• No results found

Verslag van een potproef over de invloed van stikstof, grasbegroeiing en vochtvoorziening op de appelonderstam M 11

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van een potproef over de invloed van stikstof, grasbegroeiing en vochtvoorziening op de appelonderstam M 11"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID, GRONINGEN

PROEFSTATION VOOR DE FRUITTEELT, WILHELMINADORP

VERSLAG VAN EEN POTPROEF

OVER DE INVLOED VAN STIKSTOF, GRASBEGROEIING EN VOCHTVOORZIENING

OP DE APPELONDERSTAM M XI

door

IR. P. DELVER en J. OELE

(2)

I N H O U D ti ti ii ii it ti 11 n H 1 2

3

3

4

4

4

6

6

6

6

7

7

SAMENVATTING pag. 1 1. BOEL VAN HET ONDERZOEK

2. OPZET EN METHODIEK

3. RESULTATEN EN WAARNEMINGEN

'i

3.1 Het vochtverbruik

5.2 Het uitlopen van de knoppen en de scheutgroei 3.3 Het stikstofgehalte in het gewas

3.3.1 Het stikstofgehalte in het blad

3.3.2 Het stikstofgehalte in bast en hout van 1-jarige scheuten

3.3*3 Het stikstofgehalte in bast en hout van de stammen 3.3*4 Het stikstofgehalte in de wortels van de

onder-stammen

3.3.5 Het stikstofgehalte in het gras en in de graswortels 3.4 Be produktie aan droge-stof

3*4*1 Be produktie en het gehalte aan droge-stof van de bladeren

3*4*2 De produktie en het gehalte aan droge-stof van de scheuten

3.4.3 De gewichtstoename van de stammen

3.4.4 Be produktie aan droge-stof van de wortels van de onderstam

3.4*5 Be produktie aan droge-stof van het gras en de gras-wortels

3.4*6 Invloed van de behandelingen op de verhouding tussen boven- en ondergrondse delen

3.4*7 Be produktie aan droge-stof per liter verbruikt water 3.5 Be hoeveelheid opgenomen stikstof

3.5*1 Be verdeling van stikstof over de verschillende plantendelen

3.5*2 Stikstof in de stam

3*5*3 Be hoeveelheid uit de grond opgenomen stikstof 3.6 Be invloed van de behandelingen op de gehalten aan kali,

magnesia, calcium en fosfaat 3.6.1 Het gehalte aan kali 3.6.2 Het gehalte aan magnesia 3.6.3 Het gehalte aan calcium 3.6.4 Het gehalte aan fosfaat 3.7 Grondonderzoek 4. CONCLUSIES I I I I It t l t l I I 8

9

9

10 10 tl n II 1 2 It 1 2

»

14 II II II II II II 14 15 16 17 18 18

(3)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID, GRONINGEN

PROEFSTATION VOOR DE FRUITTEELT, WILHELMINADORP

Verslag van een potproef over de invloed van stikstof, grasbegroeiïng

en vochtvoorziening op de appelonderstam M XI

door

IR. P. DELVER en J. OELE

SAMEITVATTING

In 1961 werd een pottenproef uitgevoerd met 1-jarige onderstammen

M XI. De behandelingen in enkelvoud (7 planten per pot) bestonden uit

9 hoeveelheden kalkammonsalpeter, twee vochttrappen (12 en 19 gewichte

tfo

vocht) en al of geen begroeiing met veldbeemdgras (Poa pratensis). De

grond bestond uit slibhoudend humusarm zand uit de ondergrond van de

proeftuin. Uitgebreide waarnemingen wrrden verricht over het

vochtver-bruik, de produktie aan droge stof van verschillende plantendelen van

gras en onderstammen en over de minerale samenstelling van deze

planten-delen. Statistische toetsing van de gegevens heeft niet plaats gevonden.

Het vochtverbruik hing sterk samen met het aangebrachte verschil

in vochttoestand van de grond. Met de N-giften en met de grasbegroeiïng

bsstond slechts een zwakke samenhang.

Het uitlopen van de knoppen werd sterk geremd door overmaat

stik-stof.

De produktie van droge stof van de onderstammen hing duidelijk samen

met de stikstofgiften en de vochttrappen en - in het traject van lage

stikstofhoeveelheden - met de grasVegroeiïng. De produktie van droge

stof per liter verbruikt water was het laagst bij relatief

stikstofge-brek en bij vochtig gehouden grond.

Het stikstofgehalte in het blad nam toe met de stikstofhoeveelheden.

De hoogste gehalten werden bij onbegroeide grond aangetroffen, de

laag-ste bij vochtig gehouden, met gras begroeide grond. De totale

hoeveel-heid in de stammen opgeslagen stikstof was - ook bij de zwaarste

be-mesting - aan het einde van de proef lager dan aan het begin van de

proef.

Ook de kalium-, magnesium-, calcium- en fosfaatgehalten in diverse

plantendelen hingen samen met de behandelingen.

1. DOEL VAN HET ONDERZOEK

De proef sluit aan bij vragen die bij onderzoek naar de

stikstof-bemesting in de fruitteelt naar voren komen. Met het oog op later uit

te voeren pottenproeven over detailproblemen, werd voorts beoogd

er-varing te verkrijgen met de methodiek van dergelijke proeven. Verwacht

mocltt worden dat het proefgewas - de onderstam M XI - op dezelfde wijze

op de behandelingen reageert als een fruitgewas. Naast de lage

(4)

aan 2 aan

-schaffingsprijs is een verder voordeel van dit gewas dat de reactie op de "behandelingen niet wordt doorkruist door variaties in "bloei- en vruchtbaarheid. Met het oog op het oriënterend karakter van de proef en het in verband met de bewerkelijkheid toelaatbaar geachte aantal potten, werd de voorkeur gegeven aan een opzet in enkelvoud.

2. OPZET EN METHODIEK

Be proef omvatte in viervoud de stikstofgiften die in het volgende staatje zijn weergegeven.

0

0

0

0,378

t.

87

10

0,757

174

20

1,5H

348

40

3,028

696

80

6,056

1395

160

12,11

2785

32O

24,22

5571

64O

36,33

8356

96O

gram kalkammonsalpeter

(2H)

Tier T>ot

mil.gram N per pot

kg N/ha berekend uit

netto opp. per pot

"Voorts werd de proef in een droge en in een natte serie (12 resp.

19 gewichts$ vocht) gesplitst. De helft van de potten kreeg tenslotte een grasbegroeiïng.

De stikstof werd bij het vullen van de potten zorgvuldig door de grond gemengd. Als groeimedium werd slibrijk zand gebruikt, dat afkom-stig was uit de 30-50 cm laag van een plek uit het oostelijk gedeelte van de proeftuin te Wilhelminadorp. Dit materiaal bevat + 1 2 $ afslib-bare delen en vrijwel geen organische stof, zodat het vrijkomen van stikstof door mineralisatie nauwelijks mocht worden verwacht.

De potten hadden een binnendiameter van 34 om en een binnenhoogte van 29 cm, de maximale inhoud bedroeg derhalve 26,3 liter. Alle potten werden op 18 maart 1961 beplant met 7 onderstammen. Deze wogen, na te zijn gesnoeid en grotendeels van wortels te zijn ontdaan, steeds 161 gram per pot.

Het gebruikte slibhoudende zand had bij veldcapaciteit en verwel-kingspunt volgens literatuurgegevens gehalten van ca. 20 à 22 resp. 7 gewichte^ vocht. Bij het vullen van de potten op 18 maart werd van zand met een vochtgehalte van ca. 15$ uitgegaan. Voor het water geven werd een drainbuis, rustend op een onderlaag van grind midden in de potten rechtop gezet. De aan te houden vochtniveau's 12 en 19$ werden door regelmatig wegen van de potten en om de 1, 2 of 3 dagen water geven zo goed mogelijk constant gehouden. Yoor de groei van de planten werd een correctie op het aan te houden gewicht toegepast. De genoemde vocht-gehalten kwamen met totaalgewichten van de beplante potten overeen van 37,1 resp. 39,1 kg.

Op 22 maart werd op de helft van de potten 2,5 gram veldbeemdgras zaad gezaaid. Deze hoeveelheid komt overeen met 287 kg per ha.

De proef lag in enkelvoud en omvatte dus 9 x 2 x 2 = 36 potten. De potten stonden in twee rijen onder een afdak vrij van regen opgesteld. Aan de einden van elke rij stonden bufferpotten met planten die dezelfde behandeling kregen als de aangrenzende proefpot. Het totale aantal pot-ten bedroeg dus 40. Om de variabiliteit als gevolg van standplaats zo klein mogelijk te houden, werden de potten bij iedere weging (totaal 24x) van plaats verwisseld. Er was dus geen sprake van een vaste proef-opstelling.

Ziektebestrijding tegen meeldauw, luis en spint vond regelmatig plaats.

(5)

blad 3 blad

-kleuren, scheutmetingen en aan het einde van de proef produkties van droge stof van verschillende delen van de plant en analyses van de gehalten aan stikstof, fosfor, kalium, calcium en magnesium.

3. RESULTATEN EN WAARNEMINGEN 3.1 Het vochtverbruik

Bij het begin van de proef werd bij de droge en natte serie uitgegaan van vochtgehalten van 15 resp. 19$« Ia verband met het aanslaan van de onderstamwortels en het kiemen van het graszaad, werd aan de droge serie aanvankelijk nog regelmatig water gegeven. Bij de gras-potten werd dit gedeeltelijk op de grond uitgegoten, bij de overige potten en nadat het gras zich had gevestigd werd het water grotendeels via de drainbuis gegeven. Vanaf de tweede helft van mei werd het vochtgehalte van de droge serie verder ver-laagd. Er werd telkens zoveel water boven het aan te houden

ge-wicht toegediend, dat het gemiddelde vochtgehalte zo goed mogelijk met het gewenste peil zou overeenkomen. Uit latere berekeningen kwam vast te staan dat de gemiddelde vochtgehalten als volgt be-droegen:

Gemiddeld gewichts fo vocht

maart april mei juni juli augustus nat 18,5 18,5 18 18 18 18 droog 15 14,5 14 12,5 11 11,5

De dagelijkse schommelingen in vochtgehalte lagen binnen rede-lijke grenzen; bij de natte serie tussen 20 en l6fo (maximaal tussen 21 em 15$)> "bij de droge serie tussen 12 en 10$ (maximaal tussen 13 en 8$).

In figuur 1 is het dagelijkse vochtverbruik per decade weer-gegeven. Figuur 2 geeft het totale vochtverbruik tussen 18 maart •en 1 september per behandeling. Het valt op dat het vochtverbruik in de eerste plaats door de vochttoestand van de grond wordt be-paalden naar verhouding slechts weinig door de stikstofgift of de grasbedekking. In hoeverre het zeer grote verschil tussen de natte en droge serie veroorzaakt wordt door evaporatie of transpiratie

(luxe vochtverbruik bij lage vochtspanning) is niet uit te maken. Sterkere verdamping aan de oppervlakte van de dicht bij veldcapa-citeit gehouden grond is zeker in 't geding. Op de droge-stof produktie per liter water wordt later nog ingegaan.

Er is voorts een duidelijke tendens aanwezig dat het vocht-verbruik afneemt bij de zeer hoge stikstofhoeveelheden. Bij deze toestand, waarbij ook groeiremming viel waar te nemen, was sprake van fysiologische droogte als gevolg van een te hoge zoutconcen-tratie.

Vat het kleine verschil tussen wel en geen grasbegroeiïng betreft lijkt er een interactie met de stikstofgift te bestaans bij lage stikstofgiften hebben de onbegroeide, bij hoge stikstof-giften de begroeide potten iets meer water verbruikt. De verkla-ring van dit verschijnsel moet wellicht in het effect van de be-groeiing op de evaporatie worden gezocht. Bij lage stikstofgiften - waarbij stikstofgebrek optrad - was er sprake van een vrij duide-lijke stikstofconc-Twrentie door het gras. Daardoor was de produktie van droge stof van de onderstammen beduidend geringer dan die op de onbegroeide grond.

(6)

600

cc

per pot

500

400

-500

200

100

Pig. 1t Dagelyks waterverbruik per decade

H

nat

droog

I

_i_

70

-maart april mei

Fig. 2t Totaal vochtverbruik

liter

juni

juli augustus

onbegroeid

- - - gras

nat

50

mg H per pot

1000 5Ü0Ü 5000 40Ö0 5Ô00 £öoö 7ÖO0 ëööo

(7)

4

-Daarbij was er echter weinig verschil in totale produktie aan droge

stof (onderstammen op de onbegroeide grond tegenover onderstammen +

gras op de "begroeide grond).

Op grond van de produktie van droge stof kon er dus weinig

ver-schil in vochtverbruik bij stikstofgebrek hebben bestaan. Bij die

toestand heeft het gras vermoedelijk echter wel de evaporatie verminder

dus vochtconserverend gewerkt (het gras werd enkele malen

afge-knipt, van mulchen was echter geen sprake).

Bij een ruime stikstofgift, waarbij geen sprake meer was van

stikstofconcurrentie (2785 mgr N) was de totale droge-stof

pro-duktie van de gras-potten (dus onderstammen + gras) echter veel

groter dan van de onbegroeide potten. Dit heeft ondanks de ook

hier bestaande vermindering van de evaporatie, geleid tot een

groter vochtverbruik bij de met gras begroeide potten.

Het is uiteraard niet geoorloofd aan deze resultaten

con-clusies voor de praktijk te verbinden. Bij deze potproef was sprake

van vochtonttrekking bij een constant gehouden vochtniveau. Bij

een grasboomgaard is sprake van steeds verder gaande uitdroging.

Daarbij begint de droge-stof produktie van het gras veel eerder

dan die van het fruitgewas, zodat de vochtonttrekking van de

laatste bij een lager vochtgehalte van de grond moet beginnen dai

die van het gras. De vochtconcurrentie moet hiarbij dus ook in de

tijd worden bekenen.

3.2 Het uitlopen van de knopgen en de scheutgroei

Het uitlopen van de knoppen werd geremd door overmaat

stik-stof en door droogte. Aan het eind van de proef was dit o.a. te

merken aan het aantal scheuten. Over de hele proef gemiddeld

be-droeg het aantal scheuten 33

V

er

pot. Door het niet uitlopen van

een aantal knoppen bedroeg dit aantal bij "gras., droo.g, 8356 mgr

F' 19 en bij "onbegroeid droog 5571 en 8356 mgr N" respectievelijk

26 en 28 scheuten.

Ook de scheutgroei werd bij de hoogste stikstofconcentraties

aanvankelijk vertraagd. In een later stadium groeiden de scheuten

hier echter langer door. Figuur 3 geeft een beeld van de

scheut-groei tussen 19 juni en 11 augustus. De scheut-groei ging na 19 juni

langer door naarmate meer stikstof was gegeven.

3.3 Het stikstofgehalte in het gewas

Tijdens de proef op 15 mei, werden kleine bladmonsters voor

onderzoek op stikstof genomen. Voorts zijn bij het opruimen van

de proef (+ 4 september) stikstofgehalten bepaald in verschillende

delen van de onderstam, van het gras (3 sneden) en van de

gras-wortels. Deze analyses zijn weergegeven in tabel 1.

3.3*1 Het stikstofgehalte in het blad

gsssEssmsssaesssa esttxasis-sasBssjsBssa süsses s&=s-G=-=sgs=sx^sz

In figuur 4 is de samenhang weergegeven tussen de

be-handelingen en het stikstofgehalte van op 15 mei geplukte,

jonge bladeren. De langste scheuten waren toen nog slechts

10 cm lang. Er is wel een toenemend gehalte bij hogere

stik-stofgiften waar te nemen, maar dit effect zou voor een

deel-ook reeds kunnen worden verklaard door het trager uitlopen

van de knoppen en dus het fysiologisch jonger zijn van deze

bladeren bij veel stikstof. De overige behandelingen laten

geen duidelijkeverschillen in stikstofgehalte zien, zodat

geconcludeerd mag worden dat het stikstofgehalte in dit

(8)

Pig. 3» Toename in gemiddelde scheutlengte

tussen 19 juni en 11 augustus

s

s

3.2

3.0

2.8

2.6

"Süfcö 5lxfc 4Ö0Ö 5Ö0Ö 5öoö

onbegroeid nat

onbegroeid droog

gras nat

gras droog

mg ïï per pot

<$, N l n

- ds Fig. 4* Het stikstofgehalte in het

blad op 15 mei

7000

8000

1000

2000

3000

4000 5OOO

6000 7000

8000

2.2

2.0

1.8

1.6

1.4

1.2

1.0

0.8

0.6

l

0.4

Pig. 5t Het stikstofgehalte in het blad

N in op 4 september

ds

mg N per pot

(9)

5

-stadium van ontwikkeling nog nauwelijks door de stik-stofopneming maar meer door de ouderdom van het blad en misschien door de B-voeding vanuit reserve-weefsels wordt bepaald.

Figuur 5 geeft dezelfde relatie weer voor het blad (gemiddelde van alle bladeren) op 4 september. De ab-solute verschillen zijn thane veel groter. Afgezien van de voor de hand liggende toename in stikstofgehalten bij hogere stikstofgiften valt het op, dat de potten met een grasbedekking vrijwel steeds duidelijk lagere stikstofgehalten laten zien dan onbegroeide potten bij overeenkomstige stikstofgiften. Uiteraard wordt dit verschil door de bekende stikstofconcurrentie door het gras veroorzaakt. Enkele details lijken hierbij echter nog van belang; bij 0 stikstof zijn de onderlinge ver-schillen vrijwel nihil. Dit betekent dat het slibhouden-de zand inslibhouden-derdaad vrijwel geen stikstof leverslibhouden-de en dat

bij deze situatie van een duidelijke stikstofconcurrentie nauwelijks kon worden gesproken. Het ïï-niveau in het

blad van de onderstammen wordt hierbij hoofdzakelijk bepaald door de stikstofreserves in de planten. Voorts blijkt de stikstofconcurrentie door gras in vochtige grond duidelijk sterker en tot bij de op één na hoogste N-gift merkbaar te zijn, vergeleken met gras in drogere grond. De N-concurrentie in absolute zin houdt dus direct verband met de grasproduktie als gevolg van be-schikbaar vocht. Men mag dus - ook onder

praktijkom-standigheden - niet veronderstellen dat de JJ.concurrenti-e geringer is als er maar voldoende vocht beschikbaar is, integendeel. Uit de curven krijgt men de indruk dat de N- concureentie np droge grond bij + 5000 mgr W, op vochtige grond pas bij ruim 8000 mgr N niet meer merk-baar is. Bij onbegroeide grond lijkt het H-gehalte in het blad vrijwel niet afhankelijk te zijn van de vochttoestand. Een ruwe uchatting leert tenslotte dat -afhankelijk van de vochttoestand van de grond - twee tot drie keer zo hoge stikstofgiften bij grasbedekking noodzakelijk waren om eenzelfde redelijk hoog ïï-gehalte (2fo) te verkrijgen alc bij ©nbedekte grond.

Nauw verbonden met het stikstofgehalte is natuur-lijk de bladkleur. Deze liep uiteen van geel tot donker-groen. Schattingen van de bladkleur werden op 7 juni, 15 juli en op 1 september uitgevoerd. Bij de twee eerste. -.. beoordelingen vertoonden de droge series bij de hogere stikstofgiften iets donkerder kleuren dan de potten van de vochtige serie, vermoedelijk als gevolg van een iets tragere ontwikkeling van de groei. De samenhang tussen de bladkleur en de behandelingen zal hier niet worden weergegeven omdat deze vrijwel niet afwijkt van figuur 5. Wel wordt in figuur 6 het verband weergegeven tussen de bladkleur en het stikstofgehalte van begin september.

De droge series - gras en onbegroeid - blijken bij de-zelfde beoordeling van de bladkleur duidelijk hogere atikstofgehalten te bezitten. Een verklaring van dit verschil ligt niet direct voor de hand.

(10)

2.2

2.0

1.8

1.6

1.4

1.2

1.0

0.8

0.6

$> N

. ds

-in

Pig.

0 »

6: Het verband

atiks

begin

+

L,-V

S 0 0 i .„

tussen

tofgehalte in

september

X * / / / !_

de bladkleur

het

+ + / / yS

'

o

_ i _ . _

blad

/ • » / / % +

o

en het

/ fi / •

droog,

nat

bladkleur

i

+ zwart

*

gras

# zwart

O eras

1.1

.0

0.9

0.8

0.7

0.6

0.5

0.4

0.3

0.2

0.1

jj , Pig. 7: Het stikstof gehalte in bast en hout

3 van 1-jarige scheuten

bast

hout

j _

mg H per pot

j i

-moo

2000

TO00

4000 5000

6000

7000 8000

(11)

_ 6

-3.5•2 Het s tiketofgehalte^in .bast en hout.van 1-jarige_soheuten

In figuur 7 is het verband tussen de behandelingen

en het stikstofgehalte van "bast en hout van de nieuw

gevormde scheuten weergegeven, Deze samenhang leidt tot

dezelfde conclusies als die welke bij het

gehalte in de bladeren werden getrokken; de

stikstof-concurrentie door gras is in het traject van zeer lage

stikstofgiften nauwelijks merkbaar. De stikstofgehalten

worden hier hoofdzakelijk bepaald door reservestoffen

in de plant. Ook de scheutproduktie steunt gedeeltelijk

op de reserves. De stikstofconcurrentie is voorts vooral

merkbaar waar een flinke grasproduktie kan plaats vinden,

ni. in de vochtig gehouden potten. Er bestaat verder

een tendens dat de gehalten van de planten in droge

potten zonder gras iets hoger liggen dan die van de

vochtige potten; vermoedelijk is dit een gevolg van

stikstofopneming bij relatief achterblijven van de

groei.

3.3«3 Het stikstofgehalte_in_bast_en hout van de stammen

De samenhang tussen de behandelingen en

stikstof-gehalten van bast en hout van het stamgedeelte van de

planten week niet af van die van het 1-jarige hout

(3.3.2) zodat deze hier niet zal worden weergegeven. De

gehalten zijn vermeld in tabel 1. Opgemerkt zij, dat

zij wel op een duidelijk lager niveau lagen dan die van

het 1-jarige hout s voor de bast varieerden de gehalten

tussen 0.35 en 0.95$ N voor het hout tussen 0.08 en

0.32$ N in droge stof.

3.3.4 Het s tiketofgehalte in de_ wortels van de onderstammen

De stikstofgehalten in de wortels van de

onderstam-men zijn eveneens bepaald. De saonderstam-menhang met de

behande-lingen is weergegeven in figuur 8. Ook thans blijkt weer

dat de grasbegroeiïng een duidelijke verlaging in de

ge-halten heeft teweeggebracht, een invloed die

nag

bij de

op een na hoogste stikstofgift was te merken. Ook in

dit geval ontstonden in de droge potten hogere

stikstof-gehalten.

3.3«5 Het stikstofgehalte in het gras en in de graswortels

Van de 3 sneden gras werden eveneens de

stikstof-gehalten bepaald. Van de eerste snede varieerde het

gehalte, afhankelijk van de stikstofgift van 1.29 tot

3.29$ N in de droge stof. Bij de derde snede varieerden

de gehalten van 0.88 tot 2.60$.

Het gras van de droge potten vertoonde weer iets

hogere gehalten dan dat van de natte potten. Dat was

ook in sterke mate het geval bij de stikstofgehalten

in de graswortels (figuur 9). Opvallend is dat het

N-gehalte in de graswortels zich op een duidelijk hoger

niveau bevindt dan dat van de onderstamwortels (figuur 8 ) .

(12)

1.2 1.1 1.0 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4

F Pig. 8i Het stikstof gehalte in de wortels van de onderstammen

in ds m g N per pot j » 1000 2000 5000 4 0 0 0 5000 6000 7000 8000 xn ds

Pig. 9 s Het stikstofgehelate in de graswortels

_?

1.6

I-*-5

1.4 1.3 1.2 1.1 1.0

L

0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 / • / / s s s s Y I I .. / l , „ -4-000 JU_-m g N per pot 600C ?000 s 000

(13)

7 -3,4 Dé produktié aaia droge *töf

Tan de verschillende delen van de onderstammen en van het gras werden hij het opruimen van de proef ook de produkties aan droge stof "bepaald. Deze zijn weergegeven in tabel 2. Tevens wer-den de gehalten aan droge stof bepaald.

3.4»1 De_p^oduktie_en_het_gehalte_aan_dro^

Het drooggewicht van de bladeren is per pot weergegeven in figuur 10. De volgende belangrijke conclusies kunnen wor-den getrokken.

De produktié aan blad blijkt zowel van de vocht- als van de stikstofvoorziening afhankelijk te zijn. Er bestaat een interactie tussen de invloed van beide faktoren. Bij de hogere vochttrap ligt de optimale stikstofgift bij ca. 3000-5000 mgr N, bij de drogere potten bij ca. 700-1500 mgr N, Yoorts valt te berekenen, dat de betere vochtvoor-ziening in de vochtige potten bij de 2 laagste stikstof-trappen gemiddeld slechts 21$, bij het voor elke serie geldende optimale ïï-niveau echter 36$ meer blad heeft ge-geven. Omgekeerd blijkt de stikstofgift bij de droge potten een maximaal 27$, bij de vochtige potten een maximaal 43$ hogere bladproduktie te hebben gegeven. Deze - overigens bekende - onderlinge afhankelijkheid van de stikstof- en de vochtvoorziening is ook voor de bemesting in de praktijk van belang? de stikstofgift moet in sterke mate afgestemd zijn op het, in verband met de vochtvoorziening, mogelijk geachte produktieniveau. Op droge grond kan dus met lagere stikstofbemestingen worden volstaan dan bij goed vocht-houdende gronden.

Wat de droge stof gehalten betreft zij opgemerkt, dat deze bij het opruimen van de proef slechts weinig varieer-den. Het gemiddelde gehalte bedroeg 46.0$, de vochtige potten lieten iets lagere gehalten zien dan de droge. Met de stikstofgift bestond geen samenhang.

3.4«2 De_|>roduktie en_hetffghalte__aan= droge= stof van = = de_sçheut en. De groei van de scheuten werd aanvankelijk geremd door overmaat stikstof. Als gevolg hiervan vond in de loop van de zomer bij de hogere stikstoftrappen een langer doorgaan van de lengtegroei plaats (3«2 en figuur 3)« Bij het be-ëindigen van de proef was er enige toename in scheutlengte bij toename van de stikstofgift. De reactie van de scheut-groei betreft echter ook de scheutdikte en het aantal scheuten. Daarom wordt volstaan met een weergave van de invloed van de behandelingen op de totale droge stof pro-ductie van de scheuten (figuur 11).

Evenals de produktié van het blad (figuur 10) is die van de scheuten sterk afhankelijk van de vochtvoorziening en van de stikstofvoorziening en wel zo dat er wederom een interactie tussen de invloed van vocht en van stikstofkan worden geconstateerd? de optimale stikstofgift ligt voor de vochtige serie veel hoger dan voor de droge serie. Bij de

twee laagste stikstofgiften wordt door de betere vochtvoor-ziening 38$ meer scheuten geproduceerd, bij de voor de droge

(14)

42

40

58

56

54

52

50

28

26

24

22

20

. P i g . 1 0 J Drogestof p r o d u k t i e < - - ' %

g r

'

a B

* van h e t b l a d ^ - " \

- ' " ' Sv «- \ - N . / " ' N ^ ^ \ / ^ ' \ * ^

1^*^— ^^"^^^ ^ ^

N f —»«^ s^ N I ^ ^ " - » ^ ^ ^ ^ I ^ " » ^ ^ v ^ N « ^ ^ ^ N

f - '

N KM 1 yi ' x J / k / \

/ l \ ><^

\

/ - / \ ^ ^"^ s ^ ^ / F ) ^ —

,1 ; " - ^ \

J ƒ "- • \ ^

'il ; ^ ^ \ 1 / *^ ^ s . ft ' " - \ ! / • - . Vs' ^ B

mg N p e r p o t

~ » i i i i i i _ J

1000 2000 5000 4000 5000 6000 7000 8000

50

40

50

20

10

0

g r . d s .

/ / ƒ / ƒ / / /

/tfk

n

/ !

P i g . 11i Drogestof p r o d u k t i e van de s c h e u t e n

' ' ^ ^ ^ - ^ ^ ^ - ^ " ^ / ^"*—-^^*-—"* /

mg H p e r p o t

i.... • » i . . . « 1 1

1000 2000 5000 4000 5000 6000 7000 8000

(15)

en vochtige series geldende optimale N-giften "bedraagt het vochteffect echter 86$. Omgekeerd leveren de optimale stik-stofgiften hij de droge en natte series respectievelijk 58 en 112$ hogere produkties aan droge stof. Deze relatieve effecten zijn beduidend sterker dan die welke hij de blad-produktie werden geconstateerd. Het is niet onmogelijk dat de produktie aan blad meer wordt ondersteund door in het oudere hout aanwezige reservestoffen dan de produktie aan scheuten en dat dat reactie van het blad op de behandelingen daardoor wat wordt afgezwakt.

In figuur 11 is, wat onduidelijker dan dat bij de stik-stofgehalten het geval was (figuren 5> 7 en 8 ) , de invloed van de-stikstofconcurrentie van de grasbedekking te onder-kennen. De optimale N-gift ligt bij de vochtige serie voor gras bij ca. 3000 voor onbegroeid bij ca. 1000 mgr M" per pot. Voor de droge serie bedragen deze getallen resp. ca. 1000 en ca. 5000 mgr N. In het traject van lage N-giften is deze concurrentie te merken aan een wat hogere scheutproduk-tie op de onbegroeide potten. Bij de bladprodukscheutproduk-tie is de invloed van de grasbegroeiïng vrijwel niet te herkennen. Men zou uit deze verschillende reacties kunnen concluderen, dat het stikstofgehalte in verschillende delen van de plant in de eerste plaats, daarna de scheutgroei en tenslotte in min-dere mate de bladproduktie reageert op de N-voeding, wanneer het gaat om planten die een zekere reservevoorraad dan N be-zitten. In de genoemde volgorde neemt de invloed van deze reservevoorraad op de groei dan toe.

De droge-stofgehalten van de scheuten vertonen in tegenstelling tot die van het blad wel een duid-elijke samen-hang met de stikstofgiften: gemiddeld voor de 4 series loopt dit gehalte terug van 67.3$ bij ON tot 52.3$ bij de hoogste stikstofgift.

Afgezien van een zwakke tendens dat de serie "vochtig, onbegroeid " lagere droge stof-gehalten vertoonde werden geen duidelijke verschillen tussen de series onderling aan-getroffen.

3.4«3 De gewichtstoename van_de_stammen

Het verse plantgewicht bedroeg voor alle potten steeds 161 gram. Er mocht dus worden verwacht dat het begingewicht aan droge stof van de stammen binnen enge grenzen steeds gelijk was. Onder aanname dat het gemiddelde droge stof-gehalte 62$ heeft bedragen werd van een begingewicht van

100,0 gram droge stof uitgegaan. Met behulp van dit gegeven is de gewichtstoename van het stamgedeelte aan het einde van de proef berekend (figuur 12). Ook de groei van de stam blijkt duidelijk op de vochtvoorziening en de N-giften te hebben gereageerd. In tegenstelling tot de groei van het blad en die van de scheuten (figuren 10 en 11) blijkt de stamgroei echter duidelijker ongunstig op overmaat stik-stof te hebben gereageerd. Bij de droge series werd bv. bij de hoogste gift nauwelijks enige groei.'"hereikt (+ 1C*fe). Ook in dit geval kan een interactie tussen de vochttoestand en

stikstof worden waargenomen. Het droge stofgehalte van de stammen liet enige samenhang met de stikstofvoorziening zien.

(16)

ZT. d s .

Pig. 12: Gewichtstoename van de stammen

1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000

gT.

ds. Fig. 13s Drogestof produktie wortels M XI

/ ^

(17)

9

-Deze nam door stikstof af, van 63.3$ bij ON tot 57.8$ bij

de hoogste trap. Een duidelijke samenhang met

-

de

vocht-trappen kon niet worden onderkend.

3.4.4 5f»Eï2§H^ii

e

_&§

n

_É?2S'ê_§i2l!_I§5_É®_ï2ïi£i§_Y§5_^

e

_52É룧i§5

Uit figuur 13 "blijkt dat de groei van de wortels, veel

minder dan die van het blad, de scheuten en de stam, heeft

gereageerd op de hetere vochtvoorziening in de dicht hij

veldcapaciteit gehouden potten. De grotere produktie aan

droge stof in de met

gras begroeide vochtdg gehouden grond,

in het traject van ca. 1000-6000 mgr N, vergeleken met de

dito onbegroeide potten, een effect dat ook reeds bij de

blad-, de scheut en de stamproduktie werd gevonden, moet

waarschijnlijk niet aan de vochtvoorziening maar aan een

betere zuurstofvoorziening van de onderstamwortels bij een

grasbedekking worden toegeschreven.

De wortelgroei reageert weliswaar nog gunstig op kleine

hoeveelheden stikstof, maar boven + 1500 mg stikstof is

reeds een zeer sterke teruggang van de wortelproduktie waar

te nemen. Bij de bovengrondse delen, vooral bij het blad en

de scheuten, is van een teruggang nauwelijks of pas bij

veel hogere stikstofgiften sprake. De reactie van het

wor-telstelsel op de stikstofgiften en de vochttrappen is dus

kwantitatief verschillende van die van andere delen van de

planten. De behandelingen hebben dus ook de verhoudingen

tussen deze delen gewijzigd (zie 3.4.6).

De droge stof-gehalten van de wortels vertoonden een

duidelijk verband met de stikstofgiften? gemiddeld daalde

dit gehalte van 28.1$ bij ON tot 22.3$ bij de hoogste

stik-stofgift. De droge series lieten voorts iets hogere gehalten

zien dan de vochtige.

De grasproduktie (figuur 14) is duidelijk afhankelijk

geweest van de vocht- en van de stikstofvoorziening. De

invloed van de vochtvoorziening lijkt relatief echter wat

geringer dan dat bij de blad- en scheutproduktie van de

onderstammen (figuren 10 en 11) het geval was. Dit zou erop

neerkomen dat de laagste vochttrap (12$ gewichts $ vocht,

zo goed mogelijk constant gehouden), voor de grasgroei

min-der nadelig was dan voor de ontwikkeling van de onmin-derstam,

of, dat gras bij dit vochtniveau minder moeite heeft om

vocht aan de grond te onttrekken (door een grotere

bewor-telings-intensiteit?) dan de onderstammen. Het feit dat

grond door een grasbegroeiïng veel sterker indroogt dan door

vruchtboomwortels alleen, vijst reeds in deze richting. Ook

het feit dat het stikstof optimum voor de grasgroei in de

droge serie niet duidelijk lager ligt dan dat in de vochtige

serie, maar wel veel hoger ligt dan het N-optimum voor de

groei van de onderstammen in de droge potten (figuren 10

en 11') zou erop kunnen wijzen dat de reactie van het gras

op de groeiomstandigheden wat afwijkt van die van de

onder-s tammen.

De graswortels hebben evenals de wortels van de

onder-stammen, .zeer duidelijk ongunstig gereageerd op hogere

(18)

stik-20

10

Pig. 14» Drogestof produktie van gras

gr. ds. 1 ' M*' 1 j _

x

mg K per pot

20

10

1000 gr. da. 2000 3OOO 4000 5000 6000 7OOO 8000

Pig. 15* Drogestof produktie van grasvortels

/ s

-mg IT per pot 1000 2000 5OOO 4OOO 5OOO 6000 7OOO 8000

ü,r. $s. per liter

\ Pig. 16» Totale produktie drogestof per liter water

(19)

10

-stofgiften. M t wijst erop, dat de produktie van wortels afgestemd is op de mogelijkheid van stikstofopneming. Een invloed van het verschil in vochtgehalte is, "behoudens in het traject van lage N-giften, niet te merken. Ook de onder-stamwortels (figuur 13) reageerden vrijwel niet op het ver-schil in vochtgehalte.

3.4»6 l5Yloed_yan_de_hehandelingen_op__de_verh en_ondergrondse_delen

Zoals uit de figuren 10-15 reeds kan worden afgeleid, hebten de behandelingen ook de onderlinge verhoudingen

tussen de verschillende delen van de planten beïnvloed. Kortheidshalve zal hier onder woorden worden gebracht waar deze invloed op neerkomt.

1. Toename van de stikstofgift heeft de verhouding tussen blad en nieuwgevormde scheuten enerzijds en stam + wortels anderzijds sterk doen toenemen.

2. Door de sterke reactie van de bovengrondse delen op de vochtvoorziening en de vrijwel afwezigheid van zo'n reactie bij de wortels, neemt de verhouding tussen boven- en ondergrondse delen ook met verbetering van de vochtvoorziening sterk toe.

3.4.7 P6_groduktie_aan_droge_stof_p.eï_liter_verbruikt_water Uit de opbrengsten aan droge-stof en uit de per pot

getotaliseerde watergiften (figuur 2) werden de per liter water geproduceerde, totale hoeveelheden droge stof

(even-tueel met inbegrip van gras en graswortels) berekend. Het verband met de behandelingen is weergegeven in figuur 16.

Hoewel het veel grotere vochtverbruik bij de vochtige series samen ging met een eveneens veel grotere produktie van droge stof, was bij de droge series toch sprake van een economischer gebruik van water. Zowel met als zonder gras-bedekking werd hier per liter water dooreengenomen duidelijk meer droge stof geproduceerd dan bij de vochtige series. Dit wijst erop dat uit vochtige grond een vrij grote hoeveelheid water door evaporatie verloren gaat. Figuur 16 laat ook zien dat een normale stikstofvoorziening ten opzichte van stik-stofgebrek enerzijds en stikstofovermaat anderzijds een economischer waterverbruik geeft.

De totale produktie aan droge stof per liter water is tenslotte bij een grasbedekking bij normale stikstofvoor-ziening groter dan zónder grasbedekking. Dit kan wijzen op een vermindering van de evaporatie door de grasbegroeiïng, een veronderstelling die ook reeds in J.ï werd geuit.

3.5 De_hoeveelheid opgenomen stiks.tof

Uit de stikstofgehalten en uit de produkties aan droge stof van de verschillende delen van de onderstammen en het gras kon worden berekend hoeveel stikstof hierin aanwezig was. In tabel 3

zijn deze hoeveelheden weergegeven.

Uit de analyse- van een deel van het plantmateriaal aan het begin van de proef kon voorts worden afgeleid dat de 7 geplante

(20)

11

-onderstammen per pot overeenkwamen met 161 gram vers gewicht, afgerond 100 gram droge stof en - bij een gemiddeld gehalte aan totaal stikstof van 0.67$ - met 6J0 milligram N.

5.5,1 De_verdeling_van_stikstof_over_de_verschillende_plantendelen Uit tabel 3 werd berekend hoe de gemiddelde relatieve

verdeling van stikstof over de onderdelen van de onderstam-men en het gras werd beïnvloed door stikstof en vocht. In de tabellen 4 en 5 is deze verdeling in fo aangegeven.

Tabel 4« Percentages in verschillende plantendelen aanwezige stikstof onder invloed van de stikstofbemesting.

blad M XI scheut bast hout stam bast hout wortels gras graswortels

0

52

6

2

21 18 21 52 48 87 34

6

2

18 16 24 42 58

174

34

7

3

19 17 20 50 50 milligram N 348 34

7

2

18 16 23 51 49 696 39

7

3

15 13 23 65 35 1393 39

7

3

H

H

23 73 27 per po 2785 39

7

3

14 16 21 78 22

t

5571 41

7

4

15 14 19 75 25 8356 41

7

4

16 16 16 83 17

Tabel 4 laat zien dat een toenemende stikstofbemp-sting gepaard gaat met een verandering van de verdeling van stik-stof over de onderstammen: relatief meer stikstik-stof komt, via de invloed op de groei en het stikstofgehalte terecht in de bladeren en nieuwgevormde scheuten en minder in de stam en in het wortelstelsel, Nog sterker is dit verschijnsel bij de grasbegroeiïng waar te nemen. Uit tabel 3 blijkt dat de

in het graswortelstelsel aanwezige stikstof door de bemesting slechts weinig toeneemt, voornamelijk als gevolg van het

achterblijven van de groei van het wortelstelsel (vergelijk figuur 15). De opgenomen stikstof komt daardoor vrijwel geheel in de bovengrondse delen terecht.

Ook de vochtvoorziening heeft - zij het wat minder duidelijk dan stikstof - invloed op de verdeling van N over de plant (tabel 5 ) .

Tabel 5. Percentages in verschillende plantendelen aanwezige stikstof onder invloed van de vochtvoorziening.

blad M XI scheut bast hout stam bast hout wortels M XI gras graswortels droog 36

6

2

18 15 23 65 35 nat 39

7

3

15 16 20 72 28

(21)

12

-Een hoger vochtgehalte, dat vooral een grotere produktie aan bovengrondse delen en vrijwel niet aan wortels tengevolge had (figuren 10-15)» geeft ook een relatief wat grotere hoe-veelheid stikstof in blad en scheuten vergeleken met de stam en met het wortelstelsel. Dezelfde tendens is bij gras te bespeuren.

3.5.2 Stikstof_in de_stam

In verband met de berekening van de door de onderstam-men en door het gras opgenoonderstam-men hoeveelheden stikstof is het van belang te weten hoeveel stikstof bij het planten reeds in de onderstammen aanwezig was. Aangezien de onderstammen praktisch zonder wortels en zijtakken werden geplant - er werd sterk ingesnoeid - mag worden aangenomen dat de bij het begin van de proef door analyse in het stamgedeelte aangetoonde stikstof vrijwel gelijk was aan de in de planten aanvankelijk aanwezige stikstof (670 mgr N per pot). In figuur 17 is nu aangegeven hoeveel stikstof er aan het einde van het seizoen bij de verschillende behandelingen in het stamgedeelte van de onderstammen werd teruggevonden. Het blijkt dat in dit gedeelte, zelfs bij zeer hoge stikstof-giften en ondanks duidelijke diktegroei steeds minder stik-stof werd teruggevonden dan er vóór het groeiseizoen in gezeten moet hebben.

Dit duidt er op, dat voor de groei bij vrijwel elk

ni-veau van stikstofvoeding, reservestikstofverbindingen uit de oudere weefsels van de plant worden gebruikt.

Bij weglaten van de stikstofbemesting verdween bv, ruim de helft van de aanvankelijk aanwezige stikstof. Dit is bij deze objecten ongeveer gelijk aan de in de overige delen van de onderstammen (blad, scheuten, wortels) teruggevonden hoe-veelheden stikstof.

In figuur 17 weerspiegelt zich overigens wel het ook bij andere plantendelen aangetroffen effect van de behande-lingen. Zo is in het traject van matige tot lage stikstof-giften de invloed van de stikstofconcurrentie door gras te bespeuren. De lijn voor 'bnbegroeid droog" heeft bij 5571 mgr IT een onregelmatig verloop door het niet uitschakelen van een vermoedelijk onjuiste stikstofanalyse.

3.5«3 5f_hoeY£elheid_ui t_dj_g^ond_ opjjeS2525_5Ü^§i2^

In tabel 6 zijn voor de 4 proefseries de door de onder_ stammen en het gras totaal opgenomen hoeveelheden stikstof vermeld. Voor de onderstammen werden hierbij de totalen uit

tabel 3 met 670 mgr ïï verminderd (de in het plantmateriaal aanwezige hoeveelheid stikstof). Voor gras werd aangenomen dat de hoeveelheid in het zaad aanwezige reserve-stikstof verwaarloosbaar klein was ten opzichte van de opgenomen hoeveelheden stikstof en de analyse- en proeffouten. Door de proefopzet in enkelvoud en enkele analyse- en weegfouten liggen de cijfers niet erg regelmatig. Enkele conclusies mogen echter wel worden getrokken.

(22)

mg N

700L

Fig. 17» De hoeveelheid N in het stamgedeel

te

670 mg ï bij aanvang proef

200I

100L

1000

2000

3000

4000

J_

mg W per pot

5000 6000

7000

8000

(23)

13

-Tabel 6. De uit de grond opgenomen hoeveelheden stikstof in de onder-stammen en het gras.

S e r i e

GRAS NAT onderstam, totaal gras, totaal GRAS DROOG onderstam totaal

gras, totaal ONBEGROEID NAT onderstam totaal ONBEGROEID DROOG onderst, totaal

mgr N per pot

0

-3 298 39 199 132 185 87 11 222 50 148 225 135 147 -16 245 27 234 218 223 348 67 289 -6 395 295 468 696 175 429 408 422 638 493 1393 534 650 509 475 1011 715 2785 1056 769 661 630 1267 557.1 1225 637 837 424 1092 851 717 8356 1047 643 638 468 1298 675 Waar een grasbegroeiïng aanwezig was werd "bij weglaten van

van de bemesting of bij zeer lage stikstofgiften praktisch geen stikstof door de onderstammen opgenomen. Dit valt vooral op bij de vochtige serie. De groei heeft bij deze planten (in wortels, scheuten en blad was ca. 400 mgr N

aanwezig!) geheel plaats gevonden door translocatie van reser-vestikstof uit de stam (vergelijk figuur 1 7 ) . Opvallend is echteraat het gras bij weglaten van de bemesting wel stikstof heeft opgenomen, in de grootte-orde van ruim 200 mgr N. Deze stikstof kan vermoedelijk slechts voor een zeer klein deel uit het stikstofgehalte van het zaad worden verklaard, het grootste, deelmoet dus uit de zeer geringe mineralisatie van organische stof afkomstig zijn (de potten waren gevuld met iets slibhoudend, humusarm zand uit de ondergrond). Waar geen gras aanwezig was werd bij weglaten van de stikstofbemesting wel stikstof door de onderstammen opgenomen, n l . in de grootte orde van 150 mgr N. We hebben hier uiteraard weer met

con-currentie door het gras te maken. Het is daarbij echter wel opvallend dat het gras blijkbaar in staat is geweest alle sporen stikstof uit de onbemeste grond op te nemen zonder dat hiervan iets aan de onderstammen ten goede kwam. Slechts bij de serie "droog" (vergelijk figuur 15: minder graswor-tels dan bij de serie "nat" bij laag N-traject) werd ook door de onderstammen nog iets stikstof opgenomen.

Het verschijnsel dat van een geringe hoeveelheid stik-stof vrijwel alles door het gras wordt opgenomen, laat zich wellicht als volgt verklaren. Zowel de onderstammen als het gras begonnen de groei vrijwel zonder wortels. Bij een in de tijd en in intensiteit overeenkomstige ontwikkeling van beide wortelstelsels zou stikstof zowel aan het gras als aan de onderstam ten goede moeten komen. Ontwikkelen de graswortels zich echter eerder en doorwortelen deze de grond daarbij intensiever dan kan een sterke verschuiving van de stikstofopneming ten gunste van het gras plaats vinden. De stikstofconcurrentie zoals die ook in boomgaarden veel wordt aangetroffen en waarbij we met reeds aanwezige wortelstelsels hebben te maken, moet vermoedelijk ook meer verklaard worden uit een vroeger aanvangende en vooral veel intensievere door-worteling dan uit het vermogen van gras om grote hoeveelheden stikstof op te nemen.

(24)

14

-In tabel 6 valt verder op, dat alleen in het voor de

groei sub-optimale stikstoftraject door het gras veel meer

stikstof wordt opgenomen dan door de onderstammen (gemiddeld

2.7 keer zoveel, zowel bij de vochtige als bij de droge

serie), maar dat bij stikstofovermaat veel meer stikstof

door de onderstam wordt opgenomen. De verhouding tussen de

stikstofopneming door de onderstam en het gras, die vooral

bij een goede vochtvoorziening ruim is, zegt overigens

weinig omdat hierbij ook andere factoren in het spel zijn,

zoals de beplantingsdichtheid en de belichting. De potten

stonden onder een afdak, zodat er geen direct zonlicht op

de planten viel. Het is bekend, dat de grasgroei sterk

af-hankelijk is van de belichting.

3.6 De invloed van de behandelingen op de gehalten aan kali , magnesia,

calcium in~fôsfaât~

Behalve stikstof werden in alle gewasmonsters ook de

gehal-ten aan K

?

0, MgO, CaO en PpO^ bepaald. De samenhang tussen deze

gehalten en de behandelingen zal in het hiernavolgende worden

be-sproken. De analysegegevens zijn als gemiddelden van de

stikstof-trappen en van de vier proefseries samengevat in de tabellen 7-10.

3.6.1 Het_gehalte_aan_kali

Uit tabel 7 volgt dat er grote verschillen in

kalige-halten tussen de verschillende plantendelen hebben bestaan.

Opvallend is dat het gras en de graswortels aanzienlijk

hogere kaligehalten hebben dan de bladeren en de wortels

van de onderstammen. Evenals bij stikstof kan worden

gecon-stateerd dat hout betrekkelijk arm weefsel is en dat baat

en hout van de stam armer zijn dan dan die van de jonge

scheuten. Niet bij alle weefsels bestaat een samenhang

tussen het kaligehalte en de stikstofbemesting. De

wortel-stelsels van gras en onderstammen en voorts bast en kout

van de stammen vertonen

geen

samenhang.

Tabel

f.

Kaligehalten in

fo

K„0 op droge stof 'in verschillende plantendelen.

N-gift

0

87

174

348

696

1393

2785

5571

I 8356

serie

gras, nat

gras, droog

onbegr. nat

onbegr. droog

onderstam M XI

blad

0.80

0.73

0.70

0.73

0.60

0.67

0.72

0.75

0.76

0.73

O.56

0,91

0,66

scheuten

bast

O.64

0.64

0.65

0.67

O.71

0.69

O.71

O.72

0.77

O.71

0.62

0.77

0.66

hout

0.22

0.22

0.22

0.22

0.18

0.19

O.I9

0.22

O.26

0.21

0.19

O.25

0.21

stam

bast

0.57

0.54

0.53

0.57

O.52

0.54

0.53

0.53

0.53

0.55

0.49

O.63

0.49

hout

0.13

0.11

0.12

0.12

0.11

0.11

0.13

0.10

0.13

0.11

0.10

O.14

0.11

wortels

0.55

0.55

0.49

0.54

0.47

O.46

0.48

O.51

O.51

0.53

0.45

0.54

O.51

gras

gesneden op

23/6

-2*97

2.98

3.67

3.77

-3.35

-7/7

2.81

-2.79

3.00

3.15

-2.94

2.67

-n/7

2.37

2.24

2.34

2.46

2.76

-2.85

2.75

2.76

2.55

2.55

-1/9

1.60

2.56

1.45

1.69

1.86

2.10

2.07

2.16

2.48

1.89

1.88

-wortels

0.91

0.93

0.89

0.87

0.91

0,93

0.86

1.00

0.86

0.95

0.86

-1 millieq. K = 0.039^ K = 0.047

%

K O

(25)

15

In het gras vooral merkbaar bij de laatste snede -neemt het kaligehalte na een aanvankelijke lichte daling echter met de stikstofgift duidelijk toe. Ook in het blad van de onderstammen lijkt het kaligehalte aanvankelijk te dalen, daarna eveneens iets te stijgen.

Een lichte stijging van het kaligehalte lijkt ook in de bast van de jonge scheuten waarneembaar te zijn.

Over de invloed van de grasbegroeiïng en het vochtge-halte lijken iets duidelijker conclusies geoorloofd, ener-zijds omdat het hier gemiddelden van steeds 9 monsters be-treft, anderzijds omdat de weefsels van de onderstammen steeds in dezelfde zin verschillen vertonen.

Eet meest opvallend bij de onderstammen is het hogere kaligehalte in de vochtige series ten opzichte van de droge series. De zeer sterk gunstige invloed van het vochtgehalte van de grond op de kali-opname is een overbekend feit. Het manifesteert zich ook in deze proef in alle delen van de onderstam. Eet is echter opvallend dat een dergelijk gun-stige invloed bij het gras niet of slechts in geringe mate (bij de wortels) valt waar te nemen. Wellicht moet deze geringe reactie van het kaligebrek in gras wederom als een indicatie van een verschil in vermogen tot vochtopname tussen de onderstammen en het gras worden opgevat (zie

3.4.5).

De grasbegroeiïng heeft voorts bij gelijke vochtvoor-ziening, maar vooral in de vochtige potten, aanleiding ge-geven tot lagere kaligehalten in de verschillende delen van de onderstammen. Dit effect zou een aanwijzing kunnen zijn, dat gras behalve ten aanzien van stikstof, ook ten aanzien van kali concurrez-end kan werken. Hoewel de hoge kaligehalten in het gras een dergelijk effect niet tegenspreken, lijkt en een duidelijke kaliconcurrentie niet direct voor de hand te liggen. Bij ïï is er immers sprake van beschikbare hoeveel-heden die door gras op kunnen raken, bij kali hebben we echter te maken met evenwichts-toestanden.

3.6.2 He t_gehal t e_ a.an=magne s ia

De magnesia-gehalten hebben slechts uiterst zwak op de behandelingen gereageerd (tabel 8 ) .

Tabel 8. Magnesia-gehalten in fo MgO op droge stof, in verschillende plantendelen. gift

0

87 174 348 696 1393 2785

5571

8356 serie gras, nat gras, droog onbegr. nat onbegr. droog onderstam M XI blad 0.55 0.53 0.55 0.60 0.68 O.69 O.65 0.58 0.57 0.57 O.6O 0.62 O.6I scheuten bast 0.26 O.27 O.25 O.27 O.27 O.32 O.29 0.28 0.26 O.24 0.28 0.28 O.29 hout 0.07 0.07 0.06 0.06 0.07 O.O7 O.O7 0.06 0.07 0.06 0.07 0.07 0.07 stam bast O.16 0.16 O.14 O.16 O.17 0.18 0.18 0.18 O.17 0.16 O.16 0.19 hout O.03 O.O3 O.O3 O.03 O.03 O.O4 O.O5 O.O4 O.O4 O.O3 O.O3 O.04 O1.17 O.04 wortels 0.18 0.17 O.15 O.I6 0.17 0.17 0.19 0.22 0.20 0.18 0.17 0.18 0.18 gras gesne 23/6 -0.-38 0.39 0.44 O.46 -0.41 -7/7 0.38 -»_ -0.47 0.43 0.45 -0.48 0.42 den op 17/7 0.37 0.39 0.38 0.37 0.38 -0.47 0.38 O.4O 0.41 0.38 1/9 0.37 0.34 0.35 0.37 O.40 O.31 O.36 0.38 O.36 0.37 0.35 wortels 0.20 O.23 O.17 0.16 0.23 0.22 O.25 0.22 O.27 0.21 0.22

I

:) 1 milliea. Mo- = n ni • r\ r\ n ,*•

(26)

16

-De gehalten in het blad van de onderstam vertonen een nega-tieve correlatie met de kaligehalten: in het traject van optimale stikstofgiften zijn ze het hoogst, bij stikstof-gebrek en bij stikstofovermaat zijn ze iets lager. Bij kali was dit net andersom. De samenhang tussen de MgO-gehalten

en de stikstofgiften in de overige delen van de onderstam en van het gras is zeer zwak. Er is een tendens van iets

hogere gehalten bij hogere N-giften, in de wortels van gras en onderstam, in bast en hout van de onderstam en in het gras.

Er is voorts nog een zwakke samenhang tussen de magnesia-gehalten en de grasbegroeiïng en de vochtvoorziening, In de met gras begroeide potten is magnesium in de jongere delen van de onderstammen (blad en scheuten) zwak negatief gecor-releerd met kali; in de vochtige potten komen dus iets

lagere gehalten voor. Bij de natte potten komen tussen vel en geen grasbegroeiïng weer enkele verschillen voor in de zin zoals die ook bij kali werden gevonden en die op een

zwakke magnesiumconcurrentie door gras zouden kunnen wijzen. De verschillen tussen vochtig en droog gegroeid gras zijn klein, en deels te onbetrouwbaar om hieruit conclusies te kunnen trekken.

3.6.3 Het_gehalte_aan_calcium

De gehalten aan CaO in de verschillende delen van de onderstammen en het gras zijn weergegeven in tabel 9. Tabel 9- Calciumgehalten in <fo CaO op droge stof ) in verschillende

plantendelen. I-gift

0

87 174 348 696 1393 2785 5571 8356 serie gras, nat gras, droog onbegr. nat onbegr. droog onderstam M XI blad 2.08 2.11 2.O3 2.18 2.34 2.64 2.76 2.81 2.97 2.21 2.52 2.36 2.65 scheuten bast 2.49 2.54 2.47 2.54 2.63 2.99 3.13 3.22 3.72 2.71 2.82 2.86 3.O3 hout O.5O O.5O O.5O O.5O 0.41 O.4I 0.37 O.46 0.51 O.4O O.52 0.41 0.51 stam bast 2.08 2.17 2.11 2.08 2.29 2.66 2.81 3.O4 3.16 2.38 2.26 2.81 2.51 hout O.27 0.26 0.26 O.25 O.24 0.26 O.23 0.21 0.28 O.24 O.25 0.26 C.25 wortels 1.34 1.43 1.24 1 .28 1.31 1.40 1.74 1.68 1.75 1.55 1.38 1.42

1.49

gras gesneden op 23/6 -1.04 0.84 O.92 1.37 -I.O4

-7/7

1.01

-- 1

-1.01

1.09

1.51

-1.22

0.98

n/7

1.15 I.23 1.13 1.12 0.94 -I.23 1.68 2.02 I.29 1.33 1/9 2.40 2.50 2.86 I.76 1.83 1.39 2.24 2.14 2.O9 2.16 2.11

i

wortels 3.49 3.43 3.71 3.08 4.36 3.22

3.47

2.9O 3.5O

3.77

3.15 1 E) 1 millieq. Ca = 0.020 # Ca = 0.028$ CaO

Bij gras blijkt het gehalte in de loop van het seizoen toe te nemen. De samenhang met de stikstofgiften is hier echter niet geheel duidelijk. Bij betrekkelijk jong gras,neemt, zoals te verwachten viel, het gehalte met de stikstofgift toe (stikstof en Ca zijn in gewasmonsters gewoonlijk posi-tief gecorreleerd).

(27)

17

-Bij het later geoogste gras en bij de graswortels is, ver-moedelijk mede als gevolg van de grote analyse-fout bij de calciumbepaling, geen duidelijke samenhang met de bemesting te bespeuren.

Bij de onderstammen treedt de verwachte positieve cor-relatie tussen Ca en de ïï-voorziening duidelijk op in het blad, de bast en de wortels, niet echter in de houtige delen van scheut en stam. In het traject van lage stikstofgiften is de toename van CaO niet merkbaar omdat de verschillen in stikstofopneming hier zeer gering zijn. Opvallend is dat de verschillen in CaO-gehalten, tussen het blad, en de bast van de scheuten en de stam vrij klein zijn. De bast van de

scheuten is nog het meest calciumrijk. Bij stikstof en mag-nesium en in wat mindere mate bij kalium, zijn de weefsels duidelijk armer naarmate ze ouder zijn. Opvallend is ook het hoge calciumgehalte van de graswortels.

Droogte heeft het calciumgehalte van nieuw gevormd weef-sel van de onderstam (blad, scheuten) duidelijk verhoogd, van de bast van de stam echter verlaagd. Men zou hier aan

calciumtransport van de stam naar het jongere weefsel kunnen denken. Ook de wortelstelsels in de graspotten laten een tendens tot lagere Ca-gehalten bij droogte zien.

De grasbegroeiïng heeft bij eenzelfde vochtgehalte, evenals bij stikstof, kalium magnesia, een geringe daling van de calciumgehalten van de bast in de bladeren.veroor-zaakt. Mogelijk moet ook hier weer aan een concurrentie-effect worden gedacht.

3.6.4 Het_gehalte_aan_fosfaat

De gehalten aan fosfaat, weergegeven in tabel 10, ver-tonen geen duidelijke samenhang met de bemesting. Gewoonlijk zijn fosfaat- en stikstofgehalten negatief gecorreleerd.

Bij het blad van de onderstam en bij het gras van de laatste snede en de graswortels is er tot aan het niveau van overmaat stikstof inderdaad een geringe daling van de fos-faatgehalten met de stikstofbemesting, echter veel minder dan op grond van de grote verschillen in K-gehalten zou worden verwacht.

De invloed van de vochttoestand is bij de onderstam van weinig betekenis en onduidelijk. Bij gras heeft droogte tot

lagere fosfaatgehalten aanleiding gegeven.

De grasbegroeiïng gaat in alle delen van de onderstammen gepaard met lagere fosfaatgehalten, zodat wederom aan enige fosfaatconcurrentie door gras kan worden gedacht.

(28)

18

-Tabel 10; Fosfaatgehalten in $ P

?

0 op droge stof ) in verschillende

plantendelen.

N-gift

0

87

174

348

696

1595

2785

5571

8556

serie

gras, nat

gras, droog

onbegr. nat

onbegr. droog

onderstam M XI

blad

0.25

0.24

0.25

0.25

0.20

0.22

0.26

0.25

0.25

0.21

0.22

0.27

0.24

scheuten

bast

0.17

0.18

0.16

0.17

0.17

0.18

0.20

0.21

0.22

0.16

0.18

0.21

0.19

hout

0.08

0.07

0.07

0.08

0.07

0.07

0.07

0.07

0.08

0.06

0.07

0.08

0.08

stam

bast

0.15

0.15

0.15

0.15

0.15

0.14

0.14

0.15

0.14

0.12

0.15

0.14

0.14

hout

0.06

0.06

0.06

0.05

0.05

0.05

0.05

0.05

0.06

0.04

0.06

0.06

0.06

wortels

0.17

0.17

0.16

0.17

0.17

0.17

0.17

0.17

0.19

0.16

0.16

0.18

0.19

gras

gesneden op

25/6

_

-0.60

0.45

0.50

0.50

-0.52

-7/7

0.69

-0.44

0.58

0.46

-0.48

0.58

17/7

0.59

0.49

0.44

0.55

0.40

-1/9

0.41

O.43

0.58

0.42

0.55

0.54

O.50 0.54

0.55

0.49

0.51

0.39

0.55

0.43

0.42

0.35

wortels

0.35

0.55

O.51

Ö.54

O.50

0.28

O.29

0.55

0.55

0.51

O.52

S

) 1 mmol PO /100 gr droge stof = 0.051$ P = 0.071$ PgO,..

5.7 Grondonderzoek

Ka afloop van de proef werd in een grondmonster van elk pot

het gehalte aan nitraat-stikstof bepaald. Hieruit en uit de

hoe-veelheid grond per pot werd de hoehoe-veelheid overgebleven stikstof

berekend. Over het algemeen en in overeenstemming met de gegevens

van het gewasonderzoek (tabel 6) werd stikstof pas bij of boven

een gift van 1595 mgr teruggevonden. Boven dit bemestingsniveau

bestond er een correlatie tussen de uit grondonderzoek teruggevonden

en het uit gewasonderzoek theoretisch berekende overschot aan

stik-stof, maar deze correlatie was niet fraai. Over het algemeen werd

minder teruggevonden dan er volgens het gewasonderzoek van de gift

overgebleven had moeten zijn. Verondersteld wordt, dat een deel

van de stikstof op het moment van de grondmonstername in de

po-reuze, rechtopstande en tot de bodem van de potten reikende

drain-buizen is gedrongen als gevolg van verdamping aan de binnenwand

van deze buizen.

4. CONCLUSIES

In 1961 werd een pottenproef in enkelvoud uitgevoerd met per pot

7 appelonderstammen M XI. Hierin werd de invloed onderzocht van negen

stikstoftrappen, twee vochttrappen en een grasbegroeiïng van veldbeemd.

De stikstoftrappen omvatten het traject van uitgesproken stikstofgebrek

tot duidelijk stikstofovermaat. De waarnemingen bestonden uit een

uit-gebreide analyse van de groei (produktie droge-stof) en de minerale

samenstelling van verschillende plantendelen.

Het zo goed mogelijk constant houden van twee vochttrappen (+ 12 en

+ 18 gewichts

fo)

had duidelijk invloed op de groei, het effect van de

stikstofbemesting, de minerale samenstelling en de concurrentie door de

grasbegroeiïng. Het vochtverbruik (figuur 1 en 2) hing meer van het

(29)

19

-Bij stikstofgebrek werd in de potten zonder gras meer vocht verbruikt dan in die met gras. Bij optimale stikstofbemesting was dit net anders-om. Vermoedelijk spelen de vochtconserverende werking van gras (be-perking van de evaporatie) en de be(be-perking van de droge-stofproduktie door stikstof-tekort een rol bij deze onverwachte wisselwerking.

Het uitlopen van de knoppen en de scheutgroei werden aanvankelijk geremd door overmaat stikstof, in een later stadium groeiden de scheu-ten bij een hoge stikstofgift langer door (figuur 3 ) .

Van vochtconcurrentie door gras was in deze proef geen sprake omdat steeds constante vochtniveau's werden aangehouden. De stikstof-concurrentie door gras was het duidelijkst merkbaar in de bladstikstof-gehalten, maar ook in de stikstofgehalten van de overige plantendelen (bast, hout, wortels). Deze concurrentie blijkt sterk samen te hangen met de vochtvoorziening. In vochtige grond is zij groter dan in droge grond, omdat de grasproduktie maar ook de groei van de onderstammen en dus de stikstofbehoefte dan groter zijn. Bij een toestand waarbij vrij-wel geen stikstof beschikbaar is, is de stikstofconcurrentie in mindere mate of vrijwel niet merkbaar in lagere stikstofgehalten omdat deze dan bepaald worden door reservestikstofverbindingen uit de planten zelf

(figuren 5> 7> 8 ) . De gehalten in het blad en in andere delen van de planten nemen over het algemeen toe tot en met de hoogste

stikstof-giften, de groei vertoont echter duidelijke optima (figuren 10-13). Het is dus niet juist om bij de interpretatie van het blad-M-gehalte het

hoogst bereikbare niveau van K-gehalten als norm voor een goede stikstof-voorziening te stellen.

De stikstofconcurrentie was ook merkbaar in de produkties aan droge stof. In met gras begroeide potten lagen de optimale stikstof-giften nl. duidelijker hoger dan waar gras afwezig was. Het viel daar-»

bij op, dat de reactie van de scheuten relatief sterker was dan die _ van het blad. Dit moge blijken uit tabel 11, waarin de relatieve

ver-meerdering in droge stof-produktie van blad en scheuten als reactie op een hogere vochttoestand en een optimale stikstofgift is weergegeven. Tabel 11. Gewichtsvermeerdering van droge stof in $ als gevolg van

stikstof en vocht. e f f e c t

door betere vochtvoorziening door optimale N-gift

by 0 N bij N optimaal by' 12$ vocht bij 18$ vocht blad 21 36 27 43 scheuten 38 86 58 112 Uit dit relatieve verschil in reactie en voorts uit het feit dat

het droge-stofgehalte van het blad niet, van de scheuten wel samen-hing met de stikstofgift, en tenslotte uit de omstandigheid dat de

stikstofconcurrentie in de groei van het blad wat minder duidelijk viel te herkennen dan in die van de scheuten, werd geconcludeerd dat

de produktie van de bladeren relatief meer steunt op reserveverbindingen uit bast en hout van de plant dan die van de scheuten. Deze laatste is

meer direct afhankelijk van de opneming van stikstof. Met deze conclu-sie in overeenstemming is de waarneming dat fruitbomen die reeds lang en hevig stikstofgebrek lijden geen scheuten meer produceren maar nog wel in blad komen te staan.

(30)

20

-Over de "betekenis van reservestikstof zij nog vermeld, dat de in het stamgedeelte aanwezige hoeveelheid stikstof aan het einde van de proef en vooral bij stikstof tekort ondanks de groei belangrijk minder groot was dan aan het begin van de proef (figuur 17), zodat translo-catie van reservestikstof tijdens de groei mag worden verondersteld.

Uit de stikstofconcurrentie werd de indruk verkregen dat bij de grasbegroeiïng in deze proef in een vochtig milieu ruwweg 3 tot 4 keer, in een droog milieu 2-3 keer zoveel stikstof als bij afwezigheid van gras moest worden gegeven om een optimale produktie aan bovengrondse delen te krijgen.

De wortel en de stam hebben op hoge stikstofgiften duidelijk on-gunstig gereageerd. De stam lijkt wat de ractie op de behandelingen betreft een tussenpositie tussen scheuten en wortels in te nemen. De groei van de wortels van de onderstammen en het gras heeft niet of vrijwel niet op het verschil in vochttoestand gereageerd.

De reactie van het gras op de betere vochtvoorziening (figuur 14) was relatief minder sterk dan die van de onderstammen. Mogelijk is de vochtvoorziening van gras bij het - constant gehouden - lage vochtge-halte als gevolg van een grotere worteldichtheid gunstiger dan die van de onderstammen.

De behandelingen hebben tenslotte ook de gehalten aan K„0, MgO, CaO en PpO,- beïnvloed. Uit de gegevens werd verondersteld, dat bij een grasbegroeiïng in zekere zin ook van een kalium-, magnesium-Aen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

§ - kan op een eenvoudige manier zijn familie, collega’s, opdrachtgevers, klanten, gasten, woonomstandigheden, onderwijservaring, huidige of meest recente baan en producten en

For example, because the national teams of the United States, Australia and Switzerland – countries who traditionally select a high number of migrant footballers – failed to

Guillain-Barre Syndrome outbreak associated with Zika virus infection in French Polynesia: a case-control study. Annals of Clinical and Translational Neurology published by

het strategische belang van Nederland als kustland en rivierendelta bij een algemeen conflict van de grote mogendheden. Men moet in staat zijn zijn neutraliteit krachtdadig

Een andere maat voor de gezonde levensverwachting, ervaren gezondheid, laat nog grotere verschillen zien: lager opgeleide mannen en vrouwen hebben dan respectievelijk 15,8 en

Som der milli- aequivalenten (Summe der ME).. De stikstofbemesting werd gegeven als chilisalpeter; zand en veen ontvingen 74, de broekgrond 45 en de zavel en de klei 59 kg N p.

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

We report a case where we applied partial neuromuscular blockage as an escape strategy during assist mechanical ventilation after three weeks of mechanical ventilation for severe