• No results found

De invloeden van sekse en inductie van schizotypie op emotieherkenning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloeden van sekse en inductie van schizotypie op emotieherkenning"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloeden van Sekse en Inductie van Schizotypie op

Emotieherkenning

Bachelor Thesis

Specialisatie: Klinische Psychologie

Instituut Psychologie, Faculteit Sociale Wetenschappen

Auteur: Carmen Yeung Studentnummer: 10575022

Datum: 22 December 2017

Begeleider: Dhr. Steven de Jong Aantal woorden: 5700

(2)

De Invloeden van Sekse en Inductie van Schizotypie op

Emotieherkenning

Abstract

Mensen met schizofrenie hebben moeite met het herkennen, onderscheiden en interpreteren van emoties. In deze studie is gekeken naar de (1) invloed van sekse op emotieherkenning, (2) inductie van schizotypie op emotieherkenning, en (3) sekse op emotieherkenning bij inductie van schizotypie. Deelnemers (N = 60) werden random ingedeeld in de schizotypie conditie of de controle conditie. Vervolgens werden de SAT-MC-I, BLERT-NL, SSQ, SQ-short en EQ-short afgenomen waarna beide condities een andere bril (vision deforming glasses of bril met doorzichtige glazen) kregen en 10 minuten naar een alledaags filmpje moesten kijken. Vervolgens werden de SSQ, SAT-MC-II en BLERT-NL opnieuw afgenomen. Uit de resultaten bleek dat de vision deforming glasses geen schizotypische ervaringen veroorzaakten. Bovendien werd (1) geen significant effect gevonden van sekse op emotieherkenning, (2) van inductie van schizotypie op emotieherkenning en (3) werd geen significant interactie-effect gevonden tussen sekse en inductie van schizotypie op emotieherkenning. De gevonden resultaten impliceren het niet mogelijk is schizotypie te induceren door vision deforming

glasses.

Introductie

In de laatste decennia is steeds meer aandacht gekomen voor emotieherkenning bij mensen met schizofrenie. Met name de kans dat mensen met schizofrenie problemen hebben in het vermogen om emotionele uitdrukkingen bij anderen waar te nemen, is in veel studies centraal komen te staan (Edwards, Jackson & Pattinson, 2002). Schizofrenie wordt gekarakteriseerd door hallucinaties, wanen en cognitieve tekorten (American Psychiatric Association, 2013). Volgens wereldwijde schattingen komt schizofrenie gemiddeld 15.2 keer per 100.000 mensen

(3)

voor (McGrath, Saha, Chant & Welham, 2008). Schizofrenie speelt een grote rol in de wereldwijde ziektelast (Saha, Chant, Welham & McGrath, 2005). Ziektelast verwijst hierbij naar het aantal doden, de impact van vroegtijdig overlijden en handicaps (Murray & Lopez, 1996). Daarnaast beïnvloed schizofrenie niet alleen het individu zelf, maar ook de omgeving. Schizofrenie kan leiden tot sociale, financiële, werk- en familie gerelateerde stress (Shibre et al., 2003).

Een optiek van sommige auteurs (o.a. Lezenweger, 2010) over schizotypie is dat het gezien kan worden als de onderliggende aansprakelijkheid voor schizofrenie, waarbij schizotypie wordt gedefinieerd als een dimensie van ongebruikelijke ervaringen, zoals hallucinaties. Daarbij wordt schizotypie door sommige auteurs (o.a. Claidge en Beech, 1995) beschouwd als iets wat vergelijkbaar is met de trek angst. Angst uit zich in de algemene populatie, maar extreme vormen kunnen voorkomen als een klinische stoornis. Volgens deze redenering is schizofrenie geen aparte entiteit maar het uiterste (meest extreme expressie) van schizotypie (Kwaplin & Barrantas-Vidal, 2015). Mensen met schizotypie hebben vaak ongebruikelijke overtuigingen, waaruit voortvloeit dat mensen met schizotypie vaak worden omschreven als vreemd of excentriek (Lezenweger, 2010).

Het herkennen van gezichtsuitdrukkingen van emoties is een belangrijk onderdeel van de non-verbale communicatie (Kohler, Walker, Martin, Healey & Moberg, 2010), wat weer onderdeel is van sociaal functioneren. Tijdens sociale interacties is het belangrijk emoties van anderen goed te begrijpen (Uekermann et al., 2010). Middels het herkennen van emoties bij anderen kan een inschatting gemaakt worden van het gedrag van anderen, en kan het eigen gedrag erop worden afgestemd (Juslin & Laukka, 2001; Van Rijn, 2011). Een beperking in de perceptie van sociale signalen kan leiden tot verslechterd sociaal functioneren (Brüne, 2005). Aangezien volgens Brüne (2005) een beperkt sociaal functioneren vaak vooraf gaat aan het begin van een psychose, moet het belang voor sociale gedragsproblemen in schizofrenie niet

(4)

worden onderschat. Bovendien geldt sociaal functioneren als belangrijkste uitkomstmaat voor behandeling (Sharma & Harvey, 2000).

Het is bekend dat moeite hebben met herkennen, onderscheiden en interpreteren van emoties in anderen, typerend is voor mensen met schizofrenie (Bleuer, 1950; Kraeplin, 1919; aangehaald in Edwards, Jackson & Pattinson, 2002). Daarom is uitgebreid onderzoek gedaan naar emotieherkenning bij mensen met schizofrenie (Morrison, Bellack & Museur, 1988; aangehaald in Kohler, 2003). Er is bewijs gevonden voor de notie dat het herkennen en onderscheiden van emoties in gezichten bij patiënten met schizofrenie is verslechterd. Kohler, Bilker, Hagendoorn, Gur en Gur (2000) vonden dat patiënten met schizofrenie slechter waren in het herkennen van emoties vergeleken met gezonde deelnemers. Dit werd eveneens gevonden door Turetsky et al. (2007). Onderzoek heeft daarnaast ook gekeken of de intensiteit van emoties verschil maakten in het herkennen van emoties. Kohler et al. (2003) vonden dat patiënten met schizofrenie slechter presteerden in het herkennen van milde emotionele uitingen en nog meer moeite hadden met het herkennen van extreme emotionele uitingen vergeleken met gezonde deelnemers.

De incidentie van schizofrenie verschilt tussen mannen en vrouwen, waarbij schizofrenie vaker voorkomt bij mannen dan vrouwen (Saha, Chant, Welham & McGrath, 2005). Defecten in emotieherkenning zou niet alleen voorkomen bij mensen met schizofrenie, maar ook tussen sekse. Vrouwen zouden emotioneler georiënteerd zijn en mannen zouden meer rationeel georiënteerd zijn (Merten, 2005). Vermoed wordt dat mannen meer moeite hebben met emotieperceptie ten opzichte van vrouwen. Merten (2005) onderzocht emotieherkenning bij 42.636 gezonde mannen en vrouwen, en vond dat vrouwen nauwkeuriger waren in het herkennen van emoties. Hoffman, Kessler, Rukavina en Traue (2010) keken of mannen en vrouwen verschillend scoorden op intensiteit van emoties.

(5)

Ondanks dat vrouwen nauwkeuriger waren in het herkennen van subtiele emoties, werd er geen verschil gevonden tussen mannen en vrouwen bij zeer expressieve emoties.

Empirische evidentie dat mannen slechter zouden zijn in het herkennen van emoties, is niet alleen gevonden bij gezonde proefpersonen. Kohler et al. (2000) vonden dat mannelijke patiënten met schizofrenie slechter scoorden op de gezichtsemotie herkenningstaak in vergelijking met vrouwelijke patiënten.

Deze bevindingen zouden verklaard kunnen worden volgens de empathizing – systemizing theory (E-S theory). Deze theorie komt voort uit onderzoek naar Autisme Spectrum Stoornissen (Baron-Cohen, 2009). Mannen en vrouwen zouden verschillen in cognitieve stijl (Baron – Cohen, 2002). Empathizing zou sterker zijn in vrouwen en systemizing sterker in mannen (Baron-Cohen, Knickemeyer & Belmonte, 2005). Systemizing verwijst naar de neiging om de parameters van het systeem te analyseren, onderliggende regels te achterhalen om de werking van een systeem te bepalen en systemen te creëren. Empathizing is de tegenhanger van systemizing en betreft de neiging van het achterhalen van de gevoelens en gedachtes van anderen en hierop met gepaste gevoelens te reageren (Baron – Cohen, 2002). Empirische evidentie ondersteund deze theorie en heeft aangetoond dat vrouwen hoger scoren op empathizing en mannen hoger scoren op systemizing (Wakayabashi, Baron-Cohen & Wheelwright, 2006).

Ondanks empirische evidentie voor sekseverschillen in emotieherkenning, wijzen niet alle onderzoeken dezelfde kant op. Uit de meta-analyse van Edwards, Jackson en Pattinson (2002) naar emotieherkenning bij mensen met schizofrenie komen gemixte sekse resultaten naar voren. Een mogelijke verklaring hiervoor zouden de limitaties kunnen zijn. Overzicht van eerdere studies toonden aan dat de resultaten werden beperkt door een kleine sample size. Weis et al (2007) had een sample size van slechts 18 vrouwen.

(6)

Bovenstaande onderzoeken suggereren dat emotieherkenning is verslechterd bij mensen met schizofrenie. Echter moeten de beperkingen in voorgaande onderzoeken opgemerkt worden. Een belangrijke methodologische tekortkoming is het effect van medicijnen. In het onderzoek van Weis et al (2007) gebruiken de deelnemers antipsychotica. Morrison, Bellack en Mueser (1988) merkten op dat ondanks studies naar emotieherkenning in schizofrenie wel een verslechtering aantoonden, er geen consensus bestaat over de precieze aard van de verslechtering, omdat variabelen zoals duur van de stoornis en duur van ziekenhuisopname kunnen meespelen (Edwards, Jackson & Pattinson, 2002). Een studie waar slechts gekeken wordt naar de invloed van schizotypie factoren zoals ziekenhuisopname, effecten van medicatie, duur van een stoornis en cognitieve gebreken, kan bijdragen tot een beter begrip van het theoretische kader van schizotypie (Daniel, Lovatt & Mason, 2014).

Inductie zou deze mogelijke factoren kunnen uitsluiten. Er is veel onderzoek gedaan naar hoe psychotisch-achtige ervaringen (psychotic-like experiences (PLEs)) deel zouden kunnen uitmaken van het risico op een psychose. Experimenteel onderzoek heeft geprobeerd psychotisch-achtige ervaringen te induceren door sensorische deprivatie. Alle studies waren succesvol in het induceren van hallucinaties door sensorische deprivatie (Daniel, Lovatt & Mason, 2014). Moore et al. (2011) toonden aan dat ketamine ook gebruikt kan worden om schizotypie te induceren. Onderzoek van Renard, Huntjes en Pijnenborg (in prep) zien dat schizotypie geïnduceerd kon worden door vision deforming glasses.

Echter heeft eerder onderzoek niet gekeken naar induceren van schizotypie op emotieherkenning. Echter is dit belangrijk, omdat nog geen informatie bekend is over de richting van het verband tussen schizotypie en emotieherkenning. Bovendien moete gekeken worden naar sekseverschillen bij inductie van schizotypie, omdat het effect van een stoornis zelfs het eventuele gender gerelateerde verschil kan overstijgen (Kohler et al., 2010). Om

(7)

deze redenen is een experimenteel onderzoek nodig naar de causaliteit tussen schizotypie en emotieherkenning.

Deze empirische studie zal zich daarom richten op: (1) wat de invloed is van sekse op emotieherkenning (2) wat de invloed is van inductie van schizotypie op emotieherkenning en (3) wat de invloed is van sekse op emotieherkenning bij inductie van schizotypie,. Er werd gecontroleerd voor empathizing en systemizing. De hypotheses hierbij zijn: (1) vrouwen zijn beter in emotieherkenning, (2) inductie van schizotypie verslechtert emotieherkenning en (3) inductie van schizotypie verslechtert emotieherkenning, maar vrouwen zijn nog steeds beter in het herkennen van emoties ten opzichte van mannen.

Methode Deelnemers

De steekproef bevatte 60 deelnemers, waarvan 45 vrouwen en 15 mannen en bestond voornamelijk uit psychologie studenten. De deelnemers werden geworven door aanmeldingen op een digitaal proefpersonensysteem, door posters op de campus en door directe benadering van de onderzoekers. In het onderzoek was sprake van bepaalde exclusiecriteria. Mensen die brillen droegen, epilepsie hadden en schizofrenie hadden, werden uitgesloten van deelname aan het onderzoek. De deelnemers werden random toegewezen door een nummer generator. Deelnemers werden of in conditie 1 (schizotypie) of in conditie 2 (controle) toegewezen. In de schizotypie conditie zaten 28 deelnemers, waarvan 22 vrouwen en 6 mannen, met een gemiddelde leeftijd van M = 22.38 (SD = 2.76). In de controleconditie zaten 32 deelnemers, waarvan 9 mannen en 23 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van M = 25.71 (SD = 10.32). Materialen

(8)

Huidig onderzoek is onderdeel van een groter onderzoek waarin ook gekeken werd naar depressie, negatieve en positieve schizotypie en angst voor negatieve beoordeling door anderen. Echter maken deze constructen geen onderdeel uit van het huidige onderzoek.

Sekse werd in het onderzoek gemeten door de deelnemers in de vragenlijst vrouw, man of anders aan te laten vinken.

Schizotypie. Om het eventueel gevonden effect te kunnen toeschrijven aan de

manipulatie, werd gebruik gemaakt van de Schizotypy State Questionnaire (SSQ) (Renard, Huntjes & Pijnenborg, in prep). De SSQ is een zelfrapportage vragenlijst die de mate van schizotypie in het moment meet. De vragen zijn afgeleid van de beschrijving van een psychose in de DSM-5, in combinatie met de Positive and Negative Syndrome Scale (PANSS; Kay, Fiszbein, & Opfer, 1987) en de CAPE. De SSQ bestond uit 9 items en maakte gebruikt van een 5-punt likert schaal, waarbij 1 helemaal niet mee eens betekende en 5 helemaal mee eens. In de 9 items zijn vragen opgenomen als: (1) ik had moeite met het beheersen van mijn eigen gedachtes en (2) ik was onzeker of bepaalde ervaringen echt of verbeelding waren. De score werd bepaald door een somscore om mate van schizotypische ervaringen te bepalen.

Emotieherkenning. Emotieherkenning werd gemeten door respectievelijk twee taken.

De eerste taak is de Nederlandse vertaling van de Bell-Lysacker Emotion Recognition Test (BLERT-NL; Bell, Bryson & Lysaker, 1997). In deze studie werd gebruik gemaakt van een nieuwe versie van de BLERT-NL (de Jong, Renard, Lysacker & Bell, in prep) met meer vignetten die in overleg met de originele auteurs is ontworpen. Dit instrument bevat 37 10-seconden vignetten waarin een acteur één van de 7 emoties (angst, verdriet, walging, verbazing, woede, vreugde en geen emotie) uitbeeld. In iedere vignet wordt één van de drie monologen gedemonstreerd. Vervolgens moeten de deelnemers beslissen welke emotie de acteur uitbeeld. Een totale score tussen de 1-14 wordt gecategoriseerd als verslechtering in emotieherkenning en een score tussen de 15-21 betekent geen verslechtering (Bell, Fiszdon,

(9)

Greig & Wexler, 2010). Betrouwbaarheid van de BLERT (Cronbach’s alpha) was 0.77 (Roberts & Penn, 2009).

De tweede taak is de Social Attribution Task – Multiple Choice (SAT-MC; Heider & Simmel, 1944). De SAT-MC is een maat voor sociale gevolgtrekking (Bell, Fiszdon, Greig & Wexler, 2010) die betrekking heeft op het herkennen van emoties in sociale situaties. De SAT-MC bestaat uit een 64 seconde durende animatie waarin een driehoek, een kleinere driehoek en een cirkel een sociaal verhaal uitspelen. De animatie wordt twee keer getoond waarna deze vervolgens in korte delen wordt gepresenteerd, gevolgd door meerkeuzevragen. Dit instrument bevat in totaal 19 items met 4 antwoordopties, als: (1) hij wilt de kleine cirkel helpen en (2) hij wilt de grote driehoek helpen (Bell, Fiszdon, Greig & Wexler, 2010).

Empathising en Systemizing. Om te controleren voor empathizing en systemizing die

mogelijk een rol kunnen spelen bij sekse, werd gebruik gemaakt van de verkorte Empathie Quotient (EQ-short) en verkorte Systematiseren Quotient (SQ-short) vragenlijsten van Wakabayashi et al (2006) en werden de items vertaald met behulp van de Nederlandse SQ-short en EQ-SQ-short (Groen, Fuermaier, Den Heijer, Tucha & Althaus, 2016). De SQ-SQ-short en de EQ-short zijn zelfrapportage vragenlijsten. De EQ-short bestaat uit 22 items en de SQ-short uit 25 items, en maakt gebruik van een vier-puntschaal waarbij 1 helemaal eens en 4 helemaal mee oneens betekende. In de 22 items van de EQ-short werden vragen opgenomen zoals: (1) ik kan goed voorspellen hoe iemand zich zal voelen en (2) ik kom er snel achter waarover een ander zou willen praten. In de 25 items van de SQ-short werden vragen opgenomen zoals: (1) ik ben geboeid door de werking van machines en (2) als ik een gebouw zie, ben ik benieuwd hoe het precies gebouwd is. De score op de EQ en de SQ werd bepaald door een somscore om mate van empathizing en systemizing te bepalen.

(10)

Voorafgaand aan het onderzoek tekenden de deelnemers een informed consent formulier. De deelnemers werden door een nummer generator random ingedeeld in één van de twee condities. Getal 1 stond voor de schizotypie conditie en getal 2 voor de controle conditie. Vervolgens werden de BLERT-NL, SAT-MC-I, SSQ, SQ-short en EQ-short afgenomen. Na de voormeting kregen de deelnemers in de schizotypie conditie vision deforming glasses. Vision deforming glasses (figuur 1) betrof hier een bril uit de feestwinkel, waarbij het perifere gezichtsveld vervormd werd. De deelnemers in de controle conditie kregen brillen met doorzichtige glazen. Deelnemers in beide condities keken vervolgens 10 minuten in een donkere kamer naar een filmpje over een alledaagse ervaring. Dit betrof een fietsfilmpje door Amsterdam. Na het zien van het filmpje werden de deelnemers geacht de brillen op te houden en wederom de BLERT-NL, SAT-MC-II en de SSQ in te vullen. Psychologie studenten kregen aan het einde van het onderzoek een beloning in de vorm van participatiepunten. Aan het eind van het onderzoek werden alle deelnemers op de hoogte gesteld van het werkelijke doel van het onderzoek door middel van debriefing.

Figuur 1. Vision deforming glasses

Data-analyse

A priori is gebruik gemaakt van een poweranalyse middels het programma g*power om het benodigde aantal deelnemers vast te stellen. Een steekproef van 34 deelnemers gaf een power van .80 (𝛼𝛼 = 0.05 en 𝛽𝛽 = 0.8) om een medium effect size te kunnen vinden (f = 0.25) Gezien

(11)

het onderzoek deel uitmaakte van een groter onderzoek is uiteindelijk besloten 60 deelnemers te werven.

De data werd geanalyseerd in IBM SPSS versie 22. Om er zeker van te zijn dat de effecten van de manipulatie niet het gevolg waren van reeds bestaande verschillen, werd eerst gekeken of leeftijd tussen de groepen significant van elkaar verschilden door middel van een independent t-test. Daarnaast werd ook gekeken of sekse tussen de condities significant van elkaar verschilden door middel van de chi-kwadraat toets. Om te onderzoeken of de deelnemers meer schizotypische ervaringen rapporteerden op de nameting in vergelijking op de voormeting, werd gebruik gemaakt van een 2 x 2 mixed factorial repeated measures ANOVA op de SSQ. Ten slotte was de hoofdanalyse een 2 x 2 x 2 mixed factorial ANCOVA met conditie (schizotypie, controle), sekse (man, vrouw) en meetmoment als onafhankelijke variabelen en emotieherkenning als afhankelijke variabele met empathizing en systemizing als covariaat.

Resultaten

In totaal hebben 59 deelnemers van de 60 het onderzoek daadwerkelijk afgerond; 1 deelnemer kreeg last van hoofdpijn. Resultaten van deze deelnemer zijn niet meegenomen in het onderzoek.

Voordat de resultaten van de hoofdanalyses worden besproken, is primair gekeken naar de standaardisaties en manipulatie. Om invloed van verschil in leeftijd tussen de condities uit te sluiten, werd gebruik gemaakt van de independent t-test om te zien of de gemiddelde leeftijd tussen de twee condities significant verschilden. Hierbij was de onafhankelijke variabele leeftijd en de afhankelijke variabele conditie. Er moet eerst worden voldaan aan de assumpties. Ten eerste is gekeken naar de assumptie van homogeniteit van de varianties door Levene’s test. Hieruit bleek dat de varianties tussen de groepen niet significant

(12)

van elkaar verschilden, F(57) = 2.07, p = .156. De Shapiro-Wilk test liet zien dat de verdeling niet normaal verdeeld was, p = .000. Gezien de assumptie van normaliteit is geschonden is, gekeken of de data getransformeerd kon worden (log(X1), √𝑋𝑋1, 1/X1). Hieruit is gebleken dat alsnog niet was voldaan aan de assumptie van normaliteit en is daarom gekozen de resultaten te rapporteren uit de independent t-test. Uit de analyse bleek dat leeftijd tussen de schizotypie (M = 23.52, SE = 1.432) en de controle conditie (M = 25.50, SE =1.807) niet significant van elkaar verschilden t(57) = -.839, p = .405.

Om invloed van verschil in sekse tussen de condities uit te sluiten, werd gebruik gemaakt van de chi-kwadraat toets, waarbij de onafhankelijke variabele conditie was en de afhankelijke variabele sekse. Er werd voldaan aan de assumpties; deelnemers zaten in één conditie (onafhankelijkheid) en in iedere conditie zaten meer dan vijf deelnemers. Uit de analyse bleek dat de schizotypie conditie (6 mannen en 21 vrouwen) en de controle conditie (9 mannen en 23 vrouwen) niet significant van elkaar verschilden X2 (1) = .269, p = .415.

Om te analyseren of mannen en vrouwen anders scoorden op de EQ en SQ is gebruik gemaakt van een independent t-test. De onafhankelijke variabele was sekse en de afhankelijke variabelen waren de EQ en de SQ. Ten eerste is gekeken naar de assumptie van normaliteit. Uit de resultaten bleek dat de verdeling voor mannen normaal verdeeld was, p > .05, maar niet normaal verdeeld was voor de vrouwen, p = .039. Ten tweede is gekeken naar de assumptie van homogeniteit van de varianties door Levene’s test. Er werd voldaan aan deze assumptie, F(57) = 1.263, p = .266. Bovendien was voldaan aan de assumptie van onafhankelijkheid. Vervolgens werd gekeken naar de resultaten uit de analyse en bleek dat vrouwen (M =36.25, SD = 8.42) significant lager scoorden op de EQ dan de mannen (M = 43.80, SD = 10.86). Daarnaast bleek uit de analyse dat vrouwen (M = 67.84, SD = 11.36) significant lager scoorden op de SQ dan de mannen (M = 48.20, SD = 9.65).

(13)

Om te onderzoeken of de deelnemers meer schizotypische ervaringen rapporteerden op de nameting in vergelijking op de voormeting tussen de condities, werd gebruik gemaakt van een manipulatiecheck door middel van een Mixed Factorial Repeated Measures ANOVA op de SSQ. Voordat er uitspraken gedaan mogen worden moet aan de assumpties voldaan worden. Ten eerste is gekeken naar de assumptie van normaliteit door de Shapiro-Wilk test. Hieruit bleek dat de verdeling niet normaal verdeeld was, p < .05. Vervolgens is geprobeerd de data te transformeren ((log(X1), √𝑋𝑋1, 1/X1). Echter werd alsnog niet werd voldaan aan de assumptie. Gezien de ANOVA een robuuste toets is (Field, 2014), is besloten de resultaten uit de analyse te interpreteren. Ten tweede is gekeken naar de assumptie van homogeniteit van de varianties door Levene’s test. Uit de analyse bleek dat aan de assumptie was voldaan, p > .05. Bovendien is automatisch voldaan aan de assumptie van sphericiteit, gezien slechts sprake was van twee groepen.

In Tabel 1 zijn de gemiddelden en de standaarddeviaties van de schizotypische ervaringen op de SSQ weergegeven.

Tabel 1

Gemiddelde Mate van Schizotypische Ervaringen en Standaarddeviaties op de Voormeting en Nameting van de Schizotypie conditie en de Controle conditie

Indeling Meetmoment Gemiddelde Standaarddeviaties

Schizotypie 1 14,04 5,67

2 16,29 6,04

Controle 1 15,06 6,38

(14)

Uit de resultaten van de ANOVA bleek tegen de verwachting geen significant hoofdeffect te zijn van conditie, F(1,57) = .001, r = .000, p = .974. Dit wil zeggen dat er geen significant verschil werd gevonden tussen conditie en mate van schizotypische ervaringen. Bovendien werd geen significant hoofdeffect van meetmoment gevonden, F(1,57) = 1.993, r =.034, p = .163. Dit wil zeggen dat er geen significant verschil werd gevonden tussen de verschillende meetmomenten en mate van schizotypische ervaringen. Daarnaast werd ook geen significant interactie-effect gevonden tussen schizotypische ervaringen en meetmoment, F(1,57) = 1.597, r = .027, p = .211. Dit betekent dat schizotypische ervaringen op de verschillende meetmomenten niet verschilden tussen de condities. Dit is weergegeven in Figuur 2.

Figuur 2. Gemiddelde score op de SSQ op de voormeting en de nameting van de schizotypie conditie en de controle conditie.

(15)

Vervolgens is een mixed factorial ANCOVA uitgevoerd om het effect van schizotypie op emotieherkenning te analyseren. Deze analyse ook gebruikt om het effect van sekse op emotieherkenning en het interactie-effect van sekse en schizotypie op emotieherkenning te analyseren. Er werd gecontroleerd voor empathizing en systemizing. Hierbij waren de onafhankelijke variabelen conditie, meetmoment en sekse. Emotieherkenning was de afhankelijke variabele en emphatizing en systemizing waren de covariaten. Voordat er uitspraken gedaan mogen worden moet er aan de assumpties voldaan worden. De Shapiro Wilk test liet zien dat de SAT-MC nameting (schizotypie), BLERT voormeting en de BLERT nameting (schizotypie) wel normaal verdeeld waren, p > .05. De SAT-MC voormeting, de SAT-MC nameting (controle) en de BLERT nameting (controle) waren niet normaal verdeeld, p < .05. Ten tweede is gekeken naar de assumptie van homogeniteit van de varianties door Levene’s test. Uit de analyse bleek dat aan de assumptie was voldaan; SSQ voormeting F(1,57) = .407, p = .526; SSQ nameting F(1,57) = .331, p = .567. Ten derde moet voldaan worden aan de assumptie van onafhankelijkheid. Volgens Field (2014) moet de covariaat onafhankelijk zijn van het experimentele effect. In dit geval mogen de covariaten EQ en SQ niet samenhangen met conditie en sekse. Uit de analyse bleek echter dat sekse significant correleerde met de EQ, r = -.345, p = .007. Bovendien bleek sekse ook significant te correleren met SQ, r = .622, p = .000. Aangezien niet voldaan is aan de assumptie van onafhankelijkheid is besloten over te gaan op een mediatie analyse.

Om vervolgens (1) het hoofeffect van conditie op emotieherkenning, (2) het hoofdeffect van sekse op emotieherkenning en (3) het interactie-effect te analyseren, werd gebruik gemaakt van een mixed factorial ANOVA. De onafhankelijke variabelen waren meetmoment, sekse en conditie, en de afhankelijke variabele was emotieherkenning. Alvorens de analyse moeten de assumpties worden gecheckt. Ten eerste is gekeken naar de assumptie van normaliteit. De Shapiro Wilk test liet zien dat de SAT-MC nameting (schizotypie),

(16)

BLERT voormeting en de BLERT nameting (schizotypie) waren wel normaal verdeeld waren, p > .05. De SAT-MC voormeting, de SAT-MC nameting (controle) en de BLERT nameting (controle) waren niet normaal verdeeld, p < .05. Vervolgens is geprobeerd de data te transformeren ((log(X1), √𝑋𝑋1, 1/X1). Hieruit bleek dat alsnog niet werd voldaan aan de assumptie van normaliteit. Echter is de ANOVA een robuuste toets (Field, 2014) en is daarom besloten verder te gaan met de analyse. Ten tweede is gekeken naar de assumptie van homogeniteit van de varianties door Levene’s test. Uit de analyse bleek dat aan de assumptie was voldaan, p > .05. Bovendien werd voldaan aan de assumptie van onafhankelijkheid. Bovendien werd automatisch voldaan aan de assumptie van sphericiteit.

Tabel 2

Gemiddelde Score op de BLERT en de SAT-MC op de Voormeting en de Nameting van de Mannen en Vrouwen, en de Schizotypie conditie en de Controle conditie

Test Conditie Sekse Gemiddelde Standaarddeviatie

BLERT(vm) Schizotypie Man 30.17 2.40

Vrouw 30.24 2.53

Controle Man 28.67 4.24

Vrouw 29.70 3.50

BLERT(nm) Schizotypie Man 30.00 3.10

Vrouw 30.33 3.17

Controle Man 28.33 3.46

Vrouw 29.70 3.48

SAT-MC(vm) Schizotypie Man 17.00 1.55

Vrouw 15.95 2.11

Controle Man 16.78 3.11

(17)

SAT-MC(nm) Schizotypie Man 16.33 1.63

Vrouw 16.19 2.09

Controle Man 16.00 2.34

Vrouw 15.52 2.46

Resultaten onderzoeksvraag 1. Uit de resultaten van de mixed factorial ANOVA is gebleken dat tegen de verwachting in geen significant hoofdeffect werd gevonden van sekse op de SAT-MC, F(1,55) = 1.271, r = .023, p = .264, en geen significant hoofdeffect van sekse op de BLERT-NL, F(1,55) = .605, r = .011, p = .440. Dit wil zeggen dat er geen significant verschil werd gevonden tussen sekse en nauwkeurigheid in emotieherkenning op de SAT-MC en BLERT-NL.

Resultaten onderzoeksvraag 2. Tegen de verwachting in werd geen significant hoofdeffect gevonden van conditie op de SAT-MC, F(1,55) = .358, r = .006, p =.522, en geen significant hoofdeffect van conditie op de BLERT-NL, F(1,55) = 1.462, r = .026, p = .232. Dit wil zeggen dat er geen significant verschil werd gevonden tussen conditie en nauwkeurigheid in emotieherkenning op de SAT-MC en de BLERT-NL. Bovendien werd geen significant hoofdeffect van meetmoment op de SAT-MC gevonden, F(1,55) = .798, r = .014, p = .376, en niet op de BLERT-NL, F(1,55) = .056, r = .001, p = .813. Dit wil zeggen dat er geen significant verschil werd gevonden tussen de verschillende meetmomenten en nauwkeurigheid in emotieherkenning op de SAT-MC. Daarnaast werd ook geen significant interactie-effect gevonden tussen meetmoment en conditie op de SAT-MC, F(1,55) = .126, r = .002, p =.724. Eveneens bleek geen significant interactie-effect te zijn tussen meetmoment en conditie op de BLERT-NL, F(1,55) = .024, r = .000, p = .879. Dit betekent dat nauwkeurigheid op de SAT-MC en de BLERT-NL op de verschillende meetmomenten niet verschilden tussen de condities.

(18)

Resultaten onderzoeksvraag 3. Uit de resultaten is gebleken dat tegen de verwachting in geen significant interactie-effect was tussen sekse en conditie op de SAT-MC, F(1,55) = .018, r = .000 ,p = .892. Eveneens bleek ook geen significant interactie effect tussen sekse n conditie op de BLERT-NL, F(1,55) = .305, r = .006, p = .583. Daarnaast bleek uit de analyse geen significant interactie-effect te zijn tussen meetmoment van SAT-MC en sekse, F(1,55) = .845, r = .015, p = .362. Er is daarbij geen significant interactie-effect tussen meetmoment van BLERT-NL en sekse, F(1,55) = .122, r = 002, p = 729. Ten slotte kwam uit de resultaten naar voren dat er geen significant interactie-effect gevonden was tussen meetmoment, geslacht en conditie op SAT-MC, F(1,55) = .047, r = .001, p = .830, en ook geen significant interactie-effect was van meetmoment, geslacht en conditie op de BLERT-NL, F(1,55) = .002, r = .000, p = .967.

Tot slot werd nog een mediatie-analyse uitgevoerd om te onderzoeken of empathizing en systemizing de relatie tussen sekse en emotieherkenning zou kunnen verklaren, waarbij de onafhankelijke variabele sekse is, de afhankelijke variabele de emotieherkenning op de SAT-MC en de BLERT-NL en de mediatoren EQ/SQ (Figuur 3). De mediatie-analyse werd uitgevoerd door middel van PROCESS van Hayes (2014). Doordat er gekeken werd naar een eenvoudige mediatie model is gekozen voor model 4, en een 95% betrouwbaarheidsinterval.

(19)

Figuur 3. Mediatie model

Uit de resultaten is gebleken dat sekse geen significante voorspeller is voor nauwkeurigheid op de SAT-MC op de nameting als er gecorrigeerd wordt voor SQ/EQ (pad c’), b = -.067, t(55) = -.076, p = .939, en geen significante voorspeller is voor nauwkeurigheid op de BLERT-NL als gecorrigeerd wordt voor SQ/EQ (pad c’), b = .627, t(55) = .479, p = .633. Vervolgens is gebleken dat sekse een significante voorspeller is van EQ (pad a) , t(57) = - 2.78, p = .007, en van SQ (pad a), t(57) = 5.99, p < .001. Ten slotte is uit de analyse gebleken dat EQ niet het effect medieert tussen sekse en nauwkeurigheid op de SAT-MC op de nameting (pad a*b), b = .120, SE = .253, 95% BI [-.290; .818]. SQ medieert daarnaast niet het effect tussen sekse en nauwkeurigheid op de SATMC op de nameting (pad a*b), b = -.346, SE = .564, 95% BI [-1.486; .674]. Bovendien is gebleken dat EQ niet het effect medieert tussen sekse en nauwkeurigheid op de BLERT-NL op de nameting (pad a*b), b = .278, SE = .415, 95% BI [-.352; 1.364], en SQ niet het effect medieert tussen sekse en nauwkeurigheid op de BLERT-NL, b = .094, SE = .814, 95% BI [ -1.626; 1.718].

Discussie

SQ/EQ

Emotieherkenning (SAT-MC & BLERT-NL) C'

Sekse Man vs Vrouwen

(20)

Het doel van de huidige studie was het beantwoorden van de onderzoeksvragen: (1) wat de invloed is van sekse op emotieherkenning, (1) de invloed is van inductie van schizotypie op emotieherkenning en (3) of sekse invloed heeft op emotieherkenning bij inductie van schizotypie. Uit de resultaten wordt geconcludeerd dat sekse geen invloed heeft op emotieherkenning. Daarnaast is een belangrijke bevinding dat het induceren van schizotypie door middel van vision deforming glasses niet mogelijk was. Dientengevolge kan geen conclusie worden getrokken over de samenhang tussen inductie van schizotypie op emotieherkenning. De hypotheses binnen de huidige studie zijn hiermee ontkracht.

In tegenstelling tot het onderzoek van Merten (2005), wordt in de huidige studie geen verschil gevonden in emotieherkenning tussen gezonden mannen en vrouwen. Het gevonden resultaat komt niet overeen met de hypothese dat vrouwen nauwkeuriger zijn in emotieherkenning dan mannen. Een onverwachte bevinding was de samenhang tussen sekse en empathizing en systemizing. Uit de resultaten wordt geconcludeerd dat sekse empathizing en systemizing voorspellen, waarbij mannen beter waren in systemizing en vrouwen beter in empathizing. Gezien maar slechts 15 mannen deelnamen aan de studie, kan slechts met enige voorzichtigheid gezegd worden dat vrouwen hoger scoorden op empathizing en mannen hoger scoorden op systemizing. Deze bevindingen zijn in lijn met de literatuur. Onderzoek van Wakabayashi, Baron-Cohen en Wheelwright (2006) toonden aan dat vrouwen hoger scoorden op EQ ten opzichte van mannen, en de resultaten waren omgekeerd voor de SQ. Bovendien sluit het aan bij de E-S theory van Baron-Cohen. De resultaten ondersteunen deze theorie. Dit impliceert dat hoe goed je bent in empathizing en systemizing afhankelijk is van je sekse. Ten slotte kan gezegd worden dat empathizing en systemizing geen mediërende rol speelde in de relatie tussen sekse en emotieherkenning. Dit impliceert dat empathizing en systemizing geen invloed hebben op emotieherkenning

(21)

In de huidige studie is geprobeerd de bevindingen in het onderzoek van Renard, Huntjes en Pijnenborg (in prep) rondom het induceren van schizotypie te repliceren door middel van vision deforming glasses. Echter, is gebleken dat de manipulatie geen schizotypische ervaringen veroorzaakte. Volgens de verwachting zou emotieherkenning verslechteren na inductie van schizotypie. Deze verwachting werd niet bevestigd. Gezien de manipulatie geen effect heeft gehad, kunnen daarom geen uitspraken gedaan worden over de samenhang van schizotypie en emotieherkenning. Dit suggereert dat de bril geen schizotypie kan induceren. Dit onderzoek sluit echter niet uit dat er mogelijk een effect had kunnen zijn. In Figuur 2 is wel degelijk te zien dat de schizotypie conditie op de nameting meer schizotypische ervaringen rapporteerde in vergelijking met de controle conditie. Echter overlappen de betrouwbaarheidsintervallen. In de huidige studie was a priori gekozen voor een medium effect size. Het is echter niet uit te sluiten dat indien de steekproef groter was en gekozen was voor een kleine effect size, er wel degelijk een effect was gevonden. Eventueel vervolg onderzoek zou zich moeten richten op een grotere steekproef, om de inductie van schizotypie door middel van vision deforming glasses te onderzoeken. Het vinden van een effect is dan gemakkelijker aangezien de betrouwbaarheidsintervallen dan kleiner worden. Een eventueel klein effect kan daarmee gemakkelijker opgespoord worden.

Tot slot worden de resultaten van de interactie tussen sekse en inductie van schizotypie op emotieherkenning geëvalueerd. Er zijn geen effecten gevonden van sekse in combinatie met inductie van schizotypie op emotieherkenning. Volgens de verwachting zou emotieherkenning verslechteren na inductie van schizotypie en zou deze verslechtering verschillen tussen mannen en vrouwen. Deze hypothese was niet gebaseerd op eerder onderzoek. Wederom kan ook hier geen uitspraken worden gedaan over de samenhang van schizotypie in combinatie met sekse en emotieherkenning.

(22)

Er zijn een aantal kritische kanttekeningen te plaatsen bij de huidige studie. Ten eerste waren de mannen ondervertegenwoordigd. Aan de studie hadden 15 mannen deelgenomen tegenover 45 vrouwen. Dit heeft mogelijk invloed gehad op de data. Tegen de verwachting in werd er op de voormeting geen verschil gevonden op de emotieherkenningstaken tussen mannen en vrouwen. De alternatieve verklaring kan hiervoor zijn dat er te weinig mannen deelnamen, en daarom geen verschil is gevonden mannen en vrouwen op de voormeting op de emotieherkenningstaken. Eventueel vervolgonderzoek zal gebruiken moeten maken van een grotere sample mannen (en vrouwen).

Een tweede limitatie is dat gebruik gemaakt is van zelf-rapportage vragenlijsten. Dit kan de resultaten hebben beïnvloed, doordat de EQ-short, SQ-short en SSQ sociaal wenselijk werden ingevuld. Vervolgonderzoek moet sociaal wenselijke antwoorden die gepaard gaan met zelfrapportage antwoorden zien tegen te gaan. Er kan gedacht worden aan het afnemen van twee vragenlijsten, één vanuit het sociaal wenselijk perspectief en één vanuit een eerlijk perspectief.

Eventueel vervolgonderzoek zal zich moeten richten op het tegengaan van de besproken limitaties. Ten eerste zal meer vervolg onderzoek zich moeten richten op invloed van sekse op emotieherkenning bij mensen met schizofrenie of schizotypie. Het is daarnaast in het vervolg voorstelbaar dat meer onderzoek zich gaat richten het gebruiken van inductie om emotieherkenning te beïnvloeden. Een mogelijke methode is ketamine. Echter is het nadeel van ketamine dat ook andere symptomen worden geinduceert (Flechter & Honey, 2006; aangehaald in Moore et al., 2011). Voorstelbaar is dat toekomstig vervolgonderzoek gaat kijken naar een virtual reality bril. Het gebruiken van een virtual reality (VR) bril en biedt een potentieel effectieve optie voor het vertalen van psychotische ervaringen van een persoon naar een gesimuleerde ervaring (Banks et al, 2004). Onderzoeken (o.a. Banks et al, 2004; Yellowlees & Cook, 2006) hebben geprobeerd driedimensionale simulaties van

(23)

hallucinaties te creëren. Echter is weinig evidentie voor deze methode en zal vervolgonderzoek zich moeten richting op deze nieuwe methode van simulatie van hallucinaties.

Concluderend kan gezegd worden dat de studie een grote sprong heeft gemaakt in de ontwikkeling van literatuur over emotieherkenning. Sekse had geen invloed op emotieherkenning. Ondanks dat er geen conclusies kunnen worden getrokken over de samenhang tussen inductie van schizotypie en emotieherkenning, biedt de huidige studie handvatten voor vervolgonderzoek naar het effect van inductie van schizotypie op emotieherkenning. Tevens biedt het bewustwording dat een betere begrip rondom het kader van emotieherkenning nodig is, om causale conclusies te kunnen trekken.

Referenties

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Banks., J, Ericksson, G., Burrage, K., Yellowlees, P., Ivermee, S., & Tichon, J. (2004). Constructing the hallucinations of psychosis in virtual reality, Journal of Network and Computer Application, 27, 1 – 11.

Baron-Cohen, S. (2002). The extreme male brain theory of autism, Trends in Cognitive Sciences, 6(6), 248 - 254.

Baron-Cohen, S. (2009). Autism: The empathizing-systemizing (E-S) theory. Year in Cognitive Neuroscience 2009, 1156, 68-80. doi:10.1111/j.1749-6632.2009.04467. Baron-Cohen, S., Knickmeyer, R.C., & Belmonte, M.K. (2005). Sex differences in the brain:

implications for explaining autism, Science, 310, 819 – 823.

(24)

Passerieux, C. (2009). Quantitative assessment of attribution of intentions to others in schizophrenia using an ecological video-based task: a comparison with manic and depressed patients, Psychiatry Research, 167, 28 – 35.

Bell, M., Bryson, G., & Lysaker, P. (1997) Positive and negative affect recognition in schizophrenia: a comparison with substance abuse and normal control subjects, Psychiatry Research, 73, 73 – 82.

Bell, M.D., Fiszdon, J.M., Greig, T.C., & Wexler, B.E. (2010). Social attribution test – multiple choice in schizophrenia: Comparison with community sample and

relationship to neurocognitive, social cognitive and symptom measures, Schizophr Res, 122, 164 -171.

Brüne, M. (2005). Emotion recognition, ‘theory of mind,’ and social behaviour in schizophrenia, Psychiatry Research, 133, 135 – 147.

Daniel, C., Lovatt, A., & Mason, O. J. (2014). Psychotic-Like Experiences and Their

Cognitive Appraisal Under Short-Term Sensory Deprivation. Frontiers in Psychiatry, 5(August), 1 – 8.

de Jong, S., Renard, S.B., Lysaker, P.H., Bell, M. Update and translation of the Bell-Lysaker Emotion Recognition Test. (in prep).

Field, A. P. (2014). Discovering Statistics using SPSS. London, England : SAGE.

Groen, Y., Fuermaier, A., Den Heijer, A., Tucha, O., & Althaus, M. (2016). De Nederlandse Empathie Quotient (EQ) en Systematiseren Quotient (SQ), Wetenschappelijke

Tijdschrift Autisme, 15(2), 73. [4]. Hayes, A. F. (2014). PROCESS for SPSS.

Heider, F., & Simmel, M. (1944). An experimental study of apparent behavior, American Journal of Psychology, 57, 243 – 259.

(25)

gender and facial recognition: Women recognize only subtle facial expressions better than men, Acta Psychologica 135, 278 – 283.

Juslin, P. N., & Laukka, P. (2001). Impact of intended emotion intensity on cue utilization and decoding accuracy in vocal expression of emotion. Emotion, 1, 381-412.

Kay, S.R., Fiszbein, A., Opler, L.A. (1987). The positive and negative syndrome scale (PANSS) for schizophrenia. Schizophrenia Bulletin, 13, 261 – 276.

Kessels, R., Eling, P., Ponds, R., Spikman, J., & Zandvoort, M. van (2012). Klinische

neuropsychologie. Amsterdam: Boom

Kohler, C.G., Turner, T.H., Bilker, W.B., Brensinger, C.M., Siegel, S.J., Kanes, et al. (2003). Facial recognition in schizophrenia: Intensity effects and error pattern, Am J

Psychiatry, 160, 1768 – 1774

Kohler, C.G., Walker, J.B., Martin, E.A., Healy, K.E., & Moberg, P.J. (2010). Facial emotion perception in schizophrenia: A meta-analytic review, Schizophrenia Bulletin, 36, 1009-1019.

Kwaplin, T.R., & Barrantes-Vidal, N. (2015). Schizotypy: Looking back and moving forward, Schizophrenia Bulletin, 41, 366 – 373.

Lenzenweger, M.F. (2010). Schizotypy and Schizophrenia: The View from Experimental Psychology, The Guilford Press ; New York.

Merten, J. (2005). Culture, gender and the recognition of the basic emotions, Psychologia, 48, 306 – 316.

Moore, J.W., Turner, D.C., Corlett, P.R., Arana, F.S., Morgan, H.L., Absalom, A.R., et al. (2011). Ketamine administration
in healthy volunteers reproduces aberrant agency experiences associated with schizophrenia, Cognitive Neuropsychiatry, 16:4, 364-381. Renard, S.B., Huntjes, R.J.C., & Pijnenborg, G.H.M. (z.j.). Inducing dissociation and

(26)

Roberts, D.L., & Penn, D.L. (2009) Social cognition in interaction training (SCIT) for outpatients with schizophrenia: a preliminary study, Psychiatry Research, 166, 141 – 147.

Saha, S., Chant, D., Welham, J., & McGrath, J. (2005). A systematic review of the prevalence of schizophrenia, PLoS Medicine, 2, 413 – 433.

Sharma, T., & Harvey, P. (2000). Cognition in schizophrenia. Oxford, u k: Oxford University Press.

Turetsky, B.I., Kohler, C.G., Indersmitten, T., Bhati, M.T., Charbonnier, D., & Gur, R.C. (2007). Facial emotion recognition in schizophrenia: When and why does it go awry? Schizophrenia Res, 94(1-3), 253-263

Uekermann, J., Kraemer, M., Abel-Hamid, M., Schimmelman, B.G., Hebebrand, J., Daum, I., Wiltfang, J., & Kis, B. (2010). Social cognition in attention-deficit hyperactivity disorder (adhd), Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 34, 734-743.

Van Rijn, S. (2011). Emotie en sociale cognitie. In H. Swaab, A. Bouma, J. Hendriksen, & C. König (Red.), Klinische kinderneuropsychologie (p. 189-211). Amsterdam,

Nederland: Uitgeverij Boom.

Weis, E.M., Kohler, C.G., Brensinger, C.M., Bilker, W.B., Loughead, J., Delazer, M., & et al (2007). Gender differences in facial emotion recognition in persons with chronic schizophrenia, European Psychiatry, 22, 116-122.

Wakayabashi, A., Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Goldenfeld, N., Delaney, J., Fine, D., Smith, R., & Weil, L. (2006). Development of short forms of the Empathy Quotient (EQ-Short) and the Systemizing Quotient (SQ-Short), Personality and Individual Differences, 41, 929 – 940.

(27)

differences in Empathizing and Systemizing: measurement of individual differences by the Empathy Quotient (EQ) and the Systemizing Quotient (SQ), The Japanese Journal of Psychology, 77(3), 271 – 277.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Having shown that the partial local density of states (PLDOS) governs the radiation from both classical and quantum emitters, we illustrated several examples in detail, where the

The availability of data in patient electronic health records that are essential for guideline-based recommendations as well as reporting of possible treatment alternatives of the

The refinements of the HT-XRD patterns for CMF and CMTF (see Fig. 2c and d, respectively) show an orthorhombic - tetragonal - cubic sequence of transitions occurring upon heating

In cultures that survived 48 hours of hypoxia, strength of persisting connections tended to remain around baseline values, but the number of remaining connections was

This distinction is related to various other dichotomous epistemological distinctions, like that between objective and subjective knowledge, primary and secondary qualities,

of 141 162.. coherentie tomografie op zowel het donoroppervlak als het ontvangende oppervlak. Daarna werden de biofilms gedispergeerd en het aantal bacteriën werd geteld

Gemeenten kunnen de integrale verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning zodanig invullen dat zij betrokken zijn bij individuele klachten over