• No results found

De financiele positie van landbouwbedrijven in Nederland (2) : een herorientatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De financiele positie van landbouwbedrijven in Nederland (2) : een herorientatie"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE FINANCIËLE POSITIE VAK LANDBOUWBEDRIJVEN IN NEDERLAND (il) Dr. J.T.P. de Rest

LI

^ONTVANGEN &

3 *

h

JAN. '960

v BIBLIOTHEEK , Rapport No » 338

Afdeling Algemeen Economisch Onderzoek

December 1959

(2)

INHOUD

Biz, Overzicht van de tabellen en de aan het rapport toegevoegde

"bijlage 3 WOORD VOORAF 4

HOOFDSTUK I DOEL EN OPZET VAN HET ONDERZOEK 5

§ 1. De doelstelling 5 § 2, De verzameling en verwerking der gegevens 5

HOOFDSTUK II DE VERMOGENSSTRUCTUUR EN DE BESTEDINGSRUIMTE 9

§ 1. Gecombineerde balansen 9 § 2. Nadere beschouwing van de vermogenspositie^

de spreiding 10 2.1. Het eigen vermogen 12

2.2. Is een normatieve uitspraak over het

percentage eigen vermogen mogelijk? 15 2.3. De vermogensstructuur in het licht

van de te financieren activa 23

2.4. De liquiditeitspositie 25

§ 3« De bestedingsruinte 28 § 4. De betekenis van de verschillende

krediet-gevers 30

SAMENVATTING 32

(3)

3

-Biz. Overzicht van de tabellen en de aan het rapport toegevoegde bijlagen 3

Tabel 1 Opbouw van de steekproef 6 Tabel 2 Gemiddelde waarde in guldens per ha van grond en

ge-bouwen 7 Tabel 3 Gecombineerde balansen van landbouwbedrijven van

4 - 100 ha per voorjaar 1957 8 Tabel 4 Eigen vermogen in procenten van het balanstotaal 11

Tabel 5 Eigen vermogen in procenten van het balanstotaal

Vergelijking van de mediaan in 1957 met die van in 1952) 13 Tabel 6 Frequentieverdeling van het percentage eigen vermogen der

verschillende leeftijdsgroepen bij eigenaars- en

pachtbe-drijven 14 Tabel 6a Voorbeeld van berekening van het maximum aan vreemd

ver-mogen voor een gemengd bedrijf van f to 18 Tabel 6b Overzicht van het maximum aan vreemd vermogen voor enkele

bedrijven die als voorbeeld zijn genomen 19 Tabel 7 Vergelijking van de duurzame investeringen met het voor

lange termijn beschikbare vermogen (voorjaar 1957) 22 Tabel 8 Vergelijking van de duurzame investeringen met het voor

lange termijn beschikbare vermogen (verschillen in de

verhoudingsgetallen tussen 1957 en 1952) 23 Tabel 9 Percentage eigenaars- en pachtbedrijven dat de duurzame

investeringen met eigen vermogen heeft gefinancierd 24 Tabel 10 Overzicht met betrekking tot de liquiditeit der bedrijven 26

Tabel 11 Bestedingsruimte der bedrijven in f. 100 per ha 29

Tabel 12 De herkomst van de schulden 30 Tabel 13 De gemiddelde schuld in guldens per ha en de gemiddelde

grootte (in f. 100) van de door verschillende geldgevers

verstrekte leningen 31

Bijlage De mediaan van het percentage eigen vermogen in de

afzonder-lijke landbouwgebieden 33

(4)

WOORD VOORAF

Sinds 1952 zijn op de afdeling Algemeen Economisch Onderzoek studies verricht aangaande de financiering van de landbouw. Het eerste rapport over deze materie werd in 1954 gepubliceerd onder de titel "De financiële positie van landbouwbedrijven in Nederland". Daarin werd over de vermogenspositie per voorjaar 1952 verslag uit-gebracht. In 1957 verscheen over dit onderwerp vervolgens een meer fundamentele studie getiteld "Het financieringsvraagstuk in de Neder-landse landbouw",

De ontwikkelingen inzake de rentabiliteit van de landbouw hebben ertoe geleid dat in 1957 weer een onderzoek is ingesteld naar de

vermogenspositie van de boeren. Het bestuur van het Landbouw-Econo-misch Instituut was nl. van oordeel dat moest worden nagegaan in hoeverre de gewijzigde economische omstandigheden invloed hebben gehad op de financiële weerstandskracht van de bedrijven.

Ongeveer terzelfder tijd werd de Commissie Landbouwkrediet in het leven geroepen door de landbouwkredietinstellingen en de land-bouworganisaties. Dqze commissie kreeg tot taak een onderzoek in te stellen naar de doeltreffendheid van het landbouwkredietwezen. Het stemt tot voldoening dat het door het L,E.I.-onderzoek beschikbaar gekomen materiaal mede een bijdrage heeft kunnen leveren tot het onderzoek van genoemde commissie.

Evenals in 1952 verleenden de leden van de Vereniging van Land-bouwboekhoudbureaus hun medewerking, waarvoor ik hun dankzeg.

Het rapport is samengesteld door dr. J.T.P. de Regt, die in-middels een jaar geleden de dienst bij het Landbouw-Economisch

Instituut heeft verwisseld voor een functie bij de Cultuurtechnische Dienst. De royale wijze waarop deze dienst de heer de Regt in de

gelegenheid stelde het, bij de functiewisseling reeds lopende, onder-zoek te helpen voltooien, zij hier dankbaar gememoreerd.

Een belangrijk aandeel in de totstandkoming van dit rapport is geleverd door W. van Ellinkhuizen, ec.cand., G.Hoekstra en A. de Joode,

De machinale verwerking van de gegevens geschiedde door de afde-ling Bewerking Waarnemingsuitkomsten van de Centrale Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (T.N.O.) te

1s-Gravenhage.

DE PLV. DIRECTEUR

(ir.J'.F. van Riemsdijk)

(5)

-5-HOOFDSTUK I

DOEL EN OPZET VAN HET ONDERZOEK

§ 1 . D e d o e l s t e l l i n g

In 1952 stelde het L.E.I, een onderzoek in naar de financiële positie van landbouwbedrijven, ten einde een inzicht te verkrijgen in de financiële draagkracht in de landbouw. De resultaten werden weergegeven in L.E.I.-rapport 213 getiteld "De financiële positie

van landbouwbedrijven in Nederland11. Sindsdien is de rentabiliteit

in de Nederlandse landbouw sterk verminderd, zodat de vraag kan worden gesteld in hoeverre deze gewijzigde economische omstandigheden de vermogenspositie van de boeren hebten beïnvloed. Dit is een belang-rijk vraagpunt aangezien de vermogenspositie een indicatie vormt voor de weerstandskracht van onze landbouw.

Aan het slot van genoemd rapport (p.75/76) werd opgemerkt, dat het niet waarschijnlijk leek, dat de financiële structuur van de Nederlandse landbouw van het voorjaar 1952 af tot het verschijnen van het rapport in 1954 zou zijn verzwakt. Een oriënterend onder*-zoek in 1955 "bij 259 landbouwbedrijven l) scheen deze uitspraak te bevestigen. Het onderhavige onderzoek heeft tot .doel vollediger inzicht te verschaffen in de ontwikkeling van de vermogenspositie in onze landbouw. Daarbij is ernaar gestreefd zoveel mogelijk de stand van zaken in het voorjaar van 1957 'te vergelijken met de onderzoekresultaten in het voorjaar van 1952.

§ 2 . D e v e r z a m e l i n g e n v e r w e r k i n g d e r g e g e v e n s

Evenals in 1952 werd voor het onderhavige onderzoek een beroep gedaan op de medewerking van de leden van de Vereniging voor Landbouw-boekhoudbureaus en enkele particuliere Landbouw-boekhoudbureaus. Bedoelde boekhoudbureaus hebben van een aantal landbouwbedrijven balansgegevens verschaft door invulling van een enquêteformulier. Als peildatum van deze balansen is het voorjaar 1957 aangehouden^ de balansdata variëren daarbij van 1 januari tot 12 mei.

Bij de bepaling van de steekproef is uitgegaan van de bedrijven die door het C B . S . zijn gekoz.en voor de Statistiek van de Bedrijfs-uitkomsten in de Landbouw voor het jaar 1956/'57«

Bij het onderzoek zijn in totaal 5100 landbouwbedrijven betrokken met een oppervlakte cultuurgrond variërende van 4 tot 100 ha.

1) Zie dr. J.T.P, de Regt; Het financieringsvraagstuk in de

Neder-landse landbouw, Rapport No. 269 van het L.E.I. (1957)3 p.148-151.

(6)

Tabel 1 geeft een overzicht van de samenstelling van de steekproef. OPBOUW V M DE STEEKPROEF 1) Tabel 1 Gebieden

1

Groningen 'Friesland Drente Overijsel Gelderland Utrecht Noordholland Zuidholland Zeeland. Noordbrabant Limburg Zeekleigebieden Rivierkleigebieden Weidegebieden Zandgronden Veenkoloniën Tuinbouwgebieden Nederland , Aantallen bedri steek-proef

2

321 410 556 429 886 276 513 566 279 588 276 956 727 IO99 1773 357 188 5100 jven steekproef in fo bedrijven tussen 4 en 100 ha v.h » uni-versum2)

3

3,8 2,8 4,3 2,1 3,7 5,1 5,7 5,5 4,5 2,3 2., 5 4,5 5,3 4,0 2,3 .7,1 9,1 3,5 van . to-tale steek-proef

4

6,3 8,0 10,9 8,4 17,4 5,4 10,1 11,1 5,5 11,5 5,4 18,7 14,3 21,5 34,8 7,0 3,7 100

Geraidd. bedri jfsgrootte

m

bedrijven tussen 4 en 100 ha in het uni- . 2) versum '

5

20,8 15,8 13,4 12,0 10,5

13,8

16,4 16,6 19,2 11,3 10,9 21,5 12,1 14,8 10,9 17,0 13,7 13,5 ha bedrij-ven in de steek-proef

6

34,9 22,4 18,1 15,1 16,2 17,4 21,8 23,6 31,3 15,8 15,6 33,9 18,7 18,6 14,5 20,7 17,8 20,2 1) Bij het onderscheiden van landbouwgebieden is de indeling van I912

gevolgd«

2) Hoofdberoep landbouw.

Ook nu was de gemiddelde grootte van de bedrijven in de steekproef groter dan van de bedrijven tussen 4 en 100 ha volgens de Landbouw-telling 1955« Voor zover nodig en mogelijk zijn dan ook correcties in de uitkomsten aangebracht door weging met de bedrijfsgroottever-houding in het universum.

De verzamelde balansgegevens van bezittingen en schulden - zowel binnen als buiten het bedrijf - zijn ontleend aan fiscale boekhoudingen. Fiscale waarderingen kunnen aanmerkelijk afwijken van de bedrijfsecono-mische.

(7)

7

-Dit heeftj evenals in 1952? aanleiding gegeven tot herwaardering van het onroerend goed op basis van de verkoopwaarde die de grond-kamers in het voorjaar van 1957 naar schatting zouden hebben toege-staan* Deze herwaardering is volgens deze richtlijn door de

landbouwboekhoudbureaus uitgevoerd. Dit heeft geleid tot gemiddelde waarden per ha zoals in tabel 2 zijn vermeld. Ter beoordeling van deze

cijfers zijn in deze tabel ook opgenomen de gemiddelde waarde van het onroerend goed in ons onderzoek van 1952 alsmede de verkoop-prijzen van boerderijen ontleend aan C.B.S.-gegevens»

Tabel 2 Groepen van landbouw-gebieden Zeekleigeb. .Rivierklei-geb. Weidegeb, Zandgronden Veenkoloniën • -"27" Nederland

GEMIDDELDE WAARDE IN GLD, PER HA VAN GROND Boekwaarde van grond en gebouwen van de onder-zochte bedrijven (na herwaardering) 1952 2900 3300 25OO 24OO 25OO r 27OO. 1957 36OO 35OO 34OO 3100 32OO | 3400 Verkoop-prijzen van boerde-rijen l) I952 27OO 4030 25IO 24IO 247a 258O 1956 439O 4720 3570 376Ô 38IO 3920 Boekwaarde grond en ge-bouwen van de onderzoch-te bedrijven in '57 in <fo , van 1952 124 106 136 129 128 126 EN GEBOUWEN Verkoop-prijzen in »56/'57 in. fo van 1952

163

117

142

156

154

149

Boek?;aarde -grond en ge-bouwen in '57 in fo van de verkoopprijzen in 1956/'57 82

74

95

82

84

87

De boekwaarde van het onroerend goed blijkt ten opzichte van

de door het C.B.S. waargenomen verkoopprijzen voorzichtig te zijn j

vastgesteld. Dit heeft tot gevolg? dat de te trekken conclusies ten aanzien van de vermogenspositie van bedrijven met grond en gebouwen in eigendom te ongunstig zijn.

Het verschil tusser. de herziene boekwaarden voor grond en gebouwen en de verkoopprijzen loopt van gebied tot gebied uiteen, wat uiter-aard zijn weerslag op de hierna te trekken conclusies heeft. Hierbij dient men overigens in aanmerking te nemen, dat de in de statistiek van pacht en verkoop van landelijk eigendom vermelde prijzen - gelet op aantal waarnemingen en de verscheidenheid in de aard van de

des-betreffende boerderijen - met enige voorzichtigheid moeten worden ge-hanteerd. Het is dus nog geenszins zeker, dat de gebruikte

boek-waarden in de verschillende gebieden in werkelijkheid veel verschillen van de eventueel te realiseren waarden.

De vyaardering van de veestapel is gebaseerd op de gemiddelde marktprijzen van het vee in de verschillende gebieden.

Door genoemde herwaarderingen geven de verzamelde balansgegevens een reëler beeld van de werkelijke bezittingen dan wanneer alleen met de fiscale gegevens zou zijn gewerkt. Een uitzondering moet v/orden

gemaakt voor de dode inventaris, waarvoor - evenals in, 1.952 - geen herwaardering per bedrijf kon plaatshebben. Ook de boekwaarde van de veldinventaris zal niet altijd geheel in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. Hierdoor wordt de tendens versterkt, dat de te trekken

conclusies aan de voorzichtige kant zullen zijn.

1) C.B.G. Statistiek der pachtprijzen en verkoop van landelijk eigendom. 2) Exclusief tuinbouwgebieden.

(8)

L O en en CD c_> en L U C L . 4-CZ3 _SZ U J œ rr CD C O ^ - - S . en en Ce: -+-* - a o t _ C D ~ a CZ ra 11 CD - a CD t cz CD " O CD _ o CD e n 3 O _ Q - a CO £Z 03 > cz CD C L CD O £_ C O -*-' 3 3 " o CO ra v«. TO > <n co co C L . • " O c : ra Tl CD - o CD * £ _ .—* c : -*-* CD _ o CD C Z l - o CD CD 0 \ 3 zs o - o cz 0 3 ca > cz CD C L O o £-, OD - M 3 13 O co _ o ra fc-e. ra > - H1 O - a l s _ | E , L Q L O d -c o CNJ •— ,- o s E_ , H -X N - — * L O L O - d " C O CNJ r » -c o r— CNJ c o L D r^-cn * ;— c o c o c o c o c o CD CJi CZ cz CD O V O £ CD > CZ CD a > | _ U ra O -o cz CD " O r— 3 c3 o o _-. CV) C D d -CNJ d -^ r— - 4 * c o d -p_ d -L D -=t" e n c o CD - o e n o (— CD e r _t_. CO ra > E ra cd f s j t _ =3

a

er CD = ï 3 O _ o CD a i .. cz CD CJ • a - o e cz CD " O cz o c_ CTi CZ . f — H S_ CJ L D e n , CD CNJ L O CNJ C O c o CNJ r— CNJ o o CNJ CD f— CD C L ra -+-> (n <D CD > C O CNJ C D C O CN1 C O CNJ r -i— L O CNJ - d * CN1 C O L O r— CZ o _ M cz ra _ Q cz CD CD ,_ CZ CD S_ CD O _ Q - d " L O C D C O L O L D L O L O L O C O in £_ ra -»-' cz CD > CZ CD - o O • o c o C D C D O O C D " r ^ r— r—• r— L D C D C D i — -c o C D C D *— CZ CD -X. d ra J D CD e n • r— i _ CD > O L o > H -J O CD H EZ CD ra -+-> co Q . O I - P ra ra e t o C7> CZ c_ <D _ i £ a> r s j s_ CD > L O -=J-C D - d " c o CD d -C v l CNJ C O ~ a a O cz CD e * cz cz cz 3 CT« C D C D C D _" d -• — c o O J r--C D L O r— d -,— r -C D CZ CD • i — , .,— O . o . ra c-~ o co c o e n L O CNJ r*-L O L O L O r-L O r*-L O r~~ L O L O ra ra -+-1 o H— O J L O C D L O L O " C O C O C O r~~ O J L O e n L O , L O -tf* L D C x i O SZ H-< CD C_ - o - ra CD C L , CD CD • r - C U 1— "— . - - £_ E CD ra > H - O CD O l CZ ra { — c v o c CD o \ cz £_ CD " O s_ o ^e n 4 -. — C D C D C D cn d -• — C D L D CNJ - 4 - CD CNJ i — O v l C D r d -, — C D - * • - * • CNJ C D C D . — C v ) , — CD c o CNJ C D L O CNJ C O ^~ CT> L O CNJ L Ó d -CNJ •b — ,CD ,— ra e n ra CZ -H« o CD o cz e n co i — o . , - s_ CO ï _ CD £_ Q Î > CD > CD C L O C n C D L O L D , CNJ CNJ CD CD CD , — C O C O C D - 4 - C O C D - s h L O , — CNJ c o , — C O C O , CNJ CNJ , C O 4 -CNJ L O C D r— r— o > L O r ^ L O c o c G> - o c n CD .— - — - e n ra 3 ra CD H - " CZ ' T D O CD C 1 — • • _ M CD CZ ÉS iL. CD - H * —• CD CD CD J Z : ,— e n - « - ' CD •»— O C h C-O - - H * CD > s . — > -CZ 3 O L O C D C D L O C D CNJ r— r— CD -^ CD r— CD* r^* O L O C D 1 c n .— c : i 3 . . ,r~ cz - e cz C L o cz CD ~ o (— 3 J Z : o c o . f — E £_ CD - t - * CD _!_, £_ O _ Ü C CD O CD CD CO _ * : , — - ü o cz cz t_ o ra s_ _ o CD CD " O O CZ CD CZ O CD £ -CD _ s : CD a - n C " O o • • - ra cz .— - a _ o ra C O C O L O C O C O C O C D C D C D c o e n cr> -tf- r— o o CNJ CNJ CNJ i . r— e n c o c o r— ex) CNJ CD c o • — CJ> C D C D L O CD CNJ , CNJ C D L O C N ! C D r— o o ' CD CNJ r— CNJ CZ CD T— CD • o " O i i -E CD - o CZ CD H - * •+-> O >-—— —— c — CD _^:cz ra .— ra ra _ o -t-* c o CD 1 — CZ CD CD i — CD -t-1 cz c n O CD •<— CD C_ S_ « + - O CD M - O > CD - O O —— C D C D , CD CD CD CNl CD CD CD r~l CD , C D CNJ C D cz CD - o L O 3 -CD d --sh* c o d -«— L O L O -dr CNJ L O * CNJ d -c o L O CNJ L O CD L O L D L O L O L O L O L O r _ ra ra - t -1 CD O c n l — . f — C -CD > o L O L D C D CD CD CD CD f— CD CD r— CD CD ^~ CD CD r— CD CD 1— C D C D 1— r— ra ra £_ CD c : CD c n t 'ra ra H -o h -L O L D C D CD CD CD CD 1 — CD CD CD o r— CD CD CD CD i— CD CD 1 ra ra £_ CD cz CD CJ> t rra ra -*-• o ^ *•— . a 0> CJ\ 03 1— .if. o co r v j c n CD ,— X £_ ro *^-> c c : T ï n> • r _ - C J n> o \ 0 ) TZJ ^ cz 0 3 - o cz o o - o c * ra PNJ i CNJ C J - d - L O L O

(9)

9

-DE VERMOGENSSTRUCTUUR EN -DE BESTEDINGSRUIMTE

§ 1 . G e c o m b i n e e r d e b a l a n s e n

Ten einde een eerste indruk te verkrijgen van de vermogens-positie van "boeren in de verschillende delen van Nederland zijn in tabel 3 de balansgegevens der afzonderlijke bedrijven samen-gevoegd tot gecombineerde balansen per groep van landbouwgebieden en tenslotte tot een gecombineerde balans voor Nederland. De cij-fers zijn verkregen door de totalen per grootteklasse in de steek-proef te wegen met het aantal bedrijven met hoofdberoep landbouw in de verschillenene grootteklassen van het universum.

Tot goed begrip van nevenstaande gecombineerde balansen zij opgemerkt, dat de actiefzijde niet zonder meer de waarde van de

kapitaalgoederenvoorraad van de Nederlandse landbouw l) weergeeft, doch uitsluitend de boekwaarde van de bezittingen van de boeren die bedrijven hebben variërende van 4 tot 100 ha. Voor zover grond en gebouwen zijn gepacht, is de waarde van deze kapitaalgoederen niet in deze tabel opgenomen.

Zeer duidelijk springt de relatief grote omvang van de investe-ringen in de duurzame activa in het oog. Deze maken ongeveer 3/4 uit van de totale investering in het gemiddelde landbouwbedrijf.

Tegenover deze grote post langdurig vastgelegde middelen staat evenwel ook een groot eigen vermogen. Over de gehele Nederlandse landbouw bezien word.en de duurzame investeringen ruimschoots door eigen vermogen gefinancierd, een omstandigheid die uiteraard van groot belang is voor de financiële weerstandskracht.

Van de totale investering van de bedrijven van 4~100 ha is ten minste 82?/o door eigen vermogen gefinancierd. In werkelijkheid ligt dit percentage hoger als gevolg van de voorzichtige waardering van grond en gebouwen en de dode inventaris. Omtrent de vraag in welke mate dit het geval is, kan wel een globale indruk worden verkregen. Uit tabel 2 kan nl. worden afgeleid, dat de gemiddeld

gehanteerde boekwaarde voor het onroerend goed in de landbouw ca. f. 3400,- per ha was, of 87/o van de gemiddelde verkoopwaarde. De waarde van de dode inventaris wordt op ca. f.1,9 mrd. geschat 1).

Corrigeren wij de desbetreffende posten aan de debetzijde van de gecombineerde balans aan de hand van deze cijfers, dan worden het eigen vermogen en het balanstotaal beide met f.1,96 mrd. verhoogd, hetgeen ertoe leidt dat het percentage eigen vermogen stijgt tot 85.

l) Voor een raming van de kapitaalgoederenvoorraad zij verwezen naar het Rapport van de Commissie Landbouwkrediet.

(10)

Beziet men de herkomst van de schulden, dan valt het op, dat ongeveer de helft van de totale langlopende schuld is opgenomen hij familieleden» Ten opzichte van de totale schuld is dit iets meer dan l/3« Daarna volgen de boerenleenbanken l) met ongeveer l/6 en de particuliere personen (andere dan familieleden) met 1/9 van de in totaal aangegane schulden. Bij de beschouwing van deze

verhoudingen meet ermee rekening worden gehouden, dat onder "overige schulden op korte termijn" (privé-, bedrijfs- en belastingschulden) nog schulden kunnen voorkomen aan familieleden en andere particulieren* § 2 . N a d e r e b e s c h o u w i n g v a n d e v e r m o g e n

s-p o s i t i e f d e s s-p r e i d i n g

Gecombineerde balansen verschaffen weliswaar een globaal in-zicht in de vermogensstructuur, maar laten in het duister hoe de spreiding in het materiaal is. Het is zeer goed mogelijk dat het gemiddelde sterk beïnvloed is door extreme waarnemingen. Een ge-middelde kan ook een misleidend beeld geven indien de frequentie-verdeling niet normaal is. Het is derhalve noodzakelijk de spreiding in de uitkomsten te onderzoeken en deze uitkomsten vervolgens

nader te bezien naar het gezichtspunt van de bedrijfsgrootte, juridische exploitatievorm, leeftijd van de boer en bedrijfstype. Wij zullen ons, gelet op de doelstelling van het onderzoek, verder beperken tot een beschouwing van de posten aan de creditzijde van de balans, dus het eigen vermogen en de schulden.

l) Het totale door boerenleenbanken verstrekte krediet bedroeg in het voorjaar van 1957 volgens de gecombineerde balans in tabel 3 f. 27O min. In werkelijkheid was ultimo 1957 door de boerenleen-banken aan de landbouw een bedrag verstrekt van f. 450 min. Dit verschil wordt veroorzaakt door het feit dat in ons cijfer geen kredietbedragen zijn opgenomen van bedrijven < 4 ha, terwijl in het voor de boerenleenbanken opgegeven uitstaande bedrag ook uitzettingen zijn begrepen aan grondgebruikers met hoofdberoep buiten de landbouw. Nemen wij aan, dat de bedrijven < 4 ha gemid-deld hetzelfde bedrag hebben opgenomen als de bedrijven van 4 - 7 ha - een veronderstelling die verdedigbaar is, aangezien niet altijd alleen om zuiver zakelijke redenen gelden worden geleend - en gaan wij bij de weging van de gegevens in de steek-proef uit van alle grondgebruikers zowel met hoofdberoep in als buiten de landbouw, dan stijgt het door ons berekende bedrag van de boerenleenbankschuld van f. 270 min. t*t f. 422 min.,

hetgeen dus het boerenleenbankcijfer dicht benadert. Een zelfde berekening is uitgevoerd voor de aan de boerenleenbanken toe-vertrouwde gelden. Ook hierbij werd een resultaat verkregen, dat de werkelijkheid dicht benadert (resp. f. 1400 min. en f. 145° min.),

(11)

11 -2=» L U Zs-—> or CD. L U O Q ce L U cm *s: -=c f ~ C D cô ^x i -^ C O l — L U ~T~ ït L U ^ L U C D C D ce o_ 3 T p^=-L U C D C D cë L U >-Z S LJJ C D L U CNl ce CO H-" O CT CD CD CD C h S 13 O •^ 3 1 — • cr :CD cr o o er CD CD > C CD -o C-O l er CO r-j cr CD -a CD j Q CD en CD o = g cr CD -o CD t p — CD Cm CD ,__ - Ü £ -CD > et: r: CD " O CD CD • f — CD CD CD r--j L O L O L O oo L O L O L O L D C O L D — L O L O L O C D L O L D L O L D O O L D r — L O L O L O - - » • ^ C O L O —v^. 1 — • L D L O L D C O L D L D ^^. L O L O C O UD *-" er 03 " O CD -*-> O i_ en o er co CO _*: r — CD CT» CD CT» CO er o CD £_ CD O L CD CD •4-j H -CD CD -CT CT 0J > •«—» -o a - Q t_ CD -a C O L D [ — C O r— C D -d-L O L O r— L D C D CNI L D r^-oo L O C O L O L O C O C O r^-C D C D L O -d-C O L D C D L O L O C O r— C D r— L O r^ C O L O C D CD —> o. .— , >-* "a! -w C i CO CO" M _ ^ —l »r—» £_' .,— CD £-" O i £-" O CD i CD sa: : C O C D L O • - . -d" ao L O C D L O L O C O r— L O C D [ [ t C O L O r— C O L D C D C D L O C O C O L O C D r— L O L O C O r— C D C O -d- ~4-C O r— C D C O er CD > «"—i 'sZ " O CD _ Q CD -o .i? ^ C O L D C O C O 1 — C D C O L O r~ r^- ^t-C D C O L D L O C O L D C D r— L O C O C O r— C D -d" L O L O C O r~' C O CD L O L O C O L O CDD r — • L O oo C O L D C D -^ er CD > L_ -o CD - O CD -o cm er •D E CU C D C D L O L O oo L O C D x c [ C D L O L O C O L O C D r— L O C O C O C O C D L O L O L D C O m C D C O L O C D r— C D C D L D L O C O L D C D L O er o > *r—>• r- -H» C D C_ H-* -a o CD O _ Q £-^ O l m co O H -_ Q — ï e_ .^ CD S-_Nd "TO _ ^ 03 -=C C O C O L O C O C O C O C D ( t t t t Î C O L D r— C O oo C D -d-L O L O oo C O C D C D L O L O C O C O C D CVI r*-r — C D C O C D CO r^-V l -d-C O L O L D oo oo C7> C D -* r— L O C D r^-L O r— C O L O C O L O L O C O C O r— C O C O L O L O C O r— C D C M L O L O C O r-* C D C O L O •4-C O L D C D CO jzr L O SS t r-CNJ L D L O C O L O C O C O L O C D r-L O C D L O L O L O oo L O C O r^~ L O C D C O L O C O L O L O CNJ C O L O C O CvJ L D L O C O L O C D ,— L O r— C O L D C O CO _c: c — > C O V t L O c^ L O L O C O L O C D I 1 t C D L D C O C O L D C O oo L O C M C O -d-cro ttf-L O r— oo -d-co -d-L O L O C O -3-C O C O L O r— oo L O C O C3 _c: CD L O V t C D C O CT} U O L O C O -4-co I I t t t Ï r 1 f t [ ( t t ,— L O r— C O -d-C D CO _c: C D C D x CD L O CD L O C O C O r~ C O C D -d-CD r— CNJ C D C O L O L O r— L O C O r— L D C O C O C O C O ' L O L O L D r*-L D C D C D L O C O oo L O C D L O L O CNJ C O r~ C D -H* _sr: CJ CO CD-CD en " O o i-en c_ o Z3 •+-> ,— r3 CD • C L O L C D CD L O oo G O L D C O c t I I I [ -d-L O L O O O r— C O C O L O -4" co p^-co L O L O C O p^-C D L O L O L O C O L O C D CSJ L O L D C O r— C D t I t r— r— C O L O C D CNJ L O L O C O r-C D CNJ L O r— C O r^-C D CNJ L O L O C O r— C D CNJ L D L O C O L O C D C D L O L D C O L O C O { t t t t r 1 — • L D C O C O r— C D ^J-L O CNJ O O L D C O CNJ L D C O C O C O C O r~ L O C O C O -=!-C D C O L O r— C O L O C D C O L O L O C O L O C D -d-L O C O C O L O C D L O L O C O C O L O C O CNJ L O C O C O L O C D CD L D C O C O L O C O C O L O C O C O L O C O &-«. VS. VS. "B^. ^-S. CD CVJ s/ t CD C D -d-s/ ( C D c-g C D L O V t C D -d-C D C O ss t CD L O CD CD t CD C O -d-co L O ^ en x t t [ 1 t L O -d-!__ r— C O C O x t f f 1 ( I x x ( CD o - O CD " O c ca > -o " — 1 «r— -I-' 4 -CD CD _ J t . CO CO C D C O N / I C D CNJ CD L O -d- r- -d-C D C O -d-co r— L O C O r- -d-C D C O CNJ C O CNJ L O L O r^ -d-C D L O -d-CNl r-C O C D L O L O -d- r*-co C D L O -d-oo r— -d-co a CD -d-V t C D C O L O L O oo L O C O C O L O L O r— L O C O -d-L D r— C O L O C O -d-L D C O C O L D C O r— L O C O L O C O [""* -L O -d-C O L O C O CD L D L O C O L O C O ca g V t C D -d-C D L O C D C O r— C D L O L O C D 'CO L O C D C D L O C O C O L D C D L O r~ ,_ C O C O C D C O L O C O C O r— C O r— L O C O C O r— C O C D r— C D C O L O C O 03 C0 C D L O v/ t C D L O C O L D C D C D O O C D L Û -d-C O 1 — C D r— r'-C O L D C D L O r— CNl C O C O C O L O L D C O C O C D C D L O C O C O C D r— L D C O C O r— C D t. CD -o o o c: CD (L. ca 03 • '—1 C D L O -+-* _^: co _ x a> co 3 •+-• CD •i—, -TT3 e n CO CO CD 4 - O • r - l O C j o £-Cl\ L,. CD O ^ c o - » - • T D J C : CJ <n t_ C) > CO - t -1 c: m <\i a> • u • • — » t r — _ U s T ) CT Ol ,—— 0) " O SI O > CO t-CD H -. f — -. CJ CD -a er CO ,— s Z3 O _o -a -o er c co co r — < — S Se Z3 r3 o o J O . o vs. vs. vs. C D CNJ C D C D C O C D t . 1 3 Û) CD <D Ci "~' co ,— E e 3 CD œ CD to > > > £_ . r - , .,—, .r~i .i—i O CD ca < : x 3 co ca r— oo LO

(12)

1687

Per onderzocht bedrijf zijn daartoe verhoudingsgetallen berekend, waarvan tenslotte frequentieverdelingen zijn samengesteld» De spreiding is tot uitdrukking gebracht door vermelding van de bij de sextielen

behorende getalswaarden. Wij mogen voor een toelichting van deze methode verwijzen naar blz, 25 en 26 van L,E.I,-rapport No, 213;

"De financiële positie van landbouwbedrijven in Nederland", 2.1 Het eigen vermogen

In tabel 4 is bij verschillende sorteringen het percentage

eigen vermogen weergegeven per voorjaar 1957» In een aparte tabel

tabel 5 - zijn de afwijkingen vermeld ten opzichte van de toestand in het voorjaar van 1952 l ) .

Vergelijken wij het in de gecombineerde balansen van tabel 3 opgenomen percentage eigen vermogen van de bedrijven in Nederland met de mediaan voor Nederland uit tabel 4> dan blijkt de mediaan (87$) groter, te zijn dan het gemiddelde voor Nederland (82^0), Dit wordt veroorzaakt door het feit, dat de frequentieverdeling van het percentage eigen vermogen niet normaal is.

De vermogenspositie blijkt in 1957 gelijk te zijn aan die in 1952, De spreiding in het percentage eigen vermogen wijkt ook slechts weinig af5 men krijgt wel de indruk, dat de spreiding in 1957 iets groter was dan in 1952« l/6 van de bedrijven had in 1957 een percentage eigen vermogen kleiner dan 63 (in 1952 67)9 2/6 een percentage liggend tussen 63 en 87 (in 1952 67 en 87)5 2/6 der bedrijven een percentage variërend van 87 tot 97 (in 1952 87 tot 96), terwijl l/6 der bedrij-ven een vermogen had gelijk aan of groter dan 97% (in 1952 96%).

Bij de vergelijking van de vermogenspositie in 1957 ^et die in I952 moet de prijsstijging van de diverse activa - vooral van grond en gebouwen - in de tussenliggende jaren in aanmerking worden genomen..

Deze prijsstijging heeft uiteraard een gunstige invloed gehad op de omvang van het eigen vermogen van de bedrijven. Ten einde een indruk te verkrijgen van de mate waarin dit het geval is, kan men het percentage eigen vermogen herberekenen op basis van de prijzen van grond en gebouwen - als zijnde de activa die het meest in prijs zijn gestegen - die in 1952 golden« Het. eigen vermogen blijkt dan 79% te zijn, hetgeen dus drie punten lager is dan het percentage dat in tabel 3 berekend is op basis van de hogere boekwaarden in 1957» Wordt alleen met de prijsstijging van grond en gebouwen als bepalende

factor rekening gehouden, dan zou men dus voor 1957 een percentage eigen vermogen hebben kunnen verwachten, dat drie punten hoger is dan in 1952. Dit nu isjzoals wij hebben gezien,niet het geval5 de vermogenspositie in 1959 blijkt gelijk te zijn aan die in 1952. Dit vindt zijn oorzaak in de vermoedelijk onder invloed van de

voortschrijdende mechanisatie en ongunstiger bedrijfsuitkomsten toegenomen schulden. Per ha is het gemiddelde schuldbedrag gestegen van f. 672 in 1952 tot f. 88o in 1957- Men kan derhalve stellen, dat de factoren die de vermogenspositie in ongunstige zin

hebben beïnvloed, zijn gecompenseerd door de gunstige invloed, die van de hogere prijzen der aanwezige activa is uitgegaan.

l) De vergelijkbare percentages over 1952 zijn voor zover de onderverdelingen betreft ontleend aan L.E.I,rapport No. 269 t.a.p, -blz. 145» Hierbij zijn de cijfers voor Nederland - dit in tegen-stelling tot genoemde publikatie - uit de cijfers voor de

grootteklassen berekend als gewogen grootheden met als wegings-factoren de aantallen in het universum. De cijfers voor 1952 kunnen hierdoor iets afwijken van de eerder gepubliceerde.

(13)

13 -0 •3 EH CM E H , O |23 E H H CO P=H W <t! H i-q P i W EH EH

3

i n CA f=4 E H O H O PM H < O > Q a o PH k i H H > M t o H tó H P I cö cd - P O EH <+4 CD O U P H > i 0 m -p CO CM a ri CQ fH CD > •H Ö pä I r o W W I A O rH I 1 4 4 4 -O <M ( T H H 1 + 4 4 -: 4 •I 1 + + + I I 4 l I o TJ r Q CD Ö -H • H ,JD 3 CD En bû a : C D • H I ti ti o CD r H CD O P- X Ö CD I -cl T l Ö Pi O CNl Elu Ö CD I t l CD Q) TJ - H • H & a> eu I •H CD r H Pi M CD fH T i CD 0 : •H ' H > rQ CD ttf)

S

i Pi • H CD CD T i I H CD M -H CD ^ 2 CD CD tN) E|0 I 0\CNJ I I I + \o I I I O

+

+ I CO I l I «=t + ' I CM I •vt-CM H C - I I I + + + 1 1 1 1 O m CM H Nt- I I + I + H i n c O H rH

+ + + + +

I MD ^ t H O I I I + r-i m o o H I l I i n + CM CM H 0 0 H H r H + I + + + CO MD C \ C\J CO

+ + + + +

•xf- MD o m'CM :! I + + 'I I I I I I t — H ^ t - r - t : I + I I ( rOMD I I + m C - H O H l i l + I c— CM m i n

! : + +

I H rO H CM I c— n c o <vf + + + + CM TJ H U CD X i CD CD - P - P O O U Etf CQ HH • O • H fH T i CD pq cö c d c d c d c d ,3 ^1 ,d ^ ^ c— i n o o o H r o i n o r H V V V V I I I I I

' t t - m o o

H PO i n l m pi pi - P r-H Pi Ü CD - P cd H > r t CD Pi) ft O CM ^ M D CO O H V V V V I I I I o o o o o CM *3"MD CO T i •r-s • H - P «PI 0 CD r i in cd cd cd c d • O T-3 O O rO ^ V V u CD U U x i cd cd 3 cd cö o • O ' Q P1 O O CD i n MD U v v cd I I I I • o cd O O CM r o O O O -3- i n MD i n o\ • r l cd - p CD O r ( CD P H fH CD EtO O Ü CD 0 PH O • P T i •H H P H cd CD CD ri O O N - H r4 MD CD CM ö ^ 2 T i «H O o a pi CQ u CD t> • H H A! 0 4^ P H - P P H O cd U I Pi •H O & 0 T i nq eg > • H f ! CD T l r-i pq Ö CD c d CD a - p CQ r l Ö CQ CD CÖ Cd > cd > i CQ CD CD U T i - P CD 4 ^ "+H - P O ••"-> CD o .H a r f O M PH1 CD CD 0 T i E»3 T i O f> Pi 0 H r H 0 ElD 0 T i r ( 0 cd 0 te ElO 4 ^ Ö cd ^ cd -H 0 T i - p 0 a Pi 0 M o te 0 t(0 ( N CQ r< 0 <H 0 fa • o •H r Q f4 0 •H PU n i n • O i n •H ü <H o; o FH PH M 0 0 4 ^ CO CA H te Pi O r P T i Pi cd H H 0 O T i • H T i f4 O O !> CQ f 4 0 <H • O • H O 0 •> ,y o H i n 0 CDA iä r 4 i n rj " ^ CQ H fH 0 » t> N - H r 4 Pi r P P CM C— CO MD H

(14)

Aangezien de grond een belangrijk deel uitmaakt van de vaste investeringen in de landbouw, is vooral de ontwikkeling van de grondprijzen van grote betekenis voor de vermogenspositie van de landbouw. Hogere prijzen voor deze, activa zullen in het algemeen tevens de aanwezige kredietruimte^gunstig beïnvloeden. Uiteraard heeft deze prijsstijging slechts betekenis voor de eigenaarsbedrijven en niet zozeer voor de pachtbedrijven. Dat niettemin voor deze

laatste categorie bedrijven geen achteruitgang van het percentage eigen vermogen is geconstateerd (zie tabel 5 ) , vindt wellicht zijn oorzaak in een aanpassing van de omvang der investeringen aan de beschikbare kredietruimte.

Het trekken van conclusies uit tabel 5? waarin de vermogens-positie in I957 met die in 1952 is vergeleken,dient met enige voor-zichtigheid te geschieden, gezien het feit dat men bij het vergelijken van de mediaan in 1957 met die in 1952 rekening moet houden met een

"foutenmarge" van gemiddeld 2 à 3 punten. Dit in: gedachten houdende kan gezegd worden, dat er over het algemeen geen of weinig

ver-andering in de financiële positie van 1957 ten opzichte van die van I952 heeft plaatsgehad.

De cijfers wijzen nochtans in de richting van een verbetering in de zeekleigebieden en enige achteruitgang in de tuinbouwgebieden« Beziet men de uitkomsten naar de verschillende groeperingen binnen de groepen van landbou?;gebieden, dan komen geen sprekende tendenties naar voren, ofschoon de cijfers voor de verschillende grootteklassen wel het vermoeden vestigen dat de grotere bedrijven een iets

gun-stiger ontwikkeling hebben doorgemaakt dan de kleinere. Zo overheerst in tabel 5 bij de bedrijven kleiner dan 15 ha het aantal negatieve

getallen terwijl bij de grotere bedrijven het aantal positieve getallen in de meerderheid is.

Tabel 6 geeft tenslotte nog een overzicht van de

vermogens-positie van eigenaars- en pachtbedrijven bij verschillende leeftijds-groepen« Tabel 6 FREQUENTIEVERDELING VAN HET PERCENTAGE EIGEN VEEMOGEN DER VERSCHILLENDE

LEEFTIJDSGROEPEN BIJ EIGENAARS- EN PACHTBEDRIJVEN

Leeftijd van de boer 20 - < 30 jaar 30 - < 40 " 40 - < 50 " 50 - < 60 " 60 jaar en ouder Eigenaarsbedrijven (80-100$ eigendom)

_

lA

3/6 ..

5/6

van het aantal bedrijven heeft

-90

95

97

98

68

78

88

88

45

55

66

67

Pachtbedrijven (0-20$ eigendom) 1/6 1 3/6

5/6

een pere. gelijk aan of groter dan

91

95

96

97

97

66

80

89

91

92

41 .

54

65

74

75

l) Een behandeling van het begrip "kredietruimte" volgt in paragraaf 4»

(15)

-

15

In alle leeftijdsklassen is de positie van de pachtboeren gunstiger. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt de spreiding in het percentage eigen vermogen af. Dit is hij pachters in ster-kere mate het geval dan hij de eigenaars.

Volledigheidshalve is als bijlage nog een overzicht opge-nomen van de mediaan van het percentage eigen vermogen in de afzonderlijke landbouwgebieden.

2.2 Is een normatieve uitspraak over het percentage eigen ver-mogen mogelijk?

Het zou van belang zijn, de waargenomen percentages voor het eigen vermogen te toetsen aan wat hot eigen vermogen eigen-lijk zou behoren te zijn. Wij willen aan deze vraag een beschou-wing wijden.

Voor de beoordeling van de omvang die het eigen vermogen van exploitanten van landbouwbedrijven zou moeten hebben, zijn behalve beschouwingen over de behoefte aan financieringsmidde-len vooral twee factoren van belangs

1. de zekerheid die een bedrijf kan stellen ter verkrijging van vreemd vermogen;;

2, de aflossings- en rentelast die een bedrijf kan dragen* Ad 1. Deze factor heeft een zekere samenhang met de

solvabili-teit van het bedrijf (dit is dus de mate waarin een bedrijf in staat wordt geacht bij onverhoopte liquidatie zijn schulden te voldoen). Doch reeds lang vóórdat de solvabiliteitsgrens wordt bereikt, wordt veelal een grens gepasseerd waarbij kredietgevers bezwaar gaan gevoelen tegen verdere schuldverhoging. Dit houdt verband met de zekerheidstellingen, die particuliere geldgevers, institutionele beleggers en boerenleenbanken plegen te verlangen. Afziende van familioleningen en leningen die tegen borgtocht kun-nen worden verkregen, pleegt een bedrijf het door zekerheidstel-ling bepaalde kredietplafond veel eerder te overschrijden dan zijn solvabiliteitsgrens, omdat kredietgevers de zekerheidswaar-de van grond, gebouwen en inventarisbestandzekerheidswaar-delen lager plegen te stellen dan 100fo van de liquidatiewaarde. Dit heeft tot gevolg, dat men in elk geval over een minimum aan eigen vermogen zal moe-ten beschikken, niet alleen ter financiering van de activa die geen zekerheidswaarde hebben, maar ook tor financiering van het verschil tussen de onderpandswaarde van de overige activa en hun liquidatiewaarde. Er dient hier overigens te v/orden opgemerkt, dat men door aantrekking van familievermogen of leningen tegen borgtocht - vermogensbestanddelen die in de praktijk zeer veel voorkomen - va,ak boven dit door de zekerheidstellingen bepaalde kredietplafond zal kunnen uitkomen.

Het minimum aan eigen vermogen, waarover een bedrijf zal moeten beschikken, is door het hierboven aangeduide krodietpla-fond nog niet afdoende bepaald. Men zal immers rekening moeten houden met de hierboven vermelde tweede factor, ni. van de af-lossings- en rentelast, die een bedrijf op zich kan nemen zon-der in moeilijkheden te geraken.

(16)

Ad 2. Met "betrekking hiertoe kan het volgende worden opgemerkt. a. Kenmerkend voor op zakelijke basis verstrekte leningen is, dat

de krediettermijn door geldgevers doorgaans aanzienlijk korter wordt gesteld dan de termijn waarover de te financieren acti-va kunnen worden afgeschreven. Zou het actief voor 100% met vreemd vermogen worden gefinancierd, dan zou de jaarlijkse

af-lossingslast hierdoor de afschrijvingen overtreffen. De in dit geval bij kosten gelijk aan opbrengsten optredende liquidi-teitsmoeilijkheden zouden dan moeten worden gedekt door bespa-ringen of door het opnemen van nieuwe kredieten. Dit is ech-ter een extreem geval, aangezien het in de praktijk veelal niet mogelijk is voor de volle 100% vreemd vermogen aan te

trekken. De spanning tussen afschrijvingen en aflossingslast wordt in feite getemperd doordat de geldgevers de onderpands-waarde van de activa veelal aanzienlijk lager dan 100% stellen,

zodat het geldnemende bedrijf dus meestal over een kleiner be-drag zal behoeven af te lossen dan het bebe-drag waarover bij

kostendekkende produktie afschrijvingsgelden binnenkomen. In de praktijk ziet men evenwel een lage onderpandswaarde vaak ook gepaard gaan met een relatief korte leningtermijn. Vergelijk bijvoorbeeld de onderpandswaarde van gebouwen (ca. 65% van de

taxatiewaarde) en dode en levende inventaris (_+ 30%) met de

af-lossing van respectievelijk 2 à 5% ©n ^e*1 minste 10%.

b. Er zijn activa - vooral grond en vee - die wel een onderpands-waarde hebben - bij grond zelfs relatief veel -, maar waarop

door de individuele boer normaliter niet wordt afgeschreven. Gaat men op deze activa, ter financiering ervan, krediet nemen, •dan is hierbij de aflossingslast zonder meer reeds groter dan

de beschikbaar komende afschrijvingen.

Uit a en b vloeit de conclusie voort, dat in bepaalde omstan-digheden ook reeds vóór het bereiken van het ad 1 behandelde door de capaciteit tot zekerheidstelling bepaalde kredietplafond met het aangaan van af te lossen en rentedragende leningen een grens kan worden bereikt, die men uit liquiditeitsoogpunt niet zal mo-gen overschrijden. Een uitzondering geldt slechts indien men ver-wacht het verschil tussen aflossing + rentelasten enerzijds en de

afschrijvingen en rente anderzijds te kunnen dekken uit besparin-gen. Daarbij komt, dat de ondernemer ook nog rekening moet houden met de onzekerheidsfactor in inkomsten en uitgaven, waartegen hij het bedrijf financieel moet wapenen.

Dit liquiditeitsgezichtspunt vormt dus mede een belangrijk aspect bij de beoordeling van de vraag over hoeveel eigen vermogen een bedrijf zal moeten beschikken.

Wil men een verantwoorde beoordeling van het percentage eigen vermogen geven, dan zal men derhalve per bedrijf beide aspecten moeten analyseren. Dit was in ons onderzoek niet mogelijk. Men kan de vraag stellen of niet een globale algemene norm kan worden ge-vonden. Het stellen van zulk een norm is echter een gevaarlijke

en vaak ook misleidende bezigheid§ enerzijds vanwege de zeer ver-schillend liggende mogelijkheden voor besparingen en voor aantrek-king van familieleningen tegen gunstige condities, anderzijds

(17)

- 17

vanwege de differentiatie in de voorwaarden van andere krediet-gevers en de soepelheid waarmede deze soms worden toegepast. Daarbij komt, dat men voor een goede beoordeling van de vermo-genspositie ook rekening zal moeten houden met de relatieve

ou-derdom van de produktiemiddelen 1 ) . Een bedrijf kan er thans ogenschijnlijk goed aan toe zijn,, doch het beeld zou welcens in het nadeel kunnen omslaan, zodra het voor de noodzaak van vele vernieuwingen zou komen te staan.

Wanneer men dit in gedachten houdt, is het - ter onderken-ning van tendenties en zonder te streven naar het vinden van een nauwkeurig normatief cijfer - leerzaam, enkele gevallen uit te werken, ten einde meer gevoel te krijgen van de orde van grootte van het minimumbedrag aan eigen vermogen. Hierbij gaan wij uit van gemiddelde omstandigheden.

In het volgende gelden onderstaande veronderstellingen. 1. Er vinden ten "behoeve van het bedrijf geen besparingen plaats

uit het gezinsinkomen.

2. De kosten zijn gelijk aan de opbrengsten. 3. Het renteniveau is gesteld op 4$»

4. De önderpandswaarde voor grond en gebouwen is gesteld op 60^ van de werkelijke waarde en voor dode en levende inventaris

op

30fo,

5. De boekwaarde van gebouwen en dode inventaris is, gelet op de gemiddelde Nederlandse omstandigheden, op 60^ van de nieuw-waarde gesteld.

6. De levensduur van gebouwen wordt gesteld op 100 jaar en die van de dode inventaris op 12-g- jaar.

7« Door eigenaarsbedrijven wordt een nettogrondrente van f, 30,-per ha gemaakt.

8. Alle leningen worden verstrekt op basis van zekerheidstelling en met een aflossing gedurende 50 of 20 jaar voor leningen

ter financiering van grond en gebouwen (beide gevallen zijn in het voorbeeld, tabel 6a, uitgewerkt) en gedurende 5 jaar voor leningen ter financiering van inventaris en vee.

Zowel de afschrijvings- en rente-inkomsten, als de aflossin-gen en de rentebetalinaflossin-gen zijn op annuïteitsbasis berekend.

De berekeningen zijn uitgevoerd voor een aantal gemengde be-drijven, akkerbouw- en weidebedrijven van uiteenlopende grootte.

In tabel 6a is voor een gemengd bedrijf van 7 ha een

voor-beeld gegeven van de uitgevoerde berekeningen. Is bij een

^U-ja.-rige looptijd van de hypotheek het knelpunt bij de zekerheidstel-ling gelegen (zie kolom 13), bij een 20-jarige looptijd ligt de beperkende factor voor verdere kredietopneming bij de liquiditeit

(zie kolom 12a). Deze berekeningen zijn voor meer bedrijven opge-steld, zowel in het geval het bedrijf is gepacht als bij exploi-tatie in eigendom.De resultaten zijn in tabel 6b weergegeven. Een-voudigheidshalve zijn uitsluitend de uitkomsten opgenomen van de berekeningen waarbij is uitgegaan van bedrijfsgebouwen zonder woon-huis.

Uit tabel 6b blijkt, dat de pachtbedrijven - die in absolute

bedragen gezien natuurlijk een aanzienlijk kleinere vermogensbehoefte 1) Zie L.E.I.-rapport No. 269 t.a.p. blz. 144. Zie voor dit aspect

ook L.E.I,-rapport No. 242 "De financiering van aankoopvereni-gingen in Nederland", blz. 41-45'

(18)

Oms c h r i j -ving 1 Grond Gebouwen Dode i n v e n t . Vee Diversen Totaal Nieuw-waarde 2 19250 22000 5600 11000 3800 61650 Boek-waarde i n % van kolom 2 3 100 60 60 100 100 Boek-waarde in gl d. 3a 19250 13200 3360 11000 3800 50610

VOORBEELD VAN BEREKENING VAN HET MAXIMUM AAf

Onder- pands-waarde in % van kolom 3 4 60 60 30 30 0 Afschri j - vings-pereent, van kolom 2 5 -1 8 - Annuï-t e i Annuï-t b i j k% 6

-' U?

10,3?

W%

-• Grund-rente 7 210 210

i VREEMD VERMOGEN VOOR EEN

Beschik-baar ko-mende a f s c h r . • rente + grondrente 8 210 902 577 W 2129 Loop-t i j d der leningen (in jaren) 9 50 50 5 5 -2) 3) 4) kolom 6 x kolom 2 100 100 kolom 11 100 kolom 11a kolom k 100 kolom 7 x kolom 8 x kolom 8 x kolom 3a

5) Kleinste totaal van kolom 12 en 13. 6) Kleinste totaal van kolom 12a en 13.

(19)

- 18

Tabel 6a GEMENGD BEDRIJF VAN 7 HA OP ZANDGROND IN HET ZUIDEN DES LANDS

Loop-t i j d der leningen (in jaren) 9a 20 20 5 5 Rente ? op de leningen 10 4 4 4 4 Annuïteit b i j 4? rente (looptijden kolom 9) 11 4,6? 4,6? 22,5? 22,5? Annuïteit b i j 4? rente (looptijden kolom 9a) 11a 7,3? '7,3? 22,5? 22,5? 2J Maximum-lening op grond van l i q u i d i t e i t (looptijden kolom 9) 12 4565 19609 2564 1956 28694 3J Maxiumuin-' lening op grond van 1 i q u i d i t e i t (looptijden kolom 9a) 12a 2877 12356 2564 1956 19753 4J Maximum-lening op grond van zakelijke zekerheid 13 11550 7920 1008 3300 23778 Maximum vreemd vermogen in ? van totale geïnvesteerde vermogen

(- kolom 3a) 5) Haalbaar maximum der le-ningen ( l o o p t i j -den ko-lom 9) 14 23778 47? 6) Haalbaar maximum der le-ningen (looptijden kolom 9a)' 14a 19753 39?

(20)

C D U J c a ca ca CD C D cc ca CD CD co CD Z D X CD cr CD e n o £ t -CD > - a C D o t _ > S 1 3 S X ca 35 ra > » i — -+-* C J 0 3 s_ C D -a C D ra ra 3 = _^: o o c o s— ,^_ " O CD _ Q 0 5 £ _ ra ra cr CD e n C D 4 _ " O C D - O - W O ra o . C D C N J o o > C » er 0 5 - H * O C L >V J C t ! C D ÏTD , > e n cr cr C D O C L > • * - C fc 3 S er co C O ra - O . o . o O . O _ ra ra •+-> o - + j *"c c -+-c - f . Z3 O - O C D Cn , i m . — £ V S . X. C -cr " o er CD ra ••— CD er ra o ra E - O T - > _ 0 9 co e n •— er ra e . co ,— _ Q CD " O < — er - ü •— CD C L ra CD CD •+-' O > N r CO 0 7 CO - A - , ra — .A. _ Q " O H - ' cr • - - •— C L ra Z3 CD o > e r •+-> k 3 O l 03 CD E r a " O i ~ a •r- S- t H t JC t_ er " O er CD ra •r— CD cz ra o ra E - o •— > - Q s co e n . . - er ra L co «— _ o CD - o , — cr _ _ * : • - - CD C L ra CD a> •+-* O > N J = « 1 •+-* co •<-• — Z3 0 3 CO C C T t -o . ra c-o — •— o j n > , — " O CT! CD CD co " O ( * o £- ^ - S . _*: s-• a cr CD ca CD cr ca o ra J D . — > _CJ 3 i . o, , CD " O ,— e n cr _it: ••— CD cr ra CD CD •+-* •<-> M -er co ,— [ co ••— . ^ 1 " O H-^ co er i • . • • -ra -ra •<- =3 CD . a > .— e r - t - ' , > C ' - * - * er i o - e : » r - C CT ••—» O <D CD o •<— ra e n > E - C J C L •—. e n E •— •— o _ a -e» - o a i • CD e: a er n -1 <— CD ^ ir-, co <— e n r» CD CD o •«— -* e n > > CD er CD CO t S -. L CD " O > [ CD er co " O CD ••— , er > s_ eb CD er ra , > '•- -+-< t co — Q) CD ••— V S . " O > t_ CD o cr ra U D - O . — - f J — * ( c-^ , — cr co V « . er o o ••— C D 0 3 X O 13 U D 3 CD 3 -CT •* " O cr o £ _ e n w - - ^ ra ..—» o sz • r- O 1 - L 03 C " O e n -+-' •<— C D C L > N _ H * C O H — S _ " O C D C O c o r— L O L O r— - 4 " o o C v l r — !—< C D C O c o r^-L O L O -ct-c o C N J C O c o C D C D ^ C N J C D C D r— C J 3 I— M r 4 -C D C D ^ C N J C D C D r— O D C N J i— d -C N J CD I D U D ~d-C D L O -^* C D CZ> L O OO C D C D C D L Ö C D cz> CD CO C D C D U D C N J CD CD CD C O C D CD C N J C O i— CD CD CO c o ,— r— " O cr o '—* E- CO c n " O TD C cr ra ra .— r s j CO C L 03 o - a " O c e n CD c - ^ CD co E o 0 3 O C D * * L O CO CD L O o o C D S S r— c o C D S o o C N J I N I c o d -CD CD ~Jr r— co CD CD C N J ~=t ^—. ^ f C N J S c o U D C D C D in UD CD CD OO f ^ -CM C D C D C O C O r^-C D C D C D L T > C D S C O C D C D O O -* C D C D C D C O ,— O C D C D C O C O C N J , S C O L T ) CD C D C O C N J d -I N " 1 -=f-C D C D -=!-C O ur> CD CD c o C D U D r N i 3 -C N J C D C O e n C D r — CD CNI , C N J 1 — C D C D Lo v j -C D CD <F C N J i C D C D L O C O C D C D C D 1 ^ C N J C D CD U D e n CD CD S C N J C D C D S L O C D C N J E S e n c o C D CD C O C O C N I C D C D C O e n ,— M 1 -* CD CD C O C O C N I C D C D 1 — C O C N J f N l d -C N J C D c o -* C D C N I L T 5 J l -CD CD C N J C O ,— C D C D U D C D L O C D C D C O C O C D C D C D i — CD S c o C D C D C N J C O r — CD CD CO C D , r— TD er O ' — • • £ - CO e n " O - a er er ra ra .— ( N I co C L 0 3 O " O - a er e n CD er " o CD • • -E Z3 CD INI CID * ' r ~ c o C D C D C D U D C O C D S C O C N J fNT 1 ^ - -^J-CD CD e n U D C O CD S C O ^ t -N J C O C s J C D C O U D C D c n U D U D C D C D C D c -C N J C D C D C D C O C -CD C D C D U D CD CD CD U D i — C D C D C D L O C D C D C D C O F — C D C D C D C O C O C N J ,— = L O C O C D CD CNJ r -L O CD CD C O C N J 3 -f N l 1 -=i-C D C D C N J I — L O C D CD C O C D U D M C O C N J C D L O r--c n C D C D C N J • — C D C D L O C N J d -CD CD L O C N J i — -CD C D C D C D C D C D 1 — C N J C D C D C O C D • — CD CD CD -=t-C N J CD CD L O L O C D C N J r— C O CD CD U D C O C O •— CD CD C O U D cn N I CD L O C D C D ^JD C O C O 1 C D C D C N J C D 3 -'— FNt C N J C N J C D C D r— -tf-c ^ C D U D r ^ C N J C N J C D C D CD r— U D C D C D L O U D C N J CD CD CD C O C D C D C D L O C N J CD CD CD d -C N J C D CD O O C O C D C D C D C D U D C D - d " C C D - o c C 3 .— L U C D CO - o c CO o M - - J = . r - i -TD i - 3 - a rvg CJ ' — J D ' T D CJ c n ,— r z _ ü CO CD E O CJ M C O • < J -c o CD S C D U D C D S C N J 3 -CT> d -CD CD 3 -C D U D C D C D C D C D U D M C O ' C D C D C D U D C D C O C O C N J i — C D C D C D C O C O CD CD U D C O C N J i C D CD C D C O C D CD CD L O C D CD CD L O i C D C D U D L O 1 — C D CD L O r— L O C N J ,—, er :CD #.— er o o er C D C D > 4 -S _ " O C D =E r3 o _ a t_ CD J ü _ Ü -=c C D -tf-CD CD •3-CD OD CD CD L D C N J U D M r-~ L O CD CD CD - d * OD CD CD L O CD C O M C D C N J CD C N I ,— r -C D r— i — L O i— C D CD r— L O C O C D C D C O r~-L O r— C D CD CD C N J C D C D CD L O CD CD r— C O r — C D CD U D C N I C D C D CD U D C O - 4 " c v j er C D ~ o er C 3 C D j e r r N j B U D C O C D C D C O d -.— C D C D E3 C D r — I N I ^~ L O CD CD r— C O d -1 C D CD C N I L O .— h s l C O ' C D C D C O r — i CD C O L O L O C N J C D CD r -c o U D C D CD r~ C O C N J CD CD CD d -C N J CD CD CD C O C D C D r— , ™ . C O CD CD CD U D C O CD CD CD C N J C O C O d -cr 0 3 -o er ra o - C T P N j SS U D 1 — C O C O CD CD CD CD CO CO ^ * - CD - d - CO CD CD CD CD CNJ L O L O CNJ C O U D INI M u D r— =t d -CD -CD 0 ç^ CO c o - d - CD -3* CO C D C D CD CD r— UD CD CD LO CO r— ^ ~ C O C O CNJ CNJ CD CD C N I O D ^ rx CT) L O i C D C D CN) , — CO UD CO -=r t — -CD -CD CD CD < h UD CO CNJ CO UD CD CD CD CD CD CNJ r--. i— c o r— i— CD CD CD CD CD CD ! - - C N I CD CD CD CD CD CD r— i— CNJ - 3 * CD CD CD CD - d - U D L O C O C D C D C D C D U D U D ,— C O CNJ C O C D C D C D C D CD CD U D L O c o r -CNj C D • CNJ _ " S -0 3 C O er C D -.-' er -a ^Z* er CO «— "^ _er ~ a ZD I N J **~~"* il _a C3 e= ~o _ C D ~~ U D C O C D CD CD - 4 " C D CD CO CD C O • N i r— d -CD CD CD •$• CD CD C O C O d -r— - d * C N J CD d - r^r -CD CD d -r— C D C D C O CD CO CD CD C O - 4 " c o C D C D S CD CD CD C N J C D CD O D ~=t CD CD CD C O 1— C D C D C D U D C O C N | r—-TD er ca C O 0 3 *C L u er "~ er C D C D > C D . O B= • J -co CD CD C O C D U D C D C D C D C O • * i ! 1 J^ C O d -CD CD CO CD U D CD CD O O UD N L O CNI CD d -r— CD ^~ CD C O C O C D f— C D CD C O C O d -CD CD C N J 1 C N J r— CD CD CD C O C D C D C D C O C N J CD CD C O r -CD CD •£ C O C N I CD CD CD CD U D C D C N J " _Q 03 «— ra "o t - " O Q3 er 03 -NT 03 - + j 03 1,. CD TD •«— - O s -o cn er r— CO jD CD c n CD er H - CD c n CD ~ cn CD er TD *r- er e n 03 o J* o t -> CD 03 CD 03

a

CO UD

(21)

20

-hebben dan eigenaarsbedrijven - relatief belangrijk minder vreemd vermogen aantrekken dan eigenaarsbedrij.ven. Terwijl voor pachtbe-drijven die in de aangenomen veronderstellingen verkeren een ge-middelde van ca, 75^ eigen vermogen wenselijk lijkt, is dit voor eigenaarsbedrijven bij een 50-jarige looptijd van de hypotheken

ongeveer 5&/° en bij een 20-jarige looptijd ca. 65^«

Deze percentages zijn vermoedelijk te hoog« Voor zover het maximaal opneembare leningbediag door liquiaiteitsoverwegingen is bepaald, komen wij tot te hoge eisen voor de omvang van het eigen vermogen, omdat in de landbouw relatief veel gebruik wordt gemaakt van familieleningen, waarvan de voorwaarden voor rente en aflossing doorgaans veel gunstiger zijn dan bij leningen van andere geldgevers. Bovendien is uitgegaan van de veronderstelling dat in het geheel geen besparingen uit het lopende inkomen worden gedaan, hetgeen een zeer voorzichtige veronderstelling is. Voor zover het maximale leningbedrag is bepaald door de beschikbare zekerheidstellingen is de eis te zwaar, omdat behalve ongedekte familieleningen ook leningen tegen borgtocht en levenrancierskrediet buiten beschouwing moesten blijven.

Anderzijds kunnen de volgende factoren worden genoemd, die ertoe kunnen leiden dat de genoemde percentages eerder te laag dan te hoog zijns het verwaarlozen van het risico-element en het aannemen van gemiddelde omstandigheden. Zo zal het aangenomen kredietplafond niet altijd te bereiken zijn indien reeds een hypothecaire schuld aanwe-zig is. Deze laatste factor moet echter niet worden overschat als men leningen van boerenleenbanken betrekt.

Over het geheel genomen zijn v/ij dan ook geneigd de genoemde

percentages 75 voor pachtbedrijven en 50 à 65 voor eigenaarsbedrijven als gewenste minima voor het eigen vermogen te hoog te achten.

In welke mate is echter moeilijk te zeggen.

Vergelijken wij dit m met dein tabel 4 genoemde percentages van het eigen vermogen, zoals deze in 1957 bij pacht-en eigenaarsbedrijven waren. Hierbij bedenke men, dat in het bovenstaande slechts een zeer

grove indicatie is verkregen. Men kan dan in de eerste plaats con-stateren, dat het overgrote deel van de bedrijven boven deze - dus vermoedelijk te veeleisende - norm ligt. De indruk bestaat, dat er onder pachtbedrijven meer zijn die over een te laag eigen vermogen beschikken dan onder eigenaarsbedrijven.

Hieronder volgt een overzicht van het aantal pacht- en eigenaars-bedrijven dat een percentage eigen vermogen heeft kleiner dan de

volgende alternatieve percentages. Door omlijning is het verschillende vergelijkingsniveau voor pacht- en eigenaarsbedrijven aangeduid. Voor

de eigenaarsbedrijven is daarbij van het ongunstigste geval - 6jfo in

plaats van ^Ofo - uitgegaan.

PERCENTAGE BEDRIJVEN MET EEN % EIGEN

VERMOGEN KLEINER DAN

Pachtbedrijven Eigenaarsbedrijven Ofo 8 9

55%

1 1 12 6 Ofo 1 3 16 65/0 1 8 22

7($

23 28 75^0

129

36

1687

(22)

Tabel 6b biedt nog de mogelijkheid, tot enkele andere con-clusies,: die wij de lezer hier niet willen onthouden 1 ) .

1. Tussen de gemengde bedrijven en de weidebedrijven bestaat geen groot verschil in het vereiste minimum aan eigen vermogen. Akker-bouwbedrijven sluiten zich ogenschijnlijk hierbij aan. Er moet hierbij echter nog rekening worden gehouden met het feit dat de oogstfinanciering juist bij akkerbouwbedrijven veel vermogen vergt. Deze vermogensbehoefte is in ons schema niet verwerkt. Wil

men de oogst financieren door middel van een krediethypotheek, dan zal niet bij voorbaat de gehele kredietruimte voor de finan-ciering van duurzame produktiemiddelen gebruikt mogen worden. Aangezien bedoeld rekening-courantkrediet in beginsel een zelf

liquiderend karakter heeft en dus uit de oogstopbrengst kan v/or-den afgelost, ligt de beperkende factor voor de seizoenfinancie-ring in de mogelijkheden tot zekerheidstelling. (Uitbreiding van de mogelijkheden tot zekerheidstelling lijkt dus vooral voor ak-kerbouwbßdrijven derhalve van groot belang (zie ook conclusie 2a).) 2a.Bij de beschouwde pachtbedrijven ligt de beperkende factor ten

aan-zien van het opnemen van vreemd vermogen in hoofdzaak bij de zeker-heidstellingen. Bij de gemengde bedrijven op het zand en weidebe-drijven blijkt overigens het maximum op basis van liquiditeits-overwegingen zeer,dicht te liggen bij het maximum op basis van be-schikbare zekerheidstellingen. Verruiming van mogelijkheden tot zekerheidstelling zal hierdoor weinig effect kunnen sorteren, in-dien de looptijd voor de'leningen ter financiering van levende en dode have niet tegelijkertijd langer zou zijn dan de in onze be-rekeningen gestelde 5 jaar. Bij gepachte akkerbouwbedrijven is de situatie typisch afwijkend vanwege hogere investeringen in de dode inventaris. De uit deze produktiemiddelen vrijkomende afschrijvings-gelden verruimen uit liquiditeitsoogpunt in hoge mate de mogelijk-heden tot het aangaan van leningen. Het knelpunt is hier echter juist gelegen in de capaciteit tot zekerheidstelling. Uit hoofde van de liquiditeit zou onder de aangenomen veronderstellingen circa

tweenmal zoveel krediet kunnen worden opgenomen dan op basis van de beschikbare zekerheidstellingen. Verruiming van de mogelijkheden tot zekerheidstelling is derhalve juist voor akkerbouwbedrijven klemmend, hetgeen geaccentueerd wordt door de grote pieken die door de oogstfinanciering in de vermogensbehoefte worden veroorzaakt (zie conclusie 1).

b.Voor. de vermelde eigena,arsbedrijven ligt bij een ^u-je.vige looptijd

der-hypothecaire lening de beperkende factor voor de opneming van vreemd vermogen bij de capaciteit tot zekerheidstelling. De extra marge die de liquiditeit eventueel nog zou toela/ten is echter over het geheel genomen niet groot (namelijk in onze voorbeelden enkele duizenden guldens) . Ga.an wij uit van een hypothecaire lening voor de duur van 20 jaar, dan zou de beperkende factor bij de liquidi-teit liggen. Gezien de marge die de beschikbare zekerheidstellin-gen in dat geval nog zouden bieden, kan een langere looptijd dan 20 jaar voor de eigenaa.rsbedrijven wenselijk v/orden geacht. 1) Aan deze a,specten is door de Commissie Landbouwkrediet, waarvan

in het woord vooraf melding is gemaakt, uitvoerig a.andacht be-steed, zodat degenen die zich in deze problematiek nader willen verdiepen naar het rapport van deze commissie worden verwezen. Dit ra.pport zal binnenkort verschijnen onder de titel "Hot land-bouwkrediet in Nederland".

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Michel Vanderkam Interfederaal Gelijkekansencentrum 17 november 2015... Vier

Omschrijving De vakbekwaam medewerker land, water en milieu voert grondverzet uit volgens bestek en/of tekening.. Hij ontgraaft terrein en/of cunetten, gebruikmakend van de

La Chambre de chiropractie rend pour avis à la Commission Paritaire qu’au niveau de la publicité, les médecins chiropracteurs doivent respecter le code de

bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten voor de specialiteiten van inwendige geneeskunde, pneumologie,

Het ligt niet in mijn bedoeling een tot in onderdelen afdalende beschrijving te geven van de verschillende vormen van uienteelt in ons land. Ik heb gemeend mij te moeten beperken

en de vele bewolking zeer beperkt. Het is duidelijk, dat het effect van de glasbedekking in kei zeer veel groter zal zijn dan in December. Heeds in Kaart zijn in

o Hoog risicogroepen: patiënten met een historiek van reumatische koorts of toxische shock syndroom door streptokokken, oncologische patiënten, patiënten met ≥ 5 episodes

Bij all« behandelingen kwaaien enkele door Fusarium aangetaate planten voor« Base aantasting «as vrijwel gelijk asa dia Tan da oontrdla planten, waarvan ook slechte enkele