• No results found

Invloed van organische bemesting op de gevoeligheid voor verstuiving van een zandgrond (organische-stofproefveld te Grubbenvorst)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van organische bemesting op de gevoeligheid voor verstuiving van een zandgrond (organische-stofproefveld te Grubbenvorst)"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOR_BODSMVRUCHTBAARriEIDJ_ GRONINGEN

Invloed van organische bemesting op de gevoeligheid voor ver-stuiving van een zandgrond (organische-stofproefveld

te Grubbenvorst) door

(2)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID, GRONINGEN

Invloed van organische bemesting op de stuifgevoeligheid van een zandgrond (Organische stof proefveld

te Grubbenvorst) door

D.!J.C. Knottnerus

1. Inleiding

Het organische stofproefveld - aangelegd in 1954 en op-geheven in 19&1 - lag op een perceel van de gebroeders See-gers, "Hoeve Maria", gelegen aan de zuidkant van het kruis-punt van de provinciale weg Venlo - Horst met de Heierhoeve-weg, ca 2g km ten 2.W. van het centrum van Grubbenvorst. De

grondsoort is een zeer stuifgevoelige zandgrond, ontstaan na bosontginning. De bovengrond, variërend van 20 tot 30 cm dik-te, bevat 2,5 tot 3,2% organische stof (bepaling volgens Kur-mies). *

Het doel van de proef was na te gaan of gebruik van or-ganisch materiaal in de vorm van (S)talmest, (C)ompost,

(G)roenbemester of een combinaties(SCG) hiervan, de hodemkun-dige eigenschappen van deze zandgrond kon veranderen en ten-gevolge hiervan de opbrengst van verschillende cultuurgewas-sen kon verhogen. Deze verandering van bodemkundige eigen-schappen zou o.a. kunnen resulteren in een verbetering van de aggregatie en als gevolg hiervan bestond de kans, dat de

stuifgevoelige grond meer weerstand zou gaan bieden tegen verstuiving.

Het doel van het onderzoek in de windtunnel was: a. na te gaan in hoeverre de genomen cultuur- maatregelen

van invloed waren geweest op de stuifgevoeligheid; b. het kenschetsen van de stuifgevoeligheid van deze grond,

als onderdeel van het programma om de stuifgevoelige gronden van Nederland op dit punt te onderzoeken.

2. Inrichting van,het proefveld, bemonstering en waarne-mingen te velde.

Het proefveldschema (zie bijlage A) was als volgt: twee rijen van 8 veldjes; ieder object kwam eenmaal voor in elke rij. De voor het windtunnelonderzoek belangrijke objecten waren: onbehandeld (0), compost (C), groenbemester (G), stal-mest (S) en de combinatie van de laatste drie (CGS). In

ta-bel 1 wordt een overzicht gegeven van de gewassen, welke ge-durende een reeks van 7 jaren op dit proefveld zijn geteeld

en de hoeveelheden organisch materiaal welke zijn toegediend,

Bij een bezoek aan het proefveld op 17 — 11 — *61 bleek,

dat de proefveldhouder een niet op het programma voorkomende hoeveelheid stalmest had gestrooid - naar schatting 20 ton/ ha - over de gehele rij van veldjes met even nummers en een

x Zie eveneens het verslag J.M.L. Pelkmans "Verslag

orga-nische stofproefveld 19é0 te Grubbenvorst". (Subcommissie voor het onderzoek van de verdroging en verstuiving in Mid-den- en Noord- Limburg).

(3)

klein deel van de er naast liggende rij. Hoewel weinig micro-biologische activiteit in de bodem verwacht kon worden in de-ze tijd van het jaar was er toch een kans, dat met regen in

de bovenste grondlaag gespoelde mestdelen een verandering, mogelijk een verbetering, van de structuur hadden doen

ont-staan. De grondmonsters - ca 200 kg grond elk - op bovenge-noemde datum uit een laagdikte van 0 - 20 cm 7 m.v. per veld-je genomen, zijn daarom apart gehouden voor het onderzoek in de windtunnel. Men kan zich achteraf afvragen of de niet al-tijd met de toegediende hoeveelheden organisch materiaal te rijmen analyseresultaten (gehalten aan organische stof) van en-kele objecten hun oorzaak zouden kunnen vinden in meerdere, eveneens niet gecontroleerde (organische) mestgiften. Tabel 1

Gewassen en organische bemestingen in de jaren 1955 t/m 1961

jaar 1955 1956 1957 1958 1959 i960 1961 gewas aardappelen rogge haver lupine rogge haver aardappelen object en bemesting compost 17,4 ton/ha 20 ton/ha 20 ton/ha 20 ton/ha stalmest 20 ton/ha 20 ton/ha 20 ton/ha 20 ton/ha groenbemester lupine-Serradella lupine-Serradella (mislukt) stoppelknollen + bietenloof' •

Op het niet met stalmest bestrooide deel van het proef-veld kon duidelijk aan het oppervlak, door kleurverschillen in lichter- en donkergrijs, een vruchtbaarheidsverloop wor-den waargenomen (zie bijlage A ) . Het bleek, dat de begren-zing van deze in kleur verschillende gedeelten ruwweg

over-eenkwam met de in het verslag van Pelkmans Ä vermelde

inde-ling in zones met verschillende bouwvoordikte. Het is duide-lijk, dat de lichtere kleur is ontstaan op gedeelten met een dunnere bouwvoor, waar door het ploegen licht gekleurd onder-grondszand omhoog is gekomen en gemengd met de bovengrond. Door de stalmestbedekking op het andere deel van het proef-veld kon een cfeigelijk kleurverschil daar niet worden waarge-nomen; verondersteld mag worden, dat dit op de betreffende plaatsen eveneens zo was.

In het natte jaargetijde treedt op het proefveld nu en dan plaatselijk piasvorming op door stagnerend water.

Het onderzoek van de granulaire samenstelling van het zand en het gehalte aan organische stof, van de aggregatie van de grond en zijn stuifgevoeligheid bij de verschillende objecten zal in de volgende paragrafen achtereenvolgens wor-den besproken.

(4)

3. De granulaire samenstelling van het zand en het gehal-te aan organische stof.

In verband met de heterogeniteit van de bovengrond -zie het reeds vermelde vruchtbaarheidsverloop - is de gra-nulaire samenstelling van ieder monster bepaald. Deze sa-menstelling wordt in bijlage B vermeld en toont duidelijk, dat ongeveer drie- vierde van het totaal aan minerale de-len van dit zand een betrekkelijk nauwe begrenzing heeft

tussen ca 75 en 300 AI, terwijl de rest grotendeels tot

fij-nere fracties behoort. Het U- cijfer geeft, wat de boven-grond betreft- weinig variatie. Een gemiddelde waarde van 111 geeft aan, dat dit een middel- fijn zand is. Dit over-wegend fijn karakter, gecombineerd met het lage gehalte aan organische stof - gemiddeld 2,7f° - en het eveneens lage

percentage afslibbare delen - gemiddeld 4,6% <Q6 /u is

oor-zaak dat in deze grond weinig binding wordt aangetroffen en dat hij zeer stuifgevoelig is.

In dit verband mag gewezen worden op het uitgebreid onderzoek van de Amerikaanse onderzoeker CHEPIL. Hij onder-scheidt bij stuivende zandkorrels 3 bewegingstypen, n.l. beweging als aerosol ("wolken'! van deeltjes met een

dia-meter <100/U), de sprongbeweging (deeltjes 100 - 500 Ai)

en het rollen over het grondoppervlak (korrels 500 -1000 Ai). Zijn de deeltjes gekit tot aggregaatjes dan worden deze

grootten achtereenvolgens <180, 180 1200 en 1200 2500 /u. In de categorie van deeltjes met een diameter 100 -500 /U valt meer dan 50% van de minerale delen van deze Lim-burgse zandgrond, terwijl de fractie 16 - 100 /u ca 40fo om-vat. Het is dan ook duidelijk, dat wanneer deze grond een-maal begint te stuiven, practisch gesproken alle fracties wegstuiven. In de ondergrond treedt op enkele plaatsen een zekere mate van lemigheid, gekarakteriseerd door de fractie 16 - 50/u van de minerale samenstelling, op. Dit wat fijner karakter komt eveneens tot uiting in het gemiddelde U- cij-fer: 129, d.w.z. een zeer fijn zand. In de bouwvoor van de bemonsterde objecten komen geen lemige plekken voor. Waren ze eventueel oorspronkelijk wel aanwezig, dan zullen ze door menging met omliggende grond langzamerhand de lemige eigenschappen hebben verloren. Het nu en dan plaatselijk op-treden van stagnerend water zal zijn oorzaak vinden in het fijnzandig karakter van deze grond met pleksgewijs wat le-mige eigenschappen van de ondergrond.

De heterogeniteit van het proefveld, naast het reeds visueel opgemerkte vruchtbaarheidsverloop (zie paragraaf 2 ) , bleek eveneens uit verschillen in granulaire samenstelling

(zie bijlage B ) , in het bijzonder uit de spreiding van de fracties 75 - 105 en 105 - 150/Li.

Over het gehalte aan organische stof van de grond het

volgende. Visueel opgemerkte kleurverschillen aan het grond-oppervlak en de zones van verschillende bouwvoordikten (zie het reeds vermelde verslag van Pelkmans) geven geen rugge-steun bij het beschouwen van de organische stofgehalten van de verschillende veldjes. Voorlopig ligt voor de hand de conclusie, met het onbehandeld object als basis, dat de bemesting met groenbemester en stalmest, in de genoemde hoe-veelheden en gedurende de tijd dat dit proefveld is aange-houden, geen- of geen duidelijke verandering van het orga-nische stofgehalte in de grond tengevolge heeft gehad. Bij het compost- en het combinatie (CGS)- object daarentegen,

(5)

volgens de analysegegevens, mag de toename duidelijk ge-noemd worden. In het laatstgege-noemde geval (CGS- object) is men geneigd de verhoging van het organische stofge-halte eveneens toe te schrijven aan de werking van de

compost.

Het is echter voorlopig niet geheel duidelijk in hoeverre het organisch materiaal, dat de compost bevat, hiervoor verantwoordelijk is. Met het oog op de hier gevolgde methode ter bepaling van de hoeveelheid orga-nisch materiaal in de grond (methode Kurmies) mag

ge-wezen worden op een publicatie van MEBIUS " , waarin

dui-delijk is gesteld, dat meer dan de helft van

fijngema-len cokes door zwavelzuur - 96% - als onderdeel van de

bepaling volgens Kurmies, wordt aangetast en zodoende in het analyseresultaat terecht komt.

Hoewel de huisbrandkool in de compost niet zo fijn verdeeld zal zijn als in het hierboven vermelde geval, mag zeker worden aangenomen, dat in het gehalte aan or-ganische stof van de grond van het C- en het CGS- object een deel van de door sterk zwavelzuur aangetaste kool-stof ligt opgesloten.

Het is dan ook wel zeker dat in het geval van het C- en hetiCGS- object niet gesproken mag worden van een duidelijke stijging van het organische stofgehalte van de grond, temeer daar een bepaling van dit gehalte

(volgens Kurmies) aan het begin van de proef is achter-wege gebleven.

4. De aggregatie van de grond.

Om enigszins georiënteerd te zijn omtrent de aggre-gatie van de gronden is het materiaal gezeefd. Om prac-tische redenen kon dit zeven niet in het veld worden ge-daan.

De grond, die in jutezakken werd verzonden, is na aankomst, door schudden met de hand, gezeefd door zeven met een maaswijdte van 12- 13 en 5- é mm (zeefoppervlak

ca 3/4 m ). Rekening houdend met de mogelijkheid, dat tijdens de verzending van de grond in de zakken een deel van de grotere aggregaten kan zijn kapot gedrukt, dienen de zeefresultaten met enig voorbehoud bekeken te worden. Deze resultaten worden gegeven in de tabel van bijlage C. Vóór het zeven zijn uit de grond monsters gestoken - behoudens enkele uitzonderingen - voor bepaling, terwijl nadien eveneens de kruimels op vocht-gehalte werden onderzocht. Uit de tabel blijkt, dat de objecten, welke na het zeven klaargemaakt werden voor een gelijktijdig onderzoek naar de stuifgevoeligheid van de grond, geen grote verschillen in vochtgehalte hadden; mogelijke verschillen in aggregatie konden dus niet teruggebracht worden op verschillen in vochtge-halte.

In bijlage C komt duidelijk uit, dat er van aggre-gatie in deze grond nauwelijks sprake is. De hoeveel-heden kruimels ^>12- 13 mm zijn, practisch gesproken,

K L.J. Mebius '''The estimation of cellulose and

house-hold Coal in Town- refuse compost''. The Analyst, the Journal of the Society for Analytical Chemistry, 19&1, vol. 86, no. 1029, p.p. 821- 825.

(6)

verwaarloosbaar klein- het maximum van de gemiddelde ge-tallen is 1,6%, het minimum is 0,9% van het

uitgangsmate-riaal. Ook de hoeveelheden kruimels )> 3 - 6 en tevens <^

12 - 13 mm zijn klein, maximaal gemiddeld 7,3%, minimaal 5,070 van het uitgangsmateriaal. De verschillen in aggre-gatie tussen de onbehandelde veldjes en de objecten met organische bemesting zijn evenmin duidelijk. Cp grond van deze bepalingen kan dus gesteld worden, dat de voorziening van de grond met organisch materiaal gedurende de 7 jaren, dat dit proefveld is aangehouden, geen duidelijk aantoon-bare verbetering van de aggregatie heeft gebracht. Uit de resultaten van de vochtbepalingen blijkt, dat, behoudens een enkele uitzondering (object G), het vochtgehalte in de kruimel wat hoger is dan dat van de gehele grondmassa. In het algemeen kan dit als normaal gelden daar de fijnere poriën van de stablielere aggregaten meer water kunnen vasthouden dan de lossere, omliggende grond.

Door onregelmatig indrogen van de grondvoorraden kon-den bij de objecten S en CGS geen aggregatiebepalingen

worden uitgevoerd.

Het is niet duidelijk, waarom de vochtgehalten van de gronden van de beide veldjes van het G- object wat ho-ger waren dan de gemiddelde vochtgehalten van de kruimels in deze gronden. Mogelijk speelt ook hier een onregelmati-ge indroging van de betreffende grondvoorraden een rol. 5• Je stuifgevoeligheid van de gronden. Het onderzoek in de windtunnel.

Bij de opstelling van het schema voor het onderzoek van de gronden in de windtunnel is uitgegaan van de ge-dachte, dat de voorbehandeling van de grondmonsters van invloed kan zijn op de stuifgevoeligheid ervan. Droog, los zand zal sneller door de wind geërodeerd worden dan wanneer ditzelfde zand na regen is opgedroogd, v'/at de

voorgeschiedenis van de grond in de practijk betreft is gedacht aan ploegen en rollen en aan de regenval.

Door ploegen wordt in het algemeen een ruwer vlak verkregen. Hierdoor wordt de wind nabij het opper-vlak meer afgeremd, wat een verhoging van de kritieke

windsnelheid (de snelheid van de wind waarbij verstuiving begint op te treden) tengevolge heeft. Ook is de door

ploegen omhoog gebrachte, vochtige grond, na drogen, min-der stuifgevoelig, dan wanneer droog zand was opgeploegd. Door rollen wordt het grondoppervlek vlakker. Hier-door wordt de vertikale windsnelheidsgradient nabij het grondoppervlak groter. Mede omdat door deze grondbewerking een deel van de grotere aggregaten indien aanwezig -kan worden kapotgedrukt, -kan hierdoor de grond stuifgevoe-liger worden.

Droogt de grond na een regenbui dan is bij lichte gronden vaak een korstje aan het oppervlak te zien dat enige verhoging van de kritieke windsnelheid tot gevolg kan hebben.

De punten "rollen en "regen" zijn voor deze grond niet onderzocht; hierop zal dan ook niet nader worden in-gegaan. Het was namelijk mogelijk uit de ten dienste staan-de resultaten van het onstaan-derzoek, waarbij gedacht is aan ploegen^met voldoende zekerheid te kunnen concluderen om-trent de stuifgevoeligheid van deze grond.

(7)

a. Methode van onderzoek.

Bij de opzet van het onderzoek moest o.a. rekening worden gehouden met de ongecontroleerde stalmestgift, de variërende vochtigheid van de lucht en de voorbehandeling van de grond.

Door de reeds genoemde ongecontroleerde stalmesttoe-diening over een gehele rij van veldjes bestond de kans,

dat de structuur van de grond zich zou hebben gewijzigd, met als gevolg, dat de stuifgevoeligheid eveneens een ver-andering had ondergaan. Het schema vooronderzoek in de wind-tunnel (zie tabel 2) is nu zo opgezet, dat de betreffende

objecten met organische bemesting in elke rij van veldjes zijn vergeleken met het 0- veldje van deze rij. Hierdoor wordt ieder oorspronkelijk object gesplitst in twee

objec-ten (met en zonder extra stalmest).

Het variërende vochtgehalte van de lucht tijdens het onderzoek in de windtunnel - hier gemeten als relatieve

luchtvochtigheid in % - bleek een grote invloed uit te

oefenen op de stuifgevoeligheid van een grond. Hierdoor was het noodzakelijk de grond van de verschillende objec-ten zoveel mogelijk gelijktijdig te onderzoeken. Daar slechts twee objecten tegelijkertijd in de tunnel onderzocht konden worden, was één hiervan steeds één der 0 -veldjes.

In verband met de tijdsduur werd het onderzoek uit-gevoerd volgens het schema gegeven in tabel 2; hierbij bleven verdere vergelijkingen tussen de objecten onder-ling achterwege. Indien de resultaten van het onderzoek een aanvulling in de juistgenoemde richting noodzakelijk zou maken, dan kon dit alsnog geschieden. Zoals echter verder zal blijken behoefde geen nader onderzoek plaats te vinden.

Tabel 2

Schema windtunnelonderzoek

niet geprogrammeerde stalmest-gift over alle veldjes met

even- nummering

geen extra stalmest op de veldjes met oneven- numme-ring

^—^gelijktijdig onderzoek op stuifgevoeligheid in de wind-tunnel.

(8)

De hoeveelheden grond, die ter beschikking stonden voor dit onderzoek en de voorzieningen van opslag ervan, waren niet dusdanig, dat gedurende de betrekkelijk lan-ge tijd die dit onderzoek vergde, het vochtlan-gehalte van de grondvoorraad constant gehouden kon worden. Zo zijn de eerste proeven gedaan met grond, waarbij het vochtgehalte zich na de monstername, gedurende een zekere tijd van op-slag, had ingesteld. Later, toen door verder indrogen dit vochtgehalte als beginpunt voor het onderzoek te laag werd, zijn de gronden bevochtigd tot het gemiddelde vochtgehalte van de eerste tijd na monstername. Het bleek dat deze voor-behandeling van de grond - het herbevochtigen - geen in-vloed heeft gehad op de resultaten van het onderzoek.

De vochtige grond van elk object werd uitgespreid op een 7- tal tabletten (tablet- opp. ca 35 x 120 cm^)en daar

door harken enigszins geëgaliseerd; daarna werd in de breed-terichting van het tablet een harkpatroon aangebracht dat het door ploegen ruw geworden oppervlak moest verbeelden. In een droogruimte met een constante temperatuur van ca 35 ° C werd de grond vervolgens gedroogd en daarna in de onverwarm-de windtunnelloods enkele dagen weggezet om zich aan te pas-sen aan de daar heerpas-sende vocht- en temperatuur omstandighe-den.

De te vergelijken objecten werden dan twee aan twee in de windtunnel geplaatst, elk object verdeeld over een ca 8g m lange en 35 cm brede strook van 7 tabletten. Over elk paar van objecten werd vervolgens in de lengterichting een lucht-stroom geleid, waarvan de snelheid (gemeten op 13 cm hoogte boven het oppervlak van de grond op de tabletten) telkens na 40 minuten werd verhoogd. Tenzij anders vermeld bedroegen de opeenvolgende windsnelheden: 4,7 5,3 5,7 6,4 6,9

-7,4 - 8,1 - 8,6 - 9,0 - 9,4 en 10,0 m/sec. Gedurende de expo-sitietijd van 40 minuten werden de tabletten tweemaal gewo-gen, eerst na 20 minuten, daarna aan het einde van elke expo-sitietijd. Een enkele maal werd gedurende de laatste 20 minu-ten (verdeeld in 2 maal 10 minuminu-ten) 2 maal gewogen. Op deze wijze werd een beeld verkregen van de gewichtsveranderingen van de tabletten met grond, hetzij een gewichtsafname door het wegblazen van gronddeeltjes, dan wel een gewichtstoename door opname van vocht in de grond uit de er over stromende

lucht.

b. Resultaten.

Om georiënteerd te zijn omtrent de stuifgevoeligheid van de grond van de beide 0- veldjes (nos. 1 en 10) zijn de

beide gronden tweemaal tegelijkertijd onderzocht in de wind-tunnel. De eerste maal gebeurde dit bij een relatieve lucht-vochtigheid, die aanmerkelijk lager was dan de tweede keer, toen het mistig was en zo nu en dan regende. Het resultaat is vermeld in Bijlage D. Bij de drogere lucht was de gemid-delde kritieke windsnelheid van de grond van veldje 1 7,5 m/sec, voor die van veldje 10 7,8 m/sec; de relatieve lucht-vochtigheid op het moment dat in beide gevallen de kritieke

windsnelheid werd bereikt bedroeg 65%. De windsnelheden

(9)

Onder vochtige omstandigheden (relatieve luchtvochtig-heid 90 - 96% - mist, regen) was de gemiddelde kritieke

windsnelheid wat groter; voor de veldjes 1 en 10 was dit respectievelijk 8, 1 en 8,,? m/sec 0 3 cm hoogte). Door tus-sentijdse wegingen van de tabletten met grond werd in het laatstgenoemde geval duidelijk een toename van het gewicht waargenomen. Door het vochtig worden van het grondopper-vlak werd dit blijkbaar wat stabieler ten aanzien van

ver-stuivingen.

Uit deze beide proeven bleek tevens, dat de grond van veldje 1 iets stuifgevoeliger was dan die van veldje 10. Niet alleen bleek dit uit het kleine verschil in gemiddel-de kritieke windsnelheid, dat voor beigemiddel-de proeven in gemiddel- dezelf-de richting lag, maar ook uit dezelf-de verschillen in hoeveelhe-den verstoven grond. Bij de proef, waarbij de grond aan het oppervlak vocht uit de erover stromende lucht opnam,bleek uit de resultaten van de wegingen na iedere expositie van de grond aan de oplopende windsnelheden, dat de toename van het gewicht van de grond van veldje 10 steeds meer was dan die van veldje 1. De granulaire samenstellingen en de ge-halten aan organische stof van beide gronden geven echter geen verschillen te zien die een mogelijke verklaring op dit punt kan geven; evenmin is duidelijk of de ongecontro-leerde stalmestgift de oorzaak er van is.

De invloed van het vochtgehalte van de lucht op de

gevoeligheid voor het stuiven van grond wordt nog duidelij-ker gedemonstreerd wanneer ae resultaten van de verdere metingen aan grond van de 0- veldjes worden vergeleken. Op de bijlagen E 1, 2 en 3 en F 1 en 2 zijn de meest sprekende

resultaten in tekening gebracht, waarbij ook het verloop van het relatief vochtgehalte van de lucht tijdens de proe-ven is aangegeproe-ven. Uit de figuren blijkt nu, dat voor de grond van veldje 1 (bijlage E) de kritieke windsnelheid in afhankelijkheid van het vochtgehalte kan variëren tussen 3g en 85 m/sec (13 cm hoogte). Voor de grond van veldje 10 (bijlage F) ligt de onderste grens iets hoger, te beginnen bij 6m/sec (13 cm hoogte). Dit kleine verschil in kritieke windsnelheid is er bij hogere, vergelijkbare, relatieve

vochtgehalten van de lucht ook tot een waarde van ca

85%-(zie figuur 1)

Figuur 1 Kritieke windsnelheid in afhankelijkheid van

vochtgehalte van de lucht {%)

het 90 80 70. 60. 30 3 7 9 geen verstuiving relatieve

vochtig-heid van de lucht {%)

windsnelh. m/sec (13 cm hoogte)

veldje 1 veldje 10

(10)

Het is niet zeker of dit kleine verschil in gevoelig-heid voor stuiven aan de niet volgens plan gegeven stalmest op veldje 10 te wijten is. Practisch gesproken echter heeft dit kleine verschil geen enkele waarde.

I:i de bijlagen G en K zijn de resultaten vermeld van proeven waarbij de grond van een veldje, dat organische mest had ontvangen, gelijktijdig is beproefd op stuifgevoeligheid t.o.v. de grond van een 0- veldje uit dezelfde veldjesrij.

Er zijn kleine verschillen in kritieke windsnelheid gevon-den tussen de gelijktijdig beproefde objecten. Hoewel deze verschillen voor de practijk geen rol spelen, dient toch het volgende te worden opgemerkt.

Door middel van een t- test werden de verschillen in kritieke windsnelheid tussen vergelijkbare tabletten van de beide, gelijktijdig beproefde objecten, op betrouwbaar-heid getoetst. Het bleek nu, dat in een 4- tal gevallen de

verschillen duidelijk waren (zie de laatste kolom van de bijlagen G en H),

De verschillen kunnen echter niet duidelijk verklaard worden uit de te dienste staande gegevens als granulaire sa-menstelling, gehalte aan organische stof, bouwvoordikte en visuele kleurwaarneming.

De hoeveelheden verstoven grond, zoals deze werden ge-meten bij de verschillende proeven, zijn moeilijk met elkaar

te vergelijken. Door verschillen in de niveaux van de kri-tieke windsnelheden - zie het behandelde over "vochtigheid van de lucht" hieronder - konden de windsnelheden, waarbij de totale hoeveelheden verstoven grond werden gemeten, niet op hetzelfde niveau gekozen worden. In het viertal gevallen dat de verschillen in kritieke windsnelheid een mate van betrouwbaarheid had tussen 90 en 100-f» (zie bijlagen G en H) bleek, dat naarmate de gemiddelde kritieke windsnelheid van de tegelijkertijd beproefde objecten hoger lag, de totale hoeveelheid verstoven materiaal minder was. Van deze 4 ge-vallen zijn er 3 waarbij de kritieke windsnelheid voor de grond van het 0- veldje hoger lag dan voor de met organisch materiaal behandelde veldjes. Dit laatste is in tegenspraak met hetgeen men zou verwachten. De gegevens, die ten dienste van dit onderzoek staan, zijn echter niet dusdanig, dat oorzaken of vermoedelijke oorzaken kunnen worden genoemd om het gestelde toe te lichten.

In welke mate de kritieke windsnelheid beïnvloed is door de vochtigheid van de lucht tijdens het doen van de

proeven in de windtunnel kan duidelijk gedemonstreerd wor-den door de figuur in bijlage J gegeven. In deze figuur

zijn de resultaten verwerkt van de proeven met gronden van alle objecten, welke van dit proefveld in onderzoek zijn genomen; de verschillen in kritieke windsnelheid tussen de beproefde objecten waren dermate klein, dat dit toelaat-baar moet worden geacht. Verder mag opgemerkt worden dat

een enkele proef in de windtunnel (- vergelijking van een

tweetal objecten) meestal niet binnen één etmaal afgerond kon worden; vaak waren twee dagen nodig, een enkele maal drie of vier. Het verloop van de proef tot het moment dat de kritieke windsnelheid werd bereikt, is beïnvloed door de weersveranderingen tijdens de proef en is zo ook van

invloed geweest op het windsnelheidsniveau. Verondersteld wordt, dat deze "voorgeschiedenis", waarvoor nog moeilijk gecorrigeerd kan worden, mede tot uiting komt in de sprei-ding van de punten in de figuur.

(11)

De gemiddelde lijn die door de puntenzwerm getrokken kan worden doet echter wel duidelijk uitkomen, dat een re-latief vochtgehalte van de lucht kleiner dan 70 - 737° een grote invloed uitoefenen kan op de kritieke windsnelheid voor deze grond, terwijl een hoger vochtgehalte dan de hier-boven gegeven waarden dit niet doet.

In één geval is aan het begin van een proef, waarbij tegelijkertijd de grond van een veldje van het CGS- object en een 0- veldje werden vergeleken, een relatief vochtgehal-te van de lucht geconstavochtgehal-teerd van 40%. Het bleek, dat voor beide gronden een windsnelheid van ca 3 m/sec (13 cm hoogte) kritiek was; aangenomen mag worden, dat deze waarde ook bij nog lagere vochtgehalten van de lucht gehandhaafd blijft.

Hieruit mag geconcludeerd worden, dat voor deze grond de in de figuur van bijlage J getrokken lijn de vertikaal

(lijn van de relatieve vochtgehalten) asymptotisch nadert bij de waarden van ongeveer 40 - 30%.

Samenvatting en conclusies.

Gedurende de 7 jaren dat het organische stoforoefveld

te Grubbenvorst (Gebr. Seegers, f:Hoeve Maria: ,

Heierhoeve-weg) is aangehouden is in totaal 77,4 ton compost en 80 ton stalmest/ha op de betreffende objecten toegediend. In de-zelfde tijd is 3 x een groenbemester geteeld, waarvan 1 x het gewas is mislukt.

De bemesting met stalmest en groenbemester hebben het gehalte aan organische stof in de grond practisch niet be-ïnvloed. Op het compost- en het combinatie-object daaren-tegen werd een duidelijk hoger gehalte aan organische stof gevonden. Aangetoond kon worden dat hiervoor de compost niet verantwoordelijk mag worden gesteld, maar een onder-deel van de bepalingsmethodiek. De aggregatie van de grond was zeer gering op het onbehandeld object. De behandelin-gen met organisch materiaal hebben deze, practisch gespro-ken, niet beïnvloed.

Bij het onderzoek in de windtunnel bleek, dat er slechts kleine, practisch te verwaarlozen verschillen waren in de gevoeligheid voor het stuiven van de grond, gekarakteriseerd door de kritieke windsnelheid. Over het algemeen bleek een wat grotere kritieke windsnelheid samen te gaan met een wat kleinere hoeveelheid verstoven grond.

Duidelijke verschillen in kritieke windsnelheid werden veroorzaakt door veranderingen in de luchtvochtigheid tijdens de proeven in de windtunnel. Bij de gevolgde werkwijze werd

een verband gevonden tussen de relatieve vochtigheid van de lucht (%) en de kritieke windsnelheid voor deze zandgrond. Tussen relatieve luchtvochtgehalten van ca 30 à 33 en ruim 70% kan de kritieke windsnelheid voor deze grond variëren van ongeveer 3i tot 8g m/sec (13 cm hoogte), dit is van

ruim 8 tot ongeveer 13 m/sec gemeten op standaardhoogte van 6 m. Boven een luchtvochtigheid van 70 tot 73% ondergaat de kritieke windsnelheid geen verandering meer', beneden een waarde van ca 30% blijkt, naar mag worden aangenomen, de kritieke windsnelheid van ca 3 - 3g m per sec (13 cm hoogte) gehandhaafd voor dit zand.

Door middel van een organische stofvoorziening van de grond, zoals hier toegepast, is op korte termijn dus geen

(12)

verbetering te verwachten van de gevoeligheid voor erosie van deze grond. Het blijkt, dat de vochtigheid van de lucht een veel grotere invloed op de stuifgevoeligheid van deze grond kan hebben dan de hier toegepaste voorzieningen met organische stof.

(13)

^ - r o c <=3 T SO O 1 H-r > O r e PO v>i O V i o l i i (V- VJJ v u V 1 O V J I s - O t l J Y~ - k .' t ' vo -• • o Cv f! M O l « c r f H"!3 1 ' : '' u*' 3 ^;' ."-" •!; * o" •--: " t j H< «J r» --, O O O '"' **? H ' c l " ?! Cl !i> c^ S O '.-; l-;) O H O . h-1 Q . H- 0 O 3 3 x -C+ . ' o 1 1 •-• o •; ' 1 0 .rG'i M O r •; ' 1 r C C ro ^ P-o* o o C CF •:; o 4 c o c. o 3 -s o o • i t ' o « c * 4 '- o M ,-' ^ r o c+ '.V O Cl i ; ' t + t ' 1 O c * O e r e c o o f i r* O O c+ rr O »-V o ä •-t in .-+ ^ Ï H* Vl> rn r+ ;r o ") 0+ M O O H-O . O 3 i r n - v JJ a :,i U ^ l •;, o e r o o o -'•a 4 O <! !-'• 3 o F-P O CM CO H -e t g r + F -(0 1 CO o V <D e t co t d F -C-i. H (W CD >

(14)

cl Ol CÖ £ CD -P r H cri X ! <D hJJ a CD Ö fl) r H CD X i CD cri U fl) a • H s 0 X i a al CO CD •f~3 > xs ö a; fa« C • H r H CD > 0 • p H X : r H CD -P CO C Ü o N U 0 CD X i S cri en C U 0 CD X i SH • H cri r H a G cri > £<+H cri ?H O • o - p m 0 •p x ; co JH O > a 0 x i X ! 3 U O x i r H fl> > CH 0) O SH a , < H Ü - p CO CD X ! Ü co • H s ni w ?H Ü o co • H G crt ta!) *H O

Bijlage B

gew. 0 / . va n mineral e dele n i n d e fractie s gew.f o va n stoof -drog e luch t : U I cijfe r i 1 5 L o o ^ o o CM O -o -o~~ - C A O X ) CM 1 3 - . O o ^ O L T \ N O O O o o ^ CM O <3" NO 1 Ä -o -o ~ O CM r < \ ^ -1 a^ o o ~ T - O CM r<A 1 3— o cr~ 7 - CM 1 S _ L C \ O • 1 Ä _ c - o f— 1 3 _ O L f \ ^ 1 - Ö — MO S ~ r - LT\ x i S__ G M T ~ crj T— N / \ x o_ • H N D ^ r H W t ox / CTJCH tm o ^ -p O co 0 • o X i r H • Objec t \v f (laagdikte\n c i n cm ) \ O r<~\ C A CM O O O O o o o o O O CM -3-CM -3-CM C—- LTA T - CM LT\ OJ CM CM I A c<"\ O LT\ CM " A O s T - CM O N O N CM CO ON CO •<* O r c \ r r \ O N ON T - LT\ ••t\ L f \ CM CM T - O B o \.->Ct £ o co C B - — 1 X ! o » T i X r H crj ß 0) o O X J - — r CM , CM O •3-O CO O CM CM C\J C N CU o CM O , o O N CM c f \ O N CM r H <D Ci X i • H B Ci' t o CM CM ^— ^— O O LTSLTN O O CO C— O o O T -T -T — N O C O CM CM N£> T -CM c c \ C\J O r - CM ••• CM O N Œ ) \— O c -O N L T N T - CM N O s h O N O N N O O O N O N O N CM O N O N O N O O CM O r r \ r < " \ ( T \ CM Compos t (C ) le a 0-2 0 cm ) . .... j CM *— O L A O c o o o ^— c— CM CO CM N O CM CM L f \ O N cfN O N s— CM O CO <J-r f \ r H 0 X i X i • H txi; O T -T — o < * CM o o o o o c-~ T - O CM CM T - -NT CM r— CM LT\ cvi a j O c— T CM r -CO C\J O N O N N D O N CO C~~ C M c r -c -c \ CM ON ON CA CO U f \ L r \ CM CM ON CM 1 CO ».> B C D — c X ! O C yl*— 0 C o u Sn 0) O -P o o O O N O CvJ CM co ^ï— O N r<N, C O CO C O NO CM O N CM CO O N CM O N N O CM • T-i r H ^ CD 3 xs J T ) • H ^ S 0 0 1 fc,0 Ti —-1 • r - O O O O OO LT\ o o CM O N T - O L ~ ^ N O CM CM CO O CM CM T - O N r c \ ^ CM O..I L T \ T -o -o -o 7 — T — CM LT\ CM U A CM T -N O c ^ \ O N O N CM ON ON CO L T N T -CM r P \ O N O N C ^ - N T C O " A CM CM O - N O T— c -P c co t 0 B c H c t i - — c p en c en •——-o | 1 CO o o

i

*=ƒ• i L T \ N O O j o o NO o T — N O CM CM o CM ON co cr\ O N O O N c o CM O N NO N O X i . ^ r H to> -> X i X i 0 - H J B 0 j CO ON o o r - CM C O C O CM CM cr-c<"\ CM CM L f \ ( X ) CM CM CM 'OJ O CM CM T -T - N O ^ v -T - CM O O O N O N CM O ON O N CM CM ON ON O N O N CM CM r<"\NO r-O N O v£) O X ) O C\l T — co CM LC\ CM v O CM CM CM ^ O O N T— O O N ON CM O N -3" O N CM Combinati e CG S (c a 0-2 0 cm ) gemiddel c \— O O o LIA CM C A CM d A C<A CM J 21, 6 12, 7 O N ON co CM O . NO C~-CM ove r all e objec -te n gemiddel d O N CM Cf\ O nA O N O O CM O N CM CM OCA C— O CM c T v— O N r<A O N CM O N N O o gee l ondergronds -zan d (c a 20-4 0 c m

(15)

Aggregatie van de gronden )bject 0 ;emidde veldje no. 10 ld ^ hoeveelheid kruimels in % van uitgangsmateriaal >12-13 mm 1,3 1,0 1,1 1,1 ^>5- 6 en <12-13 mm 4,4 geen waarn. 6,1 5,2 object 0 veldje no. 1 gemiddeld hoeveelheid kruimels in % van uitgangsmateriaal >12-13 mm 0,6 1,2 1,0 0,9 -.- -^>5- 6 en <12-13 mm 7,0 6 2 5,6 6,3 0 emidde 10 (8,0p ld 1,7 ( 8,5) 1,6 ( 9,0) ' 1,2 ( 8,1) 1,9 (10,7) 1,6 ( 9,1) 5,2 ( 8,8) 5,9 ( 8,9) 6,5 ( 8,8) 6,0 ( Q't9) 5,9 ( 8,8) C gemi 12 (9,0)* ddeld 0,8 ( 9,6) 2,1 ( 9,1) 1,3 (12,7) 1Î6 ( 9,4) 1,4 (10,2) 3,8 (11,2) 5,4 (10,6) 4,7 (10,6) 7,3 (10,5) 5,3 (10,7) 0 emidde 10 (7,2)* ld 2,1 ( 7,3) 1,8 ( 7,5) 1,6 ( 7,4) 1,1 ( 7,0) 1,6 ( 7,3) 7.7 ( 7,7) 8.3 ( 7,2) 7.8 ( 7,3) 5.4 ( 7,8) 7,3 ( 7,5) G gemi (6,4)* .ddeld 1,5 6,5 1,5 ( 5,2) 1,2 ( 5,7) 1,0 ( 5,D 1,3 ( 5,6) 5.1 7,0 5.2 ( 5,2) 4,9 ( 5,7) 4,9 ( 6,4) 5,0 ( 6,1) 0 emidde (91,4)* ld 1.1 (10,3) 1.2 (10,1) 1,0 ( 9,9) 1,1 (10,1 ) 4,5 (10,3) 5,8 (10,3) 7,0 (10,5) 5,8 (10,4)

c

gemi (10,6)* ddeld 1,4 (15,0) 1,1 (14,6) 1,2 (14,8) 5,6 (12,9) 5,6 (13,0) 5,6 (13,0) 0 smidde 1 (6,9)* ld 1,8 ( 8,9) 1,2 ( 6,8) 1,1 ( 6,3) 1,0 ( 6,5) 1,3 ( 7,1) 5,8 ( 7,6) 6,8 ( 6,5) 6,7 ( 6,9) 6,5 ( 6,8) 6,3 ( 7,0) G gemi (7,6)* ddeld 1.4 ( 7,4) 0,9 ( 7,2) 1.5 ( 7,3) 1.6 ( 7,6) 1,4 ( 7,4) 5.5 ( 6,8) 6,4 ( 7,2) 4.6 ( 7,9) 7,3 ( 6,8) 6,0 ( 7,2)

i de tabel zijn naasr elkaar geplaatst de objecten die ook gelijktijdig in de Lndtunnel zijn vergeleken.

) : vochtgehalte van de grond (gew. %) vóór het zeven

(16)

Bijlage D

- p o 3 CD bO •H •P 45 o o > CD CD O ^ •iH CD a • p •rH 43 £ -P ü CD • O O rH CU -o • H CP 4 3 ro > •H 0) 43 M) •H rH CD O > CD • H - P CO -—. • • cö 4 5 1 4 5 ü CD '"~- - H r H — t i f f o ^ - k CD P —-M d P 4 5 C D ^ Î ü P CD XS - H O 4 5 X ) C CD > O - H 5H 3 -ro £ CD • r H - H 4 3 P 4 3 CD cö . u M T3 r H T 3 CÖ CD SH © • Cti - H CD JH > £ P £ 45 CD r-\ M CD — T 3 CD S5 • S CD XS ' H CO O ü p • H P X i CD h f l g - H C5 ( O f A O CD SH - H \ T - O hÛM £ S — 4 5 CD -P bfl O O 4 5 Ü r A — ^ r C -"". B O P CD CO r -e • w • o 45 G r H - — CD C Ö CD CO r H X J r H £5 CD • H 4 3 £ c0 p CD M CD CD XS • H P U • H O ?H O ^ > / \ ^ v O L A -tf c A CM T — 0 • • r - j XS r H • CD O > G 1 P Ü CL' • o 4 3 . O L A ^ O L A ~ r ~ .—. O L A C A " O O 1 ,—. L A O " C — C ~ - O N l -— -—-o L A O s " < = * C— 1 •—' O I A O " O J C - 1 *.— ,—. L A L A " C N c-~ I .—. L A O " C A C— 1 » — ' .—-L A .—-L A " T — C— | ~~—' ! ^— o co ~ C— -—~ L A O K X ) C~-CM 1 L A — ^ . " L A r — C K 1 -—" O O " C A CO 1 '—' ,-~. O L A CO 1 • ^ — ^ O — " L A OO 1 •—' —•* L A O " r — C— 1 *. -O — » » I A C O 1 "'— o T — o .,, ...-L A ON OO O — " C K OO t -+ 8, 0 (+17 ) o o " C M GO + 8, 0 (+22 ) O CM " C M OO + 8, 0 (+27 ) L A L A " C M OO + -O CM OO 8, 0 • (+24 ) 8, 0 ( + 32 ) 8, 0 (+24 ) 8, 0 ( + 22 ) 8, 5 , (+30 ) L A O " C A 8, 5 ( + 20 ) o o P co P U CD CD CD CD CD L A

(17)

Grond van veld:o 1 (0- object)

Verloop van de relatieve luchtvochtigheid tijdens

de proeven in de v/indtunnel variërend van j?5- 96 %

verschillende tijdstippen 90 80 70 60 50

t

I rel.

5

8

/

A

•^ y / luchtvochtgeh» % S: 10 windsnelheid m/sec •^ ( 1 3 cm hoo,rte )

Gewichtstoe- of afname van de tabletten met grond bij oplopende

windsnelheden (3- tal windtunnelproeven op verschillende tijdstippen)

+20 +10 0 -10 -20 -40 -60 ^-*-^ V \ \ \ \ \ \

8

9

toename(+) of afname(-) van het gewicht (gr) \

7

10 windsnelheid m/sec ( 1 3 cm hoo/rte ) 1C tablet v.d. serie ( krit. windsnelh. 5Î - 8£ m/sec) Zie vervolg Bijlagen E (2) en E (3)

(18)

+20 +10 0 - 1 0 - 2 0 4 0 -- 6 0 5 9 N tcenarr.e( •+ ) of _ a f n a m e ( - ) van h e t gewicht ( r ) \ 10 windsnelheid r.:/sec (13 cm noopte) 3Ö teilet v.a. serie {krit. windsnelh„ 4 - 6 0 toename(+) of afname(-} van h e t gewicht ( ^ r ) 9 10 VJ i n d sn e 1 h J i d 1 ( 1 3 cm h o o ue ) 3 t a o l e t V o O « S Û X' X G { k r i t . T i n d s n e l h „ r i o •> m / \ 3 g - 0 . , . ; p i./3eCl Zie v e r v o l / : D i | l a - e E (3)

(19)

5 6 10 toenaiie( + ) of afn.?.mo(-} van h e t tfsvficht ( :r) u i n d s n e l h e i d m/soc

(l 3 cr:i hoo -te )

7Ö t a b l e t

v . d . serie-i k r serie-i t . v.d n d s r. e 1 h

(20)

Grond van veldje 10 (0- object)

ïerloop v,n do relatieve luchtvochtigheid tijdens

de proeven in de windtunnel variërend van Y<L- 56 >

— verschillende tijdstippen 5 6 7 ' 90 80 70 6o 50 rel»luchtvochtgen. >

X

u o -f

1

10 windsnelheid ~~* m/sec (13 cm hoogte)

Gewichtstoe- of afname van de tabletten met grond bij oplopende

windsnelheden (3-tal windtunnelproeven op verschillende tijdstippen)

0 -10 -20 -40 4 +20 + 10 0 - 1 0 - 2 0 -5 \ 6 7 i i \ \ \ \

8

\

9

\ \ 10 i

X

\ \ toename(+) of

afname(-) van het gewicht (gr) \ 1 o iriLndsnelhaid m/sec (13 cm h o o g t e ) 1e t a b l e t Vod» s e r i e ( k r i t . w i n d s n e l h , é - 8-g m/sec ) 10 w i n d s n e l h e i d T m/sec (13 cm hoogte) 3e tablet Vodo serie (krit. windsnelh. 5sâé - 8i n/sec) Zie vervolg Bijlage F (2)

(21)

+ 10 0 - 1 0 -=20 - 4 0 - 6 0 ~ 8 cL \ \ toename ( + ) of ;•? f n JÏÏ o ( - ) vu n h e t gewicht ( g r ) 10 viindLjriölheiu. (13 C)ii ' i c o ^ t o ) 5e t a b l e t v.cl. s e r i e ( k r i t . u i n d s n e l h , ^ 2 8 ia/sec - 6 0 -uO tooniiraö( + ) of afn^me(-) van h e t gewicht ( j r ) 10 w i n d s n e l h e i d -j ra/aec (13 cm hoogte) 7G tablet V.d. SOriö ( krit. windsnelh 6 - 8g m/sec)

(22)

1 X 1 -ö fl'n l U • Ö Ö ' H a) CÖ > 0 - H H - P CÖ r H ? CD ^ 1 d r l • hO O) 1 1 O CO X CD 2 T - J T - > - P - H 1 X ) r H 0) O — - CD X 3 • g C t i - H - P - — M Ö h O 0 3 0 Xi - H • - H O > ü U Xi X ) ^ - H (D ^ H ! H P fi £H 0 CO CD CD M x S . p CVJ - H <H p X i CD CD C ' O O C • < D C Ü C Ö H ( D T I Ï H < D X > X 3 > - H CO ï f l t O J J a p 1 CD 1 O (-Xi CL > CD <-{ x C 0 r --p a o a • p > i . c ^ — ci) m ^ P H o Ö txO • X ! x i CD — - x f • C • - p • H > CD O 0 X i > CD X i P X i > Ö r H O O g X > • P k O CÖ CO txO CO P 1 — Xi -P 1 ^ 1 r H CD CD 1 0 T-3 O > — ' ß ' H Ä • C co x: - ö S-x : CD xi CD H > Ö £ C Ö r H CD O O • H CT CÖ 0 - P k H CO Ö CD U O CD 0 U > > M * C 0 P 0 S 0 M CO £ te P > co bfj-H X i X5 - - P 1 Ö < H Ä , ß f n 1 - H CD a ü CÖ - H 2 •H txD 3 CTS U £H 0 'S - P • ^ P P H S X 0 X i -H CÖ X X r H CD r H O X 3 — T-3 CD CD O • -rS- - H - H ^ t> f> — X> p> 1 i • a>' O P •H x ! CD hD ^ d w o ^ - H ^ v . O • te £ x; X i xt <DX: E •H Xr-\ O Ë CD CD 0 - H C H \ W ) P CO T -CD • H U CD CO Ö 1 CD J / / 43 \ ^ \ CD r H X> CÖ - P CD xs I H CD > O bO Ö • H • P x: o • H Ö • H £ 1 c X i Î r H 0 < > • •1 1 X 3 o • S o c f \ <-• O CD CO ß \ CD S P P X f CD • H r H CD X > XJ cö r H - P CD G 0 CO X i X ) a £-. -H o •5 O > CD X ^ 0 CD • H P P W) • H O U O ^ x; • 0 u D ~5 J J V —> 0 S-. Ö 0 co X ) H C— sX) L f \ ^ r<A OJ ^— U f t i cö X 5 Se 0 o -p U 0 - p • H 0 Ö X 3 c r \ OO T J -o O c ^ O — CO CO sX> sX) s£> „ — . O L T \ L f \ * * T — sX) — -—-" A O -c— S X ) - — . ^ O LTS c -C T - . — ^-^ i r \ c r \ - s X > sX> — •—• L f \ O - U A sx> — O L f \ « 5 J - cr--—-L i A O ~CTN. s X ) - — T o L T \ s D X ) sX> , ^ L f \ o c o ^ C \ J C — - — ' 1 '=:: >s\ o ^ •^^— c r ^ - -o-t r s c s i •^T— v £ ) ~ - ^ _—^ o o ^ r < \ CT—— '—^ O O ~ L T \ r — — -u - \ 0 ^ t v X > — -U"N O «r<A v u — r<A O U aJ cö X 2 te 3 o P u 0 p • H 0 C X 3 T — c o sX) O s sX) *=* O • - s CO " A sX> c~~ L T \ , . O Lf\CVJ - C M U T \ , — sX) v D CVJ •^>— L T \ ^ _ -, < - T \ 0 »,Lr\ v D - — ^^ O UA •<o v X ) - — -—• L f \ C K - S X ) is\^~. li\Ç<\ - s X > U\-^-U A C O **~D L T V — -O oo V U L T \ " A , ^ O O i r \ - r < A X ) -.—. L f > L T \ O N '-CM v D — -3 CVJ t — — C T \ L T \ ^ _ -O O O - O v l L T N — -. ^ Cv) O -vj-—T— L T S , — L i A ^ J -^ O s U A — O C O - C — LT\-^-o . Ü U CÖ CÖ X I > 0 o u V ^ - P O 0 C N X ) o CO S X ) CO ^— r<A o<A LfA *•» ON c<A C ^ v u X ) , ^ " A X ) c f \ ^ d -3 0 - — .—. L T \ ZO -vt rvT— X)--' . ^ X > C O ^ • v t X ) — ' L r \ — - O s x>^^ o — - s X ) O N — -C ~ - -C N — T — X ) - - • c^-co — T— c—..^ \— O c r \ c~-OJ X ) o CVJ O s X > — T— X ) — L A C—CVJ - O s r— — "o L f A r c A - ' v t X — " A e - c o —T— X — --—•• o o —sX> O s — LCAON - r < A X ) - — ' ^ j - O N » , L T \ C T - er-en u CÖ ^ S - cö O X 3 O £ v - d O 'cd U - P O N 0 O N X 3 LTA O CO O C -CM t A # t C?s CVJ su O s C -^ " A X CVJ - L f \ c-~—-,—. L^A O C -• s x ^ X — , . o o - U A X — -, -, o o - c v i X > > — ' O ' — - U A X — o-— - " A X — -L I A -LTS - C V J c - ~ — -O OA sX) ^ C -LIA rcA 0 O c~~ — T— cr— • — • LTN r f A " A T -— ^-— C— - — O L I A T C ~ -c-~ — L T \ r<A O N - r r \ C— — -, -, O LCA L f A — ^!— c— — .—. LfA U A - C O C— ^—-O o - s X > C — -~-^ O A m O O

Bijlage G

0 X ) G 0 P-, O r H eu o • o • H X 5 • P a> r H X3 CÖ p u 0 p-, C 0 cö U * bû 0 Ö • H p fciO o o X J X ; Ö o JH hû X i • H 0 X 3 r H 0 0 e Ü c*A T — eu o Ö 0 > -p 0 O x! C 0 > O P CO U 0 >' fl) B 0 W) « o 0 CO S X 0 X i c CÖ > P Xi S • 0 • p O X i • H te • H 0 0 xi fclOrH r H 0 C CO CÖ X i P O p • * 1 1 C • H te

(23)

x i I U cö cö X ! S p o u - p 0 • P X J x* fi fi co ü U 0 fi ! > - H ü CU • n I CO •H cri co H -P 3 0 4-> hO CD — —- hû fi • T H Q) X i X I - P H ^ - P CD CO 0 fi CÖ r H CO I S X 0 O xi i £-. CD > 0 • r H ^ CÖ r H • P 0 O 0 f-. a ~" 0 X5 > fi o o - P JH CO hfl T T T 0 0 ft O • X i x f x i - H • P> 0 > 0 X r H r H B X > a ) O cö 0 CO - P X S X > • i - i O • H - P 0 ü xï • I - > C H • H 0 H O 0 U h f l ft Ü 0 0 fi 0 - P

. 6 .

r H 0 0 0 - O O > fi - H X ! • CO X ! X ! • Ü ^ f l J r ) Ö t ö H O J • H CÖ CÖ 0 £ £ - P > ^ fi 0 > O P X ) CO C u o 0 u > hû fi 0 X i > G O o •P ^ co CO h f l - H fi 0 p > 0 s 0 hfl • - p I ( H £ X ! U CD 0 ü CÖ • H h f l 3 cö - p - P r H : § c Ö X ! • • H ü x l — -0 O «^ïrS-U > > - — I T 3 X i C U Ü 0 • O 0 • H - H X I - P 0 * X! r H 0 G CO X - p • H 0 0 I I • r l X J cJ P> 0 hfl co o £ S xs X i 0 X ! • H ü r-i S 0 0 0 - H h û - P O o CO r

-I

0 • H 0 t o \ P > P1 0 r H X > cC p> 0 X5 u 0 > o hfl G • H • p X ! O • H JH X i • H O O 0 CO G \ 0 S - P - p X 5 0 H r-i 0 X ! X i cö r-\ P 0 fi 0 CO X i X i N Û UN. CCN 0 Ü -0 -0 • H P • P h û • H O U O Ü X CM I O x i G 0 > 0 - P I ü X ) 0 O T - s U CÖ CÖ X> •5 3 O P> fn 0 -P •H 0 C X -—. L A ON CM LT\ r— ^" * * v cr-c— i — *-\ NO = * -—-c — o - O N L T N , - ^ cr\ o V U --—. r f N U N , ~=* V D - - ' O O ^ j -N O — , , r r \ L f \ - r c \ v£> — ,—. LIA O *vCvJ N £ > - — CO LT\ - C M L T \ _ -O o tr~ CM u cö cö x> b» 3 o '=rS- U O P O 0 v - X ,--ON c ^ T — r<A. O N O N LT\ r v

e--. L

|LT> LTV j ! \ ! ! J ! - X l . ., -NX) r .—. O O rr-- T — k o — -o c o o . . • -U A - — • -—. rCALTx ^ L f A ^Q — .—. LT\ O ^r<A \ J D - ^ , ^ r < A L r \ ~C\J vjD — L T A O »%,— v £ > - — DO LT> • N O J LT\ —

r

i LT\ i==i: : : = = = : = i — —1 o O C\Jir<\CO 'v-vl-l ^rc\ k D — | L T \ - — ! o o —-bo CK 1 1 <M i ^— 1 O ; O *\0 .—. 3 D ON ^rr\ L T \ - _ ^ .—L T \ ^ -'-CM , £ > — ' ,.—. LC\s£) ~CM vjD — ^^ L T ^ r r \ ^ T — v D - — . ' - T - ' l ^ ~ _ ^ ^—^ LT\ rr\u~-rv^ LTS .—^ O o - O N v £ > - - ' ,—s O N O -NN£) - X ) - — ,—. P O N O ^c<A L T - x — .—. u cö cö X) "* 3 -O +J u 0 -p •H 0 G X -~-' t ON 'r~ o o o CT\ o o \— U N c ^ i -»s OO ..

1

o ** " O O O N ~ - ^ ONC-^- .—-O o T -X ) CM r<A.NO| -r<A L T N - — r.LT\! LT\> 1 O CM i o O O N — - -—-c r \ L T \ —\— OO — o •*•—• -LTN O N — ^-^ ON ON ^T— t: • ,—. ON-vt" - C M C— - - ' o T — i P o N O er-CM »^ X ) .—. O l oo k X > N £ > — V — ao — o O ON O A - — --—^ LT\ r c \ t -^rr\ X > — ^—~ NO c r - o ^ T " X > ^ — • .—, C--LCA --3-X ) - - ' ^~* cr\ir\ •«\

p —

^-~. r r \ O N ~c\l ibo--' NO CO 1H CÖ cö -B^-Xi n v > ON 3 O 'Cö U •P OO 0 O N X l O OO CM LT\ LT\ tr-rr\ •Nt - * • > l O N •Nt co O N »- C~-^^ UN •(— LC\ 3D 1 # N X ) .—-. o c— L f \ r < N , . u r \T_ - C M c o -urs c o — .—-O o c~-'<X> C O — ' - — V o o o ^ J -oo — LT\ o c o •""(— CO — .—. O LT\ - N Û OO — .—. o o - N O c - - — o T — o - C M PO — "o L T \ C N X > C * — V o LIN.T-- N O x> — .—t: O L T \ r r \ - C M X> — ^^^ ir\is\ - C O X > — .—. LTN O c r -tXDv_^ . L T N O - C M X > — NO CO o o X i • H 0 XI r-{ 0 G CO X i G • H 0 X I G 0 P H O r-i P < O • H X • P 0 r-\ X CÖ • P P H G 0 CÖ iH hû G • H X3 fi O U hfl X 3 • H 0 X ! r H 0 0 > 0 O X ! fi 0 > O - P CO u 0 > • p X ! U - P • H 0 £ Ë 0 0 hfl hû 0 +3 hû O O X S ü c f \ P , O fi 0 CÖ CÖ • p o p i o 0 CO 0 p>

(24)

van de lucht I 0 0r relatief vochtgehalte van de lucht (f.) 90 80 70 50 -• O

geniddeld kritieke windsnelheid rr/sec 0 3 cm hoo~t.e' 5,0 5,8 6,2 7,0 7,4 i < f-.2 P.f w F-C_|. M (tl CW a> • : 0- object, veld/* e 1 0 . 0- object, veldje 10

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Will sub-groupings within a group of South African white collar employees intend to respond differently to unfair discrimination by immediate supervisors, if they are of

Omschrijving De teamleider teelt en arbeid maakt in overleg met zijn leidinggevende en/of verantwoordelijk specialisten een planning voor de inzet van de medewerkers en kent

De hdng is niet enkel de belangrijkste informatiebron voor de auteurs, maar ook een prachtig werkinstrument voor de historicus en de historisch geïnteresseerde on- derzoeker op

Wanneer het water warmer wordt kan er namelijk minder zuurstof in de wa- terlaag oplossen, neemt de microbiële activiteit toe en zal er – wanneer de bodem nog veel reactief organisch

The primary distributor roads in the city of Harare connect in a radial pattern to regional and national destinations (Refer to Appendix B). 15a) depicts the classification of

derivative at constant temperature is given by ()=The peaks that we see are due to the ionisation zones. The peak that stands out is caused by the hydrogen ionisation zone. For other

Should an investment holding company seek a deduction in respect of its losses on irrecoverable loans and raising fees, then its financing activities so