olFig.
5
Slechte groei van populier aan de randen van de percelen, waarde slootkanten zijn ingezakt.
Fig.
5
Poor grotatlt of poplar at the ed.gesol
tlte parcels, tubere ,lse gro*nduater leael is aery high and. the sid.esof
the ditcbes baue col-lapsed.. Hoogte (m) Heisht (m) 2t/m
I0 2to10(t)
4t/m10
4t/m10
4tot0
4to10
(2)
(4) 7t/mI0
iaat 7 to10
ledr(t)
Androscoggin Oxfotd Rochester west oost Cem. west oost Gem. west oost Cem. 100r)0
115 108 t27 118 t07 t17 112r4j
rc4 154 177 181 179rt9
r65 1629t
123 109 9) 95 95 103 93 98rt9
M5 t))ri3
I28 131 127 r21 125dit
vaste veenlaagje. De beperkte bewortelingsmogelijkhedenin
de diepte wreken zich uiteraard meerin
droge jaren, zoalsin
de laatste jaren het geval is geweest.In
de zomervan
1975kwam
bij
'Androscoggin' door droogte zelfs bladval voorrin
hetweste-lijk
deelviel
30/6
en
in
het oostelijk
deel60 à
707o
voor-tijdig
af.Deze gronden zouden
net
zoalsmet veel oude
(-
versleten) dalgrondenin
de Veenkoloniën van Groningen en Drenthe ge-beurt, aanzienlijk verbeterd kunnen wordendoor
diepploegen.Ook
woelenkan
een oplossing zijn.Uit
het voorgaandewordt duidelijk
dat depopulier
behalve op verschillenin
chemische bodemvruchtbaarheid,ook
reageert op fysische omstandigheden(profielopbouw,
waterhuishouding). Veel van deinformatie
hiervoor kan gevonden wordenop
bo-demkaarten en,/of de bijbehorende toelichtingen.Proef beplanting Tienboaen
(nr.
1)Deze 10 ha grote beplanting is
in
L972 aangelegdin
de Bethu-nepolder. Deze polderis
ontstaan na droogmalen van een door vervening ontstane plas.Het
maaiveldligt
ca. 2m
lager dan het omringendeland
enwater
(Loosdrechtse en Tienhovense plas-sen). De lageligging
ten opzichte van het omringende water en de goede doodatendheidvan het z nd
in
de ondergrond heeft sterke kwelverschijnselen tot gevolg die een intensieve bemaling nodig maken.Vóór
de aanleg van de beplanting was het terrein als weilandin
gebruik, waarvoor ten behoevevan
deontwate-ring
eennetwerk
van
sloten
is
gegraven.De
uitgebaggerde grond (een mengsel van veeo en zand) is op de ca. 25m
brede akkers gestort.De grote spreiding
in
hoogtegroei (zie tabel4) wordt in
belang-rijke
mate veroorzaakt door verschillenin
hoogteligging ten op-zichte van het grondwater: de groei is beter naarmate de afstand tussen maaiveld en grondwater groter is. Er werden grondwater-standen gemeten die varieerdenvan
10tot
30cm
ondermaai-veld;
de variatie
valt
geheelbinnen
de
gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG)
van Gt
II
(zie
tabel2).
Bij
een zeergedetailleerde grondwatertrappenkartering zou het mogelijk zijn
om
plaatselijkde
terreingedeelten langs de slotenmet Gt
I
te karakteriseren.De
hoogreverschillenin
het terrein
en daarmee de diepte van het grondwater worden voornamelijk veroorzaakt door het verschilin
samenstelling vanhet uit
de sloten gebag-gerde mateÍiaal.\ías
dit
slap veenmet weinig
zand, danzijn
rondliggende akkers ontstaan waarvande kanten
in
de
sloot gezaktzijn (fig. 5)
waardoor de sloot breder en ondieoer isge-worden. De groei van de bomen op het midden van de akkers is beter dan aan de kant.
De rijen
langs de slootkantzijn
op veel plaatsen al verdwenen.Het komt
evenwel ook voor dat de groeijuist
vlak langs de sloot beter is.De
bovengrond bevat daar dan veel zand aÍkomstiguit
de ondergrond van de sloot. Bomen die langs de sloot staan worden overigens niet gemeten.De volgende bodemfaktoren dragen
bij
tot een betere groei:-
meer zandin
de bovengrond,-
goed veraard veen,-
slap, onveraard veen niet binnen 50 cm onder maaiveld.I
'Oxford'-:---'Blom'
6 3B 7 6 5 4 36 46 4 +11 Fig. 6 Midden op (proefplek de akker6)
is degtoei van 'Blom' beter dan aan de randen (proefplekken 4 en 11). De groei
van 'Oxford' blilkt op drie akkers
(proef-plekkeo 36,
J8,46)
af te nemen naarmatehet maaiveld lager
ligt. Fig. 6
'Blom' grous better in the mid.dle oÍ the field (trial plot 6)
than a.t the ed.ges (plots 4 and 11). Tbe louer ,be s*rÍace, tbe poorer the groutb of'OxÍord' dppedrs to be in plots 36, 3B and 46. 3 2 0 '72
'73
',74 '75Kleine
verschillenin
hoogteligging zijn dusbij
een hoge grond-waters-tand,vooral
in
de eerste jaren,van invloed op
de groei.Kennelijk
ligt
de kritieke
bovengrensvan
eenvrij
konstantegrondwaterstand
bij
ca. 20 cm onder maaiveld(3).
In
de loopvan de jaren heeft de groei van de bomen op de natte plaatsen
zich hersteld
(fig.6).
Dit
herstel kan echtertijdelijk
zijn omdat
de waterafvoer momenteel verslechtert als gevolg van het
dicht-groeien der sloten.
Dat
degroei
op
de
natreplekken relatief
slechtis
kan mede
veroorzaakt
of
in
elk
geval versterktworden door kaligebrek,
niet
door
een onvoldoende kaliumgehaltevan de gtond maar
door een onvoldoende opname.
In
de eerste jarenwerd
in vrij
ernstige
mate
kaligebrekbij
de
bomen waargenomen.In
hetjaar van aanleg waren de gebrekssymptomen onduidelijk,
in
het tweedejaar
duidelijk
zichrbaar.Het
kaligebrekis
echterin
delaatste
twee jaar,
uitgezonderdop
enkele zeernatte plekken,
sterk afgenomen. Vaak vertoonden alleen de voorjaarsbladeren
en de bladeren
van kortloten
kaligebrek.Bij
analyse vanblad-monsters werden kaliumgehalten van 0,4
/o
en lager gevondenterwijl
voor een goede kalivoorziening 1,0 àI,2
7o noodzakelijkis
(2,7,9).
Het lage
kaliumgehalte van het blad kan het gevolgzijn
van
de
slechtewortelvorming
bij
hoge grondwaterstand,gezien het
feit
dat vooralop de nattere
plekken het kaligebrekernstiger
en
langduriger was.Uit
figuur
7-blijkt
duidelijk
hetverband tussen
het
kaliumgehaltevan het blad en
dehoogte-groei van de bomen
in
het tweede iaar.De
StichtingIndustrie-Hout
heeftin
samenwerkingmet
,,De Dorschkamp"in
1974in
het deel van de proefbeplanting dat met Zeeland' is beplant eenkalibemestingsproef uitgevoerd.
De
resultatenvan deze
proefen
van ander onderzoek naar
de invloed van het kaliumgehalteop de groei
in
deze proefbeplanting zullen te zijnertiid
worden gepubliceerd.Proefbephnting Roggel (nr. 5)
De
beplantingis
in
1963 op bouwland aangelegdmet een
on-derbeplanting van
witte els. De
groei van de 'Dorskamp'wasin
de eerste 6 jaar gemiddeldI,52 m
enin
de tweede periode van6
iaat 0,70m. De
80 cm
diepe grondbewerkingvlak voor
deaanleg
met
als
doel
een beteredoorworteling
van de
grond(11,
1t),
heeft waarschijnlijk een gunstige invloedop de groei
gehadin
de eerste iaren.De
sterke afname van de groei sinds1969
]s te
wijten
aanhet
feit
dat
de hoeveelheid beschikbaarbodemvocht
niet
meer toereikend was voor de inmiddels grotergeworden bomen.
De
onderbegroeiingvan
witte
elsmet
zijn grote vochtbehoefte kan de achteruitgangin
hoogtegroei van depopulieren hebben versterkt.
Proef bephnting I oppe
(m.
9)In
dezein I97l
op
bouwland aangelegde
beplanting komen
laarpodzolgronden en gooreerdgronden voor,
die geleidelijk in
elkaar overgaan. Er is
tot 1976 geen sprake van
duidelijkegroei-verschillen
op deze
gronden.In
de gehele beplantingkomt
na-melijk
een ca.40
cm dikke
donkere bovengrondvoor die
ver-antwoordelijk
is voor
de
goedegroei.
De wat
mindere groei
(I72
cm) van de 'Rochester'in
één van de vier proefplekken isbodemkundig
niet te
verklaren.De
groeiverschillen russen de12
'Oxford'
proefplekken(163-209 cm/iaar)
hangen evenminsamen met het genoemde verschil
in
bodemeenheid.De
bestegroei komt voor op een gooreerdgrond met een iets dikkere
hu-meuze bovengrond
dan
in
de test van de
beplanting. Deze
grond is
bijna
een enkeerdgrondte
noemen (de grensligt
bij
50 cm
zwartegrond).
De wat
mindere goede groei (163-177cm) komt voor op vier
proefplekkendie
in
dezelfde hoek van de beplanting liggen als de eerder genoemde 'Rochester'proef-plek.
Fig.
7
Verband tussen hoogÍegroei van de populierenin
1973 en hetkaligehalte van het blad
in
proefbeplanting Tienhoven (nr. 1).(o
-Euramerikaanse populieren,
X =
Síestamerikaanse balsempopulierenen zwarte balsempopulieren)
Fig.
7
Relationship bettueen the growth of the poplarsin
1973 anà,he Potdtsitttt. content of the leaf in area 1. (1
-
Euamerican poplars,X -
Poqiltts trichocarpa and blach poplar x balsam poplar) Hoogtegroei 1973 (cm)Average growth (height) in cm 200 150 X 100 50 0,1 0,5 X X X X x X 0 1,0 %K van het L %K of leaf
Prcef beplanting Boryer (nr. 4)
De
'Dorskamp'in
deze proefbeplantingis
in
1963 aangeplant.N7e hebben
hier
te makenmet een mondveengrond,
die
isge-vormd
in
een ingesloten laagte tussen de omringende zandgron-den. Deze grond,die een
geringe verbreiding heeft, isvan
oa-ture erg nat.
Het perceel,
dat vóór de aanleg van de beplantingals weiland
in
gebruik was, is echter door een stelsel vangrep-pels
ontwaterd.Twee van
dedrie
proefplekkenliggen
op
deovergang
van
mondveengrondnaar
zandgrond(6). De
groeivan
de
'Dorskamp'op
de
mondveengrondis
iets beter
(145cm/ jaar) dan die op de overgangn at de zandgronden (137 en
I34
cm).Pro ef b
epknting
Rij$
er gen ( nr, 6 )Deze beplanting
is
in
1966in
weiland aangelegd met eenon-derbeplanting
van
zwarte els. Hijligt
op
veldpodzolgrond opeen overgang van hoog naar laag (een beekdal).
De hoogte van de
'Oxford'
is nagenoeggelijk aan
diein de even
oude beplantingen2 (Schoonebeek) en 12
(Driel).
De grondenzijn
echtertotaal
verschillend: Rijsbetgen zand, Schoonebeek veen enDriel
klei.
'Robusta'groeit
in
Rijsbergen even hard alsde 'Oxford',
maar
zijn
hoogtegroeiis wel
minder dan
in
detwee andere genoemde beplantingen.
Proefbepknting Eerbeek
(nr.
7 )De
beplantingis
in
1970in
een weiland aangelegd.De bodem
is
een
veldpodzolgrond. Ondanks zeernatte omstandigheden
tijdens de aanplant 1n 1970 en de
vrij
dunne humeuzeboven-grond hebben de onderzochte
rassen'Fritzi
Pauley'en'Oxford'
tot
nu toe een goede groei te zien gegeven.Proet'beplanting
lYeert
(nr, 11 en 13)Deze beplantingen liggen op korte afstand van elkaar, beide op leemgronden,
die niet
veelin
Nederland voorkomen(18).
De oudstebeplanting (nr. 13) is
in
1963,de
jongste beplanting(nr.
11)in
1968 aangelegd, beidein
weiland.De gemiddelde hoogtegroei
bij
'Dorskamp' is, ondanks hetleef-tijdverschil van
vijf
jaar,
in
beide beplantingenniet
veel ver-schillend:die in
de oudste beplanting(nr.
13)Is
144 cm enin
de iongste 157 cm/ jaar. Opvallendis
datin
de oudstebeplan-ting de
gemiddelde hoogtegroeivan
'Robusta' ongeveer even groot is als die van de normaliter sneller groeiende 'Dorskamp';de'Oxford'
blijft
in
groei achter.In
de jongere proefbeplanting is de groei van'Fritzi
Pauley' zeer goed (208cm/jaar)
en ver-gelijkbaar met diein
de één jaar oudere beolanting te Liempde(nr.
10).Proefbeplanting Scboonebeek ( nr. 2)
Deze beplanting is gedeeltelijk
in
1965 en gedeeltelijkin
1966 aangelegdin
weiland.De
bodemverschillenzijn
geting en niet merkbaarvan invloed
op de groei.
Bij
de
in
196)
gePlante 'Robusta' werdenin
de zomer van het eerste jaarin vrij
ernstige mate kopergebreksverschijnselen waargenomen waaÍna een ko-perbemestingwerd
uitgevoerd.Alleen
ín
1966en
1967 werdnog in
zeer lichte mate kopergebrek gevonden.Bij
deÁ
L966 geplantepopulieren
zijt
geen gebreksverschijnselen gekonsta-teerd(8);
daarbij moet wel bedacht worden datdit
gedeelte van de beplantingin
1965 ook breedwerpig met koperslakkenbloemis
bemest.Het
optredenvan
kopergebrek hangt waarschijnlijk samen met het bodemprofiel.In
de eerste twee iaar was hetter-rein
zeer nat.Het
perceel isin
de laatste tientallen jaren enkele malen voor oerwinning afgegraven, de laatste keer vlak voor de aanlegvan de
beplanting.Nadat
de
oerlaagwas
afgegraven, werden bovengrond en graszoden weef terugg€zet.De
vier
'Robusta' proefplekkenvan
1965 geven eenwat
min-dere groei(I3I
cm/iaar)
dan de tweevan
1966(lt5
cm/iaat).
In
hoeverre de groeiin
de eerstedrie
jaar van dein
1965aan-geplante
'Robusta'door het
kopergebrekwerd
beïnvloed, ismoeilijk
te zeggen.Bij
alle rassen is van een geleidelijke afnamevan
de hoogtegroei sprake.De groei van de
'Fritzi
Pauley' ismet
138cm/iaar matig te
noementen
opzichtevan
de groeivan
dezekloon
in
andere proefbeplantingenmet
uitzondering van Erica(nr.
3).Mogelijk
speelt dewind hierbij
eenrol:
beide beplantingenliggen
onbeschut.De
kronenvan
de bomenzijn
in
de beplanting
Schoonebeekdoor de wind wat
misvormd.Ook
in
enkele andere beplantingendie
onbeschut staan, is ge-bleken dat'Fritzi
Pauley' zeer gevoelig voorwind
is.Proet'beplantingen Liernpd.e en.
DÈel
(reQ. nr. 10 en. 12) Deze proefbeplantingenzijn
als standaardin
het onderzoek be-trokken omdat de grond van oudsher als geschikt voor depopu-lierenteelt werd
beschouwd.De beplanting te
Liempdeis
in
1967op
bouwland endie
teDriel
in
1966in
een voormalige boomgaard aangelegd. Laatstgenoemde beplantingligt
oo zwarerivierklei
(poldervaaggrond).De
groei van de populieren, vootal van die welke meerof
min-der verwantzijn
met de groep van de balsempopulieren, wasin
de
eersteiaren matig.
Dit
is voornamelijk
te
wijten
aan dezware grond waardoor
in
de beginjaren de wortelvormingmoei-lijk
op
gangkomt (11, 15).
'Robusta'en
'Dorskamp' hebben aanhet
eindevan I97J
een iets grotere hoogte danin
de éénjaar
iongere proefbeplanting Liempde.'Fritzi
Pauley', 'Oxford' en 'Androscoggin'zijn
aanzienlijkkorter
(zie tabel 3).De
hoogtegroeiin
de beplanting
Driel
neemt
bij
'Robusta','Fritzi
Pauley'en in
geringe matebij
'Oxford' nog
geleidelijk toe enblijft
bij
'Androscoggin' en 'Dotskamp' nagenoeg gelijk.De
gemiddelde groei van de'Oxford'
ligt
lager dan die van deandere rassen (zie tabel 4).
De
beplanting
te
Liempde
ligt in
een
overgangsgebied van gooreerd- naar beekeerdgrond.Alleen
de'Blom',
die
in
tegen-stelling tot
de andere rassenniet
in
L967 maarin
1970is
ge-plant, staat op gooreerdgrond.In
deze proefbeplanting neemt de hoogtegroei van 'Robusta' en'Blom'
in
de laatste jaren nog toeen
blijft
die van de
andere rassenvrijwel konstant (zie
ooktabel4).
Vergelijkt men de
gemiddelde hoogteen
hoogtegroeivan
de rassenin Driel
met diein
de even oude beplanting teSchoone-beek
(nr. 2,
veengrond) dan blijken
deze, uitgezonderdbij
'Fritzi
Pauley', nagenoeggelijk
te zijn. Alleen neemtin
Schoone-beek de
hoogtegroeibij
alle
rassen langzaamaf.
De
'Fritzi
Pauley' groeitin Driel
beter danin
Schoonebeek, waarschijnlijk omdatdit
ras hier wat meer beschut staat.Samenvatting
van
de bodemgesteldheitlin
deproefbeplantingen
N7e
vatten
dit
overzichtvan de
13 proefbeplantingenwat
be-treft
het
bodemkundigedeel
samenen betrekken hierbij
de beoordelingsfaktorendie
deStichting
voor Bodemkarteringge-bruikt
bij
het
bepaienvan de
bodemgeschiktheidvoor
boom-soorten(16),
te weten:1
de
ontwateringstoestand-
afgeleidvan de
grondwatertrap(Gt),
2
het vochtieverend veÍmogen van de grond-
afgeleid van Gt, textuur) gelaagdheid,3
de zuurgraad-
op basis vanpH
en geologische afzetting,4
de
voedingstoestand-
afgeleid van natuurlijke
vegetatie,geologische afzetting en grondmonsteranalyses.
De
ontwateringstoestandlaat
slechtsin
de
proefbeplanting Tienhoven veel te wensen over.De
groeiverschillen diebij
alleklonen
in
dezeproefbeplanting
voorkomenworden duidelijk
door
deze beoordelingsfaktor bepaald.In
de
overige proefbe-plantingen is de ontwateringstoestand thans voldoendetot
goed.Het
vochtleverend vermogenin
de proefbeplanting Roggel (nr.5)
is te gering. De aanwezigheid van een dikke humushoudende bovengrondmet
goede bewortelingsmogelijkhedenmaakt
het nadeel van de lage grondwaterstandniet
goed. Naarmate gron-den eendikker
humeus dek hebben en lemigerof
lurumrijker
zijn,
zal de vochtleverantievia kapiilaire
naleveringvanuit
het grondwater gemakkelijker verlopen.Dit
is vooral van
belang wanneer de bewortelingsdiepteniet tot het
niveauvan
de ge-middelde hoogste grondwaterstandreikt.
In
de proefbeplantin-genErica en Zuidbroek
is dat
laatste l.ret gevaldoor de
aan-wezigheidvan
storende lagen, zoals veenlagenmet
een voorpopulier
te
lagepH
en dicht
gepakt zandmet
een zeer hoge indringingsweerstand.De
zuurgraad, aangeduid alspH-KCl,
wasbij
de aanleg van de proefbeplantingenin
de laag van O-25 cm voldoende hoog (van de beplanting te Roggel ontbreken deze gegevens).Het
is echter de vra:rgin
hoeverre depH
van oorspronkelijke landbouwgron-den na bebossing oppeil blijft.
De
voedingstoestandin
alle proefbeplantingenligt
op een vol-doende hoog niveau.Dit valt af
te leidenuit
de kruidenvegeta-tie.De
oorzatk van deze goede voedingstoestandligt
bij
de in het onderzoek betrokken gronden voornamelijkin
hetvoorma-lig
agrarisch gebruik.Uit
verschillende onderzoekingen(19)
is
geblekendat
alle boomsoorténna eeo
voorafgaandgebruik
van
de grond
alsbouw-
of
weiland, zelfs alsdat van
zeerkorte duur
was, eenduidelijk
beteregroei
vertonendan op
grondendie
direkt
naontginning worden
bebost.In
de kodering op
bodemkaartenkomt
echterniet altijd tot uiting
of
er landbouwvoorbouw heeft plaats gehad. Kaarwlakkendie
gekodeerd,zijn
zoalsde
proef-beplantingen Eerbeek en N7eert zullenvoor dit
facet naderin
Tabel
6
S-waardenbii
verschillende hoogten (in m) en leeftijden. Afleesvoorbeeld:Bij
een boomhoogte vanl),9
Ín en een leeÍtijd van 12 jaaris S 34. Bij een zelfde boomhoogte en een leeftijd van 8 jaar is S )4. Gegevens van Faber en Tiemens (4).
Table
6
S-aal*es (site-ind.ices)for diÍferent heighrs (in
m) and. ages. Example: For a tree heigbtof
13.9 and ao age of 12 years Sit
34. For ,he same tree heigbt and. an age ofI
yean Sh
54. Data from Faber and.Tiemens (().S:28
30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 ,4
t6
t8
60 T 2 3 4t
6 7 8 9l0
1.5 2.5 3.4 4.4 1.5 2.6 3.6 4.7 t.5 2.6 t.8 4.9t.t
)7j.9
5.1 1.5 2.8 4,1 ,.4 1.5 2.9 4.2 t.7 r.7 J.L 4.7 6.3 1.8 1.2 4.8 6.5 1.9 ).3 t.1 6.9 r.9 3.4 t.3 7.2 2.0J.'
t.t
7.'
2.1 ).6 t.7 7.8))
3.8 5.9 8.1)')
).9 6.2 8.4 2.) 4,1 6.4 8.7 2.4 4.2 6.6 9.0 ,.46.j
7.1 8.4 9.5 ,.7 6.7 7.8 9.0 to.2 6.r 7.2 8.3 9.6 10.9 6.5 7.6 8.8 ro.2II,6
6.8 8.1 9.4 10.8 t2.2-t)
8.5 9.9tt.4
t2.9 7.4 8.9 t0.4 12.08.6
7.9 9.4 r0.9 t2.6t4.j
8.3 9.8 11.1 rJ.2 r4.9 8.7t0.j
t2.0 13.8 r5.6 9.r 10.7 12.5 t4.4t6.t
9.t 1 1.1 13.0 r 5.0 t7.0 9.9 rr.6 13.ttr.6
17.7 10.6t2.,
14.6 16.8 19.0 11.0 t2.9 15.1 17.4 19.7tt.4
13.4tr.6
r8.0 20.4 11 I2IJ
M
1t 10.6 rL.6 12.6r).t
r4.4 Ll.2 t2.3 13.5 r4.4rt.4
12.1rj.2
14.3 r5.4 16.4 12.8 13.9 15.) r6.3 17.trt.6
r4.9t6.r
t7.t
18.5 14.2tr.6
r7.r 18.2 19.6 15.1t6.t
17.9 19.3 20.6 15.8 t7.2 18.9 20.2 21.6 t6.6 18.2 19.7 2r.2 22.6 17.2 18.9 20.7 22.1 23.7l8.t
19.82t.t
2).r 24.7 18.8 20.5 22.) 24.0 25.7 19.6 21.3 2).4 21.0 26.8 20.t 22.r 24.j 2r.8 27.8 2L.0 23.0 25.2 26.7 28.8 2r.8 23.8 26.1 27.8 29.9 r.6 3.0 4.t 6.0 t0.2 t2.0 13.9 16.0 18.3 22.t 24.6 27.0 28.8 30.9 r6 r7 t8 r9 20tr.2
16.0 16.8 17.4 18.3 19.2 20.0 20.8 19.6 20.6 2r.6 22.6 23.4 2t.8 22.9 24.0 2r.L 26.0 2j.9 25.2 26.4 27.6 28.6 26.r 27.5 28.8 30.1 )1.2 17.5 18.2S
:
theoretisch maksimaal bereikbare hoogte (in m) bij onbepaald lange leeftijd. tbeoretical maximal attainable beight (in m)a
indeÍinitellt higb age (site-index)T
-
tijd die verstreken is sinds het stekken (in jaren). ti'tne pasted si.rzce tbe catting uds made (in yars).het veld door een bodemkundige bekeken moeten worden. Oude
topografische kaarten
en
andere historische gegevens kunneneveneens een beeld van het
vorig bodemgebruik geven.
Samenvatting
van de
hoogtegroeiin
de proefbeplantingenIn
dit
artikel is de hoogte gebruikt om de groei en de verschillenin
groei
aante
duiden.Hoewel ook
omtrekcijfers beschikbaarzijn en
dus de mogelijkheid^
\wezig
is om de inhoud
tebe-rekenen, hebben
wij
ons beperkttot de hoogte.
Og basis van dehoogte en de
leeftijd van
de bomenis
de S-waardeof
hoogte-boniteit (-
theoretisch maksimaal bereikbare hoogte) volgensFaber en Tiemens
(4)
vastgesteld.In
tabel 6, ontleend aan genoemdepublikatie, wordt een
over-zicht gegeven
van deonrwikkeling van
de hoogte opverschil-lende niveaus
in
relatietot
de leeftijd van de bomen, gerekendvanaf stek. Deze tabel is echter uitgebreid met een paar
nrssen-liggende
en
hogere S-waardenomdat
de groei
in
een aantalproefplekken beter is dan die van de klonen
die Faber
enTie-mens behandelen.
In
tabel7
is per kloon en per proefbeplanting het verloop vande
hoogtevanaf
het
tweede jaarna
stekken als een S-waardeuitgedrukt. Deze tabel geeft een overzicht van het bereikte
re-sultaat
(kolom
T-S, eind
1975) eÍ
het
verloopvan de groei.
Voor
de proefbeplanting Tienhoven(nr. 1) is
onderscheidge-maakt
in
het beste
(drogere) en slechtste (natste) deelvan de
beplanting.
De
proeÍbeplanting Schoonebeek(nr.
2)
isbil
'Ro-busta'
in
verband met leeftijdsverschillen tweemaal vemeld. Deproefbeplanting
Zuidbroek (nr.
8)
is
bij
drie
klonen tweemaalgenoemd, omdat
op
grond van
eenvrij
abrupt
optredendbo-demverschil de beplanting
in
een oost- en westdeel is gesplitst.Niet
allein
tabel 7 genoemde S-waarden komen ookin
tabel 6voor.
De
ontbrekende S-waardenzijn
deelsdoor
inteqpolatie,deels door berekening verkregen en
in
tabel 7 vermeld om eengedetailleerd
inzicht
in
het verloop tekrijgen. Men dient
eropbedacht
te
zijn dat de dicht
bij
elkaar liggende waardenbij
deze lage
leeftijden een miniem
hoogteverschil voorstellen. Deekstreem hoge waarden die
in tabel 7 onder
T2
(2-jarigeleeftijd
vanaf
stek) zijn
vermeld,zijn
een gevolgvan
het
soms zeerlange plantmateriaal; de S-waarde is
in
deze gevallen irreëel enkomt
spoedigop
normale waarden terug.Hoge S-waarden op
latere
leeftijd zqals
in de
proefbeplanting Joppe (nr. 9), zijn welreëel en illustreren
duidelijk
de snelle jeugdgroei.Uit
het onderzoek van Faber en Tiemens(4) is gebleken dat de
gemiddelde S-waarde
in ons land
voor
'Robusta'36 en
voor'Oxford'
32 bedraagt. Indien men de proefbeplantingen 3, 5 en8
(resp. Erica, Roggel en Zuidbroek) en het natste gedeelte vanTienhoven
(nr. 1),
waarin door bodemkundige faktoren de groeinadelig
wordt
beïnvloed,buiten
beschouwing laat,dan
blijkt
(zie
tabel
8)
'Robusta'op
ca.
l0-jarige leeftijd
S-waarden tehebben
hoger
dan 36; namelijk van
38 tat
43. Alleen
hetI2-jarige
gedeelre van de proefbeplanting Schoonebeek(nr.
2)heeft een S-vraarde van 36 (zie tabel 7).
De 'Oxford'
heeft op ca. lO-jarigeleeftijd
S-waardenv^í36
rct
46, dus hoger dan
32.2e
zljnin
de proefbeplantingen Liempde(nr.
i0)
en \Zeert (nr. 13) hoger dan die van'Robusta'maarin
de andere lager.Qp
5-jarigeleeftijd is de S-waarde
van 'Oxford' hogerof
nagenoeggelijk
aan die van 'Robusta'.Bij
de anderenieuwe
klonen
komenop
5-jarigeleeftijd
S-waardenvoor die
aanzienlijk hoger
zijn dan die van 'Robusta'.
Dit
is voornamelijk het gevolg van een zeer sterke jeugdgroei van deze nieuweras-sen
in
de desbeteffende beplantingen.In
alle proefbeplantingen is op ca.l0-jarige leeftijd
hethoogte-verschil (S-waarde) tussen de nieuwe klonen en 'Robusta'
klei-ner geworden.
Klonen die
aanvankelijk hoger waren dan'Ro-busta',
zijn
nu
korter,
zoals 'Androscoggin'in
de
beplantingSchoonebeek (nr. 2).
Dit
komt
enerzijds door een toenemendehoogtegroei van 'Robusta' (Liempde en
Driel),
anderzijds dooreen nagenoeg gelijkblijvende of wat afnemende hoogtegroei van
de nieuwe rassen.
De
S-waardenbij
'Dorskamp' variëren van43 tot
49,bij
'An-droscoggin' van 39tot
51,bij
'Rochester' van 38tot
47
enbij
'Fritzi
Pauley' van37
tot
57. De hoogste S-waarden wordenin
de
beplantingenLiempde
(nr. 10)
en
\7eert (nr. 11)
gevon-den.Tabel 7 Table 7
De S-waarden voor de klonen
in
de proefbeplantingen, gerangschikt naar afnemende waarden per kloon. The site-ind.ices (S)lor
the clonesin
the inaestigated. areas, tabalaled' in order of d.ecreasing aalae per clone.Kloon Clone Ptoefbeplanting Inaestigated area T eind S
7'
S-waarden Site-indicesbij
at different verschillende ases leeftijden (T)(T)2
j
4
t
6
7
8
9
10 11 12 t)
14
T Dorskamp Robusta Fritzi Pauley Blom Androscoggin Oxford Rochester Rap Tienhoven Schoonebeek I7eert Driel Rijsbergen Schoonebeek Erica Tienhoven Joppe tJ/eert Liempde Eerbeek Tienhoven Driel Erica Tienhoven Schoonebeek Joppe Tienhoven Liempde Erica Tienhoven Joppe Tienhoven Liempde Tienhoven Schoonebeek Driel Zuidbroek Zuidbroek (o)(w)
Joppe Tienhoven Tienhoven Liempde Eerbeek lJíeert Rijsbergen Erica Schoonebeek Driel Zuidbroek (O) Zuidbroek (rI7)1
Tienhoven9
Joppe10
Liempde11
tVeert12
Driel2
Schoonebeek1)
Ileert
4
Borger1
Tienhoven1
Roggel 40 39 33 5 6 10 9 11 11 t4 t4 5 t4 t8 t2 49 4/ 45 43 ,2 t1 49 43 t2 4/4j
'I
49 43 52 45 46 454t
4j
40 4I 42 41 406t
6272
62tB
5976
66t0
t052
6056
t)
59
5464
4762
61 41 58 55 >4 t7 4> t7 45 48 )6 t3'B
5l
5) 49 44 4>4t
39 t1 47 57 <20<20
25 <20 40i9
43 555i
))
4) 2717
7664
6060
6tti
4750
44<20
27tt9
7148
3i
30
44 b/ 54 60 49 49 62 52 50 52 6t 45 40 80 >4 t1 46 t1 45 J4 38 56 42 48<20
<20
25t4 61 60
5656 57 57 tt
4855fi51
38 4' 45
4t
<20
<20 10
35<20
<20 24
29<20
<20 <20
<20
394t
)9 )6 25 34 29 40 39 3439 i9
40 44 )7 44 40 1r 40 37 34 49 t1 46 36 27 50 48 44 49 44 42 49 4r 484l
4r 37 40 3739 39
39 4> 4) 42 41 49 47 43 47 44 43 41 40 )4t4
46 42 )7 44 32 28 1c)))
)4
26 40 44 38 42to
26 )9 3T t3 2648 46 44 4r )9 J8 36 )4
33 1 9 10 2 r3 t2 6 2t
1 9 11 10 7 1 12j
1 z 5 6 10 11 t4 11 11 t2 12 5 6 5 10 11 5 11 116,
,7 5t5l
49 4) 42 41 Joppe Liempde 46 444j
4r 40 40 38i,
27 26 55tt
4/ 38 35 3r 29 o) 50t0
4040 41
414j 40 40
4r)9 40 40
4035 )8 38
4040 38 37
3840 )7 )6
15j4 32 31
29<20
)3 38 39 41 42
4145
4242 42 41 40 37
17 32 3r 37 40 39 34 30t,
,34t
4240
1940
3834 jr
47 6 9 10 7,
11 7 5 11 6 5 7 7 5 72 53 62 46 466t
5'
59 49 t8t9
5r ,7 62 51 58 556t
30 4> 52 4t 40 9 1 10 1 1 9I
10 1 2 t2 8 8 9 1 1 10 7 1J 6 3 2 12I
I
t8 55 49 41 29 64,r
4I 62 28t4
t1 40 t7 22t6
t8 t542 4)
4949 42
4r 29 65 49 52 76 64 56 46 54 45 J6)I
63 42 36<20
<20 3966r
5)9
10 ,l
,49
11
4011
3911
j4
11
30653
tt)
547
10
46742
t4
3911
37737
11
3711
3611
3511
28 6r 54 4/ 40i7
2660 75 65
6462 56 t6
5960 61 18
,5t0 44 46
4940 48 48
4740 41 41
4054
))
53 4749 48 49 48
4740 4t
4237 38 40 42
4240 38 42 40
3846 t9
3742 42 42 4t
4031 3) 35 15
3528 11 j6 37
3t
24 24 30 28
28 )2<20
)o<20 20 26 it
<20 <20 <20
<20
49 40 4t 334I
39 36jo
373'
)4 28 37 363'
289
Joppe1
Tienhoven10
Liempde2
Schoonebeek1
Tienhoven8
Zuidbroek (O)8
Zuidbroek (\7)9
Joppej
EricaI
TienhovenI
Tienhoven 5548
5045
4680 78 70
66100 9) 69
5952 47 45
t0
t1 44 j6
40 4/ 39 38 4)2'
6t
53j6
l0
30)4 6 7t
5 50 )5 31 13 29 3r ?oOpm.: \)íaar voor de S-waarde