• No results found

Stiefgezinnen als risicofactor voor kindermishandeling : de rol van familie- en communicatieproblemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stiefgezinnen als risicofactor voor kindermishandeling : de rol van familie- en communicatieproblemen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stiefgezinnen als Risicofactor voor Kindermishandeling: De Rol van Familie- en Communicatieproblemen

Rianne Jansen Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10670580

Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Bachelorscriptie

Begeleider: Mw. Drs. P. H. M. Stapel- van der Hoek Datum: 24-01-2016

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Abstract 3

Inleiding 4

Gezinsproblemen binnen Stiefgezinnen 7

Communicatieproblemen binnen Stiefgezinnen 12

Conclusie 17

(3)

Abstract

Kindermishandeling is een maatschappelijk probleem, dat schadelijk is voor de ontwikkeling van een kind. In vergelijking met kerngezinnen worden stiefgezinnen vaker blootgesteld aan gezinsproblemen en ervaren zij meer problemen in de communicatie. Hierdoor worden stiefgezinnen als risicofactor voor kindermishandeling aangemerkt. In dit literatuuronderzoek is gekeken naar welke problemen zich binnen stiefgezinnen voor kunnen doen en hoe deze problemen bij kunnen dragen aan kindermishandeling. Hieruit blijkt dat een verhuizing, werkeloosheid, gevangenschap, psychische problemen en middelenmisbruik vaker voorkomen binnen stiefgezinnen. Dit is van gevolg op de financiële middelen,

(opvoedings)stress, veranderende opvoedstrategieën en gedragsproblemen bij kinderen. Als gevolg van conflicten, rolambiguïteit en minder betrokkenheid, doen zich in de communicatie tussen gezinsleden met name problemen voor in de relatiekwaliteit en vertonen kinderen meer gedragsproblemen. Deze factoren worden in verband gebracht met een verhoogde kans op kindermishandeling en bieden daarmee een mogelijke verklaring voor het feit dat

stiefgezinnen als risicofactor voor kindermishandeling worden aangemerkt.

(4)

Stiefgezinnen als Risicofactor voor Kindermishandeling: De Rol van Familie- en Communicatieproblemen

Kinderen die opgroeien in een stiefgezin lopen tot bijna twee keer meer risico op kindermishandeling dan kinderen die opgroeien in een kerngezin (gezin met twee biologische ouders) (Alink et al., 2011; Van IJzerdoorn et al., 2007). Kindermishandeling wordt in de Jeugdwet omschreven als:

Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. (Jeugdwet, artikel 1.1, § 23, 2015)

De definitie omvat alle vormen van kindermishandeling, te weten fysieke en

emotionele mishandeling en/of verwaarlozing, seksueel misbruik en het getuige zijn van huiselijk geweld (Nederlands Jeugdinstituut, 2015). In 2010 zijn er in Nederland 96.175 kinderen blootgesteld aan kindermishandeling (Alink et al., 2011). In 60% van de gevallen gaat het om één vorm van kindermishandeling, en dan met name

emotionele of fysieke verwaarlozing. Bij één derde betreft het een combinatie van twee vormen en bij de overige 11% komen er drie vormen of meer gelijktijdig voor (Alink et al., 2011).

Kindermishandeling kan voor het kind verschillende gevolgen hebben (Leeb, Lewis, & Zolotor, 2011). Naast fysieke verwondingen en gezondheidsproblemen, wordt kindermishandeling in verband gebracht met zowel internaliserende als externaliserende gedragsproblemen bij kinderen. Internaliserende gedragsproblemen zijn onder andere angstig en depressief gedrag en voorbeelden van externaliserende

(5)

gedragsproblemen zijn agressief en overactief gedrag. Een posttraumatische stress stoornis (PTSS) en een gedragsstoornis zijn andere mogelijke gevolgen, aldus de review van Leeb en collega's (2011).

Kindermishandeling kan worden verklaard vanuit het multidimensionele model, waarbij meerdere factoren bijeenkomen in een dynamisch proces tussen de verschillende actoren zoals ouder, kind en omgeving (Berger, ten Berge, & Geurts, 2004). Waar sommige factoren een beschermende invloed hebben op het ontstaan van kindermishandeling, kunnen andere factoren worden gezien als risicofactoren.

Beschermende- en risicofactoren komen voor op zowel kind-, ouder-, familie- als omgevingsniveau. Bij beschermende factoren gaat het onder andere om een bovengemiddelde intelligentie van het kind, een goede partner relatie, een goede familiecohesie en steun uit de omgeving (Berger et al., 2004). Risicofactoren zijn onder andere gedragsproblemen van het kind, ouderlijke stress, conflicten binnen het gezin (Stith et al., 2009) en een achterstandswijk (Berger et al., 2004).

Een stiefgezin is ook een risicofactor voor kindermishandeling (Alink et al., 2011; Van IJzerdoorn et al., 2007). Een stiefgezin wordt gekenmerkt door een relatie tussen twee

volwassenen, waarbij de biologische band tussen het kind en één van de volwassenen ontbreekt (Gold, 2010). De meest recente cijfers tonen aan dat er in 2007 zo'n 282.000 kinderen in 149.000 stiefgezinnen woonde (Steenhof, 2007).

Er bestaan enkele theoretische verklaringen voor het feit dat een stiefgezin als risicofactor voor kindermishandeling wordt beschouwd (Adler-Baeder, 2006). Ten eerste de sociaal-evolutionaire theorie. Deze theorie stelt dat ouders geneigd zijn om minder tijd, energie en middelen in niet-biologische kinderen te investeren, wat de kans op

kindermishandeling verhoogd. De tweede theorie, de bronnen theorie, suggereert dat de controle van een persoon afhankelijk is van de hoeveelheid macht die ze hebben. In een

(6)

stiefgezin betekent dit dat de stiefouder minder controle heeft en de controle middels fysiek geweld wil vergroten. De derde theorie betreft de selectietheorie, die er vanuit gaat dat het verband tussen kindermishandeling en stiefgezinnen vals is. Aan beide situaties liggen

gemeenschappelijke eigenschappen, zoals agressie en een laag zelfvertrouwen, ten grondslag. Deze eigenschappen maken een individu meer ontvankelijk voor zowel kindermishandeling als voor scheiden en hertrouwen. Ten slotte is er de stress theorie, die stelt dat stiefgezinnen meer stressoren ervaren en dat meer stress is gerelateerd aan een verhoogd risico op

kindermishandeling (Adler-Baeder, 2006).

In vergelijking met kerngezinnen worden stiefgezinnen vaker blootgesteld aan levensgebeurtenissen en problemen, waardoor het risico op kindermishandeling toeneemt (Barret & Turner, 2005; Turner, Finkelhor, Hamby, & Shattuck, 2013). Levensgebeurtenissen zijn grote gebeurtenissen die het leven verstoren en een beroep doen op de psychologische aanpassing (Gass, Jenkins, & Dunn, 2007). Levensgebeurtenissen kunnen veel stress veroorzaken en van negatieve invloed zijn op de psychische gezondheid (Luhmann, Hofmann, Eid, & Lucas, 2012). Voorbeelden zijn een sterfgeval, verhuizing, geboorte en werkeloosheid (Holmes & Rahe, 1967; Luhmann et al. 2012). Andere problemen binnen stiefgezinnen betreffen onder andere middelenmisbruik, ouderlijke conflicten en problemen in de leefgemeenschap (Turner et al., 2013). Met name ouderlijke problemen lijken van belang, aangezien de meeste theoretische verklaringen in de review van Adler-Baeder (2006) gericht zijn op het ouderlijk (dis)functioneren.

Communicatie speelt een belangrijke rol bij problemen, aangezien communicatie van groot belang is voor het goed functioneren van een stiefgezin en het tevens van invloed is op de psychosociale aanpassing van de gezinsleden (Coleman, Ganong, & Fine, 2004).).

Watzlawick omschrijft communicatie als al het verbale en non-verbale gedrag van een individu (Watzlawick, Beavin, & Jackson, 1974). Als de communicatie tweezijdige is, dan is

(7)

er sprake van een interactiepatroon (Watzlawick, et al., 1974). Stiefgezinnen zouden, in vergelijking met kerngezinnen, meer problemen in de communicatie ervaren vanwege minder positieve en meer conflictueuze situaties (Golish, 2003).

Geconcludeerd kan worden dat gezins- en communicatieproblemen zich vaker voordoen binnen stiefgezinnen dan binnen kerngezinnen. Echter, een overzicht waarin deze problemen worden blootgelegd en hoe deze problemen bijdragen aan het risico op

kindermishandeling binnen stiefgezinnen ontbreekt. Gezien de hoeveelheid kinderen in stiefgezinnen en de gevolgen die kindermishandeling met zich mee kan brengen, is het kaart brengen van de beschikbare kennis van belang. Daarom staat in dit literatuuronderzoek de volgende vraag centraal: "Hoe spelen gezins- en communicatieproblemen een rol bij

kindermishandeling binnen stiefgezinnen?'' Voor het beantwoorden van deze vraag wordt er in de eerste paragraaf ingegaan op de rol van gezinsproblemen en in de tweede paragraaf op de rol van communicatieproblemen. Ten slotte volgt de discussieparagraaf met daarin de conclusie en kanttekeningen.

Gezinsproblemen binnen Stiefgezinnen

In deze paragraaf wordt de verhoogde kans op kindermishandeling binnen

stiefgezinnen verklaard op basis van gezinsproblemen. Gezinsproblemen kunnen veel stress veroorzaken, waardoor ze als risicofactor voor kindermishandeling worden beschouwd (Barret & Turner, 2005; Braet, Prins, & Bijttebier, 2014). Er wordt antwoord gegeven op de vraag welke rol gezinsproblemen spelen bij kindermishandeling binnen stiefgezinnen. Eerst wordt er ingegaan op verschillende levensgebeurtenissen (verhuizing, werkeloosheid en gevangenschap) en vervolgens op problemen in het ouderlijk functioneren (psychische problemen en middelenmisbruik). Ten slotte volgt de paragraafconclusie.

Een verhuizing is een levensgebeurtenis die vaker voorkomt binnen stiefgezinnen dan binnen kerngezinnen (Astone & Mclanahan, 1994; Fowler, Henry, Schoeny, Taylor en

(8)

Chavira, 2014; Hoffman, & Johnson, 1998). Een verhuizing in kwetsbare gezinnen wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op kindermishandeling (Suglia, Duarte, & Sandel, 2011; Warren & Font, 2015; Stith et al., 2009). Zowel Suglia en collega's (2011) als Warren en Font (2015) maken gebruik van data van de longitudinale studie ''Fragile Families and Child Well-Being Study'' (FFCWS). Deze studie omschrijft kwetsbare gezinnen als gezinnen waarin de vrouw ten tijde van de geboorte niet is getrouwd of samenwoont met (stief)vader (Waldfogel, Craigie en Brooks-Gunn, 2010). In kwetsbare gezinnen hangt woninginstabiliteit, ook wel twee verhuizingen in twee jaar, samen met psychische problemen van moeder (met name een depressie) (Suglia, et al., 2011). Dit wordt verklaard doordat een verhuizing van invloed kan zijn op het sociale netwerk en daarmee het gebrek aan sociale steun en isolatie toeneemt (Suglia et al., 2011). Tevens zorgt een verhuizing in kwetsbare gezinnen voor een toename in stress (Warren & Font, 2015). Het risico op kindermishandeling binnen

stiefgezinnen wordt bij een verhuizing verhoogd door zowel ouderlijke stress (Stith et al., 2009; Warren & Font, 2015) als door een ouderlijke depressie (Stith et al., 2009).

Tevens hangt een verhuizing in instabiele gezinnen samen met een toename in gedragsproblemen bij het kind (Fowler et al., 2014), die een risicofactor voor

kindermishandeling zijn (Stith et al., 2009). Instabiele gezinnen zijn gezinnen die als gevolg van onder andere een nieuwe partner zijn veranderd in samenstelling (Fowler, et al., 2014). Elf tot veertienjarige jongeren uit instabiele gezinnen tonen een toename in externaliserende gedragsproblemen indien zij in één jaar minimaal twee keer verhuisd zijn. De

gedragsproblemen zij na drie jaar nog steeds aanwezig. Ook vier tot zesjarige kinderen tonen een toename in gedragsproblemen zodra zij binnen één jaar twee keer. De gedragsproblemen zouden het gevolg zijn van de verandering van schoolomgeving en vriendengroep (Fowler et al., 2014).

(9)

Ook ouderlijke werkeloosheid komt vaker voor binnen stiefgezinnen dan binnen kerngezinnen (Turner, Finkelhor, & Ormrod, 2007) en is een risicofactor voor

kindermishandeling (Euser, Van IJzerdoorn, Prinzie, & Bakermans-Kranenburg, 2010; Stith et al., 2009). Dat ouderlijke werkeloosheid vaker voorkomt binnen stiefgezinnen dan binnen kerngezinnen wordt geconcludeerd op basis van onderzoek onder 1000 jongeren (Turner et al., 2007). Hoe het inkomen, werk en de familiestructuur van invloed is op de lage

opvoedkwaliteit is onderzocht met behulp van de 'National Longitudinal Survey of Youth (NLSY) (Berger, 2007). Lage opvoedkwaliteiten als een gebrek aan warmte, weinig stimulatie en weinig gezamenlijke activiteiten, verslechteren in stiefgezinnen zodra de inkomsten afnemen. De afname van inkomsten zorgt voor een toename in stress, waardoor ouders in stiefgezinnen minder in staat zijn en/of ertoe bereid zijn om tijd, geld en energie in het kind te investeren (Berger, 2007). De toename van stress geeft een verhoogd risico op kindermishandeling (Stith et al., 2009).

Ouderlijke gevangenschap is een volgende levensgebeurtenis die vaker voorkomt binnen stiefgezinnen dan binnen andere gezinsvormen (Turner et al., 2007) en een voorspeller van kindermishandeling is (Turney, 2014; Wildeman, Schnittker, & Turney, 2012).

Ouderlijke gevangenschap geeft een voorbeeld van de werking van het multidimensionele model, waarbij volgens Berger en collega's (2004) verschillende factoren en actoren samen komen in een dynamisch proces. Zo ervaren moeders met een gevangen partner meer depressieve klachten en minder levenstevredenheid dan moeders zonder gevangen partner (Wildeman et al., 2012). Met name de financiële problemen en de ervaren opvoedingsstress zijn verantwoordelijk voor de toename in depressieve klachten. Problemen in de

relatiekwaliteit en de ervaren opvoedingsstress verklaren de daling in levenstevredenheid (Wildeman et al., 2012).

(10)

Daar bovenop komt dat de relatie tussen ouderlijke gevangenschap en de opvoeding wordt gemedieerd door de kwaliteit van de ouder relatie, de financiële problemen en een moederlijke depressie (Turney, 2014). De verwaarlozing door moeder wordt voor een deel verklaard door de aanwezigheid van financiële problemen en een moederlijke depressie. Fysieke mishandeling wordt voor 40% verklaard op basis van relatie eigenschappen, zoals problemen in de relatiekwaliteit (Turney, 2014). Zowel Wildeman en collega's (2012) als Turney (2014) richten zich op stiefgezinnen, door gebruik te maken van gegevens van de FFCWS.

Psychische problemen zijn een ouderlijke disfunctie die ouders in stiefgezinnen vaker ervaren dan ouders in kerngezinnen (Doodson & Davies, 2014; Foley, et al., 2004; Shapiro & Stewart, 2011). Tevens is er bij ouders in stiefgezinnen vaker sprake van een comorbiditeit van psychische stoornissen dan bij ouders in kerngezinnen (Foley, et al., 2004). Volgens Shapiro en Stewart (2011) ervaren met name stiefmoeders een depressie. Depressieve symptomen van stiefmoeders worden beïnvloed door zowel de ervaren opvoedingsstress als door de acceptatie en waardering die de stiefmoeder van het stiefkind ontvangt (Shapiro & Stewart, 2011).

Stiefmoeders ervaren de meeste depressieve symptomen in een complex stiefgezin, aldus Doodson en Davies (2014). Een complex stiefgezin bestaat uit zowel biologische kinderen als stiefkinderen. Depressieve symptomen in een complex stiefgezin worden verklaard door de vele moeilijkheden en uitdagingen die zo'n stiefgezin met zich mee brengt (Doodson & Davies, 2014). Stiefmoeders ervaren tevens meer angst dan biologische moeders (Doodson & Davies, 2014; Foley, et al, 2004). De angst is het grootst bij stiefmoeders die geen biologische kinderen noch inwonende stiefkinderen hebben. De angst zou voortkomen uit het feit dat het opbouwen van een relatie met de uitwonende stiefkinderen bemoeilijkt

(11)

wordt, doordat de stiefmoeder de stiefkinderen niet op regelmatige basis ziet (Doodson & Davies, 2014).

Studies die zich richten op het verband tussen psychische problemen bij ouders in stiefgezinnen en kindermishandeling worden niet gevonden. Echter, studies die niet specifiek zijn gericht op ouders in stiefgezinnen tonen aan dat een ouderlijke depressie een risicofactor voor kindermishandeling is (Cohen, Hien, & Batchelder, 2008; Dubowitz et al., 2011; Walsh, MacMillan, & Jamieson, 2003). Zo wordt een ouderlijke depressie in verband gebracht met meer agressief gedrag (Hien, Cohen, Caldeira, Flom, & Wasserman, 2010; Lovejoy, Graczyk, O'Hare & Neuman, 2000), meer dwang (Hien et al., 2010), minder betrokkenheid en meer geïrriteerd en vijandig gedrag naar het kind (Lovejoy et al., 2000). Met enige voorzichtig zou verondersteld kunnen worden dat een ouderlijke depressie in stiefgezinnen op een gelijke wijze het risico op kindermishandeling verhoogd.

Middelenmisbruik in de vorm van alcoholmisbruik is een ouderlijke disfunctie die vaker voorkomt binnen stiefgezinnen dan binnen kerngezinnen (Foley, et al., 2004). Gesuggereerd wordt dat middelenmisbruik een gevolg is van de stressvolle

levensgebeurtenissen die zich voordoen binnen stiefgezinnen (Williams, Frech, & Carlson, zoals geciteerd in Turner, Finkelhor, Hamby, & Shattuck, 2013). Bij meisjes wordt een alcoholistische stiefvader in verband gebracht met een verhoogd risico op de symptomen van een gedragsstoornis (Foley et al., 2004). Bij jongens wordt dit verband niet gevonden.

Gesuggereerd wordt dat een alcoholistische stiefvader een mediërende rol speelt in het ontstaan van de symptomen van een gedragsstoornis bij meisjes (Foley et al., 2004). Een gedragsstoornis is een extreme vorm van externaliserende gedragsproblemen (Begeer & Albrecht, 2014), waardoor het risico op kindermishandeling toeneemt (Stith et al., 2009).

In deze paragraaf is er ingegaan op de vraag welke familieproblemen een rol spelen bij kindermishandeling binnen stiefgezinnen. Levensgebeurtenissen die vaker voorkomen binnen

(12)

stiefgezinnen dan binnen kerngezinnen zijn een verhuizing, ouderlijke werkeloosheid en ouderlijk gevangenschap. Bij een verhuizing neemt het risico op kindermishandeling toe door een toename in zowel een ouderlijke depressie als in een toename in gedragsproblemen bij kinderen. Bij ouderlijke werkeloosheid ervaren stiefouders door een daling in inkomsten meer stress wat een verhoogd risico op kindermishandeling geeft. Ouderlijke gevangenschap verhoogt het risico op kindermishandeling door een toename in problemen op financieel, relationeel en psychisch gebied. Daarnaast ervaren ouders in stiefgezinnen in vergelijking met kerngezinnen meer psychische problemen (met name een depressie) en problemen met

middelen (alcohol). Hoewel het niet met zekerheid gesteld kan worden, is het mogelijk dat een depressie bij ouders in stiefgezinnen van negatieve invloed is op de ouder-kind relatie en de opvoedingsvaardigheden, waardoor het risico op kindermishandeling toeneemt. Ten slotte leidt alcoholmisbruik bij de stiefvaders tot een verhoogd risico op gedragsmatige problemen bij meisjes, met een verhoogd risico op kindermishandeling als gevolg.

Communicatieproblemen binnen Stiefgezinnen

In deze paragraaf wordt kindermishandeling binnen stiefgezinnen verklaard op basis van communicatieproblemen. Goede onderlinge communicatie ligt ten grondslag aan een goed functionerend stiefgezin en aan de psychosociale aanpassing van de gezinsleden (Coleman, Ganong, & Fine, 2004). Er wordt antwoord gegeven op de vraag welke rol communicatieproblemen spelen bij kindermishandeling binnen stiefgezinnen. De

communicatieproblemen in de ouder-stiefouder relatie, de (stief)ouder-kind relatie en de (stief)broertjes en zusjes, ook wel (stief)brusjes, relatie worden besproken. Vervolgens wordt er ingegaan op de communicatiepatronen binnen verschillende typen stiefgezinnen, met een paragraafconclusie ter afsluiting.

De relatiekwaliteit tussen ouder en stiefouder wordt beïnvloed door de communicatie tussen het stel (Pace, Shafer, Jensen, & Larson, 2015). De relatiekwaliteit wordt

(13)

onderscheiden in relatietevreden en relatiestabiliteit. Relatietevredenheid is onder andere gemeten middels de tevredenheid over intimiteit en de hoeveelheid tijd die samen

doorgebracht wordt. Relatiestabiliteit is gemeten met behulp van vragen die onder andere zijn gericht op het in stand willen houden van de relatie. De relatiekwaliteit daalt naarmate de stiefouder meer problemen ervaart in zijn rol rondom het stiefouderschap. Deze problemen hebben onder andere betrekking op de ontvangen kritiek op de stiefouder-kind interactie en het gevoel dat de partner de kinderen boven de ouder-stiefouder relatie plaatst. De

relatiekwaliteit wordt gemedieerd door heldere communicatie, die wordt omschreven als het rustig bespreken van onderwerpen, het zichzelf kunnen uiten en het bespreken van

persoonlijke problemen. Waar de aanwezigheid van heldere communicatie de relatietevredenheid doet toenemen, doet het ontbreken van heldere communicatie de relatiekwaliteit afnemen (Pace et al., 2015).

De relatiekwaliteit wordt eveneens negatief beïnvloed zodra de stiefouder

onduidelijkheden ervaart met betrekking tot de rol- en taakverdeling binnen het gezin, ook wel rolambiguïteit (Stewart, 2005). Volgens Stewart (2005), die de relatiekwaliteit meet aan de hand van de mate van geluk en de hoeveelheid onenigheid, ervaren enkel vrouwen een daling in relatiekwaliteit als gevolg van rolambiguïteit. Vrouwen zouden meer gericht zijn op de relatie en meer stress ervaren wanneer er sprake is van rolambiguïteit (Stewart, 2005). Tevens ervaren stiefmoeders, in vergelijking met biologische moeders, meer opvoedingsstress naarmate de huwelijkskwaliteit daalt (Shapiro, 2014). Zowel de daling in de relatiekwaliteit als de opvoedingsstress geven een verhoogd risico op kindermishandeling (Stith, et al., 2009).

Hoe stellen in een stiefgezin tijdens een conflict omgaan met inter-persoonlijke stressoren en gevoelens is onderzocht aan de hand van het ''eisen-terugtrekkings patroon'' (King & DeLongis, 2013). In dit patroon stelt de ene partner zich tijdens een conflict eisend, klagend en confronterend op en de ander probeert dit te vermijden door zich terug te trekken.

(14)

Op basis van 83 (stief)ouders is geconcludeerd dat de reactie van mannen van grote invloed is op de psychosociale aanpassing van vrouwen. Als de man zich tijdens een conflict eisend of teruggetrokken opstelt, dan ervaren zowel hijzelf als zijn partner een negatieve stemming. Indien de vrouw zich terugtrekt, dan is dit enkel van invloed op haar eigen negatieve stemming. Conflictueuze communicatiepatronen beïnvloeden met name het welzijn van vrouwen in een stiefgezin negatief en zorgen voor een toename in stress (King & DeLongis, 2013). Zowel het conflict als de persoonlijke stress zijn een risicofactor voor

kindermishandeling, aldus Stith en collega's (2009).

Een bijkomend effect van ouderlijke conflicten is de negatieve invloed die het heeft op de psychosociale aanpassing van het kind (Dunn, O'Connor, & Cheng, 2005). Bij

blootstelling aan ouderlijke conflicten tonen kinderen meer internaliserende en

externaliserende probleemgedragingen. Een nog grotere toename in probleemgedragingen is zichtbaar als het kind bij het ouderlijk conflict betrokken wordt. Tevens leidt een hogere frequentie in ouderlijke conflicten tot meer negativiteit in de stiefouder-kind relatie, die er op zijn beurt toe leidt dat het kind meer betrokken wordt bij ouderlijke conflicten (Dunn et al., 2005). Volgens Stith en collega's (2009) zijn zowel familieconflicten als een negatieve ouder-kind relatie risicofactoren voor ouder-kindermishandeling.

Op het niveau van de (stief)ouder en het kind kunnen zich problemen voordoen in de kwaliteit van de relatie (Gosselin, 2010; O'Connor & Boag, 2010; Speer & Trees, 2007). Gosselin (2010) toont op basis van 39 stiefmoeders aan dat hoe beter de communicatie tussen de stiefmoeder en het kind verloopt, des te meer problemen het kind ervaart op het gebied van grenzen en relaties. Deze problemen worden vooral zichtbaar in de relatie tussen vader en kind, doordat de vader een belangrijke rol speelt in het hanteren van grenzen en relaties. De problemen rondom grenzen en relaties zijn gerelateerd aan meer conflicten binnen het gezin (Gosselin, 2010), die een risicofactor voor kindermishandeling zijn (Stith et al., 2009). Tevens

(15)

ervaart de stiefmoeder meer conflicten met het kind, zodra hun relatie slecht verloopt. (Gosselin, 2010). Problemen in de stiefmoeder-kind relatie worden verklaard doordat de biologische moeder bij stiefmoedergezinnen vaak aanwezig blijft en de stiefmoederrol minder duidelijk is. Daarbij zorgen problemen in de stiefmoeder-kind relatie voor een toename in stress, die het vermogen tot goede communicatie en het juist omgaan met conflicten nadelig beïnvloedt (Gosselin, 2010). Een daling in de kwaliteit van de ouder-kind relatie en een toename in stress verhogen tevens het risico op kindermishandeling (Stith et al., 2009).

Problemen in de opvoedingsbalans en rolambiguïteit zijn ook van invloed op de stiefouder-kind relatie (Speer & Trees, 2007). Het kind acht het van belang dat de stiefvader een goede balans vindt tussen enerzijds affectie en wederkerigheid en anderzijds discipline. Bij een disbalans hierin ervaart het kind onvoldoende betrokkenheid, waardoor de

relatiekwaliteit afneemt. Een toename in rolambiguïteit ontstaat wanneer het kind weinig warmte vanuit de stiefvader ervaart. Als het kind niet weet hoe hij om moet gaan met de rolambiguïteit, dan reageert het kind veelal met een vermijdende en onafhankelijke houding, omdat dit als een veilige reactie gezien wordt. Deze reactie verslechterd de relatiekwaliteit (Speer & Trees, 2007) en verhoogd het risico op kindermishandeling, aldus Stitht en collega's (2009).

Ten slotte tonen stiefouders minder positieve gedragingen richting het kind dan biologische ouders (O'Connor & Boag, 2010). Op basis van 44 stiefouders en 73 biologische blijkt dat stiefouders, in vergelijking met biologische ouders, minder investeren op sociaal-emotioneel gebied en meer jaloezie en vijandig gedrag naar het kind tonen. Gesuggereerd wordt dat de lagere investering door stiefouders tot minder betrokkenheid bij het kind leidt en dat jaloezie en vijandigheid meer negatieve gevoelens richting het kind opwekken (O'Connor & Boag, 2010). Met een daling in de relatiekwaliteit stijgt het risico op kindermishandeling (Stith et al., 2009).

(16)

Op het niveau van de brusjes leidt een pasgevormd stiefgezin en de aanwezigheid van een (deels) biologische band tot een daling in de relatiekwaliteit, die vervolgens kan zorgen voor een toename in psychische problemen (Anderson, 1999). In een stiefgezin tonen

biologische brusjes meer rivaliteit, negativiteit en agressiviteit dan stiefbrusjes. Tevens tonen biologische brusjes meer vermijdend en verlegen gedrag in vergelijking met stiefbrusjes. Hoe langer een stiefgezin bij elkaar is, des te lager de negativiteit, agressiviteit en rivaliteit tussen brusjes. Zowel de aanwezigheid van een (deels) biologische band als een pasgevormd stiefgezin is van nadelige invloed op de relatiekwaliteit tussen brusjes (Anderson, 1999).

Een daling in de relatiekwaliteit wordt in verband gebracht met meer externaliserende problemen, depressieve klachten en minder sociaal gedrag (Anderson, 1999). Mogelijke verklaringen voor de toename in externaliserende gedragsproblemen zijn het gebrek aan steun en waardering vanuit brusjes en de afname van een positief rolmodel (Anderson, 1999). Niet alleen de externaliserende gedragsproblemen, maar ook een afname in sociale vaardigheden verhogen het risico op kindermishandeling (Stith et al., 2009).

Stiefgezinnen, en de wijze waarop zij communiceren, kunnen in verschillende

gezinstypen onderverdeeld worden, waarbij drie gezinstypen in verband worden gebracht met een daling in de mentale gezondheid van het kind (Schrodt, 2006). Met behulp van 586, met name blanke middenklasse stiefgezinnen, onderscheidt Schrodt (2006) vijf gezinstypen. De onderscheiding gebeurt op basis van acht dimensies, zoals betrokkenheid, affectiviteit en flexibiliteit. Waar verbonden (15.7% van de stiefgezinnen) en functionele (31.4%)

stiefgezinnen geen problemen vertonen op de verschillende dimensies, vertonen ambivalente stiefgezinnen (24.1% ) iets meer problemen dan gemiddeld. Vermijdende (15.7%) en

conflictueuze stiefgezinnen (10.6%) tonen daarentegen beduidend meer problemen dan gemiddeld. Vermijdende stiefgezinnen worden gekenmerkt door weinig open communicatie, veel vermijding, conflicten en spanning. Conflictueuze stiefgezinnen worden daarentegen

(17)

gekenmerkt door veel onenigheid en strijd. Een bijkomend gevolg is dat kinderen in ambivalente, vermijdende en conflictueuze gezinstypen meer psychische problemen tonen dan kinderen uit verbonden en functionele gezinstypen (Schrodt, 2006). Zowel de

familieconflicten, de lage familiecohesie als de psychische problemen bij kinderen zijn een risicofactor voor kindermishandeling (Stith et al., 2009).

In deze paragraaf is er ingegaan op de communicatieproblemen binnen stiefgezinnen die het risico op kindermishandeling verhogen. In de ouder-stiefouder relatie zorgen zowel een daling in de relatietevredenheid en relatiekwaliteit, als gevolg van rolambiguïteit, als de wijze waarop er omgegaan wordt met conflicten voor een toename in persoonlijke stress. Zowel de conflicten als de toename in persoonlijk stress verhogen het risico op

kindermishandeling. Daarbij komt dat de ouderlijke conflicten tot meer gedragsproblemen bij het kind leidt en daarmee ook het risico op kindermishandeling verhoogt. In de (stief)ouder-kind relatie leiden rolambiguïteit, stress, afzetting vanuit het (stief)ouder-kind en een afstandige en negatieve stiefouder tot meer conflicten en een verslechtering van de relatie, waardoor het risico op kindermishandeling toeneemt. In de relatie tussen (stief)brusjes leiden psychische problemen, als gevolg van een daling in de relatiekwaliteit, tot een verhoogd risico op kindermishandeling. Tot slot ervaart ongeveer de helft van de stiefgezinnen problemen in de onderlinge communicatie. Zowel de familieconflicten, lage familiecohesie als de psychische problemen die hieruit voortkomen, verhogen het risico op kindermishandeling.

Discussie

Middels dit literatuuronderzoek is getracht antwoord te geven op de vraag hoe gezins- en communicatieproblemen een rol spelen bij kindermishandeling binnen stiefgezinnen. Bij gezinsproblemen verhoogt een verhuizing het risico op kindermishandeling door een ouderlijke depressie en een toename in gedragsproblemen bij kinderen. Bij ouderlijke werkeloosheid wordt het risico verhoogd door een toename in stress en ouderlijke

(18)

gevangenschap verhoogd het risico door financiële, relationele en psychische problemen. Met de nodige voorzichtigheid wordt veronderstelt dat een ouderlijk psychische stoornis de

opvoedvaardigheden negatief beïnvloed. Ten slotte worden de externaliserende

gedragsproblemen bij meisjes met een alcoholistische stiefvader in verband gebracht met een verhoogd risico op kindermishandeling. In de communicatie wordt het risico op

kindermishandeling verhoogd door een toename in stress en conflicten in de ouder-stiefouder relatie. Op (stief)ouder-kind niveau is er een verhoogd risico door een slechte relatiekwaliteit, conflicten en stress. Ten slotte wordt het risico verhoogd door psychische problemen als gevolg van de lage kwaliteit van de brusjes relatie. Geconcludeerd kan worden dat het risico op kindermishandeling binnen stiefgezinnen wordt verhoogd door verschillende

gezinsproblemen, die van negatieve invloed zijn op het opvoedkundige, financiële, gedragsmatig en psychische vlak. In de communicatie wordt het risico verhoogd door conflicten, stress en problemen in de relatiekwaliteit,

Het literatuuronderzoek kent echter enkele kanttekeningen. Ten eerste zijn de risicofactoren van kindermishandeling veelal gebaseerd op de meta-analyse van Stith en collega's (2009). Zo is kindermishandeling gemeten aan de hand van twee vormen van kindermishandeling, fysieke mishandeling en verwaarlozing, terwijl kindermishandeling uit meerdere vormen bestaat. Ook is het mogelijk dat de wijze waarop de onderzoeken de vormen van mishandeling hebben gedefinieerd van elkaar verschillen. Tevens is het

waarschijnlijk dat niet alle risicofactoren in de meta-analyse zijn opgenomen. Ten slotte zijn sommige risicofactoren gebaseerd op relatief weinig studies, een kleine onderzoeksgroep of gedateerde onderzoeken. Dit laatste punt wordt echter tegengesproken door Van Weert

(2009), die stelt dat een meta-analyse een nauwkeurige meting is met een sterke bewijskracht. De tweede beperking heeft betrekking op het onderzoek van Turner et al. (2007). Het richt zich op slachtofferschap in verschillende gezinsstructuren en heeft als bijkomende

(19)

bevinding dat bepaalde gezinsproblemen (bijvoorbeeld werkeloosheid) vaker voorkomen binnen stiefgezinnen dan binnen andere gezinsvormen. Er wordt echter niet ingegaan op de onderliggende factoren of verklaringen. Studies die de bevindingen van Turner en collega's (2007) bevestigen worden niet gevonden. Enerzijds doordat kerngezinnen veelal afgezet worden tegen eenoudergezinnen, anderzijds doordat het niet altijd duidelijk is of de onderzoeksgroep een stiefgezin betreft. Daarentegen veronderstellen Turner en collega's (2007) dat het een representatieve onderzoeksgroep betreft, aangezien de 1000 jongeren op basis van een aselecte steekproef zijn geselecteerd.

Ten derde maken enkele onderzoekers gebruik van gegevens van de FFCWS, een studie zicht richt op kwetsbare gezinnen. In deze gezinnen is de moeder bij de geboorte van het kind ongetrouwd of woont ze samen met de (stief)vader (Waldfogel et al., 2010). Dit veronderstelt dat de conclusies zijn gebaseerd op zowel samenwonende (stief)gezinnen als eenoudergezinnen. Bij de interpretatie van de conclusies dient in acht genomen te worden dat de andere gezinsvormen mogelijk van invloed zijn op resultaten, wat wellicht een vertekend beeld geeft.

Tevens is niet mogelijk om een compleet beeld te schetsen van de relatie tussen psychische problemen bij ouders in stiefgezinnen en het risico op kindermishandeling. Er zijn geen onderzoeken gevonden die zich specifiek richten op psychische problemen bij ouders in stiefgezinnen en kindermishandeling. Hoewel er wel bewijs is gevonden voor een verhoogd risico op kindermishandeling bij depressieve moeders, kan er niet zonder meer geconcludeerd worden dat dit ook bij moeders in stiefgezinnen het geval is. Voor een correcte conclusie is het van belang dat onderzoek zich richt op stiefgezinnen of aantoont dat het risico op kindermishandeling door een ouderlijke psychische stoornis niet beïnvloed wordt door de gezinsstructuur. De getrokken conclusie dient dan ook voorzichtig geïnterpreteerd te worden.

(20)

Daarnaast is er enige voorzichtigheid gewenst bij de conclusies die gebaseerd zijn op een beperkt aantal onderzoeken. Zo is de conclusie dat helft van de stiefgezinnen

communicatieproblemen ervaart gebaseerd op één onderzoek, dat van Schrodt (2006). Naast het feit dat de generaliseerbaarheid beperkt wordt door de veelal blanke middenklasse respondenten, wordt de bevinding ook niet afgezet tegen andere gezinsvormen. Ook de conclusie dat ouderlijk middelenmisbruik bij de stiefvader enkel van invloed is op de

gedragsproblemen van meisjes is mogelijk niet volledig. Dit is met name het resultaat van een tekort aan gevonden studies die zich specifiek richten op stiefgezinnen.

Vervolgens dienen de methodologische beperkingen van de onderzoeken in acht genomen te worden. Een deel van de onderzoekers heeft gebruik gemaakt van een kleine onderzoeksgroep. Zo baseren bijvoorbeeld Speer en Trees (2007) de conclusie op 52

stiefkinderen en Gosselin (2010) op 39 stiefgezinnen. Daarnaast wordt er meermaals gebruik gemaakt van een online werving of een selectieve wervingsprocedure (bijvoorbeeld Shapiro & Stewart, 2011). Tevens maakt een groot deel van de onderzoekers gebruik van blanke middenklasse vrouwen/kinderen (zoals Pace et al., 2015) en zijn er veelal retrospectieve vragenlijsten gebruikt (bijvoorbeeld Walsh et al., 2003) Retrospectieve vragenlijsten kunnen de interne validiteit aantasten vanwege een onder- of overschatting van de ervaren problemen (Walsh et al., 2003). Vanwege de methodologische beperkingen is er sprake van een

verminderde generaliseerbaarheid van de conclusies.

De laatste beperking heeft betrekking op de causaliteit van de verbanden. Voor meer inzicht in de causaliteit is er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van longitudinale onderzoeken. Volgens Wildeman et al. (2012) is ook in longitudinaal onderzoek mogelijk dat externe factoren van invloed zijn op de resultaten. Hiermee is er mogelijk sprake van een vals

(21)

& Judd, 2006). Harde uitspraken over de causaliteit van de gevonden verbanden kunnen daarom niet gedaan worden.

Ondanks de beperkingen van dit literatuuronderzoek is het mogelijk om de

bevindingen in de theoretische verklaringen te plaatsen zoals beschreven door Adler-Baeder (2006). Stiefgezinnen worden in vergelijking met kerngezinnen aan meer stressvolle situaties blootgesteld (bijvoorbeeld Turner et al., 2007 en Doodson en Davies, 2014), waardoor het risico op kindermishandeling toe neemt (Stith et al., 2009). Dit is in lijn met de stress theorie. De sociaal-evolutionaire theorie kan ook worden bevestigd, aangezien het risico op

kindermishandeling toeneemt doordat stiefouders minder investeren op sociaal-emotioneel gebied, aldus bijvoorbeeld O'Connor & Boag (2010). De selectietheorie veronderstelt dat er gemeenschappelijke eigenschappen zijn die een individu vatbaar maken voor zowel scheiden en hertrouwen als kindermishandeling (Adler-Baeder, 2006). Hoewel er eigenschappen zijn die het risico op kindermishandeling verhogen (zoals een depressie en persoonlijke stress), is er in dit literatuuronderzoek niet nagegaan of dit ook eigenschappen zijn die de kans op scheidingen en nieuwe relaties verhogen. Om deze reden kan de selectietheorie niet bevestigd noch ontkracht worden. Ten slotte vindt de bronnentheorie geen ondersteuning, aangezien niet is aangetoond dat stiefouders middels geweld meer macht willen verkrijgen.

Voor een meer compleet beeld van kindermishandeling binnen stiefgezinnen zijn er enkele suggesties voor vervolgonderzoek. Ten eerste lijkt er weinig onderzoek voorhanden te zijn dat zich specifiek richt op kindermishandeling binnen stiefgezinnen. Om te verklaren waarom stiefgezinnen als risicofactor voor kindermishandeling worden aangemerkt, is er meer inzicht nodig in de processen die zich binnen stiefgezinnen afspelen. Hoewel het wellicht aannemelijk is dat bepaalde processen, zoals de werking van psychische problemen op het risico op kindermishandeling, beperkt tot niet beïnvloed worden door de

(22)

collega's (2014) het van belang dat er niet alleen gekeken wordt naar de verschillende risicofactor, maar ook naar de wijze waarop ze samen voorkomen of elkaar beïnvloeden. Dit leidt namelijk tot een nog groter risico op kindermishandeling (Thornberry et al., 2014).

Ten tweede zou de onderzoeken van Turner en collega's (2007) en Foley en collega's (2004) gerepliceerd kunnen. Hierdoor kan er met meer zekerheid gesteld worden dat de besproken, en eventuele andere, levensgebeurtenissen en problemen zich vaker voordoen binnen stiefgezinnen dan binnen kerngezinnen. Dit geeft meteen de mogelijkheid om na te gaan hoe de gezinsstructuren nu precies van elkaar verschillen.

Vervolgens is het volgens Oliva, Arranz, Parra en Olabarrieta (2014) van belang dat er ook gekeken wordt naar de verschillen tussen stiefgezinnen, aangezien ze op verschillende manieren samengesteld kunnen zijn. Wellicht kan hierbij extra aandacht besteed worden aan wat er aan de vorming van een stiefgezin vooraf is gegaan (bijvoorbeeld een sterfgeval of scheiding) en of er contact is met de niet inwonende ouder (en zijn familie).

Ten slotte dient er volgens Klein Velderman en Pannebakker (2008) niet alleen gekeken te worden naar de risicofactoren van kindermishandeling, omdat dit leidt tot het stigmatiseren van groepen. Inzicht in de beschermende factoren geeft de draagkracht van het gezin weer (Klein Velderman & Pannebakker, 2008), waarmee het risico op

(23)

Literatuurlijst

Adler-Baeder, F. (2006). What do we know about the physical abuse of stepchildren. Journal of Divorce & Remarriage, 44(3-4), 67-81. doi:10.1300/J087v44n03_05

Alink, L., Van IJzerdoorn, R., Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010: De tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Casimir. Verkregen via: http://media.leidenuniv.nl/legacy/rapportnpm-2010-screen.pdf

Anderson, E. R. (1999). Sibling, half sibling, and stepsibling relationships in remarried families. Monographs of the Society for Research in Child Development, 64(4), 101-126. Verkregen via:

http://www.jstor.org/stable/3181541?seq=1#page_scan_tab_contents

Astone, N. M., & Mclanahan, S. S. (1994). Family structure, residential mobility, and school dropouts: A research note. Demography, 31(4), 575-584. Verkregen via:

http://www.jstor.org/stable/2061791

Barret, A. E., & Turner, R. J. (2005). Family structure and mental health: The mediating effects of socioeconomic status, family process, and social stress. Journal of Health and Social Behavior, 46, 156-169. Verkregen via:

http://www.jstor.org/stable/4150395

Begeer, S., & Albrecht, G. (2014). Diagnostiek van de sociaal-emotionele ontwikkeling. In: J. A. Tak, J. D. Bosch, S. Begeer, G. Albrecht (Eds.), Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten (pp. 596-659). Utrecht: De Tijdstroom Berger, L. M. (2007). Socioeconomic factors and substandard parenting. Social Service

(24)

Berger, M. A., ten Berge, I. J., & Geurts, E. (2004). Samenhangende hulp: Interventies voor mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht: NIZW. Verkregen via:

http://www.nji.nl/nl/Samenhangendehulp.pdf

Braet, C., Prins, P., & Bijttebier, P. (2014). Ontwikkeling en Psychopathologie. In: P. Prins, & C. Braet (Eds), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 3-56).

Houten: Bohn Stafleu van Loghum. doi:10.1007/978-90-368-0495-0_18 Cohen, L. R., Hien, D. A., & Batchelder, S. (2008). The impact of cumulative maternal

trauma and diagnosis on parenting behavior. Child Maltreatment, 13(1), 27-38. doi:10.1177/1077559507310045

Doodson, L. J., & Davies, A. P. C. (2014). Different challenges, different well-being: A comparison of psychological well-being across stepmothers and biological mothers and across four categories of stepmothers. Journal of Divorce & Remarriage, 55(1), 49-63. doi:10.1080/10502556.2013.862094

Dubowitz, H., Kim, J., Black, M. M., Weisbart, C. Semiatin, J., & Magder, L. S. (2011). Identifying children at high risk for a child maltreatment report. Child Abuse & Neglect, 35, 96-104. doi:10.1016/j.chiabu.2010.09.003

Dunn, J., O'Connor T. G., & Cheng, H. (2005) Children's responses to conflict between their different parents: Mothers, stepfathers, nonresident fathers, and nonresident

stepmothers. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 34(2), 223-234. doi:10.1207/s15374424jccp3402_2

Euser, E. M., Van IJzerdoorn, M. H., Prinzie, P., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2010). Prevalence of child maltreatment in the Netherlands. Child Maltreatment, 15(1), 5-17. doi:10.1177/1077559509345904

Foley, D. L., Pickels, A., Rutter, M., Gardner, C. O., Maes, H. H., Silberg, J. L., & Eaves, L. J. (2004). Risk factors for conduct disorder symptoms associated with parental

(25)

alcoholism in stepfather families versus intact families from a community sample. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45(4), 687-696. Verkregen via: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15056301

Fowler, P. J., Henry, D. B., Schoeny, M., Taylor, J., & Chavira, D. (2004). Developmental timing of housing mobility: Longitudinal effects on externalising behaviors among at-risk youth. Journal of the American Acadamy of Child & Adolescent Psychiatry, 53(2), 199-208. doi: doi:10.1016/j.jaac.2013.12.003

Gass, K., Jenkins, J., & Dunn, J. (2007). Are sibling relationships protective? A longitudinal study. Journal of Psychology and Psychiatry, 48(2), 167-175.

doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01699.x

Gold, J. M. (2010). Helping stepfathers 'step away' from the role of 'father'. Directions for family intervention. The Family Journal: Counseling and Therapy for Couples and Families, 18(2), 208-214. doi:10.1177/1066480710364498

Golish, T. D., (2003). Stepfamily communication strengths understanding the ties that bind. Human Communication Research, 29(1), 41-80.

doi:10.1111/j.1468-2958.2003.tb00831.x

Gosselin, J. (2010). Individual and Family Factors Related to Psychosocial

Adjustment in Stepmother Families With Adolescents. Journal of Divorce & Remarriage, 51(2), 108-123. doi:10.1080/10502550903455174

Hien, D., Cohen, L. R., Caldeira, N. A., Flom, P., & Wasserman, G. (2010). Depression and anger as risk factors underlying the relationship between maternal substance

involvement and child abuse potential. Child Abuse & Neglect, 34, 105-113. doi:10.1016/j.chiabu.2009.05.006

(26)

Hoffmann, J. P., & Johnson, R. A. (1998). A national portrait of family structure and

adolescent drug use. Journal of Marriage and Family, 60(3), 633-645. Verkregen via: http://www.jstor.org/stable/353534

Holmes, T. H., & Rahe, R. H. (1967). The Social Readjustment Rating Scale. Journal of Psychosomatic Research, 11(2), 213–218. doi:10.1016/0022-3999(67)90010-4 Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research methods in social relations.

South Melbourne: Wadsworth/Thomson Learning

Jeugdwet (2015, 1 januari). Geraadpleegd op 22 januari 2016, verkregen via: http://wetten.overheid.nl/BWBR0034925

King, D. B., & DeLongis, A. (2013). Dyadic coping with stepfamily conflict: Demand and withdrawn responses between husbands and wives. Journal of Social and Personal Relationships, 30(2), 198-206. doi:10.1177/0265407512454524

Klein Velderman, M. & Pannebakker, F.D. (2008). Primaire preventie van

kindermishandeling: Bekende, gebaande en gewenste paden. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven. Verkregen via: http://repository.tudelft.nl/view/tno/uuid%3Ab5a310f6-b618-4347-b04b-af1923ccb8fe/

Leeb, R., T., Lewis, T., & Zolotor, A. J. (2011). A review of physical and mental health consequences of child abuse and neglect and implications for practice. American Journal of Lifestyle Medicine, 5, 454-468. doi:10.1177/1559827611410266

Lovejoy, M. C., Graczyk, P. A., O'Hare, E., & Neuman, G. (2000). Maternal depression and parenting behavior: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 20(5), 561-592. doi:10.1016/S0272-7358(98)00100-7

Luhmann, M., Hofmann, W., Eid, M., & Lucas, R. E. (2012). Subjective well-being and adaptation to life events: A meta-analysis on differences between cognitive and

(27)

affective well-being. Journal of Psychology and Social Psychology, 102(3), 592-615. doi:10.1037/a0025948

Nederlands Jeugdinstituut (2015). Kindermishandeling vormen. Verkregen via: http://www.nji.nl/Vormen

O'Connor, A., & Boag, S. (2010). Do stepparents experience more parental antagonism than biological parents? A test of evolutionary and socialization perspectives. Journal of Divorce & Remarriage, 51(8), 508-525. doi:10.1080/10502556.2010.504101 Oliva, A., Arranz, E., Parra, A., & Olabarrieta, F. (2014). Family structure and child

adjustment in Spain. Journal of Child and Family Studies, 23(1), 10-19. doi:10.1007/s10826-012-9681-2

Pace, G. T., Shafer, K., Jensen, T. M., & Larson, J. H. (2015). Stepparenting issues and relationship quality: The role of clear communication. Journal of Social Work, 15(1), 24-44. doi:10.1177/1468017313504508

Schrodt, P. (2006). A typological examination of communication competence and mental health in stepchildren. Communication Monographs, 73(3), 309-333.

doi:10.1080/03637750600873728

Shapiro, D. N. (2014). Stepparents and parenting stress: The role of gender, marital quality, and views about gender roles. Family Process, 53(1), 97-108.

doi:10.1111/famp.12062

Shapiro, D. N., & Stewart, A. J. (2011). Parenting stress, perceived child regard, and depressive symptoms among stepmothers and biological mothers. Family Relations, 60, 533-544. doi:10.1111/j.1741-3729.2011.00665.x

Speer, R. B., & Trees, A. R. (2007). The push and pull of stepfamily life: The contribution of stepchildren's autonomy and connection-seeking behaviors to role development in

(28)

stepfamilies. Communication Studies, 58(4), 377-394. doi:10.1080/10510970701648590

Steenhof, L. (2007). Schatting van het aantal stiefgezinnen. Bevolkingstrends 55, 4, 19–23. Voorburg/Heerlen: CBS. Verkregen via: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/5B06C827-900F-437E-BD36-1A8387D2F524/0/2007k4b15p19art.pdf

Stewart, S. D. (2005). Boundary ambiguity in stepfamilies. Journal of Family Issues, 26(7), 1002-1029. doi:10.1177/0192513X04273591

Stith, S. M., Liu, T., Davies, L. C. Boykin, E. L., Alder, M. C. Harris, J. M., Som, A., McPherson, M., & Dees. J. E. M. E. G. (2009). Risk factors in child maltreatment: A meta-analytic review of the literature. Aggression and Violent Behavior, 14, 13-29. doi:10.1016/j.avb.2006.03.006

Suglia, S. F., Duarte, C. S., & Sandel, M. T. (2011). Housing quality, housing instability, and maternal mental health. Journal of Urban Health, 88(6), 1105-1116.

doi:10.1007/s11524-011-9587-0

Thornberry, T. P., Matsuda, M., Greenman, S. J., Bears Augustyn, M., Henry, K. L., Smith, C. A., & Ireland, T. O. (2014). Child Abuse & Neglect, 38(4), 706-722.

doi:10.1016/j.chiabu.2013.08.009

Turner H. A., Finkelhor, D., & Ormrod, R. (2007). Family structure variations in patterns and predictors of child victimization. American Journal of Orthopsychiatry, 77(2), 282-295. doi:10.1037/0002-9432.77.2.282

Turner, H. A., Finkelhor, D., Hamby, S. L., & Shattuck, A. (2013). Family structure, victimization, and child mental health in a national representive sample. Social Science & Medicine, 87, 39-51. doi:10.1016/j.socscimed.2013.02.034

Turney, K. (2014). The consequences of paternal incarceration for maternal neglect and harsh parenting. Social Forces, 92(4), 1607-1636. doi:10.1093/sf/sot160

(29)

Coleman, M., Ganong, L., & Fine, M. (2004). Communication in Stepfamilies. In: A. L., Vangelisti (Ed.), The Routledge Handbook of Family Communication (pp. 215 -232). Londen: Lawrence Erlbaum Associates Publishers. Verkregen via:

https://books.google.nl/books?hl=en&lr=&id=ONN01B5RJe0C&oi=fnd&pg=PA215

&dq=vangelisti,+2004,+stepfamily&ots=M-8uhSez2O&sig=lWxWw-C6Gd9P3cVho1S29N1Blr4#v=onepage&q=vangelisti%2C%202004%2C%20stepfam ily&f=false

Van IJzendoorn, M. H., Prinzie, P., Euser, E. M., Groeneveld, M.G., Brilleslijper-Kater, S. N., van Noort-van der Linden, A. M. T., Bakermans-Kranenburg, M. J., Juffer, F.,

Mesman, J., Klein Velderman, M., & San Martin Beuk, M. (2007).

Kindermishandeling in Nederland Anno 2005. De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Casimir Publisher. Verkregen via:

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2007/04/25/kindermishandeling- in-nederland-anno-2005-de-nationale-prevalentiestudie-mishandeling-van-kinderen-en-jeugdigen

Van Weert, H. (2009). Literatuuronderzoek (review). Tijdschrift voor Praktijkondersteuning, 4(3), 76-79. Verkregen via:

http://link.springer.com.proxy.uba.uva.nl:2048/article/10.1007/BF03086554

Waldfogel, J., Craigie, T. A., & Brooks-Gunn, J. (2010). Fragile families and child wellbeing. Future Child, 20(2), 87-112. Verkregen via:

http://www.jstor.org.proxy.uba.uva.nl:2048/stable/20773696

Walsh, C., MacMillan, H. L., Jamieson, E. (2003). The relationship between parental substance abuse and child maltreatment: Findings from the Ontario Health

(30)

Supplement. Child Abuse & Neglect, 27, 1409-1425. doi:10.1016/j.chiabu.2003.07.002

Warren, E. J., & Font, S. A. (2015). Housing insecurity, maternal stress, and child

maltreatment: An application of the family stress model. Social Service Review, 89(1), 9-39. doi:10.1086/680043

Watzlawick, P., Beavin, J.H., & Jackson, D. (1974). De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. H2: Enkele voorlopige axioma’s (p. 39-57). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum

Wildeman, C., Schnittker, J., & Turney, K. (2012). Despair by association? The mental health of mothers with children by recently incarcerated fathers. American Sociological Review, 77(2), 216-243. Verkregen via:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The major divisions and contradictions between the member states, differences in policies and norms and values, especially regarding to protection of refugees

responsibilities’ pillar structure, Ban effectively drops the responsibility to rebuild from the principle. The new pillar structure than works with a prevent / assist /

Our study proposed three mechanisms linking organizational knowledge sharing habits and processes to employees' IWB: (i) a direct effect whereby access to knowledge across the

Finally, the respondents indicated that travel time is by far the most important route choice factors for them, closely followed by traffic density.. Of lesser

The disturbances induced by model uncertainties and force perturbations (e.g. variations in skull contact force), are expected to be amplified by the non-linear kinematic and

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer

While the realisation of the need to promote women’s clean energy access is growing in the energy sector it still seems to take time for gender specialists to recognise that