• No results found

Verslag van de stuifmeelkiemingsproeven bij Muskaatdruiven, 1953-1954-1955

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van de stuifmeelkiemingsproeven bij Muskaatdruiven, 1953-1954-1955"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFSTATION VOOR DE TE

GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, NAALDWIJK.

Verslag van de stuifmeelkiemingsproeven bij Muskaatdruiven,1953-1954-1955.

door:

Mej.W.Smiemans.

Naaldwijk,1961.

(2)

S Z F . Y V

s

^ * -»v • ! ? A"

P r o e f s t a t i o n voor de Groenten- en F r u i t t e e l t onder g l a s " a a l d w i j k .

ïël

?2 3IJ ^SGAATLRUI7^

1953 - 1954 - 1955.

J o e l .

Laar de z e t t i n g van Lluscaatdruiven nog v e e l t e wensen o v e r l a a t , i s nagegaan onder welke omstandigheden h e t s t u i f m e e l van de Uuscaatdruif h e t b e s t e k i e m t .

Opzet.

I n I953 w a s o p z e t , de kieming van h e t s t u i f m e e l van t e n 1 s t e

goed g r o e i e n d e en t e n 2 de s l e c h t g r o e i e n d e Losen b i j v e r s c h i l l e n d e w e e r s ­ omstandigheden i n v i t r o na t e gaan.

De weersomstandigheden z i j n e c h t e r gedurende d e g e h e l e "bloeiperiode • beneden normaal gebleven ( z e e r weinig z o n ) , zodat a l l e e n b i j koud, donker weer s t u i f m e e l kon worden verzameld u i t een k a s met goed groeiende bomen

(?>i j k e l i jkhuizen, P o e l d i j k ) , en u i t een k a s met s l e c h t groeiende bomen (Zwinkels, d a t e r i n g e n ) .

Ten tweede werd versameid s t u i f m e e l bewaard b i j 3 temperaturen: 15» 20 en 25°C en 3 r e l . luchtvochtigheidsv;'aarden: 40p> 7 e n 10CÇ3.

I n 1954 werd i n de e e r s t e p l a a t s nagegaan hoe h e t v e r l o o p van de k i e ­ ming v/as gedurende de b l o e i p e r i o d e .

I n de tweede p l a a t s werd op 2 manieren verzameld stuifmeel bewaard b i j 3 v e r s c h i l l e n d e temperaturen: 12^, 1 5 en 17"a"°C en 3 r e l . l u c h t v o c h t i g h e i d s -waarden: 80, 90 ö:i 100^.

De twee manieren van verzamelen waren: 1 s t e s t u k j e s l o s g e k n i p t van d e b l o e i ­ ende t r o s (dus s t u i f m e e l i n de helmhokjes) en 2de s t u i f m e e l , l o s g e t i k t van de meeldraden.

I n I955 werd i n d e f e r s t e p l a a t s proef 1 van 1954 h e r h a a l d .

I n de" .tweede p l a a t s werd b i j b e g i n b l o e i en v o l l e b l o e i s t u i f m e e l v e r ­ zameld en bewaard b i j 6 v e r s c h i l l e n d e temperaturen: 0 , 5» 12» 15» 20 en 25°C en 3 v e r s c h i l l e n d e r e l . luchtvochtigheidswaarden: 0 , ^0 en 90^« ^_©~b.n.o ai G:C •

De kieming van h e t s t u i f m e e l werd i n v i t r o nagegaan i n een s u i k e r o p ­ l o s s i n g van 12 )o.

Op een de.zglaasje van 24 x 24 mm werd een druppel van de s u i k e r o p l o s ­ s i n g g e b r a c h t , waarin dan met een p e n s e e l t j e wat van h e t stuifmeelmonster werd geaaan. Hierna werd h e t d e k g l a a s j e omgekeerd op een o b j e c t g l a s met u i t

(3)

-tolling gebracht en afgesloten met paraffine-olie. îTa _+ 5 uur in een ther­ mostaat hij 26°C gestaan te hehhen, werd het aantal gekiemde en niet gekiemde korrels geteld. Per druppel 200 tot 300 korrels. Van elk object is de kieming in drievoud bepaald.

De bij de bewaring vereiste rel. luchtvochtigheidswaarden werden verkregen door mengsels van en aqua dest. in een afgesloten ruimte (exsiccator) volgens 'onderstaande tabel.

90$ rel. luchtv. = 10,8 vol. delen 96$ + 89»2 vol. delen HgO. 80$ rel. luchtv. = 17>3 vol. delen 96$ + 82,7 vol. delen HgO.

70$ rel. luchtv. = 22,4.vol. delen I^SO^.96p + vol. delen E2O. 50$ rel. luchtv. = 30,7 vol. delen ^^^4 + ^9>3 vol. delen I^O.

40$ rel. luchtv. = 34»5 vol. delen ^SO^ 96$ + 65»5 vol. delen HgO.

De rel. luchtvochtigheidswaarden van 100$ en 0$'v/erden verkregen door:

1) een laagje aqua dest. onderin de exsiccator en dit laten verdampen (100$) en 2) een laagje silicagel ónder in de exsiccator (0$).

De verschillende temperaturen werden in diverse thermostaten gevonden.

Resultaten.

In 1953 werd, zoals onder opzet vermeld, ten eerste het verschil in kiem-kracht van het stuifmeel van goed en slecht groeiende bomen nagegaan.

Om een enigszins gemiddeld monster te verkrijgen, werden van diverse tros­ sen van verschillende bomen stukjes geknipt (dit èn bij de goede, èn bij de slecht groeiende bomen). Deze stukjes werden in een petrischaal naar het Proef­ station vervoerd en daar in een exsiccator geplaatst met een rel. luchtvochtig-heidswaarde van 70$ een temperatuur van 20°C. De volgende dag werd het kiempercentage van het stuifmeel nagegaan. De uitkomsten waren:

Goed groeiende bomen : gems 35$ gekiemd. Slecht groeiende bomen s gem: 11$ gekiemd.

De lengte van de kiembuizen van het stuifmeel van de goedgroeiende bomen was minstens 3 x zo lang als de lengte van de kiembuizen van de stuifmeelkorrels van de slechtgroeiende bomen.

In kas 8 op het Proefstation (stookkas) werd tijdens warm, zonnig'weer op het tijdstip van de volle bloei stukjes van de bloeiende tros verzameld. Op het tijdstip van het einde van de bloeiperiode werd tijdens bewolkt én kouder weer op dezelfde manier het stuifmeel verzameld. Beide monsters werden

l.dag inéén exsiccator bij een rel. luchtvochtigheid van 70$ en een tempera­ tuur van 20°C bewaard. Ha deze behandeling werd weer het kiemingspercentage bepaald.

(4)

làinde bloeiperiode, bewolkt, kouder weer Ï gems 10$ gekiemd.

In kas 8 werden verder stukjes van de bloeiende tros verzameld en bij verschillende temperatuur- en rel. luchtvochtigheidswaarden bewaard (verza­ meld tegen het einde van de bloeiperiode).

Na 1 dag bewaren kiemden de stuifmeelkorrels als volgt:

Bewaard bij 100$ rel. luchtvochtigheid en 15°C : gem : 35$ gekiemd. Bewaard bij 70$ rel. luchtvochtigheid en 15°C : gem : 20$ gekiemd. Bewaard bij 40 $ rel. luchtvochtigheid en 15°C t gem : 17$ gekiemd. Bewaard bij 10C$ rel. luchtvochtigheid en 20°C : gem : 7$ gekiemd. Bewaard bij 70$ ral.luchtvochtigheid en 20° C : gem : 9$ gekiemd. Bewaard bij 40$ rel. luchtvochtigheid en 20°C : gem t 10$ gekiemd.

Bewaard bij 100$ rel. luchtvochtigheid en 2$°C : gem : 0$ gekiemd. Bewaard hij 70$ rel. luchtvochtigheid en 25°C : gem : 0$ gekiemd. Bewaard bij 40$ rel. luchtvochtigheid en 25°C t gem : 0$ gekiemd.

Na 4 dagen bewaren werd opnieuw het kiemingsperóentage bepaald; geen enkel object echter gaf nog enige kieming. Het object 100$ rel. luchtv.en 25°C was beschimmeld, het object 100$ rel. luchtv.en 20°C iets beschimmeld, het object 40$ rel. luchtv.en 25°C verdroogd en het object 40$ rel. luchtv.en 20°C iets verdroogd.

Ka 7 dagen waren de objecten 100$ rel. luchtvochtigheid -• 15°C,---20°C en - 25°C alle beschimmeld; de objecten 70$ rel. luchtv - 15°C,- 20°C en -- 25 C begin beschimmeling en de objecten 40$ rel. luchtv.- 15 Cj- 20 C en

25°C geheel verdroogd. . ' .

In I954 werd gedurende, de gehele bloeiperiode dagelijks van vers gewon­ nen stuifmeel direct na het verzamelen het kiemingspercentage bepaald. Dit geschiedde zowel van bomen in kas 7 van ket Proefstation als van bomen in een kas en een warenhuis van Eijkelijkhuizen in Poeldijk, omdat de resultaten .

van kas 7 (zie verder bijlage i) niet duidelijk genoeg waren.

In beide kassen en in het warenhuis werden de temperatuur en rel. lucht­ vochtigheid gsregistree:»i door resp. esn thermo- en een hygrograaf, welke voor en na de proef geijkt werden.

De cijfers op bijlage II geven een duidelijk beeld omtrent het verloop van de kiemkracht gedurende de bloeiperiode, behalve het abnormaal hoge ge­ middelde kieming3percentage op 9/6 in het warenhuis, wat waarschijnlijk te wijten is aan een foutieve bepaling.

De-cijfers van bijlage I en II zijn in grafiek uitgezet op resp. grafiek I en grafiek II.

Het stuifmeel', nodig voor de proef, waarbij het pollen op twee manieren werd bewaard, n.l. stukjes, losgeknipt van de bloeiende tros („vast") en stuifmeel, l'osgetikt van de meeldraden („los"), werd eveneens verzameld in

(5)

kas 7- '

Het benodigds stuifmeal werd voor da diverss objecten van verschillende trossen genomen, zodat geen gemiddeld nonster verkregen werd. .3en volgende keer dient hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden te worden en moet van gedeelten van verschillende trossen meerdere gemengde monsters gevormd TO r den.

Ka 2 dagen in een exsiccator bij de diverse.temperaturen en rel. lucht-vochtigheidswaarden bewaard te zijn v;aren de resultaten, zoals weergegeven op bijlage III : het van de bloeiende trossen losgetikte stuifmeel gaf een duidelijk hoger kiemingspercentage; vooral bewaard bij Jöfs rel. luchtvoch­ tigheid. 3ij 80/o rel. • luchtvochtigheid bewaard, was de kieming minder en bewaard bij 100/3 rel. luchtvochtigheid kwam bij geen enkele temperatuur enige kieming voor.

Eet stuifmeel, bewaard aan stukjes van de bloeiende tros, gaf in min­ dere mate dezelfde lijn te zien; echter bij de objecten IOO73 rel. lucht­ vochtigheid 15°C en 12°C kwam een hoger kiemingspercentage voor dan bewaard bij 80;a rel. luchtvochtigheid en dezelfde temperaturen.

De cijfers van bijlage III zijn uitgezet op grafiek III.

Van het van de bloeiende trossen losgetikte stuifmeel werd na 5 s n

10 dagen bewaren nogmaals het kiemingspercentage bepaald. Dit stuifmeel was verzameld tijdens het begin van de bloeiperiode. Dij volle bloei en tijdens het einde van de bloeiperiode werd de proef herhaald.

Zoals uit bijlage 17 blijkt, gaf na 5 dagen bewaren vanaf begin bloei het object $0,3 rel. luchtvcchtigheid nog het hoogste kiemingspercentage. Ka tien dagen gaf geen enkel object nog enige kieming.

Ka een bewaring van 3 dagen vanaf volle bloei ( losgetikt van de bloei­ ende trossen) gaf het object 100£ rel. luchtvochtigheid 12,5°C de beste kieming; bij het object 90$ rel. luchtvochtigheid waren de verschillen tussen de diverse temperatuurwaarden klein en evenals bij het object 100fs ral. luchtvochtigheid gaf bij het object $0?o rel. luchtvochtigheid 12,5°C het hoogste kiemingspercentage. Ka 10 dagen was het stuifmeel, bewaard bij 100;? rel. luchtvochtigheid beschimmeld en gaf bewaring bij SOfs rel. lucht­ vochtigheid nog het hoogste kiemingspercentage.

Tijdens het einde van de bloeiperioda werd opnieuw, op dezelfde wijze stuifmeel ingezet. Ka 3 dagen bewaard te zijn, kon bij geen enkel object nog enige kieming geconstatèard worden.

De cijfers van bijlage IV zijn in de grafieken IV en IVa uitgezet. In 1955 werd, evenals in 1954» gedurende de gehele bloeiperiode dage­ lijks van vers gewonnen stuifmeel direkt na het verzamelen het kiemings­ percentage bepaald»

(6)

was ( de laagste rel. luchtvochtigheid per dag varieerde.van 25 tot ?9$» terwijl het percentage gedurende de gehele bloeiperiode maar driemaal boven de 60$ is geweest), is misschien één van de oorzaken, dat het kie­ mingspercentage gedurende de gehele bloeiperiode zeer laag is geweest.

De cijfers van bovenstaande proef staan op bijlage V en Sijn uitgezet op grafiek V.

Uit de proef bewaring muscaatstuifmeel bij verschillende tempera­ tuur- en rel. luchtvochtigheidswaarden 1955 zijn geen overtuigende re­ sultaten naar voren gekomen. Zelfs bleek in tegenstelling tot andere ja­ ren, de kieming van het stuifmeel, bewaard bij hogere rel. luchtvochtig­ heidswaarden eerder terug te lopen. Misschien is dit, evenals bij de andere proef in 1955 ket geval was, te wijten aan de niet op peil gehou­ den rel. luchtvochtigheid 'in de kas gedurende de bloeiperiode.

De gegevens van deze laatste proef zijn verwerkt op bijlage VI en :: uitgezet op de grafieken TI en VI a.

Samenvatting.

In de jaren 1953» 1954 en 1955 is nagegaan, onder welke omstandig­ heden het stuifmeel van Uuscaatdruiven in vitro het beste kiemt.

Stuifmeel, verzameld bij koud donker weeï van bloeiende trossen van ten eerste goed groeiende bomen en ten tweede slecht groeiende bomen gaf resp. een kiemingspercentage van 35 en 11$.

Stuifmeel, verzameld bij ten eerste warm, zonnig weer en ten tweede (later in de bloeiperiode) koud, donker weer gaf resp, een kiemingsper­ centage van 86 en 10$.

Stuifmeel, 1 dag bewaard bij verschillende temperatuur- en rel. lucht­ vochtigheidswaarden gaf als resultaat het hoogste kiemingspercentage (35$) bij lagere temperatuur (15°C) en hoge rel. luchtvochtigheid (100$).

Stuifmeel, bewaard'bij hogere temperatuur (25°C) gaf geheel geen kieming. Na 4 dagen bewaring gaf geen enkel object nog enige kieming. Het stuifmeel, bewaard bij 10C$ rel. ïachtvochtigheid was beschimmeld en bewaard bij 40$ rel. luchtvochtigheid was verdroogd.

3ij dagelijks controleren van de kiemkracht van vers gewonnen stuif­ meel bleek de kiemkracht het hoogst, wanneer de rel. luchtvochtigheid hoger dan 60$ was.

Bij de proef, waarbij de kieming van het stuifmeel, ingezet bij begin bloei en bewaard op 2 manieren (n.l. stukjes van de bloeiende tros en stuif­ meel losgetikt van de bloeiende tros) werd nagegaan, werd na 2 dagen het hoogste kiemingspercentage gevonden bij bewaring op de tweede manier bij 90$ rel. luchtvochtigheid en 12,5°C (37»5$)* 5 dagen gaf hetzelfde ob­ ject weer het hoogste kiemingspercentage (15>9$)«

(7)

6.

Tijdens volle "bloei en eind "bloei werd de bewaarproef. herhaald. ITa drie dagen gaf nu het stuifmeel wat bewaard was geweest bij 10C$ ral. luchtvochtig­ heid en 12,5°C het hoogste kiempercentage (35»6$). "10' dagen was het .stuif­ meel, wat bewaard was geweest bij 90fa rel. luchtvochtigheid en 15°C (l3,2jb)*

Be resultaten van de proeven in 1955» welke een herhaling van de proeven van 1954 waren, gaven geen overtuigende resultaten te zien. Be oorzaak hier­ van zal waarschijnlijk geweest zijn, dat de rel. luchtvochtigheid in de kas

gedurende] de gehele bloeiperiode te laag is geweest.

Ie bewaarproef gaf deze keer negatieve resultaten.

Bij de proef, waarbij gedurende de gehele bloeiperiode dagelijks de kiemkracht werd bepaald, is geen enkele keer het kieaingspercentage boven 1C$ geweest.

Ook wordt, zoals later gebleken is, het bepalen van het kieaingspercen­ tage van stuifmeel door zeer'veel uiteenlopende factoren beïnvloed. (Tempe­ ratuur en rel. luchtvochtigheid tijdens het verzamelen, de temperatuur en het zuurstofgehalte van het kiemingsmedium enz). Vooral dit laatste is van

zeer groot belang. Bij volgende kiemingsproeven zal hier rekening mee gehou-den"worden door : ten eerste de inhoud van het vochtige kamertje d.m.v. een glazen ringetje te vergroten en ten tweede het stuifmeel niet door het kie­ mingsmedium te mengen, maar het aan de oppervlakte te laten kiemen.

De proefneemster , Ï7. Smiemans

j an 158

(8)

Bijlage I.

Stuifmeelkieming Uuscaat kas 7«

Datum Geraidd. LIax. Laagste

1954. kiem. tempe­ lucht­

percent. ratuur vochtigheid • ' ;

10/5 . _ 43°C 43

/1

11/5 - ' 42 48 12/5 - 45 43 - -13/5 - 42 46 U/5 18,1 . 41 62 15/5 - 37 65 16/5 - •35 66 H/5 33,1 33 68 18/5 30,0 30 64 19/5 33,4 27 64 20/5 26,4 31 63 21/5 35,1 34 56 22/5 - 28 68 23/5 - 32 69 24/5 25,9 35 75 •• 25/5 9,4 41 63 26/5 0,0 36 66 27/5

(9)

-Bijlage II.

Eijkelijkhuizen Poeldijk.

Datum Graad van

"bewolking max.temp. in kas

max.temp. in waren­ huis laagste rel. luchtv. in kas laagste rel luchtv. in warenhuis gem. kiem perc. in kas gem. kiem perc. in warenhuis 1/6 bewo lkt ' 2/6 half bewolkt 19,27$ 3/6 half bewolkt 31°C 79 $ 19,5$ 4/6 zonnig 35°C 74$ 22,4$ 5/6 zonnig ' 34°C 742 38,9# 15,0$ 6/6 bewolkt 22°C co 7/6 zonnig 32°C 78$ 60,6$ 46,8$ 8/6 bewolkt 22°C 85$

21,2$

35,3^ 9/6 zonnig 33°C 77$ 15,1$ 64,7$ ? 10/6 zonnig 26°C 70$ 5,1$ 20,0$

11/6 half bewolkt 27°C 72/0 0,0$ ' 5,o$

12/6 bewolkt 25°C 76$ 0,0$ o,c$

Kas: "begin "bloei : 2/6

(10)

Bijlage III.

1954 Stuifmeelkieming liuscaatdruiven, na 2 dagen "bewaring.

A = stukjes van een bloeiende tros "bewaard („vast").

33 = stuifmeel, losgetikt van "bloeiende trossen, "bewaard („los"),

rel. luchtvs 100$

100$

100$ 90$ 90$ . 90$ 80$ 80$ 80/o temp 17,5°C

15 °c

12,5°C 17,5°C

15 °c

12,5°C 17,5°C 15^ ? 12,5 C kiemings $

0,0$

4,7$ 4,4$ 1,9$ 9,8$

0,0°

1

,0$

0,0$

0,0$

B rel. luchtv: 100$ 100$ ' 100$ 90$ 90$ 90$ 80$ 80$ 80$ temp : 17,5 C

15

°C 12,5°C 17,5°C

15 °C

12,5°C 17,5°C

15

°C 12,5°C kiemings $ s 0,0$

0,0$

0,0$

' 9,2$ 21,0$ 37,5$ 11,1$

6,8$

6,8$

(11)

Bijlage IV.

1954.

Bewaring Huscaatstuifmeel bij verschillende temp. en rel. luchtvochtigheden. Behandeling Ingezet begin bloei 15/2 Ingezet.v

& 22 alle bloei Ingezet 90 ^inde bloei Bep. na _2 dagen Bep. na dagen I3ep. na 10 dagen Bep. na 3 dagen Bep. na

10 dagen Bep. na 3 dagen

100$ 17,5°c 0,0$ 0,0$ beschimm. 23,9$ beschimm. 100$ 15,O°C 100$ 12,5°C 90$17,5°C 9 0$ 15,0°C 0,0$ 0,0$ 9,2 $ 21, 0$ 0,0^ 0,0$ 0,0$ 2,7$ H . 0,0$ 0,0$ 15,8/» 35,6$ 25,855 22,9 $ I» ti 0,0$ 13,2>2 geheel geen kieming 90$ 12,5°C 37,5$ 15

,955

0,055 21

,555

2,8$ 80$ 17,5°C 11,1$ 0,0 $ 0,0$ 32,0/o 2,5$ • 80$ 15»0°C 6,8$ 0,0)ó 0,0$ 23,8$ 0,0$ ? 80$ 12,5°C

•6,8%

.^10,4/9 0,0$ 43,6$ 5,7$

(12)

Bijlage V.

Kieming druivenstuifmeel 1955• kas 7«

1955 Graad van LIax. Laagste Percentage

Datum bewolking temperatuur . luchtv. gekiemd.

13 mei- zwaar bewolkt 35,5 . 45$

-14 half bewolkt 39,0 27$ 8,8 • • 15 half bewolkt 41,0 25$ 0 16 zwaar bewolkt 31,2 77$ 10,2 17 bewolkt 23,9 79$ 2,7 18 bewolkt 23,2 67$ 0,4 19 zwaar bewolkt 35,4 55$ -20 licht bewolkt 29,2 32$ -21 licht bewolkt 41,0 31$ 1,2 22 zwaar bewolkt 36,5. 37$ 0,6 23 bewolkt 31,8 ' 43$ 8,7 24 bewolkt 30,9 6o$ 6,7 25 zonnig 39,2 40$ 7,9 26 licht bewolkt 37,4 37$ 0.

(13)

Bijlage VT.

1955 Bewaring Lluscaatstuifmeel bij verschillende temp. en rel» Tuchtvochtigheden.

Behandeling Ingezet begin bloei 14/5 Ingezet volle bloei 23/5

3ep. na

2 dagen Bep« na 11 dagen Bep. na 19 dagen

Bep» na 25 dagen Bep. na 2 dagen 3ep. na 10 dagen Bep. na 15 dagen

Ofo

o°c 9,2$ 15,1 15,4 6,3 7,7 16,4 6,7 0

°h

5°c 4,0 0,0 10,3 5,1 0,0 10,3 3,8

Of

10°C 5,3 0,0 4,5

10,1

6,3 6,3 ' 13,9

Of>

15°c 1,4 4,2 4,2 8,5 4,0 3,1 5,4

of

20°C 5,9 2,3 5,2 14,4 3,1 5,4 11,1

öf

25

°c 9,8 3,9 8,3 14,0

2

,1 3,2 12,3

bof

o°c 4,5 0,0 10,0 7,6 4,5 7,6 .3,8

5of

5°C 9,5 4,2 0,0 10,0 . 2,4 0,0 3,8

5of'

10°C 1,0 4,2 3,7

25

, 4 5,1 2,8 15,2

5of

15°C 5,1 6,0 8,0 4,1 0,0 12,0 18,8

5

Of

20°C 3,5 2,5 8,4 5,2 4,6 12,2 14,1 5

of

25

°c 2,3 0,0 2,6

0,0

1,0 13,2 7,0

Sof

o°c 8,0 0,0 3,7 2,3 5,4 4,3 1,8

SOf

5°c 13,2 1,8 4,2 0,0 7,3 4,2 0,8

sof

10°C 7,2 1,8 0,0 0,0 5,7 3,5 1,9

90?»

15°C 11,1 0,0 0,0 0,0 5,4 0,0

0,0

90$

20°

C

2,0 0,0 0,0 0,0 4,4 0,0 0,0

sof

25°C 7,8 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

(14)
(15)
(16)

MEMMMEÊt

t M

igpifp

V"

<,

JS-<h

I j #

«

ü ls

Y

I « I Î

STU/RRT££/L /</£ FF/A/& /VOSCAAT AAS ?

(j?

///

~ 1/Ó.S F " UJSIARD /~SÏTCÀY<F£ V- ^ • £ÏAEÏTNÉZC ^R^S_J

t7.r°C- /ff- /tS'C

/aa%

J7.!*C /r°f. /i.s'r

9o %

'P

vTf'S /rV"

So %

,,/ÓS" &CIT/42M.R~D

^u-if piet/ /oege?t'£ï v.d iZotia/ids /ros]

^/%fà/ft

'//j-rr

(17)

\aJX-;

7F

/35V.

J

WA71/MÛ

/VIT

SM A TJ}7lU/Y£A/srtJJf

r

fftt£ 35/J \S£7lS£rf/LL£A/2£ TftfP. &V LUt//rYaMTJ£MEJ)£A/.

I

A/CEZ£T 3££/SS J3£Û£/ /SA

/\ - ^fiPAl/A/G

C

x *I

M/

1

2

t» S

"t

, ft /û

J/»rri?/V

tm

/\LR/RJ

L

2 .

3.

S.

£

Z

3.

3.

- /M%

= teo%

z JûO%

SO%

%

%

<3û °/û

ââ /a

X£L. /.UC/YRIS. SA/ /ZS C.

I,

*

fe

/S",Û

, /2f

0

C.

jzrc

;

ÛÀ*£

// f

V:

<, /f.o°C.

. /2.f"C.

Vo

3f

f

S

o

6.

V.

/• /. J.

S.

7 JL. /. I. 3. V. JL

JL

A

JB.

3. I

7

£_

y. r. <•. /. s. $

C

(18)

I , I—I—I . ; —I —1—— j . . . . I . . . . 1 ) —T—T—j—T—[—j—m I |. 11 mi I I I 1 I

.C

Ï/ÎA/Î*^: J&a

JSflA/AX/A/Ó /Yl/f£/}ATJ?7Zl//t/£JVSriJ/ftf££l 2/J \/£ZS£/S/LL£A/J)£ Tff/P. £/V Ll/£//Z MCtfT/ó//£J7£M

TA/££Z£T VÛLL£ M

-A = j5£PAJ-/A/ó Ài 3 JJA6£*/ /~2s/fj

-

,,

„ /Û

/'/&_/

/

Z

J

:

*

s.

6.

X

s.

£L

/oo %

/0Û %

/ÛÛ %

M %

So'/*

so %

M %

Sû %

ÂÛ VA 7?£T. /.UC/TTV. £AF

/Zf*£L

/r.o'c.

/j.fc

/zs°c.

/S.û"C

/2S

a

C

/ZS°£

/r.o°c

/SS'C

h

ss

^

%

%

^

2S

§

S

20

S

<

IS-«

N

/O

f

O

S

â.

3

.

/.

7.

Y.

r. S

S.

Jk.

/. I S. Y.

3.

_£ x

S. !

(19)

7o-ç

0

Vo

I

hf

I

•M

A %

/ û

' 0

-(jra/z'âjf JT

/

\

\

\

\

Stu/FM££1 /</£JY//VG /355

/Yuscaat /CAS 7

fciesn. /û

JRTAX. 2'EMF. IN i£7

lsisz^s/<e féZ ZzccÂïu. ïsz %•

\

\

/

\

/

\

\

- -

-/

SA .

\

/ V

\j «

jMM

* < I \ •

/

\

\

/

\

/ Nn . / —r-

/y

—r

/s

—r-/<f —r- //-—p-

—r-'3

—r» Z2 /J TNEL

20

I /&5S —r-

J3

—r- —r-x?if

(20)

CrWActJT

J5âLVA77/A/û rti/SCAATSTO/Frtf£L ^/J VJT7?S<T//YJLJLSAU2£ T£/VP. £/V 7t£l. LUCHTYÛCMT/Gtf£/USWA/\7?2£M.

I/VG£Z£r XEG/A/ JB/LQE/ .

If

la

/f

/o

S

Vi

O

/f

/O

f

.

O

V

\

si

hs

s fr* « g .\j

û

S .

/s-i

>\J

S

2o°C.

/o'C

ÇlÇ

icjC. Tz£^1

zr°£.

c>

Q

C.

1S°C.

r.

M

l i-r lii^U—

T

La-y £±Lf /ö'tr iSrT /o°<r.

r°<r.

i

a

C

<ixJ^

kzc.

o

a

C

/r'<r. i°°

c

m

S°C. 1

2f°C

O /+

0 L.

st

.

/0

°c

r

l£lC.

lo°C.

zsV.

r°c

a

C

/S"<£

/o'^.

\lc

a

C \is"C.

o"C

k*L

&•£

/fV

isc zr'C

°C

l£T_

Uv: /f°f. 2

0

'C. zs°<r.

s-

a

C /o'C \ /s°C :a°C isX.

"C

°c.

H>

a

C

la'C.

reZ. ZiLeJt'uocJ/zfÄt:id

3û% r<?7.

Â<eid.

/VA 2SDA££fi/ JB£WAX£A/

MS1 /& J)A££M J£WA7TFA/

M/l

//

SDA a£U J3£WAKf/Y

(21)

C'jrœ./i*

//

V/~c

2.

S$fy. JBs\A/A7l/A/a £U/SCAATSZiU/'j?f£££ -B/J V£KS<C///A.L£A/2)£ T£/TP. £A/ X£À. /.ÛC//TVOC//T/<S//£/2)S WAA7ZJ)£A/.

J

/VÛ£2£T l/OLL£ _£/./>£/.

/O

i"

l

I

O

\

r

20

* t

/pr.

o°£.

& ?.

I

/s°c.

û°C

£XL

/or.

loT.

/s

-r.l UcH

«v.

jù?.

s°c.

/sr. ,^o/>

^-!i£Ü

/sr.

/or.

or. sr.

isr

/fr. ior. ^

or.

/or.

sr.

sr.

/sr.

lor

isT.

r^-~t sr. ^|£y io°/r js-r

s°<r. _

/„*-\/S*" 2o°C. Zsr.

sr

or.

I

/or. jfT. iar.

zsr.

/Ki / f JDA£f/Z

J3£WAX£tf

AA /Û _2A6£/V.

J3£W/i/l£A/

Aa 2 J>A<S£fi/

_3f WA/l£tf.

o

â

/Q re/. /i'fZ/Jfi/d So % reZ. ZutÀ?uac/lÙyAtid

% s~s/. 2u^A/

uac

À/îj Â<?cd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Goudriaan wordt echter in de jaren dertig belast met het reorganiseren daarvan, waardoor, als de twaalf jaren in de geschiedenis van Philips die Blanken behandeld algelopen zijn,

De sedimenthuishouding van het waddengebied wordt gekenmerkt door een zeer dynamisch samenspel van tij, wind en menselijk handelen. Het gedrag van zand, slib en mengsels van beide

Het gaat hierbij met name om de status van de verleden 'werkelijkheid', die er immers per definitie niet meer is, maar desondanks door een historicus als werkelijk wordt

inschatting te maken van de mate waarin de verschillende responsen autonoom in onderlinge interactie zullen optreden. De vraag wat het werkelijke effect is van het instellen van

De Dubois bezitten unieke kennis van Belle van Zuylen en zij beschikken over een groot invoelingsvermogen; het zijn deze twee elementen die hun biografie — veel meer de

In de jaren dertig (hoofdstuk 2) stond het Rotterdamse gemeentebestuur vanwege de eenzijdige structuur van de bedrijvigheid al wel een industrialisatiebeleid voor ogen maar was

• Noodzaak tot maatregelen ( paragraaf 2.7 en 2.8 ): als extra informatie zijn per perceel de (regionale) opgaves voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in kaart gebracht,

Alleen al de reeds voor 1245 vastgestelde uitverkoop aan Friese kloosters van domeinen en rechten door de bisschop onder voorbehoud van bepaalde inkomsten die de begunstigden