• No results found

Honings, Van Marion & Vergeer (red.), Van Constantijntje tot Tonio (2018)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Honings, Van Marion & Vergeer (red.), Van Constantijntje tot Tonio (2018)"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VI

Rick Honings, Olga van Marion & Tim Ver-geer (red.), Van Constantijntje tot Tonio. Het dode kind in de Nederlandse literatuur. Hil-versum: Uitgeverij Verloren, 2018. 269 pp. isbn: 9789087047238. € 29,–.

De bij uitgeverij Verloren verschenen bundel Van Constantijntje tot Tonio gaat volgens de on-dertitel over Het dode kind in de Nederlandse literatuur. In de inleiding geven de Leidse on-derzoekers Rick Honings en Tim Vergeer, die samen met hun collega Olga van Marion de re-dactie van het boek voor hun rekening namen, aan de hand van vier eigenschappen een karak-teristiek van kinderdoodliteratuur. In dit genre gaat het om teksten waarin, ten eerste, een kind in het perspectief van verteller of focalisator (re-latief) jong overlijdt. Ten tweede is in deze tek-sten ten minste een van de ouders van belang. Daarnaast staat, ten derde, de rouw om het over-leden kind centraal en is, ten vierde, de dood van het kind autobiografisch.

Er zijn, zo merken Honings en Vergeer op, echter ook teksten die niet aan deze eigenschap-pen voldoen, maar toch bediscussieerd worden in een van bijna twintig chronologisch georden-de hoofdstukken in georden-de bungeorden-del. Als voorbeeld noem ik de door Maaike Meijer behandelde le-vensliederen ‘Ketelbinkie’ en ‘Mammie waar ben je’, die niet zozeer over rouw gaan, maar de beschrijving van een maatschappelijke situ-atie waarin sterven voorkomt koppelen aan een concrete – al dan niet moraliserende – bood-schap. De inleiders geven aan dat het genre van de kinderdoodliteratuur nu eenmaal ‘heterogeen en fluïde’ is (13), maar dit is een wel erg zwak-ke verdediging om het gebrek aan overeenstem-ming tussen de geboden karakteristiek en de eigenschappen van sommige werken uit de af-zonderlijke hoofdstukken aan te duiden. Ho-nings en Vergeer verwijzen wel naar een boek over Representations of Childhood Death en naar enkele verwante Nederlandstalige publi-caties (waaronder de bekende studie van Sonja Witstein over funeraire poëzie), een sterkere in-bedding in de thanatologie (het multidiscipli-naire veld dat zich bij uitstek bezighoudt met allerlei aspecten rondom sterven, dood en nabe-staan), had mogelijk kunnen bijdragen aan een diepgravender en meer genuanceerde duiding van de complexiteit en veelzijdigheid van het on-derwerp kinderdoodliteratuur.

Niettegenstaande de hierboven gemaakte kanttekening is het overgrote deel van de

hoofd-stukken in Van Constantijntje tot Tonio zon-der twijfel interessant te noemen. Dat is mede te danken aan de diversiteit van de bijdragen. De bundel, hoewel overwegend gericht op teksten van canonieke auteurs (onder wie Tollens, Cou-perus, Van Eeden, Vasalis en Wolkers), heeft een ruime selectie aan werken tot onderwerp, waar-door de lezer een weids perspectief aangereikt krijgt. In de afzonderlijke hoofdstukken wordt vaak ingezoomd op één tekst (Vondels Jeptha, Hagar Peeters’ Malva) of een deel van het oeu-vre van één auteur (Bilderdijk, Enquist), soms ook gekozen voor een bredere blik op een peri-ode (middeleeuwen), stroming (naturalisme) of genre (jeugdliteratuur; het levenslied). Die laat-ste bijdragen maken overigens nieuwsgierig naar de representatie van de kinderdood in nog weer andere genres, zoals streekroman, sciencefiction, of hedendaagse christelijke literatuur.

De verschillende hoofdstukken leren de le-zer het nodige over zowel de literaire cultuur als de cultuur van de dood door de eeuwen heen. Meerdere auteurs laten bijvoorbeeld zien hoe oudere teksten zich mengen in theologische dis-cussies die (mede) verband houden met de ster-felijkheid van de mens. Zo betoogt Olga van Marion dat Vondels gedicht ‘Kinder-Lyck’ de calvinistische predestinatieleer bekritiseert, ter-wijl Ton van der Wouden beargumenteert hoe predikant en schrijver François HaverSchmidt in een van zijn verhalen het vraagstuk van de theodicee aan de orde stelt. Andere auteurs la-ten zien dat ook in de literatuur van de twintig-ste en eenentwintigtwintig-ste eeuw het domein van het transcendente blijft fungeren als zingevend ka-der voor de dood van een kind.

Eveneens een belangrijk thema binnen de bundel is de aan verandering onderhevige rela-tie tussen de persoonlijke sfeer en de publieke ruimte bij de rouw om een overleden kind. Deze relatie komt in de literatuur van de laatste de-cennia onder meer tot uitdrukking in werken waarin een spanning tussen autobiografisch en fictioneel schrijven optreedt. De receptie van die werken is al even fascinerend. Sander Bax con-stateert bijvoorbeeld dat bovengenoemde span-ning in A.F.Th. van der Heijdens ‘requiemro-man’ Tonio bij de ontvangst in de massamedia goeddeels teniet werd gedaan: ‘in het taalspel van de mediacultuur wordt “het probleem van de fictie” niet opgevoerd, maar ontkend’ (246). Bax’ bijdrage illustreert de wijze waarop een aantal onderzoekers een koppeling weet te leggen tus-sen de repretus-sentatie van kinderdood in literatuur en literaire cultuur in het algemeen.

(2)

VII Literaire representaties worden in Van

Con-stantijntje tot Tonio enkele malen in verband ge-bracht met andere aan kinderdood gerelateerde cultuuruitingen. Rietje van Vliet schrijft kort over de populariteit van geschilderde doodspor-tretten in de zeventiende en negentiende eeuw; Rick Honings vertelt in zijn bijdrage over Bil-derdijk in het voorbijgaan over zogeheten haar-werkjes vervaardigd uit het haar van overledenen; Anne van den Dool verwijst naar enkele speel-films over de rouw van ouders; en Frans-Willem Korsten noemt een songtekst van Eric Clapton. Dergelijke referenties zijn een indicatie dat de bestudering van literatuur over kinderdood te midden van en in relatie tot andere kunstvor-men een wenkend onderzoeksperspectief biedt.

In de epiloog van het boek, waarin enkele lij-nen van de bundel in kaart worden gebracht, constateert Korsten dat een van de kernvragen is ‘hoe literatuur of kunst onze gevoelens richt in relatie tot degene met wie we geacht worden mee te leven’ (257). Dat meeleven kan betrek-king hebben op verschillende personen of perso-nages: ouders, andere naasten, maar ook kinde-ren zelf. Zeer opvallend in dit verband is Hagar Peeters’ Malva – onderwerp van de bijdrage van Van den Dool. In deze roman, gebaseerd op de

treurige geschiedenis van de dochter van dich-ter Pablo Neruda, neemt het overleden kind zelf het woord en ontworstelt zich aldus aan ‘het ta-lige gebrek dat haar leven op aarde kenmerkte’ (232). Zo wordt de hemel in Malva, meent Van den Dool, ‘een ruimte waarbinnen geschiedenis-sen kunnen worden herschreven, en de stemmen van onderdrukten de plaats krijgen die zij ver-dienen’ (232). Indachtig Korstens woorden over het vóórkomen van ‘het bewust doden van een pasgeboren kind’ en ‘selectieve abortus’ (256), wordt eens te meer inzichtelijk dat in hoeverre iemand als subject telt ook een kwestie is van het beschikken over talige vermogens – in sommige gevallen geeft literatuur taal aan degenen die niet zelf over die vermogens beschikken.

Niet alleen in Van den Dools bespreking van Malva, maar ook in veel van de andere bijdragen aan Van Constantijntje tot Tonio komt het be-lang van wie spreekt tot uitdrukking. Het spre-ken over de kinderdood stopt – zo wordt duide-lijk – om die reden nooit; het is een verdienste dat de bundel een aantal voorbeelden van dit spreken op overtuigende wijze presenteert en van nadere duiding voorziet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit wordt bevestigd door het Ruimtelijk Structuurplan Voeren (Omgeving, 2008) waarin wordt gesteld dat het Voerense landschap beschermd moet worden ten behoeve van toerisme

Vandaag kregen we een nieuwe excursie leider.Martin Guers.Hij stond uit te leggen wat we gingen doen en ik stond daar maar

Belangrijk om weten is dat voor het realiseren van deze nieuwe rode lijst (Figuur 3), de gegevens van de EU lidstaten bijna uitsluitend zijn gebaseerd op de officiële rapportage

Om het huidige effect van een barrière te meten, is de genetische structuur in zowel positieve als in negatieve controlevergelijkingen een essentieel

• Het afschot van het vorige jaar (is van beperkte waarde indien grote schommelingen in jaarlijkse aanwas verwacht worden, voor Vlaanderen is de hypothese dat dit niet

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

In Phase 2, it framed the following question to inform the research agenda: “How, for whom, and under what circumstances can the pedagogical integration of ICTs

De kernvraag is of het wenselijk kan geacht worden, met het oog op de ontwikkeling van elzenbroekbos, deze werkwijze te herhalen op een grotere schaal, en aldus in te passen in de