UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)
UvA-DARE (Digital Academic Repository)
Computer models in bedside physiology
Zhang, Y.
Publication date
2013
Link to publication
Citation for published version (APA):
Zhang, Y. (2013). Computer models in bedside physiology.
General rights
It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s)
and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open
content license (like Creative Commons).
Disclaimer/Complaints regulations
If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please
let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material
inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter
to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You
will be contacted as soon as possible.
General
summary
125
Nederlandse samenvatting
Computermodellen bij Fysiologie aan het ziekbed
Computermodellen kunnen worden toegepast in gevallen waarin dat nuttig en nodig is voor
klinisch onderzoek, bijvoorbeeld:
1. Wanneer het onmogelijk is om bepaalde experimenten ‘in het echt’ uit te voeren;
2. Wanneer de experimenten moeilijk herhaald kunnen worden onder steeds dezelfde
omstandigheden;
3. Wanneer de experimenten bijzonder duur zijn;
4. Wanneer een nieuwe kijk op het probleem kan worden gegeven.
Aan de hand van een aantal onderzoeksvragen kunnen de bevindingen van de 5
experimentele hoofdstukken van dit proefschrift worden samengevat:
Vraag 1: Welke techniek voor ‘hartmassage’ (CPR) geeft het beste hartminuutvolume (HMV)?
In hoofdstuk 2 wordt een computermodel van de stilstaande circulatie (na hartstilstand)
geïntroduceerd. Met dit model werden de effecten van 5 mogelijke technieken van CPR
vergeleken. De hier getoetste technieken zijn: alleen thoraxcompressie (CO‐CPR), actieve
thorax compressie‐decompressie (ACD‐CPR), alternerende borst‐buik compressie (IAC‐CPR),
CPR met gebruik van een speciale hefboom (“Lifestick”‐CPR) en CPR met toepassing van een
set computer‐opblaasbare balgen rond kuiten, bovenbenen en onderbuik (EECP‐CPR). In het
model gaf Lifestick‐CPR de beste resultaten, kijkend naar HMV en de doorstroming van hart
en hersenen. Hierbij stelden we ook vast, dat het zeer belangrijk is om compressie van borst
en buik te combineren, dus bij een hartstilstand buiten het ziekenhuis zou ACD‐CPR, toe te
passen door 2 reddingswerkers samen, de beste resultaten geven, omdat dit ook kan zonder
apparatuur.
Vraag 2: Als we het hartminuutvolume dan zo kunnen verbeteren door deze niet‐standaard
technieken, waarom beveelt de officiële richtlijn dan nog alleen maar CO‐CPR aan?
In hoofdstuk 3 zijn de effecten van CPR nauwkeuriger gemeten: niet alleen maar HMV en de
doorstroming van belangrijke organen (hart, hersenen), maar ook de druk in de longen.
Daarbij vonden we, dat opvoeren van het HMV door steeds meer druk op thorax en
buik/onderlijf, een gevaar vormt voor de longen. Er wordt hierbij een groot bloedvolume in
de borstholte samengebracht, maar de druk die wordt opgebouwd om de grote circulatie te
Chapter 7
126
doorstromen, heerst ook in de longen, waarvan de haarvaten in open verbinding staan met
de buitenlucht. Wanneer deze druk niet wordt beperkt, kan er acuut longoedeem optreden.
Het is dus zaak om de druk op borst en buik nauwkeurig te doseren om dit te voorkomen.
Mogelijk is deze complicatie er de oorzaak van, dat CO‐CPR bij klinische evaluaties nog steeds
als voorkeursmethode naar voren komt.
Vraag 3: Kan meting van de ademhalingsgerelateerde variaties in polsdruk (PPV) voorspellen
hoe een patiënt reageert op extra vloeistof via een infuus?
In hoofdstuk 6 wordt de relatie tussen PPV en veranderingen in het circulerend volume getest,
zowel in (wakkere) proefpersonen als in een computermodel. We stelden vast, dat onder
computer‐gesimuleerde anesthesie PPV een goede maat is voor de vullingstoestand van het
(gezonde) hart. Maar bij de wakkere patiënt/proefpersoon vertoont de PPV veel meer
variaties, vooral onder invloed van het autonome zenuwstelsel. Daardoor is ook een lange
meetperiode noodzakelijk om tot een betrouwbare PPV‐schatting te komen.
Vraag 4: Welke meetmethode voor slag‐op‐slag hartritme variaties (HRV) kan aantonen dat
de toestand van een patiënt verslechtert, zelfs wanneer deze bètablokkers gebruikt?
In hoofdstuk 4 worden hartslag en HRV in staande toestand vergeleken met de liggende. Dit
is gebruikt als ‘model’ om een meer sympathische toestand op te wekken in patiënten met
stabiel hartfalen die o.m. met bètablokkers werden behandeld. We stelden daarbij vast, dat
de gemiddelde hartslag, de standaarddeviatie enkele andere klassieke parameters (zoals
rMSSD en pIBI50) deze verandering wel aantoonden, maar enkele in de literatuur
nieuw‐voorgestelde (‘niet‐lineaire’) parameters niet.
Vraag 5: Is de activiteit van het autonome zenuwstelsel bij patiënten met het syndroom van
Brugada (BrS) aantoonbaar anders dan bij gezonde proefpersonen? Zo ja, in welk opzicht?
In hoofdstuk 5 vergeleken we een groot aantal cardiovasculaire parameters in BrS‐patiënten
met die van een gezonde controlegroep. De meting in de liggende toestand leverde vrijwel
geen verschillen op. Maar bij sympathische stimulatie door de staande stand vonden we dat
een subgroep van de patiënten minder toename van sympathische activiteit vertoonde. Dit
zou bij hen makkelijker tot vasovagale collaps kunnen leiden of zelfs tot ventrikelfibrilleren.