• No results found

Psychosociaal welzijn binnen sport : de relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties bij jongere sporters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Psychosociaal welzijn binnen sport : de relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties bij jongere sporters"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Psychosociaal welzijn binnen sport:

De relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties bij jongere

sporters

Djinder Verduyn Lunel

10001928

Universiteit Amsterdam

Begeleider: Gerald M. Weltevreden

(2)

INHOUDSOPGAVE Abstract p. 3Inleiding p. 4Methode p. 22Resultaten p. 34Discussie p. 58Literatuurlijst p. 71Appendix p. 79

(3)

ABSTRACT

De relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties in sport werd onderzocht. Vragenlijsten voor ouderschapsstijl, ouders-gecreëerd motivationaal klimaat, coaches-gecreëerd motivationeel klimaat, impliciete theorieën over vaardigheid en

doeloriëntaties werden afgenomen bij 160 voetballers en hockeyers. Ouderschapsstijl correleerde met doeloriëntatie: authoritatief ouderschap met een mastery-approach oriëntatie (r=0,20), autoritair ouderschap met een performance-approach (r=0,23) en een performance-avoidance oriëntatie (r=0,19), toegeeflijk ouderschap met een performance-approach (r=-0,23) en een performance-avoidance oriëntatie (r=-0,19), en verwaarlozend ouderschap met een mastery-avoidance (r=-0,24), performance-approach (r=-0,30) en een performance-avoidance oriëntatie (r=-0,19), waarmee eerdere resultaten uit schoolcontext deels zijn vertaald. Tevens correleerde een ouder-gecreëerd mastery klimaat met een mastery-approach oriëntatie (r=0,36) en een ouder-gecreëerd performance klimaat met alle doeloriëntaties (r=0,19 voor mast.-app., r=0,21 voor mast.-avd., r=0,46 voor perfm.-app. en r=0,32 voor perfm.-avd.). Zowel ouderschapsstijl als coaches-gecreëerd motivationeel klimaat voegde weinig tot geen voorspellende waarde toe aan ouders-gecreëerd motivationeel klimaat, waaruit geconcludeerd werd dat ouders-gecreëerd motivatinoeel klimaat de

belangrijkste voorspeller is voor doeloriëntaties in sport. Echter, voor het specifieker kunnen voorspellen van bijvoorbeeld de gelijktijdige aanwezigheid van allebei de approach oriëntaties en afwezigheid van allebei de avoidance oriëntaties, is ook een focus op de juiste ouderschapsstijl en/of ouderschapsdimensies vereist, aangezien het motivationele klimaat alleen hier geen mogelijkheid toe biedt.

(4)

De relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties bij jongere sporters

Ouders en coaches spelen een belangrijke rol in het psychosociaal welzijn van sporters (Sanchez-Miguell, Leo, Sanchez-Oliva, Amado & Garcia-Calvo, 2013; Ullrich-French & Smith, 2006). In de jongere jaren zijn dit vooral de ouders, terwijl de rol van coaches en leeftijdsgenoten toeneemt naarmate men ouder wordt (Horn & Horn, 2007).

Ook blijkt dat interventies gericht op het aanpassen van gedrag van coaches succesvol zijn in het verbeteren van psychosociale factoren zoals plezier, motivatie en zelfvertrouwen bij sporters (Smith, Smoll & Cumming, 2007; Smoll, Smith, Barnett & Everett, 1993).

In vergelijking met coaches, is over de rol van ouders in de aanwezigheid van psychosociale factoren in sport minder bekend. Om aan te kunnen sturen op

interventies voor ouders, is meer kennis nodig over de vormen van ouderschap die gerelateerd zijn aan specifieke psychosociale uitkomsten binnen sport.

In de huidige studie werd daarom de relatie onderzocht tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties in sport.

Doeloriëntaties

Doeloriëntaties staan voor het soort motivatie dat iemand heeft binnen een bepaalde prestatiecontext (zoals school, werk of sport). Of iemand gericht is op het

ontwikkelen van competentie of juist het demonstreren van competentie, en of iemand

gericht is op het najagen van succes of juist het voorkomen van mislukking. Dit vormt een 2x2 model van doeloriëntaties, zie Figuur 1 (Elliot, 1999; Elliot & Church, 1997; Elliot & McGregor, 2001):

(5)

Figuur 1: De vier verschillende doeloriëntaties. In hoeverre iemand gericht is op het:

najagen van succes

ontwikkelen demonstreren

van van

competentie competentie

voorkomen vanfalen/mislukking

Doeloriëntaties zijn een centrale factor binnen de sportpsychologie en zijn gerelateerd aan een breed scala aan andere psychosociale uitkomsten, zoals plezier, stress, intrinsieke motivatie, zelfvertrouwen, doorzettingsvermogen, en faalangst (Carr & Weigand, 2001; Dweck, 1986; Kristiansen, Halvari & Roberts, 2012; Nicholls, 1989; Radosevich, Allyn & Yun, 2007; Yli-Piipari, Barkoukis, Jaakkola & Liukkonen, 2013).

Mastery-approach doelen (zoals: “ik wil het beter doen dan ik de vorige keer deed”), zijn gerelateerd aan adaptieve psychosociale uitkomsten, zoals intrinsieke motivatie, doorzetten, plezier, en samenwerking (Carr & Weigand, 2001; Chi, 2004; Dweck, 1987; Gonzales & Wolters, 2006; Nicholls 1989, Radosevich, Allyn & Yun, 2007; Span, Brooks, Porr & Broyles, 2011).

Performance-approach doelen (zoals: “ik wil de beste zijn van het team”), worden gerelateerd aan zowel positieve als negatieve psychosociale uitkomsten, waaronder extrinsieke motivatie, opgeven, en zoeken naar de makkelijkste weg (Dweck 1986; Gonzales & Wolters 2006; Nicholls 1989).

(6)

Mastery-avoidance doelen (zoals: “ik wil zorgen dat ik niet stagneer in mijn ontwikkeling”) en performance-avoidance doelen (zoals: “als het maar niet overkomt alsof ik slecht ben”) worden gerelateerd aan louter negatieve psychosociale

uitkomsten, zoals amotivatie en faalangst (Conroy, Kaye & Coatsworth 2006; Cury, Elliot, Sarrazin, Da Fonseca & Rufo, 2002; Cury, Da Fonseca, Rufo, Peres & Sarrazin, 2003; Ommundsen, 2004).

Hoewel dit soort doeloriëntaties kunnen verschillen per moment en situatie (de doeloriëntatie op een bepaald, specifiek moment wordt ‘doelbetrokkenheid’

genoemd), heeft iedereen hierin een bepaalde voorkeursneiging; een overheersende oriëntatie die terugkomt over tijd en situatie heen. Aangezien het om orthogonale constructen gaat, kunnen dit meerdere doeloriëntaties tegelijk zijn.

Uit bovenstaande valt op te maken dat een mastery-approach oriëntatie het meest adaptief en constructief is voor het psychosociaal welzijn van sporters. Ook een performance-approach oriëntatie kan (zeer) adaptief zijn,maar dient daarvoor altijd gepaard te gaan met een mastery-approach oriëntatie (Chan & Chan, 2007; Green & Miller, 1996), terwijl men avoidance doeloriëntaties ten alle tijden zal willen

vermijden. Onderzoek laat steeds vaker zien dat de combinatie van een mastery-approach en een performance-mastery-approach (en de afwezigheid van beide avoidance doeloriëntaties) het meest voordelig lijkt te zijn, zeker wanneer prestaties worden nagestreefd (Brophy, 2005; Harackiewicz, Barron, Tauer, & Elliot, 2002). Hierbij geldt dat een mastery-approach oriëntatie is gerelateerd aan meer psychosociaal welzijn en dat een performance-approach oriëntatie is gerelateerd aan betere prestaties.

(7)

Antecedenten van doeloriëntaties

De vraag is wat de determinanten zijn van doeloriëntaties. Bekend is dat ‘impliciete theorieën over vaardigheden’ (Dweck & Leggett, 1988) een belangrijke voorspeller zijn voor doeloriëntaties in sport (Burnette, O’Boyle, Van Epps, Pollack & Finkel, 2013; Cury, Da Fonseca, Rufo & Sarrazin, 2002; Wang, Liu, Lochbaum & Stevenson, 2009).

Impliciete theorieën zijn “cognitief gebaseerde dispositionele variabelen” (Cury, Da Fonseca, Rufo & Sarrazin, 2002), die te maken hebben met hoe iemand

aankijkt tegen de maakbaarheid van (de eigen) vaardigheden.Iemand met een entity

overtuiging in sport geloofd dat sportvaardigheden aangeboren en onveranderlijk zijn, terwijl iemand met een incremental overtuiging geloofd dat sportvaardigheden

maakbaar en trainbaar zijn (Cury, Da Fonseca, Rufo & Sarrazin, 2002). Een entity overtuiging leidt tot de aanwezigheid van performance doelen, terwijl een incremental overtuiging leidt tot de aanwezigheid van een mastery doelen(Dweck & Leggett, 1988; Burnette, O’Boyle, Van Epps, Pollack & Finkel, 2013; Cury, Da Fonseca, Rufo & Sarrazin, 2002; Wang, Liu, Lochbaum & Stevenson, 2009).

Ook is bekend dat, in sport, zowel coaches als ouders een belangrijke rol spelen in de aanwezigheid van specifieke doeloriëntaties door middel van het motivationele klimaat dat zij scheppen voor sporters/kinderen. (Carr & Weigand, 2001; Cervello, Rosa, Calvo, Jimeneze, & Iglesias, 2007; Keegan, Harwood, Spray en Lavallee, 2008; Morris & Kavussanu, 2008; Wang, Liu, Chatzisarantis en Lim 2010; White, 1996; White, Kavussanu & Guest, 1998). Het motivationeel klimaat staat voor in hoeverre een individu ervaart dat er vanuit de omgeving een nadruk wordt gelegd op competitie en normatieve prestatie (een ‘performance motivationeel klimaat’), of juist op leren, samenwerking en plezier (een ‘mastery motivationeel klimaat’) (Cox,

(8)

2012). Sportende kinderen van ouders die een performance motivationeel klimaat scheppen voor hun kind hebben vaker een performance doeloriëntatie (zowel approach als avoidance) en sportende kinderen van ouders die een mastery motivationeel klimaat scheppen hebben vaker een mastery doeloriëntatie (zowel approach als avoidance) (Carr & Weigand, 2001; Keegan, Harwood, Spray en Lavallee, 2008; White, 1996; White, Kavussanu & Guest, 1998).

Hiermee wordt duidelijk dat ouders (in ieder geval) op deze manier een rol spelen in de aanwezigheid van type doeloriëntatie bij sporters.De twee vragen die hierbij opkomen zijna) of de rol van ouders zich beperkt tot alleen het gecreëerde motivationele klimaat en b) of er ook een rol is weggelegd voor ouders in de verschillen tussen approach versus avoidance doeloriëntaties.

Ouderschapsstijl

Uit een aantal onderzoeken blijkt dat ouderschapsstijl gerelateerd is aan doeloriëntaties in schoolsetting (Chan & Chan, 2007; Gonzales, Holbein & Quilter, 2002; Gonzales & Wolters, 2006). Hierbij ging het om de ouderschapsstijlen uit Baumrind’s theorie (1967, 1971), welke tegenwoordig vier stijlen onderscheidt: authoritatief, autoritair, permissief-toegeeflijk en permissief-verwaarlozend

(Baumrind, 1967, 1971; Dornbusch, Ritter, Leiderman, Roberts, & Fraleigh, 1987; Ginsburg & Bronstein, 1993; Steinberg, Lamborn, Dornbusch, & Darling, 1992). Deze stijlen zijn gebaseerd op twee dimensies: de mate waarin ouders veeleisend zijn naar hun kind en de mate waarin zij responsief zijn naar hun kind (zie Figuur 2):

 Authoritatieve ouderschapsstijl: Deze ouders zijn zowel veeleisend als responsief naar hun kind. Belangrijke onderdelen zijn warmte, open

(9)

communicatie, democratische beslissingen, duidelijke regels, vrijheid en het ondersteunen van autonomie.

 Autoritaire ouderschapsstijl: Deze ouders zijn wel veeleisend maar niet responsief naar hun kind. Belangrijke onderdelen zijn hiërarchie,

gehoorzaamheid, conformiteit, beperking van vrijheid en het uitoefenen van psychologische controle.

Permissief-toegeeflijke ouderschapsstijl: Deze ouders zijn wel responsief maar

niet veeleisend naar hun kind. Ze zijn warm en lief, maar hanteren geen regels over wat wel of niet mag en stellen weinig tot geen verwachtingen over wat hun kind dient te bereiken.

 Permissief-verwaarlozende ouderschapsstijl: Deze ouders zijn zowel niet responsief als niet veeleisend naar hun kind. Er is nauwelijks sprake van controle, noch van interesse of aandacht.

Figuur 2: De vier verschillende ouderschapsstijlen (naar de indeling van

Baumrind):

Veeleisend

Responsief Afstandelijk

(10)

Uit onderzoeken in schoolcontext blijkt dat een authoritatieve ouderschapsstijl positief correleert met een mastery doeloriëntatie, en dat een autoritaire en

permissieve ouderschapsstijl beiden positief correleren met een performance

doeloriëntatie (de toegeeflijke en verwaarlozende ouderschapsstijlen werden hier nog onder één noemer, ‘permissief’, geschaard) (Chan & Chan, 2007; Gonzales, Holbein & Quilter, 2002; Gonzales & Wolters, 2006).

Echter, deze onderzoeken maakten nog geen gebruik van de 2x2

operationalisering van doeloriëntaties (approach vs. avoidance voor zowel mastery als performance). Ook is nog onbekend hoe deze resultaten zich vertalen naar

sportcontext. Voor het doen van voorspellingen wordt hieronder daarom verder ingegaan op het verklaren van deze relaties in schoolsetting.

Ouderschapsstijl en doeloriëntaties in schoolsetting

Een mogelijke verklaring voor de gevonden relaties is dat het voor de aanwezigheid van een mastery doeloriëntatie (bij scholieren) nodig is dat ouders duidelijke verwachtingen en eisen stellen aan hun kind, zoals bij authoritatief en autoritair ouderschap. Deze factor ontbreekt namelijk bij de toegeeflijke en verwaarlozende ouderschapsstijlen (zie Figuur 2). Mogelijk leidt dit er toe dat een kind zich vanzelf gaat richten op criteria die de samenleving hanteert (Gonzales & Wolters, 2006), zoals hoge cijfers halen, of de beste zijn van de klas (performance doelen), in plaats van bijvoorbeeld het ontwikkelen van unieke, eigen talenten, of leren met het doel om slimmer te worden, voor zichzelf (mastery doelen). Echter, een autoritaire ouderschapsstijl is ook gerelateerd aan een performance doeloriëntatie en niet aan een mastery doeloriëntatie. Mogelijk betekent dit dat zulke duidelijke verwachtingen niet genoeg zijn, maar dat een kind ook een onvoorwaardelijk gevoel

(11)

van acceptatie, warmte en liefde nodig heeft vanuit de ouders, zoals bij authoritatief ouderschap. Wanneer zulke acceptatie niet afhankelijk is van het behalen van bepaalde (normatieve) prestaties, ontwikkelt zich wellicht de oriëntatie bij een kind om te presteren voor zichzelf, in plaats van (alleen) voor acceptatie, erkenning of prestige.

Ook autonomie ondersteuning wordt als belangrijk onderdeel van ouderschap gezien wat verantwoordelijk zou zijn voor de relatie tussen authoritatief ouderschap en een mastery doeloriëntatie van kinderen, met de veronderstelling dat dit leidt tot adequate zelfregulerende vaardigheden (Gonzales et al., 2002). Het belangrijkste aspect van autonomie ondersteuning hierbij is dat ouders er waarde aan hechten dat het kind zich kan gedragen naar zijn of haar echte innerlijke en persoonlijke interesses (Soenens, Vansteenkinste, Lens, Luyckx, Goossens, Beyers & Ryan, 2007). Echter, toegeeflijk ouderschap kent ook (deze vorm van) autonomie-ondersteuning, maar is toch gerelateerd aan een performance doeloriëntatie bij scholieren. Hiermee lijkt het erop dat een kind gelijktijdig ook gewend moet zijn aan het hebben van duidelijke regels en het moeten waarmaken van bepaalde verwachtingen naar de ouders, zoals bij authoritatief ouderschap. Mogelijk ontwikkelt dit een gevoel van (zelf)discipline dat nodig is voor een mastery doeloriëntatie (Gonzales, Holbein & Quilter, 2002).

Samengevat is het waarschijnlijk de aanwezigheid van de combinatie van onvoorwaardelijke warmte en acceptatie, duidelijke regels en verwachtingen en het ondersteunen van autonomie vanuit de ouders wat er voor zorgt dat kinderen, in schoolsetting, over een mastery doeloriëntatie beschikken. Het ontbreken van één of meerdere van deze facetten van ouderschap leidt er dan toe dat kinderen juist over een performance doeloriëntatie beschikken, zie Figuur 3.

(12)

In bovenstaand model gaat het om positieve relaties.

Ouderschapsstijl en doeloriëntaties in sportsetting

De relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties is alleen nog onderzocht schoolcontext, niet in sportcontext.

Mogelijk is hier verschil tussen: misschien hechten ouders over het algemeen bijvoorbeeld meer belang aan cijfermatige prestaties op school (aangezien het hier gaat om de carrièretoekomst van hun kind), terwijl zij op sportgebied misschien zaken als plezier, gezondheid en het ontwikkelen van samenwerkingsvaardigheden

belangrijker vinden (alhoewel hoe hoger het sportniveau, hoe minder waarschijnlijk). Een dergelijk verschil tussen deze twee prestatiecontexten zou verschillende

resultaten op kunnen leveren in de relatie tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties: bijvoorbeeld dat autoritair ouderschap ook samenhangt met een mastery doeloriëntatie in sport.

(13)

Aan de andere kant is het doel bij sport juist om te winnen en tegenstanders te verslaan: dat zijn de regels van het spel, ongeacht welke sport. Daardoor is het ook mogelijk dat ouders juist geneigd zijn om meer normatieve prestaties te stimuleren bij hun kinderen in sport, hoewel zij buiten sport een authoritatieve stijl hanteren.

In zulke gevallen zou het veronderstelde mechanisme uit Figuur 3 nog kunnen opgaan, maar zou er tegelijkertijd sprake zijn van een algehele shift naar meer

mastery of juist meer performance doeloriëntaties in sport.

Een andere mogelijkheid is dat dit veronderstelde mechanisme op een andere manier werkt in sport -dan in schoolcontext. Misschien zijn duidelijke verwachtingen en regels vanuit de ouders bijvoorbeeld helemaal niet nodig om over genoeg

(zelf)discipline te beschikken voor het ontwikkelen van een mastery doeloriëntatie in sport, waardoor de correlaties zullen verschillen.

Echter, de veronderstelde mechanismes klinken ook logisch voor sport: er is onvoorwaardelijke liefde en vertrouwen nodig om te voorkomen dat een kind zich te veel gaat vergelijken met anderen, voldoende autonomie ondersteuning nodig zodat het kind het gevoel heeft dat het handelt naar de eigen wensen en interesses, en voldoende verwachtingen en regels zodat het kind een verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelt om deze, en vooral de eigen, verwachtingen waar te maken.

Bovendien levert onderzoek naar doeloriëntaties tot nu toe vergelijkbare resultaten op tussen school –en sportcontext (Ames, 1992; Carr & Weigand, 2001; Cervello, Rosa, Calvo, Jimeneze, & Iglesias, 2007; Goudas & Biddle, 1994;

Ommundsen, Roberts, Lemyre, & Miller, 2005; Papaioannou, 1994; White, 1998). Zo blijkt dat het ouders-gecreëerde motivationele klimaat op dezelfde manier correleert met doeloriëntaties in school –als in sportcontext (Carr & Weigand, 2001; White, 1998).

(14)

Om deze redenen wordt in de huidige studie verwacht dat:

 Een authoritatieve ouderschapsstijl positief correleert met een mastery doeloriëntatie.

 Een autoritaire, toegeeflijke en verwaarlozende ouderschapsstijl positief correleren met een performance doeloriëntatie.

Approach vs. avoidance doeloriëntaties

De volgende vraag is of ouderschapsstijl samenhangt met de approach vs. avoidance dimensie. Wat hier tot nu toe over bekend is, is dat vooral de factoren zelfvertrouwen (hoog vs. laag) en perfectionisme (functioneel vs. disfunctioneel) gerelateerd zijn aan verschil in doeloriëntaties op deze dimensie (Eum & Rice, 2011; Morris & Kavussanu, 2008; Stroeber, Stoll, Pescheck & Otto, 2008). Hoog

zelfvertrouwen en functioneel perfectionisme correleren met een approach doeloriëntatie (ongeacht mastery of performance), en laag zelfvertrouwen en

disfunctioneel perfectionisme correleren met een avoidance doeloriëntatie (ongeacht mastery of performance). Aangezien perfectionisme samenhangt met zelfvertrouwen (Besser, Flett, Hewitt, Guez, 2008; Dunn, Dunn & McDonald, 2012; Koivula, Hassmen & Fallby, 2002) wordt hier verder alleen ingegaan op dit laatste construct.

Uit een aantal studies blijkt dat authoritatief en toegeeflijk ouderschap zijn gerelateerd aan meer zelfvertrouwen, en dat autoritair en verwaarlozend ouderschap zijn gerelateerd aan minder zelfvertrouwen (Leung & Kwan, 1998; Patock-Peckham & Morgan-Lopez, 2007), hetgeen lijkt te impliceren dat responsiviteit hier

verantwoordelijk voor is (aangezien dit onderscheid maakt tussen

(15)

Op basis hiervan valt te verwachten dat de authoritatieve en toegeeflijke ouderschapsstijl zullen correleren met approach, maar niet met avoidance doeloriëntaties, en dat de autoritaire en verwaarlozende ouderschapsstijl zullen correleren met avoidance, maar niet met approach doeloriëntaties.

Echter, in het geval van autoritair ouderschap, waar er sprake is van

duidelijke, strenge verwachtingen en eisen (gecombineerd met weinig responsiviteit), is het logisch te verwachten dat een kind ook over een performance-approach

oriëntatie zal beschikken: waar een gebrek aan warmte en vertrouwen zal leiden tot onzekerheid en de motivatie om negatieve uitkomsten te vermijden, zullen strenge eisen en verwachtingen waarschijnlijk ook de motivatie oproepen om positieve uitkomsten na te streven en deze verwachtingen na te maken.

Op basis van bovenstaande werd in de huidige studie daarom verwacht dat:  Een authoritatieve ouderschapsstijl positief correleert met alleen een

mastery-approach doeloriëntatie.

 Een autoritaire ouderschapsstijl positief correleert met zowel een performance-approach als een performance-avoidance doeloriëntatie.  Een toegeeflijke ouderschapsstijl positief correleert met alleen een

performance-approach doeloriëntatie.

 Een verwaarlozende ouderschapsstijl positief correleert met alleen een performance-avoidance doeloriëntatie.

(16)

Tabel 1

Verwachte correlaties tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties

Doeloriëntatie

Mast. Mast. Perfm. Perfm.

Ouderschapsstijl App. Avd. App. Avd.

--- AUTH X --- AUT X X --- TOEG X --- VERW X

‘X’ staat voor een verwachte, positieve correlatie.

Voorspellende waarde van ouderschapsstijl

Om te onderzoeken of de verwachte correlaties tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties een toevoeging zijn aan eerder onderzoek, is het nodig om te kijken of ouderschapsstijl een unieke voorspeller is voor doeloriëntaties, wanneer gecontroleerd op bekende predictoren. In de huidige studie werd daarom gekeken of

ouderschapsstijl een unieke voorspeller is voor doeloriëntatie, naast impliciete theorieën, coaches-gecreëerd motivationeel klimaat, en ouders-gecreëerd motivationeel klimaat.

Verondersteld werd dat ouderschapsstijl en het ouders-gecreëerde

motivationele klimaat twee verschillende constructen zijn die deels een aparte rol spelen bij de aanwezigheid doeloriëntaties. Ondanks dat beide constructen namelijk onderdelen zijn van ouderschap, is ouderschapsstijl een algemeen construct, en is het ouders-gecreëerde motivationele klimaat een context-specifiek construct (in dit geval gericht op de sportbeoefening van het kind). Ter illustratie: een zeer autoritaire ouder zal over het algemeen een performance georiënteerd kind hebben. Echter, wanneer dezelfde ouder een sterk mastery motivationeel klimaat creëert op (alleen)

(17)

Daarnaast werd verwacht dat ouderschapsstijl, in tegenstelling tot ouders-gecreëerd motivationeel klimaat (en de andere genoemde predictoren), een

voorspeller is voor verschillen in approach en avoidance oriëntaties, waarmee het op dit vlak voorspellende waarde zou kunnen toevoegen aan deze predictoren.

Op basis van deze redenen werd in de huidige studie verwacht dat ouderschapsstijl een unieke voorspeller is voor doeloriëntaties in sport, naast impliciete theorieën, coaches-gecreëerd motivationeel klimaat, en ouders-gecreëerd motivationeel klimaat.

Wanneer zou blijken dat ouderschapsstijl geen unieke variantie in

doeloriëntaties kan verklaren,zou dit mogelijk weer kunnen worden verklaard door

een uitsluitend modererende rol van ouderschapsstijl op de relatie tussen ouders-gecreëerd motivationeel klimaat en doeloriëntaties. Dit moderatie effect zou in lijn zijn met het model van Darling en Steinberg (1993), die ouderschap opdelen in drie onderdelen: ‘ouderlijke doelen en waardes, ‘ouderschapsstijl’ en

‘ouderschapstoepassingen’, zie Figuur 4.

(18)

‘Ouderlijke doelen en waardes’ wordt hierbij gedefinieerd als “een combinatie van doelen over wat het kind dient te verwerven aan specifieke vaardigheden en gedragingen (zoals goede manieren, sociale vaardigheden en academische

vaardigheden) en doelen omtrent de algemene ontwikkeling van het kind op meer globale kwaliteiten (zoals nieuwsgierigheid, kritisch denken en onafhankelijkheid)”. Dit onderdeel van ouderschap zou aan de basis staan van het beïnvloeden van andere onderdelen van ouderschap: ‘ouderschapsstijl’ en ‘ouderschapstoepassingen’.

Ouderschapsstijl wordt gedefinieerd als een “algemeen emotioneel klimaat wat voor het kind wordt gecreëerd, welke bestaat uit de combinatie van intentionele

communicatie (algemene regels, verwachtingen, affect) en on-intentionele communicatie (intonatie, lichaamstaal) naar het kind toe”. Bij

‘ouderschapstoepassingen’ gaat het om “domein-specifieke gedragingen” van de ouders. Gedragingen die “gaan om het overbrengen van overtuigingen op het kind over diens specifieke gedrag, wat kan verschillen per domein”. Zo zijnhet helpen met huiswerk of het bezoeken van ouderavonden voorbeelden van

ouderschapstoepassingen op domein van school. Het ophalen en brengen van het kind naar sporttrainingen en het kijken naar wedstrijden zijn voorbeelden van

ouderschapstoepassingen op domein van sport. De ouderschapsstijl (authoritatief, autoritair, toegevend, verwaarlozend) vormt hierbij dan een algemeen klimaat voor het kind, terwijl ouderschapstoepassingen daarbinnen (kunnen) variëren per domein.

Dit model van Darling en Steinberg (1993) is vaak onderzocht en aangetoond. Echter, het moderatie effect is minder vaak onderzocht (Power, 2013). Wel is dit aangetoond in onder meer onderzoeken van Spera (2006), Hennesy, Hughes, Goldberg, Hyatt en Economos (2010).

(19)

Het motivationeel klimaat gecreëerd door ouders van sporters is een domein-specifieke uiting van ouderschap, waarmee het onder ‘ouderschapstoepassingen’ kan worden geschaard in het model van Darling en Steinberg. Op dezelfde manier kunnen de ouderschapsstijlen van Baumrind worden geschaard onder ‘ouderschapsstijl’ in het model. Dit zou impliceren dat ouderschapsstijl en ouders-gecreëerd motivationeel klimaat gemeenschappelijk worden beïnvloed door ‘Ouderlijke doelen en waardes’, en dat ouderschapsstijl een modererend effect heeft op de relatie tussen ouders-gecreëerd motivationeel klimaat en doeloriëntaties. In andere woorden: dat de aanwezigheid van een bepaalde ouderschapsstijl de relatie tussen een bepaald motivationeel klimaat en een doeloriëntatie versterkt of juist afzwakt.

In de praktijk zou dit betekenen dat een kind van een ouder die een autoritaire ouderschapsstijl hanteert, maar tegelijkertijd de sportbeoefening van zijn of haar kind als iets ziet wat vooral gaat om het plezier en persoonlijke ontwikkeling van het kind (en daarmee een mastery motivationeel klimaat creëert), een mastery-approach

oriëntatie heeft binnen sport. Echter, deze mastery-approach oriëntatie zou sterker zijn wanneer de ouder tegelijkertijd een authoritatieve ouderschapsstijl hanteert, maar wordt nu afgezwakt door de aanwezigheid van een autoritaire ouderschapsstijl.

Als de ouderschapsstijlen van Baumrind worden gezien als een “algemeen emotioneel klimaat voor het kind”, en het ouders-gecreëerde motivationele klimaat als bestaande uit “domein-specifieke overtuigingen over specifiek gedrag van het kind”, kan worden verwacht dat ouderschapsstijl een modererend effect heeft op de relatie tussen ouders-gecreëerd motivationeel klimaat (mk-ouders) en doeloriëntaties bij sporters, zie Figuur 5.

(20)

Figuur 5: De verwachte, modererende rol van ouderschapsstijl in de relatie tussen ouders-gecreëerd motivationeel klimaat en doeloriëntaties.

Vergelijking met het coaches-gecreëerde motivationeel klimaat

Om een beeld te krijgen van de invloed van ouders, is het tot slot relevant om de relatieve bijdrages van ouders en coaches te vergelijken.

Een van de spaarzame onderzoeken die zijn gedaan naar de relatieve bijdrages van ouders en coaches is dat van O’Rourke, Smith en Smoll (2014), waaruit bleek dat het coaches-gecreëerde motivationele klimaat geen voorspeller was voor

zelfvertrouwen, prestatieangst en intrinsieke motivatie bij sporters, over en voorbij het ouders-gecreëerde motivationele klimaat. Aangezien deze factoren allen zijn

gerelateerd aan doeloriëntaties, werd ook in de huidige studie verwacht dat het coach-gecreëerde motivationele klimaat geen unieke variantie verklaring kan toevoegen aan het ouders-gecreëerde motivationele klimaat en ouderschapsstijl.

(21)

Hypotheses

1) Ouderschapsstijl correleert met doeloriëntatie:

a.) authoritatief ouderschap met alleen een mastery-approach

oriëntatie.

b.) autoritair ouderschap met zowel een performance-approach als een

performance-avoidance oriëntatie.

c.) toegeeflijk ouderschap met alleen een performance-approach

oriëntatie.

d.) verwaarlozend ouderschap met alleen een performance-avoidance

oriëntatie.

2) Ouderschapsstijl is een unieke voorspeller voor doeloriëntatie, naast impliciete theorieën, coaches-gecreëerd motivationeel klimaat en ouders-gecreëerd motivationeel klimaat.

3) Ouderschapsstijl modereert de relatie tussen het ouders-gecreëerde motivationele klimaat en doeloriëntatie.

4) Het coaches-gecreëerde motivationeel klimaat voegt geen unieke variantieverklaring toe in doeloriëntaties aan het ouders-gecreëerde motivationeel klimaat en ouderschapsstijl.

(22)

METHODE

Deelnemers

Deelnemers waren 159 teamsporters(84 jongens, 75 meisjes; M leeftijd =

15,51, SD =2,12, leeftijdsrange = 12-22),afkomstig uit 8 voetbalteams en 7

hockeyteams. Twee van deze teams speelden op een gemiddeld amateur niveau, de andere 12 teams waren prestatiegerichte elftallen en speelden op redelijk tot hoog amateur niveau (beoogd werd om zo veel mogelijk prestatiegerichte teams te werven, aangezien doeloriëntaties betrekking hebben op prestatiegedrag). De teams werden

geworven bij 5 voetbal –en hockeyclubs,in en rondom regio Amsterdam (SC

Buitenveldert, Swift, HC Athena, AMHC Westerpark en HV Abcoude).

Als beloning kregen de deelnemers het boekje Slim trainen, geschreven door Gerald M. Weltevreden, met sportpsychologische tips om sneller vooruit te gaan in sport.

Materialen Ouderschapsstijl

Voor het meten van ouderschapsstijl werd de Parenting Questionnaire-Nederlandstalig (PQ-NL) gebruikt (Soenens, Vansteenkinste, Lens, Luyckx, Goossens, Beyers & Ryan, 2007; Soenens, Vansteenkiste, Luyckx & Goossens, 2006). Deze vragenlijst kent 38 items, verdeeld over 4 hoofdschalen: ‘Responsiviteit’ (7 items), ‘Gedragsmatige controle’ (16 items), ‘Psychologische controle’ (8 items), en ‘Autonomie ondersteuning’ (7 items). De items worden beantwoord middels een 5-punt Likert schaal (van “Helemaal niet” tot “Helemaal wel”), waarbij geldt dat hoe hoger de score, hoe meer sprake van de ouderschapsdimensie in kwestie (een aantal

(23)

items dienen hiervoor te worden omgescoord). Voorbeelditems zijn: “Mijn [vader/moeder] glimlacht vaak naar mij” (Responsiviteit), “Mijn [vader/moeder] verwacht dat ik mij op een bepaalde manier gedraag” (Gedragsmatige controle), “Mijn [vader/moeder] probeert steeds de manier waarop ik dingen zie te veranderen” (Psychologische controle) en “Mijn [vader/moeder] laat me mijn eigen plannen maken voor de dingen die ik doe” (Autonomie ondersteuning).

Met betrekking tot de ouderschapsstijlen van Baumrind is het idee dat een authoritatieve ouderschapsstijl wordt gevormd door een hoge mate van responsiviteit, gedragsmatige controle en autonomie ondersteuning maar een lage mate van

psychologische controle. Dat autoritair ouderschap wordt gevormd door een hoge mate van gedragsmatige controle en psychologische controle maar een lage mate van responsiviteit en autonomie ondersteuning. Dat toegeeflijk ouderschap wordt

gevormd door een hoge mate van responsiviteit en autonomie ondersteuning maar een lage mate van gedragsmatige controle en psychologische controle. En dat

verwaarlozend ouderschap wordt gevormd door een lage mate van al deze dimensies, zie Tabel 2.

Tabel 2: Ouderschapsstijlen en de schalen van de PQ-NL

De combinatie van de mate van aanwezigheid van deze ouderschapsdimensies weergeeft een bepaalde ouderschapsstijl.

(24)

Voor de Nederlandstalige versie van deze schalen zijn Cronbach’s alpha scores voor betrouwbaarheid bekend variërende van .72 tot .86 voor Psychologische Controle (Luyckx, Soenens, Vansteenkiste, Berzonsky & Goossens, 2007), van .88 tot .92 voor Responsiviteit (Soenens, Vansteenkiste, Luyten, Duriez, & Goossens, 2005), en van .75 voor Autonomie Ondersteuning (Soenens & Vansteenkiste, 2005). Van Gedragsmatige Controle zijn geen betrouwbaarheidsgegevens bekend. Wel bleek uit een factor analyse bij Responsiviteit, Gedragsmatige Controle en Psychologische Controle dat deze succesvol uiteenvielen in drie verschillende factoren (Soenens, Vansteenkiste, Luyckx & Goossens, 2006).

Deze vragenlijst is tot nu toe meestal afgenomen bij deelnemers van 15 tot en met 20 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 17 (Duriez, Soenens & Vansteenkiste, 2007; Soenens, Vansteenkiste, Luyckx & Goossens, 2006), maar ook bij een wat oudere groep deelnemers van 15 tot en met 25 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 18,7 (Soenens, Vansteenkinste, Lens, Luyckx, Goossens, Beyers & Ryan, 2007).

De PQ-NL kent een aparte versie voor de vader en de moeder, als ook een aparte versie voor het perspectief van de ouders en van het kind/de adolescent (vier in totaal), waarbij het in de huidige studie ging om het perspectief van het kind/de adolescent.

Er is voor deze vragenlijst geen ‘officiële’ methode om de

ouderschapsstijlen van Baumrind te meten. De recentelijke ontwikkeling in de wetenschap is namelijk een verschuiving van de focus op ouderschapsstijlen naar onderliggende ouderschapsdimensies, om deelnemers op deze manier niet te hoeven indelen in groepen (en zo geen statistische power te verliezen). Echter, het bestaan van de ouderschapsstijlen van Baumrind is vaak in onderzoek aangetoond, hetgeen vooralsnog een praktische meerwaarde biedt om conclusies te trekken over deze

(25)

ouderschapsstijlen. Bovendien kan het zijn dat het effect van een bepaalde ouderschapsdimensie afhangt van de mate van aan –of afwezigheid van andere ouderschapsdimensies (zoals de verwachting in de huidige studie dat de combinatie van responsiviteit, gedragsmatige controle, en autonomie ondersteuning ten grondslag ligt aan een mastery-approach oriëntatie). In een dergelijk geval is het waardevol om (ook) uitspraken te kunnen doen over ouderschapsstijlen als geheel.

Om mensen toch niet te hoeven in delen in groepen, werd in de huidige studie gekozen voor een methode om tot een score op elke ouderschapsstijl voor elke

deelnemer te komen. Op deze manier vielen er geen deelnemers buiten de boot, en konden er conclusies worden getrokken over de relaties tussen elke ouderschapsstijl en elke doeloriëntatie (waarover er voorspellingen waren gedaan). Om dit te bereiken werden de schaalscores voor de verschillende ouderschapsdimensies bij elkaar opgeteld en afgetrokken, op de volgende manier:

 Authoritatief = responsiviteit + gedragsmatige controle + autonomie ondersteuning – psychologische controle.

 Autoritair = gedragsmatige controle + psychologische controle – responsiviteit - autonomie ondersteuning.

 Toegeeflijk = responsiviteit + autonomie ondersteuning - gedragsmatige controle - psychologische controle.

 Verwaarlozend = responsiviteit - gedragsmatige controle - autonomie ondersteuning – psychologische controle.

Aangezien de scores op de uiteindelijke ouderschapsstijlen op deze manier zowel positief als negatief konden zijn, is systematisch bij elke totaalscore +10 opgeteld, zodat alle scores op dezelfde kant van de as kwamen te liggen (en

(26)

correlaties en regressies op deze manier adequaat konden worden uitgevoerd en geïnterpreteerd).

Een alternatieve manier was om deelnemers middels een cut-off methode in te delen in een bepaalde ouderschapsstijl. Dat wil zeggen: de score boven of onder de mediaan voor een bepaalde ouderschapsdimensie bepaalt of deze dimensie als ‘aanwezig’ of ‘afwezig’ wordt gezien bij de desbetreffende deelnemer, waarna de combinatie van ‘aanwezige’ en ‘afwezige’ dimensies bepaalt in welke

ouderschapsstijl een deelnemer wordt ingedeeld.

Echter, op deze manier vielen veel deelnemers buiten de analyse omdat zij grensgevallen waren tussen verschillende ouderschapsstijlen, en ontstond hetzelfde probleem als waardoor tegenwoordig meer de focus wordt gelegd op onderliggende ouderschapsdimensies in plaats van ouderschapsstijlen. De methode waar nu voor is gekozen voorkwam dit probleem.

Coaches-gecreëerd motivationeel klimaat

Voor het meten van het door coaches gecreëerde motivationele klimaat werd gebruik gemaakt van de Nederlandstalige versie van de Motivational Climate Scale

for Youth Sport (MCSYS) (Huijbers, 2015; Sanrodji, 2014; Smith, Cumming &

Smoll, 2008). Deze vragenlijst is opgesteld om begrijpelijk genoeg te zijn voor ook jongere deelnemers van 9-14 jaar. De vragenlijst kent 12 items verdeeld over 2 schalen, waarvan een staat voor een mastery motivationeel klimaat (6 items) en de andere voor een performance motivationeel klimaat (6 items). Antwoorden worden gegeven op een 5-punt Likert schaal, van “Helemaal niet waar” tot “Helemaal waar”. Dit resulteert in een minimumscore van 1 en een maximumscore van 5 per schaal; hoe hoger deze score, hoe meer sprake van het desbetreffende klimaat (naar de beleving

(27)

van de sporter). Voorbeelditems zijn: “De trainer zegt dat het belangrijkste is om je best te doen” (mastery klimaat) en “De trainer geeft de meeste aandacht aan de beste spelers” (performance klimaat).

Factor analyses op deze Nederlandstalige versie, uitgevoerd door Gerald M. Weltevreden, op data uit de ongepubliceerde mastertheses van Sanrodji (2014) en Huijbers, (2015), gaven evidentie voor de 2 subschalen. Uit analyses op dezelfde data kwamen tevens Cronbach’s alpha scores voor betrouwbaarheid naar voren van .66 en .71 voor de mastery schaal, en .67 en .71 voor de performance schaal.

Ouders-gecreëerd motivationeel klimaat

Voor het meten van het door ouders gecreëerde motivationele klimaat, werden de items van de MCSYS herschreven om van toepassing te zijn op ouders in plaats van coaches. Hierbij werd beoogt de items zoveel mogelijk hetzelfde te laten. Zo is het item “De trainer geeft spelers een goed gevoel als ze ergens beter in zijn

geworden” veranderd in: “Mijn [vader/moeder] geeft me een goed gevoel als ik ergens beter in ben geworden, in [voetbal/hockey]”. En is het item: “Spelers worden gewisseld als ze een fout maken” veranderd in: “Mijn [vader/moeder] is ontevreden over me als ik fouten maak in [voetbal/hockey]”. Voor een overzicht op de volledige versies van de oorspronkelijke MCSYS en de herschreven ouder-versie, zie Appendix A.

De antwoordprocedure en scoring is verder hetzelfde gelaten als bij de oorspronkelijke MCSYS.

Om te controleren of de items duidelijk genoeg waren herschreven werd een pilot studie uitgevoerd voorafgaand aan de hoofdstudie, zie Procedure.

(28)

Tevens werd, in de hoofdstudie, een factor analyse uitgevoerd om te

controleren of de vragenlijst succesvol uiteenviel in een mastery en een performance motivationeel klimaat.

Doeloriëntaties

Doeloriëntaties werden gemeten met de De Achievement Goal Questionnaire

– Revised – Sport - Nederlandstalig (AGQ-R-NL-Sport) (Elliot & Murayama, 2008;

Sanrodji, 2014; Vermeulen, 2015). Deze vragenlijst kent 12 items, verdeeld over 4 subschalen: ‘mastery approach’, ‘mastery avoidance’, ‘performance-approach’ en ‘performance-avoidance’, met 3 items per subschaal. Antwoorden worden gegeven op een 5-punt Likert schaal, van “Geheel niet van toepassing” tot “Geheel van

toepassing”, resulterend in een minimumscore van 1 en een maximum score van 5 per schaal. Hoe hoger de score op een schaal, hoe meer sprake van de desbetreffende doeloriëntatie. Voorbeelditems zijn “In sport is het voor mij belangrijk dat ik het beter doe dan anderen” (performance-approach), “Mijn doel in sport is te voorkomen dat ik minder leer dan dat ik mogelijk zou kunnen leren” (mastery-avoidance), “Ik wil zo veel mogelijk leren in mijn sport” (mastery-approach) en “In mijn sport wil ik voorkomen dat ik het slechter doe dan anderen” (performance-avoidance).

Factor analyse bij de Engelstalige versie gaf evidentie voor de vier subschalen (Elliot en Murayama, 2008). De Nederlandstalige versie is getest op betrouwbaarheid in de mastertheses van onder meer Sanrodji (2014) en Vermeulen (2015), met

Cronbach alpha’s scores van .72 en .74 voor de mastery-approach schaal, .76 en .70 voor de mastery-avoidance schaal, .65 en .74 voor de performance-approach schaal, en .83 en .84 voor de performance-avoidance schaal.

(29)

Impliciete theorieën over vaardigheid

Voor het meten van controle variabele ‘impliciete theorieën over vaardigheid’ werd gebruik gemaakt van de Nederlandstalige versie van de Conceptions of the

Nature of Athletic Ability-Questionnaire-2 (CNAAQ-2-NL) (Biddle, Wang,

Chatzisarantis & Spray, 2003; Weltevreden, 2007; Weltevreden, 2016; Weltevreden & Van Hooft, 2014; Vermeulen, 2015).

Deze vragenlijst meet de twee constructen ‘incremental overtuigingen’ en

‘entity overtuigingen’, aan de hand van 4 subschalen: ‘entity-onveranderlijk’ (6

items), ‘entity-talent’ (5 items), leren’ (5 items) , en ‘incremental-verbeteren’ (5 items). Antwoorden worden gegeven op een 5-punt Likert schaal, van

“Helemaal mee oneens” tot “Helemaal mee eens”,resulterend in een minimum score

van 1 en een maximum score van 5 per schaal. Hierbij geldt dat hoe hoger de score, hoe meer sprake van de desbetreffende overtuiging. Voorbeelditems zijn: “Iedereen heeft een maximaal haalbaar niveau in sport, waarna je niet meer beter wordt” (entity-onveranderlijk), “Je hebt talent nodig om goed te worden in sport” (entity-talent), “Je moet hard trainen en altijd blijven leren om goed te worden in een sport”

(incremental-leren), en “Hoe goed je bent in sport, zal altijd verbeteren als je eraan werkt” (incremental-verbeteren).

Deze oorspronkelijk uit 12 items bestaande vragenlijst is uitgebreid door Weltevreden en Van Hooft (2014) naar 37 items, en toonde vervolgens in een

ongepubliceerde masterthese van Vermeulen (2015) Cronbach’s alpha scores van .75 voor entity-onveranderlijk, .65 voor entity-talent, .41 voor incremental-leren, en .66 voor incremental-verbeteren, maar voor de hoofdschalen .80 voor entity en .71 voor incremental. Deze versie van de vragenlijst is vervolgens weer teruggebracht, op basis

(30)

van ongepubliceerde data analyse door Weltevreden (2016), naar 21 items. Deze 21-items tellende versie werd in de huidige studie gebruikt.

Pilot studie MCSYS-Ouders

Om te onderzoeken of de herschrijving van de MCSYS, van een coach naar een ouder versie, niet ten koste was gegaan van de begrijpelijkheid van de items (vooral voor jongere deelnemers van 12-14 jaar), werd deze vragenlijst betrokken in de pilot studie voorafgaand aan de hoofdstudie.

PQ-NL

Ondanks dat de PQ-NL een Nederlandstalige vragenlijst betreft, zijn de items oorspronkelijk in het Vlaams gesteld. Dit subtiele verschil (in woordkeuze en/of zinsbouw) is zodanig dat de beslissing werd genomen een deel van de items te herschrijven, om zo begrijpelijk genoeg te zijn voor Nederlandse deelnemers (vooral in de jongste leeftijdsrange van 12-14 jaar). In totaal zijn 23 van 38 items

herschreven, waarbij het in de meeste gevallen ging om subtiele veranderingen, zoals: “Mijn moeder zorgt ervoor dat ik me beter voel, nadat ik mijn zorgen met haar

besproken heb”, in plaats van: “Mijn moeder maakt dat ik me beter voel nadat ik mijn zorgen met haar besproken heb”, en: “Mijn moeder let er op dat ik me gedraag zoals het hoort”, in plaats van: “Mijn moeder ziet er op toe dat ik me gedraag zoals het hoort”. Voor de volledige versies van de oorspronkelijke en de herschreven PQ-NL, zie Appendix B.

(31)

Om te controleren of deze herschrijving, wat betreft de begrijpelijkheid, was geslaagd, is ook deze vragenlijst betrokken in de pilot studie.

Procedure

De pilot studie werd uitgevoerd bij 10 middelbare scholieren (M=14,5,

SD=0,53, range 14-15), 8 meisjes en 2 jongens, afkomstig uit dezelfde klas. De

deelnemers werden geworven door een mail te sturen naar verschillende middelbare scholen in Amsterdam. Hierin werd gevraagd om voetballende en hockeyende

scholieren in de leeftijd van 12-14. De lerares van een van de gemailde scholen stelde in een reactie haar mentorklas beschikbaar voor dit onderzoek: 10 daarvan zaten op voetbal of hockey. Een klaslokaal werd voor 40 minuten vrijgemaakt om de pilot studie bij deze deelnemers af te nemen. Zij kregen hiervoor een beloning van 5 euro. Een aantal weken hieraan voorafgaand was een informatiebrief, in de vorm van een

passive consent, naar de ouders van deze leerlingen verstuurd.

De deelnemers lazen bovenaan de vragenlijsten een instructie waarin de opdracht stond om de vragen te beantwoorden en daarbij een kruisje in te vullen wanneer zij een vraag moeilijk te begrijpen of lastig geformuleerd vonden (hiervoor was een apart opgemaakte versie van de vragenlijst verstrekt). Tevens werd hen gevraagd om kort op te schrijven, in een witregel onder de desbetreffende items, waar dit precies door kwam. Iedere deelnemer kreeg de opdracht om dit te doen bij 12-items tellende MCSYS-Ouders. Voor de 38-12-items tellende PQ-NL werd een

willekeurige tweedeling gemaakt, waarbij 5 deelnemers alleen de eerste helft invulden en de andere 5 deelnemers alleen de tweede helft (dit wegens de beperkte hoeveelheid beschikbare tijd; de MCSYS-Ouders kreeg hierbij voorrang aangezien het niet alleen een kortere vragenlijst betreft, maar ook omdat een herschrijving van ‘coaches’ naar

(32)

‘ouders’ als een grotere stap werd ingeschat dan een herschrijving van Vlaamse naar Nederlandse formuleringen). Dit proces nam ongeveer 15 minuten in beslag. Achteraf werd klassikaal besproken welke items men lastig vond en waarom, zodat de

leerlingen zich nadrukkelijker konden uiten. De onderzoeker maakte notities van wat hier werd gezegd, ter aanvulling van de schriftelijke resultaten. Dit proces nam, opnieuw, ongeveer 15 minuten in beslag.

De uiteindelijke resultaten van deze pilot studie gaven geen aanleiding om (verdere) herzieningen te doen aan beide vragenlijsten. Voor beide vragenlijsten gold dat slechts een enkel item onduidelijk werd gevonden door een enkele leerling (waarbij het ging om nuances in de interpretatie). Dit werd ingeschat als een resultaat wat bij een gemiddelde vragenlijst voor wetenschappelijk onderzoek zou kunnen worden verwacht. Het werd daarmee gezien als een groen licht om de vragenlijsten te betrekken in de huidige studie.

Procedure

Een e-mail met het verzoek om mee te doen aan dit onderzoek werd verstuurd naar bestuursleden van verschillende hockey –en voetbalclubs in de regio van

Amsterdam (selectief werd gezocht naar voetbalclubs met veel vrouwenteams, gezien de relatieve schaarste van deze doelgroep). Met de geïnteresseerde trainers werd individueel een dag afgesproken voor het verzamelen van de data, reeds nadat de

passive informed consents waren verstuurd naar de ouders van minderjarige spelers.

In de periode van januari tot en met maart werden data verzameld bij de deelnemende teams. De afname van de vragenlijsten werd groepsgewijs gedaan, onder begeleiding van een of twee proefleiders. In veel gevallen was ook de coach

(33)

aanwezig. De ruimte betrof of een kleedkamer, waarbij klembordjes werden

uitgedeeld, of een (rustige) kantine, waarbij de deelnemers aan tafels zaten. Dit was afhankelijk van wat de beschikbare of meest geschikte optie was.

De deelnemers kregen, in groepsverband, eerst mondelinge instructies van de proefleider, met een korte samenvatting van de belangrijkste informatie uit de

informed consent, een uitleg over de beloning na afloop, en de opdracht om de vragen

over slechts één, namelijk de meest betrokken, ouder in te vullen.

Deelnemers vulden vervolgens zelfstandig de vragenlijsten in. Deze bestond uit een vaste volgorde: de informed consent, demografische gegevens, de MCSYS-Coaches, de PQ-NL, de MCSYS-Ouders, de AGQ-R-S-NL en de CNAAQ-2-NL. De

testset sloot af met een vraag naar hoe serieus de vragen waren in gevuld, met een

antwoorden optie van 1 t/m 5: “Helemaal niet serieus” tot “Heel serieus”.

Dit proces nam in totaal, inclusief instructies, gemiddeld zo’n 20 minuten in beslag.

(34)

RESULTATEN

Data behandeling Uitval

Van de 160 deelnemers hadden 3 deelnemers niks ingevuld bij de

serieusheidsvraag. 1 deelnemer had hier “Niet serieus” ingevuld. De data van deze deelnemers werd buiten de analyses gehouden.

9 andere deelnemers hadden zeer eenzijdige antwoord patronen op de AGQ-R-S-NL voor doeloriëntaties. Dat wil zeggen dat zij op elk item hetzelfde antwoord gaven, dan wel 1 of maximaal 2 items daarvan afweken, welke allebei ook weer hetzelfde antwoord betroffen (bijvoorbeeld: “5-5-5-5-4-5-5-5-5-5-5-5”). Besloten werd om ook deze deelnemers buiten de analyse te houden, om de resultaten niet te vertekenen. De reden hiervoor is dat, ondanks dat het mogelijk is om over elke doeloriëntatie in exact dezelfde (en maximale) mate beschikken, het waarschijnlijker is dat deze deelnemers deze vragenlijst niet met opperste concentratie en serieusheid hadden ingevuld. Mogelijke heeft dit te maken met het feit dat de vragenlijst bijna op het laatst kwam. Aangezien het hier om de enige uitkomst variabele ging, en het meten van variaties in soorten doeloriëntaties het doel van het onderzoek was, werd exclusie van de data van deze deelnemers als rechtvaardig beoordeeld.

1 deelnemer had op alle ouder-items (van de PQ-NL en MCSYS-Ouders) consequent “1” geantwoord, ook de data van deze deelnemer werd buiten de analyse gelaten.

Van outliers was verder in principe geen sprake, aangezien alle items op de vragenlijsten een antwoordenrange van 1 t/m 5 hadden.

(35)

Zonder de data van deze deelnemers liet dit een aantal van 146 deelnemers over waarvan de data kon worden gebruikt voor analyses: 73 jongens en 73 meisjes, met een gemiddelde leeftijd van 15,53 (SD=2,15, range=12-22). Hierbij ging het om 88 voetballers en 58 hockeyers. De deelnemers waren van een bovengemiddeld opleidingsniveau (47,9% deed Atheneum/Gymnasium), en het grootste deel woonde thuis, met de ouders (nog) bij elkaar (69,9%).

Aanvulling van missende waardes

4 van deze deelnemers hadden een deel van een vragenlijst of een hele vragenlijst niet ingevuld. De opdracht werd daarom aan SPSS gegeven om de data van deze deelnemers te negeren, maar alleen bij de analyses waarin de benodigde data ontbrak, zodat zij niet volledig buiten alle analyses werden gehouden.

29 andere deelnemers hadden één ongevuld item op een van de vragenlijsten. Aangezien dit het gevolg had dat deze deelnemers geen score kregen op de

desbetreffende totaalschaal, is besloten om in deze gevallen (per deelnemer) het ontbrekende item aan te vullen met de gemiddelde score van deze deelnemer op de overige items van de desbetreffende schaal. Dit zodat de data van deze deelnemers toch volledig onderdeel was van de analyse. Deze methode, van replacement with the

mean, is geoorloofd wanneer het om een grote sample gaat en het aantal missende

items klein is. Zodra er meer dan 1 item op een schaal miste bij een deelnemer, werd deze methode dan ook niet toegepast. De methode werd niet toegepast bij CNAAQ-2, aangezien het voor de huidige studie alleen bij de scores op de andere constructen als relevant werd geacht om (eventueel) in te zoomen op de specifieke richtingen van de correlaties, en impliciete theorieën alleen werd gemeten als controle variabele.

(36)

Assumpties

Voor zowel het kunnen trekken van conclusies over de gehele groep van deelnemers, als het kunnen uitvoeren van regressieanalyses, was het nodig dat aan de assumptie van homogeniteit van varianties werd voldaan. Levene’s tests werden daarom uitgevoerd, om te controleren of de deelnemers niet significant verschilden in hun totaalscores op basis van sport, club, en gender. Dit bleek niet het geval.

Om te controleren of de data normaal was verdeeld werden Kolmogorov-Smirnov tests uitgevoerd (en QQ-Plots geanalyseerd) bij elke totaalscore. Hieruit bleek dat alle totaalscores niet normaal waren verdeeld (D(139 – 146) = 0,09 – 0,18, alle p’s. < .01.). Wanneer de mogelijkheid het toeliet, werd in dit onderzoek daarom altijd gebruik gemaakt van niet-parametrisch toetsen.

Factor Analyses MCSYS-Ouders

Om te controleren of het herschrijven van de MCSYS-Coaches naar de MCSYS-Ouders niet ten koste was gegaan van de tweedeling in een mastery en peformance motivationeel klimaat, werd een principale componenten analyse

uitgevoerd op de 12 Items van de MCSYS-Ouders (via Direct oblimin rotatie).Drie

componenten hadden eigenvalues boven 1, maar het aanzien van het scree plot rechtvaardigde een indeling in 2 factoren. Een nadere analyse van de items (via

Pattern Matrix) toonde aan dat de items voor een mastery klimaat samenclusterden op

eenzelfde component, met factorladingen variërende van 0,43 tot 0,77, en dat ook de items voor een performance klimaat samenclusterden op eenzelfde component, met factorladingen variërende van 0,60 tot 0,78. Tevens bleken de Cronbach’s alpha

(37)

scores voor betrouwbaarheid 0,66 in het geval van de mastery schaal en 0,77 in het geval van de performance schaal, en dat deze scores niet zouden verhogen bij het verwijderen van een van de items. Geconcludeerd werd dat de herschrijving was geslaagd, en dat ook de MCSYS-Ouders onderscheid maakt tussen een mastery en een performance motivationeel klimaat (naar de perceptie van de sporter).

PQ-NL

Om te controleren of de PQ-NL succesvol uiteenviel in vier clusters voor Responsiviteit, Gedragsmatige Controle, Psychologische Controle en Autonomie Ondersteuning, werd een principale componenten analyse uitgevoerd op de 38 items (via Direct oblimin rotatie). Hierbij werd gekeken of het eventueel nodig was om items uit de analyse te verwijderen, waarvoor de volgende criteria werden gehanteerd:

 Een item correleert het hoogst met de (beoogde) bijbehorende factor.  Deze correlatie is minimaal 0,320.

 Elke factor heeft minimaal 3 items die aan deze voorwaarde voldoen. Uit de resultaten bleek dat 11 componenten eigenvalues boven de 1 hadden, waarvan de bovenste vier van 1.90 of hoger (welke tezamen 43,30% variantie

verklaarden). Echter, een inspectie van het scree plot rechtvaardigde het behoud van 4 factoren. Een nadere analyse van de items (via Pattern matrix) toonde aan de items over het algemeen succesvol uiteenvielen in de vier beoogde schalen: elke factor had ten minste drie bijbehorende items met een factorlading van 0,320 of hoger (in de meeste gevallen waren deze hoger 0,600). Echter, met uitzondering van responsiviteit, had elke factor ook een of meerdere (bijbehorende) items met een factorlading (veel) lager dan 0,320, die tegelijkertijd hoger laadde(n) op een of meerdere van de andere factoren. Op basis hiervan werd daarom besloten om 10 items te laten vallen, en de

(38)

schalen op deze manier ‘scherper’ te maken voor de analyses. Het ging hierbij om 6 items van gedragsmatige controle (18, 23, 27, 28, 33 en 36), 3 items van autonomie ondersteuning (10, 25 en 30) en 1 item van psychologische controle (4), zie tabel 3.

Tabel 3

Pattern matrix uit de principale componenten analyse op de items van de PQ-NL

Factor ladingen

Psych. Gedgr. Auton.

Item Contr. Contr. Resp. Ond.

---

38. Als ik haar gevoelens gekwetst heb, praat mijn moeder niet -,693

meer tegen mij tot ik het weer goed gemaakt heb.

9. Mijn moeder verandert van gespreksonderwerp telkens -,643

wanneer ik iets te vertellen heb.

29. Mijn moeder doet minder aardig tegen me als ik ergens -,627 -,202 anders over denk dan zij.

19. Mijn moeder geeft mij de schuld van de zorgen van andere -,607 -,133 gezinsleden.

36. Mijn moeder is onduidelijk over wat ze van me verwacht. ,595 ,301

34. Mijn moeder kijkt me niet aan als ik haar teleurgesteld heb. -,563 -,126

24. Als mijn moeder boos op me is, dan noemt ze vaak dingen die -,551 -,116 -,160 ik heel lang geleden fout heb gedaan.

14. Mijn moeder onderbreekt me vaak. -,501 -,101 -,129

25. Mijn moeder wil dat alles op haar manier gaat. ,451 -,207 ,225 23. Mijn moeder doet moeite om te weten te komen wie mijn -,347 ,165 ,234 vrienden zijn en waar ik mijn tijd doorbreng.

30. Mijn moeder houdt weinig rekening met wat ik belangrijk vind. ,308 ,126 ,296 18. Mijn moeder praat over mijn gedrag met buren, -,301 ,202 ,135 -,174 andere ouders of mijn leraren.

17. Mijn moeder wil dat ik leer om mij aan regels te houden, ,789

zowel thuis als buiten de deur.

22. Mijn moeder vindt dat ze het recht heeft om regels op te -,106 ,713 -,185 ,102 stellen voor mijn gedrag.

13. Mijn moeder let erop dat ik me gedraag zoals het hoort. ,686 ,116 -,337

7. Mijn moeder verwacht dat ik mij op een bepaalde manier gedraag. ,678

12. Mijn moeder vindt dat kinderen niet zomaar alles mogen ,642 -,172 ,110 doen wat ze willen.

37. Mijn moeder houdt in de gaten of ik me gedraag zoals zij dat wil. -,301 ,635 ,126 8. Mijn moeder herinnert me aan de regels die ze voor mij opgesteld -,270 ,629

heeft.

2. Mijn moeder heeft duidelijke verwachtingen over hoe ik mij hoor ,107 ,509 ,121 te gedragen.

(39)

32. Ik vind het normaal om me te gedragen zoals mijn moeder ,151 ,461 ,135 dat van me wil.

3. Mijn moeder stelt me vragen over hoe ik mij buitenshuis gedraag. -,251 ,435 ,280 -,197 4. Mijn moeder probeert steeds mijn mening over dingen te -,338 ,339 -,126

veranderen.

11. Mijn moeder kan ervoor zorgen dat ik me beter voel als ik van -,109 ,824 -,107 streek ben.

26. Mijn moeder vindt het belangrijk om te laten merken dat ze van -,160 ,790

me houdt.

6. Mijn moeder glimlacht vaak naar mij. -,103 ,765 ,122

1. Mijn moeder zorgt ervoor dat ik me beter voel, nadat ik mijn -,103 ,740

zorgen met haar besproken heb.

16. Mijn moeder vrolijkt me op als ik verdrietig ben. ,185 ,684

21. Mijn moeder geeft mij veel zorg en aandacht. ,642

31. Mijn moeder doet graag dingen samen met mij. ,146 ,590

10. Mijn moeder luistert naar mij als ik een andere mening heb. ,178 ,480 ,158 33. Mijn moeder weet maar weinig over hoe ik me thuis en ,351 ,354 -,220 buitenshuis gedraag.

15. Mijn moeder laat mij zelf kiezen wat ik wil doen, als dat ,205 ,129 ,147 ,688

mogelijk is.

20. Als het kan, laat mijn moeder me dingen voor mezelf beslissen. ,235 ,312 -,115 ,636

5. Mijn moeder laat me mijn eigen plannen maken voor de dingen ,155 ,179 ,615

die ik doe.

28. Het maakt mijn moeder niet uit of ik me gedraag zoals zij dat wil. ,401 ,350 -,125 -,443

35. Mijn moeder helpt me om mijn eigen keuzes te maken in het leven .,119 ,150 ,323 ,408

27. Mijn moeder laat me alles doen wat ik maar wil. ,158 ,170 -,364

---

Eigenvalues 6,67 5,25 2,62 1,92

% van de variantie 17,56 13,81 6,88 5,06

α 0,80 0,80 0,86 0,69

Items zijn hier geformuleerd in moeder variant. Echter, de resultaten gaan op voor de moeder en vader variant tezamen.

Factorladingen boven .320 zijn dikgedrukt. Factor ladingen onder de .1 zijn weggelaten.

AGQ-R-S-NL

Aangezien doeloriëntaties de enige afhankelijke variabele was, en het in de huidige studie ging om verschillen in de vier soorten doeloriëntaties, werd ook gecontroleerd of de AGQ-R-S-NL uiteen viel in de vier beoogde schalen (van

(40)

mastery-approach, mastery-avoidance, approach, performance-avoidance).

Een principale componenten analyse, uitgevoerd op de 12 items van de AGQ-R-S-NL (via Direct oblimin rotatie), liet zien dat 4 factoren eigenvalues hadden boven de 1 (en 65,66 % variantie verklaarden), maar tevens dat het scree plot een behoud van 3 factoren meer zou rechtvaardigen dan 4 factoren. Een nadere analyse van de items (via Pattern Matrix) liet zien dat deze, over het algemeen, succesvol

uiteenvielen in de vier beoogde factoren. Echter, bij de beide avoidance factoren waren slechts 2 van de 3 items echt onderscheidend, zie Tabel 4. Wanneer het criterium van aantal factoren op 3 werd gezet en de analyse nog een keer werd uitgevoerd, bleek een van deze factoren een totale avoidance factor te weergeven (mastery-avoidance en performance-avoidance tezamen). Deze drie factoren verklaarden tezamen 57,16 % van de variantie, zie Tabel 5.

Hieruit viel te concluderen dat zowel een analyse naar de vier doeloriëntaties (mastery-approach, mastery-avoidance, performance-approach,

perfomance-avoidance), als naar drie doeloriëntaties (mastery-approach, performance-approach, en algeheel-avoidance), gerechtvaardigd leek.

Omdat een aantal van vier doeloriëntaties in eerder onderzoek is vastgesteld (Elliot & McGregor, 2001), en in de huidige studie voorspellingen werden gedaan voor verschillen tussen deze vier, werd besloten om te onderzoeken naar deze vier doeloriëntaties. Ondersteunend aan deze keuze is het feit dat vier doeloriëntaties (65,66%) meer variantie verklaarden dan drie doeloriëntaties (57,16%). Wel dient er, in de redeneringen en conclusies, rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een daadwerkelijke aanwezigheid van één totale avoidance dimensie.

(41)

Tabel 4

Pattern matrix uit de principale componenten analyse op de items van de AGQ-R-S-NL Factor ladingen

Perfm. Mast. Mast. Perfm.

Item App. App. Avd. Avd.

--- 1. Ik richt me erop de benodigde technieken in mijn sport volledig te ,142 ,767

beheersen.

2. Ik probeer het goed te doen in mijn sport vergeleken met andere ,662 ,368

sporters.

3. Mijn doel is om zoveel mogelijk te leren in sport. ,613 ,107

4. Ik richt me erop dat ik goed presteer in vergelijking met anderen ,852

in mijn sport.

5. Ik richt me erop te voorkomen dat ik minder leer in mijn sport ,185 ,869 ,142 dan mogelijk is.

6. Mijn doel in mijn sport is te voorkomen dat ik in vergelijking ,273 -,402 ,422 -,380

met anderen slecht presteer.

7. Ik probeer alles wat mijn sport aangaat zo goed mogelijk te begrijpen. ,640

8. Mijn doel is om beter te presteren dan anderen in mijn sport. ,790 -,122 9. Mijn doel in mijn sport is te voorkomen dat ik minder leer dan ik -,186 ,120 ,853

zou kunnen leren

10. Ik probeer te vermijden dat ik slechter presteer dan andere sporters. ,258 ,108 -,758

11. Ik probeer te vermijden dat ik aspecten in mijn sport onvoldoende -,209 ,486 ,197 -,437

beheers.

12.Ik richt me erop te voorkomen dat ik het slechter doe in mijn sport -,881

dan anderen.

---

Eigenvalues 3,87 1,60 1,39 1,02

% van de variantie 32,25 13,33 11,58 8,49

α 0,75 0,64 0,70 0,70

Factorladingen boven .320 zijn dikgedrukt. Factor ladingen onder de .1 zijn weggelaten.

Tabel 5

Pattern matrix uit de principale componenten analyse op de items van de AGQ-R-S-NL, met een

criterium van 3 factoren

Factor ladingen

Avoid- Mast. Perfm.

Item ance App. App.

--- 1. Ik richt me erop de benodigde technieken in mijn sport volledig te ,772 -,158

beheersen.

2. Ik probeer het goed te doen in mijn sport vergeleken met andere ,406 -,645

sporters.

3. Mijn doel is om zoveel mogelijk te leren in sport. ,637

4. Ik richt me erop dat ik goed presteer in vergelijking met anderen -,848

in mijn sport.

5. Ik richt me erop te voorkomen dat ik minder leer in mijn sport ,610 ,194 dan mogelijk is.

6. Mijn doel in mijn sport is te voorkomen dat ik in vergelijking ,669 -,362 -,274 met anderen slecht presteer.

7. Ik probeer alles wat mijn sport aangaat zo goed mogelijk te begrijpen. ,640

8. Mijn doel is om beter te presteren dan anderen in mijn sport. ,139 -,787

9. Mijn doel in mijn sport is te voorkomen dat ik minder leer dan ik ,743 ,223 ,273 zou kunnen leren

10. Ik probeer te vermijden dat ik slechter presteer dan andere sporters. ,520 -,385

11. Ik probeer te vermijden dat ik aspecten in mijn sport onvoldoende ,485 ,470 ,152 beheers.

(42)

---

Eigenvalues 3,87 1,60 1,39

% van de variantie 32,25 13,33 11,58

α 0,75 0,64 0,70

Factorladingen boven .320 zijn dikgedrukt. Factor ladingen onder de .1 zijn weggelaten.

MCSYS-Coaches

Ter controle werd tot slot ook een principale componenten analyse uitgevoerd op de 12 items van de MCSYS-Coaches (via Direct oblimin rotatie). Net als bij de MCSYS-Ouders rechtvaardigde het aanzien van het scree plot hier een indeling in twee factoren, en clusterden de items voor een mastery klimaat enerzijds, en de items voor een performance klimaat anderzijds, samen op eenzelfde factor. Uitzonderingen waren er voor items 1 (performance) en 4 (mastery), die gelijkwaardige

factorladingen hadden op beide factoren, en dus niet onderscheidend waren. Een betrouwbaarheidsanalyse na het verwijderen van deze items liet zien dat de

Cronbach’s alpha scores veranderden van 0,61 naar 0,60 voor de performance schaal, en van 0,67 naar 0,69 voor de mastery schaal. Deze verandering werd niet als

dusdanig beschouwd dat de items zouden moeten worden vervallen voor verdere analyses.

Betrouwbaarheid

De gevonden Cronbach’s alpha scores voor elke totaalschaal zijn weergegeven in Tabel 6.Uit deze betrouwbaarheidsanalyse bleek dat voor elke schaal gold dat de Cronbach’s alpha waarde niet (of nauwelijks) zou verbeteren bij het vervallen van een item.

(43)

Tabel 6

Gemiddeldes, standaarddeviaties, en Cronbach’s alpha scores (α) voor betrouwbaarheid per totaalschaal M SD α N --- MCSYS-Coaches: Mastery 4,02 0,50 0,67 146 MSCYS-Coaches: Performance 2,24 0,61 0,61 146 PQ: Responsiviteit 4,20 0,61 0,86 144 PQ: Gedragsmatige Controle 3,46 0,62 0,85 145 PQ: Psychologische Controle 1,90 0,68 0,80 146 PQ: Autonomie Ondersteuning 4,19 0,54 0,69 144 Authoritatief 19,97 1,51 143 Autoritair 6,95 1,53 143 Toegeeflijk 13,05 1,53 143 Verwaarlozend 4,66 1,16 143 MCSYS-Ouders: Mastery 4,13 0,50 0,66 146 MSCYS-Ouders: Performance 2,35 0,75 0,77 146 AGQ: Mastery-Approach 4,14 0,52 0,64 144 AGQ: Mastery-Avoidance 3,33 0,87 0,70 144 AGQ: Performance-Approach 3,69 0,76 0,75 143 AGQ: Performance-Avoidance 3,24 0,89 0,70 144 CNAAQ: Entity-Onveranderbaar 2,63 0,67 0,68 139 CNAAQ: Entity-Talent 3,08 0,79 0,79 134 CNAAQ: Incremental-Veranderbaar 4,32 0,46 0,69 139 CNAAQ: Incremental-Leren 4,46 0,48 0,78 140

N varieert vanwege missende data. PQ-NL: na exclusie van de 10 items.

Ouderschapsstijl: betreft geen schalen, maar berekeningen vanuit de schalen van de PQ-NL.

Clusteranalyse

Een persoonsgerichte clusteranalyse (K-Means, 4 clusters) werd uitgevoerd om te onderzoeken hoe de deelnemers gegroepeerd zouden worden op basis van hun scores op de ouderschapsdimensies van de PQ-NL, en of deze clusters

overeenkwamen met de veronderstelde ouderschapsstijlen van Baumrind (hetgeen rechtvaardiging zou bieden om deze stijlen te onderzoeken).

(44)

gedragsmatige controle en autonomie ondersteuning, en een relatief lage score op psychologische controle. Een ander cluster weergaf duidelijk een autoritaire stijl (N=25), met relatief hoge scores op gedragsmatige en psychologische controle en relatief lage scores op responsiviteit en autonomie ondersteuning. Een ander cluster weergaf redelijk duidelijk een toegeeflijke stijl (N=20), met relatief hoge scores op responsiviteit en autonomie ondersteuning en relatief lage scores op gedragsmatige en psychologische controle. De vierde cluster daarentegen, weergaf een soort ‘mix’ van alle stijlen (N=48), maar niet die van een verwaarlozende ouderschapsstijl.

Waarschijnlijk is deze stijl te extreem om in hoge mate voor te komen, waardoor dit resultaat niet vreemd is. Uit deze resultaten werd geconcludeerd dat de

ouderschapsstijlen van Baumrind aanwezig waren bij en onderscheid maakten tussen deze deelnemers, en dat het gerechtvaardigd was om te zoeken naar correlaties met deze variabelen. Echter, conclusies met betrekking tot de verwaarlozende

ouderschapsstijl dienden met meer voorzichtigheid te worden getrokken.

Hoofdanalyses

Correlaties tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties

Gemiddeldes en standaarddeviaties voor de ouderschapsstijlen en

doeloriëntaties zijn weergegeven in Tabel 6. Correlaties tussen ouderschapsstijl en doeloriëntaties zijn weergegeven in Tabel 7.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als voorbeeld geeft Kemmeren hierbij dat wanneer inkomen wordt geproduceerd in staat A door een onderneming, vervolgens via een andere onderneming in staat B als dividend gaat

Een vorm van voorbereiding kan zijn: laat sporters je manier van training geven of coachen tijdens een wedstrijd of training typeren aan de hand van een lijst met kwalifi caties..

• Zorg dat je goed verzekerd bent voor sportmedische begeleiding door bij voorkeur de Nationale Sportpolis of Topsportpolis af te sluiten bij Zilveren Kruis. • Zorg dat je

Simul- taneous motion and force control is a well-studied problem in the state of the art of classical grounded manipulator and several established methods have been proposed (see

Peng Jia, Director of the International Initiative on Spatial Lifecourse Epidemiology (ISLE), thanks the Lorentz Center, the Netherlands Organization for Scienti fic Research, the

Velsen Lokaal heeft daarom aan het college gevraagd hoe het zit met parkeervoorzienin- gen, niet alleen voor nieuwe be- woners, maar ook voor mensen die al in

Het geproduceerde fruit kan binnen de pilot in Amsterdam op twee manieren zijn weg naar de consument vinden: enerzijds doordat er boom- gaardjes zijn aangelegd die voor wilde

Deze ochtend konden de jongens lekker uitslapen en zich voorbereiden op de training en laatste wedstrijd tegen Székesfehérvár. Na een dik uurtje spelen was de einduitslag 12-7 in het