SVvi
A' •/': 4 0 ü ^
C. Sonneveld en ir. J. van den Ende, Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt ónder Glas te Naaldwijk
De invloed v a n zout gietwater bij de slateelt onder glas
In westelijk Nederland is de glastuinbouw voor het begieten van de gewassen vrijwel geheel aangewezen op het oppervlaktewater. De kwaliteit hiervan is ech-ter niet steeds goed. Zowel chemische als biologische verontreinigingen kunnen het ongeschikt maken. Bij de chemische verontreinigingen speelt vooral het zoutgehalte een belangrijke rol. Het oppervlaktewater is voor het gebruik in kassen beter geschikt, naarmate het zoutgehalte lager is. Veel tuinbouwgewassen zijn namelijk zoutgevoelig en ondervinden bij betrekkelijk lage zoutgehalten reeds schade door opbrengstreduc-tie of kwaliteitsvermindering [4,8].
In het verleden is op het Proefstation te Naaldwijk veel onderzoek verricht naar de invloed van keuken-zout in het gietwater op de ontwikkeling van diverse gewassen [5]. Hoewel uit de onderzoekresultaten bleek dat bij 500 mg keukenzout of wel 300 mg chloor (Cl~) per liter reeds flink schade kan optreden, is het tot voor kort gewoon geweest om een chloorgehalte van 300 mg per liter als toelaatbaar te accepteren. Momenteel wordt gestreefd naar chloorgehalten lager dan 200 mg per liter [1,7].
Het oppervlaktewater bevat naast keukenzout ook an-dere zouten. Uit een onderzoek in de jaren 1964 en 1965 bleek, dat de osmotische druk van het opper-vlaktewater voor ongeveer 50 % werd veroorzaakt door het keukenzout en de andere 50 % door de an-dere zouten [13]. De behoefte aan hernieuwd onder-zoek, waarbij niet alleen de invloed van keukenzout, maar ook de invloed van andere voorkomende zouten zou worden nagegaan, deed zich daarom sterk ge-voelen. Hernieuwd onderzoek was temeer noodzake-lijk, daar bij de intensivering van de cultures de
teelt-omstandigheden, vooral ook de methode van gieten, intussen sterk waren gewijzigd.
Op het Proefstation te Naaldwijk werd in 1966 een proef aangelegd, waarin de invloed van het zoutge-halte van het gietwater op de ontwikkeling van diverse gewassen onder praktijkomstandigheden kon worden nagegaan. De proef was zodanig ingericht dat het mogelijk was het chloorgehalte en het geleidingsver-mogen van het water als normen voor het toelaatbare zoutgehalte te toetsen.
Proefopzet
De gewassen in de proef werden beregend met lei-dingwater waaraan verschillende hoeveelheden van een zoutenmengsel en verschillende hoeveelheden keukenzout waren toegediend. Het zoutenmengsel werd samengesteld uit calciumchloride, magnesium-chloride, natriumsulfaat, magnesiumsulfaat en na-triumbicarbonaat in een zodanige verhouding dat de gemiddelde zoutensamenstelling van het oppervlakte-water in het Zuidhollands Glasdistrict zo goed moge-lijk werd benaderd [13]. Het toedienen van het zou-tenmengsel en het keukenzout vond plaats op basis van een gelijk geleidingsvermogen. Uit voorgaande onderzoekingen [13, 14] werd berekend, dat 1000 mg keukenzout per liter eenzelfde verhoging van het ge-leidingsvermogen geeft als 1340 mg van het zouten-mengsel.
Teneinde de invloed van een geringere zoutaccumu-latie in de grond door uitspoeling van zouten tijdens de teelt na te kunnen gaan, werd in de proef variatie in de watergift aangebracht. Een normale watergift werd vergeleken met een anderhalf maal zo grote gift.
In de proef w e r d o o k v a r i a t i e in de b e m e s t i n g a a n -g e b r a c h t , t e n e i n d e een i n d r u k te v e r k r i j -g e n van de invloed van de b e m e s t i n g op de v e r z o u t i n g . Een nor-maal b e m e s t i n g s n i v e a u w e r d v e r g e l e k e n met een vrij h o o g n i v e a u .
De f a c t o r e n z o u t e n m e n g s e l , keukenzout, w a t e r g i f t en b e m e s t i n g s n i v e a u w e r d e n als v o l g t in de proef, een f a c t o r e n p r o e f , o p g e n o m e n : Factor a. zoutenmengsel Factor b. keukenzout Factor c. watergift Factor d. bemestingsniveau : O-geen 1 - 670 mg per liter 2-1340 mg per liter : O-geen 1 - 500 mg per liter 2-1000 mg per liter 0-normaal 1-172 maal de hoeveelheid bij normaal 0-normaal 1—vrij hoog.
Alle b e h a n d e l i n g e n k w a m e n in t w e e v o u d voor. Het proefveld b e s t o n d dus uit 72 v a k k e n . De p r o e f v a k k e n waren o n d e r g e b r a c h t in een 6 x 6 kwasi latijns vierkant w a a r i n de interactie van de f a c t o r e n a en b g e -d e e l t e l i j k w a s g e s t r e n g e l -d met -de rijen en k o l o m m e n . Factor d w a s v o l g e n s een ' s p l i t p o t ' - s c h e m a in d e a.b.c. v e r d e l i n g o n d e r g e b r a c h t .
De t o e d i e n i n g van het z o u t e n m e n g s e l aan het bereg e n i n bereg s w a t e r v o n d plaats in v e r s c h i l l e n d e v o o r r a a d tanks. Het keukenzout w e r d aan het g i e t w a t e r t o e -g e v o e -g d met b e h u l p van een c o n c e n t r a t i e m e t e r [15], die s p e c i a a l voor de in d e proef o p g e n o m e n z o u t c o n -c e n t r a t i e s w a s geijkt.
In tabel 1 is een o v e r z i c h t g e g e v e n van de s a m e n -stelling van het g i e t w a t e r en de p r o c e n t u e l e b i j d r a g e van de v e r s c h i l l e n d e ionen tot de o s m o t i s c h e d r u k . Bij de b e r e k e n i n g van g e n o e m d e b i j d r a g e is a a n g e -n o m e -n , dat de o s m o t i s c h e c o ë f f i c i ë -n t va-n d e io-ne-n niet v e r s c h i l d e , wat niet g e h e e l juist is [14].
T e e l t o m s t a n d i g h e d e n
De proef w a s o n d e r g e b r a c h t in een z o g e n a a m d V e n l o w a r e n h u i s met lichte b u i s v e r w a r m i n g . De g r o n d -soort in deze kas was lichte zavel, die 3 % o r g a n i s c h e stof bevatte, 11 % a f s l i b b a r e delen ( < 16 mu) en 0,5 % k o o l z u r e k a l k ; de pH w a s 6,8. De z o u t t o e s t a n d van de g r o n d w a s bij de aanvang van de proef zeer l a a g : aan c h l o o r w a s 6 mg per 100 g d r o g e g r o n d a a n -wezig en aan t o t a a l z o u t 150 mg o p l o s b a a r in een 1 : 5 - g r o n d : w a t e r - e x t r a c t .
Tabel 1. De zoutsamenstelling en het geleidingsvermogen (mmho/cm bij 25°C) van het in de proef gebruikte gietwater en de procentuele bijdrage van de ionen tot de osmotische druk.
B e h a n d e -l i n g aobo aobi aob2 a i b o a i b i a i b2 a2b0 a2b i a2b2 mval N a+ 3,0 11,5 20,0 7,7 16,2 24,7 12,3 20,8 29,3 p e r l i t e r C a+ + 4,8 4,8 4,8 9,1 9,1 9,1 13,4 13,4 13,4 M g+ + 1,0 1,0 1,0 2,4 2,4 2,4 3,9 3,9 3,9
er
3,6 12,1 20,6 8,6 17,1 25,6 13,7 22,2 30,7 S 04~ 1,3 1,3 1,3 4,9 4,9 4,9 8,5 8,5 8,5 H C O 3 -2,9 2,9 2,9 4,7 4,7 4,7 6,5 6,5 6,5 m m h o / c m 2 5 ° C 0,9 1,8 2,7 1,8 2,7 3,6 2,7 3,6 4,5 P r o c e n t N a+ 23,0 38,3 42,5 26,3 35,1 39,1 27,1 33,3 36,9 u e l e b i j d C a+ + 18,4 8,0 5,1 15,6 9,8 7,2 14,8 10,7 8,4 r a g e M g+ + 3,8 1,7 1,1 4,1 2,6 1,9 4,3 3,1 2,5er
27,6 40,3 43,7 29,5 37,0 40,5 30,2 35,6 38,7 S 04~ 5,0 2,2 1,4 8,4 5,3 3,9 9,4 6,8 5,4 - H C O 22,2 9,6 6,2 16,1 10,2 7,4 14,3 10,4 8,2In de periode maart 1966 t/m maart 1968 werden de volgende teelten gebezigd:
Tomaten Sla Sla Tomaten Sla Sla maart 1966 september 1966 december 1966 maart 1967 september 1967 december 1967 - augustus 1966 - november 1966 - maart 1967 - augustus 1967 - november 1967 - maart 1968. In deze publikatie worden alleen de resultaten van de slateelten besproken. Deze teelten worden achtereen-volgens aangeduid als A, B, C en D.
Na afloop van de tomatenteelten werd de grond voor de slateelten doorgespoeld. De hoeveelheid zouten die hierbij aan het water werd toegediend, was gelijk aan die van de proefopzet. De hoeveelheid doorspoel-water was echter bij alle behandelingen gelijk, name-lijk ongeveer 200 mm.
Tijdens de slateelten werd er naar gestreefd bij de laagste watergift zoveel water te geven, dat de vocht-voorziening optimaal was. In tabel 2 zijn de toege-diende hoeveelheden water vermeld.
De bemesting die werd gegeven, was afhankelijk van de hoeveelheid voedingsstoffen in de grond. De voe-dingstoestand werd bij het laagste bemestingsniveau op een zodanig peil gebracht, dat voldoende voeding voor een optimale opbrengst aanwezig was. Bij het hogere bemestingsniveau werd vooral meer stikstof en kali gegeven. Tijdens de slateelten waren bij de
Opbrengst
In tabel 3 zijn de opbrengstgegevens van de slateel-ten samengevat. Omdat geen betrouwbare interacties aanwezig waren, zijn slechts voor de hoofdeffecten de gemiddelde resultaten weergegeven.
De nadelige invloed van de zouttoediening was in de meeste gevallen betrouwbaar. De opbrengstreductie tengevolge van de toediening van 1340 mg zouten-mengsel per liter was gemiddeld over de verschillen-de teelten 5,8 % en bij toediening van 1000 mg keu-kenzout 8,8 % . Blijkbaar heeft vooral het keukeu-kenzout de opbrengst nadelig beïnvloed. Dit volgt ook uit de berekening van de opbrengstreductie per mval chloor in het gietwater. Voor het zoutenmengsel werd een opbrengstreductie van 0,57 % per mval chloor bere-kend, wat maar weinig hoger is dan de opbrengst-reductie van 0,52 % per mval chloor bij het keuken-zout.
Genoemde berekening is gebaseerd op het chloor-gehalte in verband met het feit dat dit chloor-gehalte een zeer gebruikelijke norm is voor de gietwaterkwaliteit. Berekening van de opbrengstreductie per mval na-trium (Na+) levert een overeenkomstig resultaat op.
Dit is begrijpelijk, daar de correlatie tussen het na-Tabel 3. De opbrengst van de sla bij de verschillende teel-ten in kg per 100 stuks en in procenteel-ten teel-ten opzichte van de controle-behandelingen. twee b« veelhec 1 : 5 -en 10 n Tabel 2. werd ge Slateelt A B C D
smestingsniveaus gemiddeld de volgende hoe-ien stikstof (N) en kali (K2O), oplosbaar in een
extract, aanwezig : stikstof respectievelijk 5 i g en kali 10 en 25 mg per 100 g droge grond.
De hoeveelheid water die bij de diverse slateelten bruikt; uitgedrukt in mm neerslag.
Plantdatum 13- 9-1-966 28-12-1966 20- 9-1967 7-12-1967 Oogstdatum 3-11-1966 3 - 3-1967 14-11-1967 7 - 3-1968 Watergift 0 74 72 44 60 1 110 108 66 90 Behan-deling ao ai a2 bo b, b2 Co Cl do di Opbrengst 100 stuks teelt A 20,2 19,8 19,3 20,6 19,8 18,9 20,0 19,6 20,2 19,4 B 25,0 24,1 23,7 24,9 24,3 23,7 24,1 24,5 24,5 24,1 in kg per C 23,0 22,0 20,3 24,2 21,3 19,8 22,1 21,4 22,3 21,3 D 17,9 18,0 17,6 18,1 18,1 17,4 17,8 17,9 17,8 18,0 Opbrengst in teelt A 100 98,0 95,5 100 96,1 91,7 100 98,0 100 96,0 B 100 96,4 94,8 100 97,6 95,2 100 101,7 100 98,4
%
C 100 95,7 88,3 100 88,0 81,8 100 96,8 100 95,5 D 100 100,6 98,3 100 100 96,1 100 100,6 100 101,1trium- en het chloorgehalte van de verschillende soor-ten gietwater in de proef zeer hoog was (r = 0,999). Het verschil in opbrengst tussen de watergiften was gering; gemiddeld 0,7 %. Alleen bij teelt C was het verschil betrouwbaar. Het hoge bemestingsniveau gaf gemiddeld 2,2 % minder opbrengst dan het normale niveau. Betrouwbaar was het verschil bij de teelten A en C (herfstteelten).
Bij geen van de slateelten is tengevolge van het be-regenen met het zoute gietwater bladverbranding op-getreden, zelfs niet bij de hoogste concentraties die in de proef voorkwamen.
Rand
Door verschillende onderzoekers is aangetoond, dat het randen van sla in sterke mate wordt beïnvloed door zout (2,10). Het rand neemt als regel in sterke mate toe met het zoutgehalte van de grond. De toe-name van het rand blijkt vaak geringer te worden, naarmate het niveau van het zoutgehalte hoger wordt. Bij zeer grote zouthoeveelheden treedt soms zelfs een daling op van het percentage gerande kroppen. Dit kan worden toegeschreven aan het harder worden van het blad en het achterblijven in groei tengevolge van het hoge zoutgehalte.
Ook bij de herfstteelten in onze proef werd gecon-stateerd dat het randen van de sla bij hoge zoutge-halten minder sterk toenam dan bij lage zoutgezoutge-halten. Bij de voorjaarsteelten was de toename van het rand onder invloed van het zoutgehalte ongeveer lineair. Tengevolge van de niet lineaire toename van het rand bij de herfstteelten werden bij deze teelten betrouw-bare interacties gevonden tussen de factoren a, b en d. In tabel 4 zijn de resultaten van de randbeoordeling samengevat. Voor de factoren a en b zijn de resulta-ten voor de verschillende combinaties afzonderlijk opgenomen. Voor de factoren c en d zijn alleen de hoofdeffecten vermeld.
De grotere watergift heeft een iets lager percentage rand gegeven, het hogere bemestingsniveau een wat hoger percentage. Bij de behandelingen met een laag zoutgehalte in het gietwater was de invloed van het bemestingsniveau soms vrij groot. Waarschijnlijk zal vooral het hogere stikstofgehalte een rol hebben ge-speeld. [9]
Uit de resultaten blijkt, dat het rand voornamelijk werd bevorderd door keukenzout. Dit blijkt het duidelijkst uit vergelijking van de percentages rand bij de com-binaties a ^ en a2b0. Zowel het natrium- als het
chloorgehalte van deze combinaties was ongeveer
Tabel 4. Het percentage rand bij de verschillende slateel-ten.
gelijk, zo ook het percentage gerande kroppen. Het hogere geleidingsvermogen van a2b0 heeft op het
randen blijkbaar weinig invloed gehad.
In figuur 1 is het verband tussen het chloorgehalte vàn het gietwater en het percentage gerande kroppen in beeld gebracht. Bij de regressie-analyse bleek voor de teelten A en C aanpassing van een kwadratische functie noodzakelijk. Voor de teelten B en D kon met een lineaire functie worden volstaan.
In tabel 5 zijn de gevonden regressievergelijkingen opgenomen. In deze tabel is tevens de eerste afge-leide van de vergelijkingen vermeld. Deze afgeafge-leide geeft de toename aan van het percentage rand in af-hankelijkheid van de toename van het chloorgehalte. Bij de teelten B en D steeg per mval chloor het per-centage gerande kroppen met ongeveer 0,9. Bij de teelten A en C was de toename van het rand afhan-kelijk van het niveau van het chloorgehalte: voor het huidige niveau van het chloorgehalte van het opper-vlaktewater in het Zuidhollands Glasdistrict - onge-veer 6mval chloor per liter - bedroeg de toename van het percentage rand ruim driemaal de toename van het aantal mval chloor.
De hogere percentages rand van de teelten A en C zijn mogelijk een gevolg van de klimatologische om-standigheden. De groeiperiode van deze teelten viel
Behandeling aobo aobi aobï aibo a i b i a i b2 a2bo a2bi a2b2 Co C l do d i Teelten A 9 34 41 11 36 43 31 34 32 33 27 29 30 B 2 11 18 3 12 15 7 8 27 13 10 10 13 C 15 40 47 24 41 38 45 33 19 34 33 33 34 D 5 20 31 8 29 25 20 18 34 24 18 20 22 Fia. 1 water •/. gera krop 50 40 30 10 nde en
'
H e t v e r b a n d tussen het c h l o o r a a h a l t e v a n het nipt
en het percentage gera
teelt A teelt C ' ' ' « V *
/ /
/
-/
/ /
7 /
' • /'
5 10 15 20" \ ^ \
\
>-\
\
\
26 30 i d e slakroppen. teelt B teelt D.»'
* ^-'
^^
' "' ' "^^^
.^^ '
.-''
"
J<"^
\^<
5 » IS 20 25 30 mval Cl7literTabel 5. De regressievergelijkingen voor het verband tussen het chloorgehalte van het gietwater en het percentage gerande slakroppen. Teelt Regressievergelijking A y = 4,093 x - 0 , 0 8 9 X2- 8 , 2 B y = 0,791 x - 2,1 C y = 5,245 X - 0,146 x2 - 4,0 D y = 0,969 x + 4,6 x - chloorgehalte (mval/l) y - p e r c e n t a g e gerande slakroppen y1 - e e r s t e afgeleide van y. Correlatie coëfficiënt R = 0,915 r = 0,865 R = 0,921 r = 0,833 Eerste afgeleide y1 = 4,093-0,178 x y1 = 0,791 y1 = 5,245 - 0,292 x y1 = 0,969 in de herfst, w a a r i n g e m a k k e l i j k een w e l i g en r a n d -g e v o e l i -g -g e w a s ontstaat. Grondonderzoek
Aan het e i n d e van zowel 1966 als 1967, dus tussen t w e e o p e e n v o l g e n d e slateelten in, w e r d van elke b e -h a n d e l i n g een g r o n d m o n s t e r g e n o m e n . Van deze g r o n d m o n s t e r s w e r d een v e r z a d i g i n g s e x t r a c t - het e x t r a c t dat kan w o r d e n v e r k r e g e n uit o p een b e p a a l d e wijze met water v e r z a d i g d e g r o n d [12] b e r e i d , w a a r -van het c h l o o r g e h a l t e en het g e l e i d i n g s v e r m o g e n w e r d e n b e p a a l d . De g e b e z i g d e a n a l y s e m e t h o d i e k e n zijn b e s c h r e v e n d o o r Den Dekker en Van Dijk [3]. De b r u i k b a a r h e i d van het v e r z a d i g i n g s e x t r a c t ten o p z i c h
-Tabel 6. De resultaten van het grondonderzoek door mid-del van het verzadigingsextract.
Behandeling ao a i a2 bo bi b2 Co Cl do d, Chloorgehalte mval/l 1966 14,6 20,0 25,7 12,1 20,4 27,7 20,2 19,9 19,5 20,6 1967 18,6 24,3 31,7 14,4 25,5 34,7 24,5 25,3 24,9 24,8 Geleid ngsvermogen mmho/cm (25°C) 1966 4,35 5,00 5,78 4,23 5,09 5,81 5,21 4,87 4,34 5,75 1967 4,54 5,13 6,10 4,21 5,37 6,19 5,28 5,24 4,83 5,64
te van het o p het Proefstation te N a a l d w i j k g e b r u i k e -lijke 1 : 5 - e x t r a c t is b e s c h r e v e n d o o r Van d e n Ende [6].
De resultaten van het g r o n d o n d e r z o e k zijn s a m e n -gevat in t a b e l 6. O m d a t g e e n b e t r o u w b a r e i n t e r a c t i e s aanwezig w a r e n , zijn alleen de h o o f d e f f e c t e n weer-g e weer-g e v e n . De invloed van d e f a c t o r e n a en b op het c h l o o r g e h a l t e en g e l e i d i n g s v e r m o g e n van het verza-d i g i n g s e x t r a c t w a s zeer b e t r o u w b a a r . De invloeverza-d van f a c t o r c w a s g e r i n g . Dit w a s o o k te v e r w a c h t e n : de w a t e r g i f t en de v e r d a m p i n g t i j d e n s een slateelt zijn g e r i n g . De invloed van f a c t o r d op het g e l e i d i n g s v e r -m o g e n w a s zeer b e t r o u w b a a r .
T u s s e n het c h l o o r g e h a l t e van het g e b r u i k t e g i e t w a t e r en het c h l o o r g e h a l t e van het v e r z a d i g i n g s e x t r a c t b e s t o n d een n a u w e c o r r e l a t i e . Dit w a s eveneens het g e -val voor het g e l e i d i n g s v e r m o g e n . In t a b e l 7 zijn de r e g r e s s i e v e r g e l i j k i n g e n o p g e n o m e n . V o o r het g e l e i -d i n g s v e r m o g e n zijn voor -d e t w e e b e m e s t i n g s n i v e a u s a f z o n d e r l i j k e v e r g e l i j k i n g e n b e r e k e n d . Het i n t e r c e p t is bij het h o g e r e b e m e s t i n g s n i v e a u h o g e r en d e r i c h t i n g s c o ë f f i c i ë n t lager. Met a n d e r e w o o r d e n het h o g e -re b e m e s t i n g s n i v e a u d e e d het g e l e i d i n g s v e r m o g e n van het v e r z a d i g i n g s e x t r a c t het sterkst s t i j g e n bij de lagere z o u t g e h a l t e n van het gietwater. Dat bij de h o gere z o u t g e h a l t e n van het g i e t w a t e r het h o g e r e b e -m e s t i n g s n i v e a u het g e l e i d i n g s v e r -m o g e n iets -m i n d e r sterk d e e d t o e n e m e n , zal m o g e l i j k v e r o o r z a a k t zijn d o o r neerslaan van m i n d e r g o e d o p l o s b a r e z o u t e n . De c o r r e l a t i e tussen het c h l o o r g e h a l t e van het ver-z a d i g i n g s e x t r a c t en d e o o g s t r e s u l t a t e n van d e sla w a s d o o r g a a n s vrij h o o g . In de f i g u r e n 2 en 3 zijn e n k e l e
Tabel 7. De regressievergelijkingen voor het verband tus-sen: chloorgehalte gietwater en chloorgehalte verzadigings-extract; geleidingsvermogen gietwater en geleidingsver-mogen verzadigingsextract. Bemestings-niveau Oen 1 Oen 1 0 0 1 1 Jaar 1966 1967 1966 1967 1966 1967 Regressievergelijking y = 0,964 x + 3,58 y = 1,219 x + 4,00 q = 0,913 p + 1,89 q = 1,094 p + 1,88 q = 0,759 p + 3,70 q = 0,869 p + 3,34 Correlatie-coëfficiënt 0,994 0,996 0,978 0,981 0,954 0,971 x - chloorgehalte gietwater (mval/l)
y-chloorgehalte verzadigingsextract (mval/l) p - geleidingsvermogen gietwater (mmho/cm bij 25°C) q-geleidingsvermogen verzadigingsextract (mmho/cm bij 25°C)
voorbeelden opgenomen. De correlatie van het ge-leidingsvermogen met de oogstresultaten was onge-veer gelijk aan die van het chloorgehalte. Dit is be-grijpelijk, daar het chloorgehalte van het verzadigings-extract nauw gecorreleerd was met het geleidings-vermogen. In tabel 8 zijn de regressievergelijkingen voor het verband tussen deze grootheden opgeno-men. Bij de berekening werd onderscheid gemaakt tussen de twee bemestingsniveaus, omdat het gelei-dingsvermogen hiervan sterk verschilde. Evenals bij Jiet verband tussen het geleidingsvermogen van het gietwater en het geleidingsvermogen van het verza-digingsextract, werd ook hier bij het hogere bemes-tingsniveau een hoger intercept en een lagere rich-tingscoëfficiënt gevonden.
Fig. 2. Het verband tussen het chloorgehalte van het ver-zadigingsextract en het kropgewicht bij slateelt C.
y = -0,211x+27.0 r = -0.876 kg/100 stuks 28 26 2C 22 20 18 16 U 12 •
Fig. 3. Het verband tussen het chloorgehalte van het ver-zadigingsextract en het percentage gerande kroppen bij slateelt C. "/. gerande kroppen 60 50 40 30 20 10 Y= -0.098x2+5.05x-22.0 R zO.776 20 30 i.0 50 mval criiter ( verzadigingsextract)
10 20 30 40 50 mval c r / l i t e r
Tabel 8. De regressievergelijkingen voor het verband tus-sen het chloorgehalte en het geleidingsvermogen van het verzadigingsextract.
Tabel 9. De resultaten van het gewasonderzoek, gemiddeld over de hoofdeffeoten. De gehalten zijn uitgedrukt in pro-centen van de droge stof.
Bemest niveau 0 0 1 1 ngs- Jaar 1966 1967 1966 1967 Regressievergelijking y = 0,119 x + 2,02 y = 0,112 x + 2,04 y = 0,104 x + 3,80 y = 0,096 x + 3,30 x - chloorgehalte (mval/l)
y - g e l e dingsvermog 3n (mmho/cm bij 25 C)
Correlatie-coëfficiënt 0,978 0,988 0,971 0,988 Behan-deling ao a i a2 bo bi b2 Co Cl do d, Na20 1,46 1,66 1,83 1,02 1,80 2,16 1,61 1,69 1,70 1,60 K20 8,27 8,19 8,02 8,54 8,10 7,83 8,15 8,17 8,06 8,26 CaO 1.65 1,60 1,50 1,77 1,56 1,43 1,55 1,62 1,64 1,52 MgO 0,60 0,59 0,56 0,61 0,59 0,55 0,58 0,58 0,58 0,58 SO3 0,86 0,84 0,87 0,83 0,87 0,86 0,86 0,85 0,83 0,88 P2O5 2,12 2,06 1,95 2,00 2,07 2,06 2,03 2,06 2,08 2,01 N 5,33 5,29 5,26 5,30 5,32 5,27 5,25 5,34 5,27 5,33 Cl 3,64 3,66 3,62 3,24 3,75 3,92 3,64 3,64 3,59 3,69 Gewasonderzoek
Bij de tweede slateelt (teelt B) werd per behandeling een aantal slakroppen verzameld, die na drogen che-misch werden onderzocht. In tabel 9 zijn de analyse-resultaten gemiddeld over de hoofdeffecten weer-gegeven. Door de zouttoediening aan het gietwater werd het natriumgehalte van het gewas verhoogd; het kalium-, magnesium- en vooral het calciumgehalte daarentegen bleken juist lager te worden. De invloed van de keukenzouttoediening op de natrium-, kalium-, magnesium- en calciumgehalten was belangrijk groter dan de invloed van de toediening van het zouten-mengsel. Het gehalte aan chloor werd alleen door de keukenzouttoediening beïnvloed.
Gezien de verlaging van het calciumgehalte door de zouttoediening is het niet onmogelijk, dat het rand werd veroorzaakt door calciumgebrek. Door Kruger [11] is het randen reeds eerder met calciumgebrek in verband gebracht.
Samenvattng en conclusies
In een factorenproef werd de invloed van zout giet-water op het kropgewicht en het randen van sla na-gegaan. Het zoutgehalte van het leidingwater dat in de proef werd gebruikt, werd verhoogd met verschil-lende hoeveelheden van een zoutenmengsel en ver-schillende hoeveelheden keukenzout. De
samenstel-ling van het zoutenmengsel werd zo gekozen, dat de gemiddelde zoutensamenstelling van het oppervlakte-water in het Zuidhollands Glasdistrict zo dicht moge-lijk werd benaderd. De toediening van het zouten-mengsel en het keukenzout vond plaats op basis van een gelijk geleidingsvermogen.
Het kropgewicht en het randen van de sla bleken zeer nauw samen te hangen met het chloorgehalte van het gietwater. Voor dit gewas vormde het chloor-gehalte dus een betere norm voor de gietwaterkwali-teit dan het geleidingsvermogen. Ook het natriumge-halte van het gietwater vormde een goede norm. Het natriumgehalte was namelijk zeer nauw gecorreleerd met het chloorgehalte.
Het geleidingsvermogen behoeft niet voor alle ge-wassen een minder goede norm te zijn voor de giet-waterkwaliteit. De voorlopige resultaten met tomaten in dezelfde proef geven de indruk, dat voor dit gewas het geleidingsvermogen juist een betere norm is dan het chloor- of natriumgehalte.
Het kropgewicht van de sla nam tengevolge van ver-hoging van het chloorgehalte met 1 mval per liter, ge-middeld over twee voorjaars- en twee herfstteelten, met ongeveer 0,5 % af. Sla blijkt dus wat het krop-gewicht betreft niet bijzonder zoutgevoelig te zijn. De zoutgevoeligheid kwam sterker tot uitdrukking bij het randen. De randgevoeligheid was voor de
voorjaars-Afb. 2. Op zoute grond blijft de sla in groei achter en laat de kropvorming te wensen over (rechts). De krop links is op een niet te zoute grond gegroeid.
en herfstteelten echter niet gelijk, wat mogelijk een gevolg is geweest van de klimatologische omstandig-heden. Verhoging van het chloorgehalte met 1 mval per liter gaf bij de voorjaarsteelten een toename van het aantal gerande kroppen met ongeveer 0 , 9 % en bij de herfstteelten met ruim 3 % .
De twee watergiften die in de proef waren opgeno-men hadden weinig invloed op zowel het kropgewicht als het randen. Hiermede waren de resultaten van het grondonderzoek in overeenstemming: het chloorge-halte en het geleidingsvermogen van het verzadi-gingsextract waren bij de twee watergiften nagenoeg gelijk.
Het geleidingsvermogen van het verzadigingsextract werd sterk beïnvloed door de twee bemestingsni-veaus - een normaal en een vrij hoog niveau - die in de proef voorkwamen. Bij het hoge niveau werden weliswaar een iets lager kropgewicht en iets meer rand verkregen, maar deze nadelige effecten stonden niet in verhouding tot het verschil in geleidingsver-mogen van het verzadigingsextract. Voor wat het ge-was sla betreft is het geleidingsvermogen van grond-extracten dus blijkbaar een minder goede norm voor de mate van verzilting van de grond dan het chloor-gehalte.
het zoute g i e t w a t e r v o o r a l het n a t r i u m en het c a l -c i u m g e h a l t e van de sla w e r d e n b e ï n v l o e d : stijging van het n a t r i u m g e h a l t e en d a l i n g van het c a l c i u m -g e h a l t e . Het is niet o n m o -g e l i j k dat rand in sla w o r d t v e r o o r z a a k t d o o r een t e k o r t aan c a l c i u m .
Literatuur
1. Berg, C. van den: Tuinbouw en waterverontreiniging. Meded. Dir. Tuinbouw, 30 (1967): 113-122.
2. Dam, J. G. C. van: Examination of soils and crops after
the inundations of 1st februari, 1953. Neth. J. Agr.Sci., 3
(1955): 1-14.
3. Dekker, P. A. den en Dijk, P. A. van: Analysemethoden
in gebruik op het bodemkundig laboratorium van het Proef-station voor de Groente- en Fruitteelt onder Glas te Naald-wijk (niet gepubliceerd).
4. Ende, J. van den: Hef belang van zoet oppervlaktewater
voor de teelten onder glas. Ons Platteland, 1965, nr. 46: 4-5.
5. Ende, J. van den: De invloed van zout gietwater op de
ontwikkeling van verschillende gewassen onder glas.
Pu-blikatie van het Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk, nr. 38 (1952).
6. Ende, J. van den: Analysis of greenhouse soils by means
of aqueous extracts. International Potash Institute, Berne,
Switzerland: Colloquium on the fertilization of protected crops, Florence, Italy (1968).
7. Ende, J. van den en Sonneveld, C : Zout gietwater bij
kasteelten in West-Nederland. Landbouwk. Tijdschrift, 80
(1968): 348-353.
8. Hayward, H. E. and Bernstein, L : Plant-growth
relation-ships on salt-affected soils. Botanical Review, 24 (1958):
584-635.
9. Kloes, L. J. J. van der: Het randen van sla. Meded. Dir. Tuinbouw 15 (1952): 125-139.
10. Koomneef, P.: Gloeirestproef bij sla 1961. Intern verslag Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk (1962).
11. Kruger, N. S.: Tipburn of lettuce in relation to calcium
nutrition. Queensland J. Agr. and Animal Sei., 23 (1966):
379-385.
12. Richards, L. A. (e.d.): Diagnosis and improvement of
saline and alkaline soils. U.S.D.A. Agric. Handb. 60 (1954):
1-160.
13. Sonneveld, C. en Ende, J. van den: De samenstelling
van de zouten in het oppervlaktewater in het Zuidhollands Glasdistrict. Meded. Dir. Tuinbouw, 30 (1967): 411-416.
14. Sonneveld, C , Koornneef, P. en Ende, J. van den: De
osmotische druk en het electrische geleidingsvermogen van enkele zoutoplossingen. Meded. Dir. Tuinbouw, 29
(1966): 471-474.
15. Sonneveld, C. en Ende, J. van den: Bijmesten via de
regenleiding met behulp van de concentratiemeter. Meded.
Dir. Tuinbouw, 30 (1967): 54-60.
Summary
T h e influence of saline water on lettuce grown under glass - C. S o n n e v e l d a n d J. van d e n E n d e .
Research S t a t i o n for Fruit and V e g e t a b l e G r o w i n g under Glass, N a a l d w i j k .
The influence of saline water on the w e i g h t of the lettuce head and on t i p b u r n in lettuce w a s investigat-ed. The salt c o n t e n t of the tap water, used in the e x p e r i m e n t , was raised w i t h different q u a n t i t i e s of a salt m i x t u r e and w i t h different q u a n t i t i e s of s o d i u m c h l o r i d e . The salt m i x t u r e and the s o d i u m c h l o r i d e w e i e s u p p l i e d on basis of e q u a l e l e c t r i c c o n d u c t i v i t y . Head w e i g h t as well as t i p b u r n a p p e a r e d to be closely c o n n e c t e d w i t h the c h l o r i d e c o n t e n t of the i r r i g a t i o n water. So for this c r o p , the c h l o r i d e c o n t e n t of the irrigation water. So for this c r o p , the c h l o r i d e content was a better s t a n d a r d for the quality of the irrigation w a t e r than the c o n d u c t i v i t y , The s o d i u m content of the water w a s also a g o o d s t a n d a r d , because it w a s c l o s e l y related w i t h the c h l o r i d e c o n -tent.
Water w a s a d d e d in two q u a n t i t i e s , w h i c h , however, hardly i n f l u e n c e d head w e i g h t nor t i p b u r n . T h i s cor-r e s p o n d e d w i t h the cor-results of soil tests: the c h l o cor-r i d e content and the c o n d u c t i v i t y of the s a t u r a t i o n extract w e r e almost equal at the t w o water q u a n t i t i e s . Analysis of the heads revealed that the saline water had p a r t i c u l a r y affected the s o d i u m c o n t e n t and the c a l c i u m c o n t e n t : an increase of the s o d i u m content and a d e c r e a s e of the c a l c i u m c o n t e n t . It is p o s s i b l e that the t i p b u r n w a s c a u s e d by c a l c i u m d e f i c i e n c y .