• No results found

De invloed van leeftijd en ADHD-symptomen op reactietijd variabiliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van leeftijd en ADHD-symptomen op reactietijd variabiliteit"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Leeftijd en ADHD-symptomen op Reactietijd

Variabiliteit

Tony de Ruyter Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10167277 Begeleider: Hyke Tamminga Datum: 26-06-2016

Aantal woorden: 3701

(2)

Abstract

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een van de meest voorkomende gedragsstoornissen bij kinderen en jongvolwassenen. De stoornis blijkt ook in de

volwassenheid nog voor veel problemen te zorgen. Vergeleken met mensen zonder ADHD scoren zij, vooral op complexere taken, lager op taken die cognitieve functies meten. Uit onderzoek blijkt dat deze functies bij normale veroudering ook achteruit gaan. Verschillende theorieën stellen dat naast deze normale cognitieve veroudering, mentale stoornissen invloed kunnen hebben op het cognitief functioneren. In dit onderzoek werd gekeken of een hogere leeftijd en meer ADHD-symptomen zorgen voor een hogere reactietijd variabiliteit. Aan het onderzoek deden 66 deelnemers mee tussen de 45 en 74 jaar. Zij voltooiden een simpele en een complexere reactietijdtaak en vulden een ADHD-vragenlijst in. Uit de resultaten bleek dat oudere mensen met meer ADHD-symptomen alleen op de simpele reactietaak een grotere reactietijd variabiliteit lieten zien.

(3)

Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) is een van de meest voorkomende gedragsstoornissen bij kinderen en jongvolwassenen (Golimstok et al., 2011), en de

prevalentie in Nederland wordt geschat op 3% (Kooij, 2001). Personen die met deze stoornis gediagnosticeerd worden ondervinden problemen op het gebied van aandacht,

hyperactiviteit en impulsiviteit (Parke et al., 2015). Veel mensen zijn met deze stoornis bekend en kinderen die zich ogenschijnlijk erg druk gedragen worden (soms niet al te serieus) bestempeld als “ADHD-kinderen”. Een tijdlang werd aangenomen dat kinderen met ADHD na hun adolescentie over hun symptomen heen zouden groeien (Kooij, 2001), maar uit recent onderzoek blijkt een prevalentie van 2.8% in de volwassen Nederlandse bevolking (Michielsen et al., 2016). Voor volwassenen is ADHD een stoornis die, net als voor kinderen, veel stress en problemen met zich mee brengt (Manor, Rozen, Zemishlani, Weizman & Zalsman, 2011). Veel onderdelen van het leven, zoals werk, sociale interacties en intieme relaties kunnen door de stoornis beïnvloed worden (Fayyad et al., 2007; Polanczyk & Rohde, 2007; Simon et al., 2009; Spencer et al., 1998, allen aangehaald in Manor et al., 2011). Uit verder onderzoek is ook gebleken dat mensen met ADHD op verschillende cognitieve functies afwijkend presteren ten opzichte van ‘gezonde’ mensen (Fuermaier et al, 2015). In dit onderzoek werd onder andere gekeken naar selectieve aandacht, geheugen,

planningstaken, inhibitie en IQ. Volwassenen met ADHD scoorden op al deze taken slechter dan een controlegroep.

De hierboven genoemde onderdelen die onderzocht werden doen een beroep op cognitieve eigenschappen van mensen. Cognitieve functies zijn onder andere het geheugen, de reactiesnelheid, aandacht en probleemoplossend vermogen. Naast dat mensen met ADHD minder goed presteren op tests die een beroep doen op deze eigenschappen, zijn dit ook onderdelen van cognitie die bij gewone veroudering achteruitgaan. Voor veel mensen

(4)

komt bij de gedachte aan veroudering vooral een slechter geheugen naar voren, en dat deze gedachte op waarheid berust blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Radvansky (1999) en Einstein en McDaniel (1990). Dit is echter niet het enige wat verslechterd. Uit onderzoek van Zanto et al. (2011) bleek bijvoorbeeld dat ouderen slechter zijn in het wisselen van hun aandacht, en uit onderzoek van Der en Deary (2006) en Hultsch, MacDonald en Dixon (2002) kwam naar voren dat ouderen langzamer en meer variabel reageren. Der en Deary

ontdekten hierbij ook dat scores op een simpele taak voor reactiesnelheid pas verminderen rond het 50e levensjaar, maar dat scores op een moeilijkere taak gedurende de hele

volwassen leeftijdsfase achteruitgaan.

Zoals uit de genoemde onderzoeken blijkt, komen er verschillende uitdagingen kijken bij veroudering. Omdat ieder mens anders is, verloopt ook het ouder worden voor iedereen min of meer anders. Om meer begrip te krijgen over cognitieve veroudering en

achteruitgang, zijn er, naast de onderzoeken die gedaan worden, verschillende theorieën naar voren gekomen die proberen te verklaren waarom er individuele verschillen bestaan bij cognitieve achteruitgang. Voorbeelden hiervan zijn de Scaffolding Theory of Aging and Cognition (Park & Reuter-Lorenz, 2009) en de theorie over cognitive reserve (Whalley et al., 2004). Deze eerste theorie stelt dat naar mate mensen ouder worden er verschillende onderdelen van het brein verminderen en er sprake is van functionele verslechtering. Deze verslechtering kan echter deels worden gecompenseerd door het brein, en door middel van oefenen en trainen van het brein, kan deze compensatie verbeterd worden. De theorie over cognitive reserve heeft het ook over deze individuele verschillen, maar deze theorie stelt dat verschillen in breinstructuur (zoals dichtheid van neuronen) en functie (zoals

verwerkingssnelheid) zorgen voor individueel andere breinprocessen en –ontwikkelingen (Koenen et al., 2009). Op basis van deze theorieën kan gesteld worden dat verschillende

(5)

mentale stoornissen invloed kunnen hebben op cognitief functioneren. De theorie van cognitive reserve bijvoorbeeld komt voort uit meerdere observaties dat er niet direct een relatie lijkt te zijn tussen de mate van hersenbeschadiging en de uiting daarvan (Stern, 2009). Dit duidt erop dat er een individueel verschillende mate is van reserve. Mensen met hogere cognitieve vermogens, zoals een hogere intelligentie, zullen hierbij meer cognitieve reserve hebben en daarmee beter bestand zijn tegen cognitieve achteruitgang. Hersenstoornissen kunnen juist weer zorgen voor een afname van cognitieve reserve.

Vanuit de observatie dat zowel hersenstoornissen als normale veroudering kunnen leiden tot cognitieve achteruitgang, is het interessant om te onderzoeken in hoeverre een combinatie van deze factoren zorgt voor cognitieve achteruitgang. Een veelvoorkomende stoornis die al eerder genoemd is, is ADHD. Mensen met ADHD scoren zoals gezegd op verschillende gebieden afwijkend ten opzichte van ‘gezonde’ mensen. Naast het genoemde onderzoek van Fuermaier, ontdekte Epstein (2009) bijvoorbeeld dat kinderen met ADHD een grotere variabiliteit in reactiesnelheid vertoonden dan kinderen zonder ADHD, en de

groepsverschillen in reactiesnelheid variabiliteit zijn groter dan deze verschillen bij de meeste andere neuropsychologische indicators (Epstein, Langberg, Rosen, et al., 2011). Er is op dit moment echter weinig bekend over reactiesnelheid variabiliteit bij volwassenen met ADHD. Zo bleek uit onderzoek van D.E. Johnson et al. (2001, aangehaald in Hervey, Epstein & Curry, 2004) dat taakcomplexiteit zorgt voor het verschil in reactiesnelheid tussen mensen met ADHD en mensen zonder ADHD, terwijl uit een onderzoek van Kofler (2013) een verschil in variabiliteit bleek, maar geen verschil in snelheid. Omdat reactiesnelheid een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven is (bijvoorbeeld in verkeerssituaties), het bekend is dat het achteruitgaat en meer variabel wordt bij veroudering, en mensen met ADHD meer variabel zijn in hun reageren, zal er in dit onderzoek naar deze drie onderdelen worden gekeken. De

(6)

symptomen die voorkomen bij ADHD zijn symptomen waarin veel mensen zich in mindere of meerdere mate (weleens) in kunnen vinden. Er zal in dit onderzoek dan ook niet gekeken worden naar mensen met en zonder een diagnose, maar naar de mate waarin ADHD-symptomen aanwezig zijn in de algemene populatie.

In het huidige onderzoek werd onderzocht of een hogere mate van ADHD-symptomen en een oudere leeftijd, zorgen voor een grotere reactietijd variabiliteit. Daarnaast werd gekeken of deze variabiliteit verschilt tussen simpele en complexe taken.

Om de reactiesnelheid te meten zal gebruik worden gemaakt van een Simple

Reaction Time Task (Simple RT) en een Choice Reaction Time Task (Choice RT). De Choice RT is een wat complexere reactietaak dan de Simple RT, en uit de literatuur blijkt dat de

complexiteit van de taak een rol kan spelen bij het verschil in reactiesnelheid tussen mensen met ADHD en zonder ADHD. Omdat ook uit de literatuur blijkt dat variabiliteit geassocieerd is met leeftijd, wordt er verwacht dat oudere mensen meer variabel scoren op de Simple RT en de Choice RT dan jongere mensen. Een tweede hypothese is dat variabiliteit geassocieerd is met ADHD-symptomen, waarbij verwacht wordt dat mensen met een hogere ADHD-score meer variabel scoren op de Simple RT en de Choice RT dan mensen met een lagere ADHD-score. Ook wordt er gekeken of een hogere leeftijd gerelateerd is aan deze variabiliteit bij mensen met meer ADHD-symptomen. Een derde hypothese hierbij is dan ook dat bij een hogere leeftijd en een hogere mate van ADHD-symptomen, de variabiliteit nog groter zal zijn. Hierbij wordt verwacht dat mensen met een hogere ADHD-score en een hogere leeftijd, meer variabel zullen scoren op de Simple RT en de Choice RT dan mensen met een lagere ADHD-score en een lagere leeftijd.

(7)

Methode Deelnemers

Het onderzoek maakt deel uit van het bachelorproject van derdejaars studenten klinische neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Acht studenten hebben per persoon acht of meer proefpersonen binnen hun kennissenkring gevraagd vrijwillig deel te nemen aan dit onderzoek. Deze deelnemers dienden tussen de 45 en 74 jaar oud te zijn. Het onderzoek werd uitgevoerd op de Universiteit van Amsterdam, en de deelnemers werden steeds geïnstrueerd door een student die de proefpersoon niet kende. Aan het begin van het onderzoek vulden de deelnemers een toestemmingsverklaring in en werd de Mini Mental State Examination (MMSE; Kok & Verhey, 2002) afgenomen om te bepalen of de deelnemers in staat waren aan het onderzoek deel te nemen. Hiervoor gold dat zij bij een score van minder dan 24 van de maximale score van 30, niet in staat zouden zijn om mee te doen. Ook werd de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV; Schmand, Lindeboom & van

Harskamp, 1992) afgenomen om het intelligentieniveau te schatten. De proefpersonen vulden aan het einde van het onderzoek een vragenlijst in, bedoeld om algemene informatie zoals leeftijd, geslacht, opleiding, beroep en medische voorgeschiedenis over de persoon te verkrijgen. De vragenlijsten werden op de computer via de website van Qualtrics ingevuld.

Materialen

ADHD Symptomen

De Attention Deficit Hyperactivity Disorder Rating Scale (ADHD-RS; DuPaul, Power, Anastopoulos & Reid, 1998, vertaald door Kooij et al., 2005) werd gebruikt om de mate van ADHD-symptomen te meten. Deze vragenlijst bestaat uit 18 items, die op een 4-punts Likert schaal gescoord worden. Per item kan de proefpersoon aangeven hoe vaak deze bij hem of

(8)

haar van toepassing was (nooit of zelden, soms, vaak, erg vaak). De items op deze lijst zijn ingedeeld in twee subschalen; één voor aandacht en één voor impulsiviteit en

hyperactiviteit. De ADHD-RS is bedoeld als screeningsinstrument voor ADHD-symptomen en is gebaseerd op de criteria van de DSM-IV. Een voorbeelditem uit de aandachtsschaal is: “Wanneer ik met iets bezig ben, kan ik er met mijn aandacht slecht bij blijven”. Een voorbeeld uit de schaal voor impulsiviteit en hyperactiviteit is: “Ik ben voortdurend ‘in de weer’, alsof ik ‘door een motor word aangedreven’”.

Reactietijd

De Simple Reaction Time Test (Simple RT) en de Choice Reaction Time Test (ChRT) werden gebruikt om de reactiesnelheid te meten. Bij de Simple RT verschijnt er een stimulus op een vooraf bekende plek op het beeldscherm. Wanneer deze stimulus in beeld komt dient de proefpersoon zo snel mogelijk op een knop te drukken. De proefpersoon doet de taak een keer in zijn geheel met de rechterhand en een keer in zijn geheel met de

linkerhand. Het enige dat onbekend is voor de proefpersoon is wanneer de stimulus in beeld komt, omdat de tijd tussen de stimuli steeds ergens tussen de 500 en 1500 ms was. De deelnemer kon zijn of haar voorkeurshand aangeven. Voor elke hand was er een oefenblok van 12 trials, en een experimenteel blok van 30 trials. Uit de resultaten kan de gemiddelde reactietijd en de standaarddeviatie worden opgemaakt.

Bij de Choice RT moet de proefpersoon ook zo snel mogelijk reageren, maar bij deze test waren er twee opties. Op het scherm verscheen steeds willekeurig een blauwe of een groene cirkel. Vooraf werd afgesproken met welke hand de deelnemer moest drukken als er een groene cirkel verscheen en met welke hand er gedrukt moest worden bij een blauwe cirkel. De bedoeling was dat er zo snel mogelijk gedrukt werd, en dat er zo min mogelijk

(9)

fouten gemaakt werden. Omdat er nu een keuze gemaakt moest worden, werd deze taak als een complexere reactietijd taak gezien dan de Simple RT.

Analyses

Om te onderzoeken of er een verschil is in reactietijd variabiliteit tussen oudere mensen met meer ADHD-symptomen en jongere mensen met minder ADHD-symptomen, worden de scores op de reactietijd tests met elkaar vergeleken. Het is hierbij als eerste van belang om een maat van reactietijd variabiliteit te berekenen. Hiervoor wordt bij elke deelnemer de coefficient of variation berekend. Deze wordt berekend door de individuele standaarddeviatie te delen door het individuele gemiddelde. Omdat deze maat niet is gecorreleerd met gemiddelde reactietijd, is dit een geschiktere manier om reactietijd variabiliteit te meten. (Bellgrove, Hawi, Kirley, Gill, & Robertson, 2005; aangehaald in Kofler et al., 2013). De scores op de reactietijd tests van deze twee groepen zullen vervolgens vergeleken worden. Hiervoor moet aan de assumpties van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit worden voldaan. Als dit het geval is zullen de resultaten vergeleken worden aan de hand van een multipele regressieanalyse, waarbij gebruik gemaakt wordt van een forced entry invoering van predictoren. Dit wordt in twee modellen gedaan, waarbij in model 1 de variabelen leeftijd en ADHD worden ingevoerd, en in model 2 de interactie tussen die twee variabelen daaraan wordt toegevoegd. De uitkomst variabele is de

coefficient of variation van de Simple RT. Van elke deelnemer werd voor de analyse de score gebruikt die werd behaald met de voorkeurshand.

Een te snelle reactie kan indicatief zijn voor het per ongeluk drukken op de knop en telt dan niet als een reactie op de stimulus zelf. Op basis van eerder onderzoek (Hultsch, MacDonald & Dixon, 2002) zullen deelnemers met een gemiddelde reactietijd van minder

(10)

dan 150ms uit de date gehaald worden. Wanneer er outliers in de data aanwezig zijn zullen de analyses met en zonder deze deelnemers gedaan worden, en zal een verschil

gerapporteerd worden.

De hypothese is dat de reactietijd variabiliteit groter zal zijn bij deelnemers met ADHD-symptomen dan bij deelnemers zonder deze symptomen. Als extra hypothese wordt verwacht dat een hogere leeftijd dit nog extra versterkt. Als uit de analyse blijkt dat het verschil significant is met α< 0,05, is dit een argument om de hypothese(s) te accepteren.

Resultaten

Van de 66 deelnemers die uiteindelijk geworven waren vielen er, op basis van de eerdergenoemde minimale reactietijd van 150 ms, zes deelnemers af bij de Simple RT. Hiermee bleven er 58 deelnemers over. Tijdens het bekijken van de data werd duidelijk dat van sommige van deze overgebleven deelnemers scores ontbraken. Van twee deelnemers was helemaal geen informatie aanwezig in de data. Een andere deelnemer scoorde vier standaarddeviaties boven het gemiddelde op Mean Reaction Time voor de Simple RT. Het is standaard om reactietijden meer dan 2,5 standaarddeviaties boven het gemiddelde, uit de data te verwijderen (Ratcliff, 1993, aangehaald in Field, 2013). De analyse is dan ook uitgevoerd met en zonder deze deelnemer. Voor de Simple RT bleven hiermee 56 deelnemers over in de data.

Van drie deelnemers ontbraken gegevens op de Choice RT. Daarnaast werd een deelnemer uit de data verwijderd die de handen had omgewisseld tijdens de taak, en één deelnemer werd verwijderd omdat deze alleen op de items reageerde waarbij de linkerhand gebruikt moest worden. Tot slot scoorde één deelnemer extreem laag op nauwkeurigheid, namelijk 33%, waar de rest minimaal 75% nauwkeurigheid behaalde. De analyse is

(11)

uitgevoerd met en zonder deze deelnemer. Er bleven hiermee 51 deelnemers over voor de Choice RT. Aan de assumpties van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit werd voldaan.

In tabel 1 en 2 staan het gemiddelde, de standaarddeviatie en het minimum en maximum voor de twee predictoren van de Simple RT en de Choice RT.

Tabel 1

Beschrijvende statistieken van de twee predictoren voor de Simple RT.

Gemiddelde Standaarddeviatie Minimum Maximum

Leeftijd (jaren) 55,86 5,61 44 69

ADHD-symptomen 31,92 8,96 20 64

Tabel 2

Beschrijvende statistieken van de twee predictoren voor de Choice RT.

Gemiddelde Standaarddeviatie Minimum Maximum

Leeftijd (jaren) 55,9 5,78 44 69

ADHD-symptomen 31,98 9,22 20 64

Vrijwel iedereen reageerde gemiddeld sneller met de voorkeurshand dan met de andere hand, en als dit niet het geval was dan was er slechts sprake van een heel klein verschil (maximaal 26 ms).

Uit de resultaten van de Simple RT, te zien in tabel 3, bleek dat het eerste model met leeftijd en ADHD als predictoren 3,8% van de variantie van de Simple RT verklaarde (R2 = .038, F (2, 53) = 1.061, p = .353). Hierbij werd geen hoofdeffect gevonden van leeftijd (β = .173, t(53) = 1.223, p = .227) en ook niet van ADHD (β = .158, t(53) = 1.121, p = .27).

(12)

Het tweede model, waarbij de interactie tussen leeftijd en ADHD als derde predictor gold, verklaarde 15% van de variantie (R2 = .15, F (3, 52) = 3.071, p = .036). Dit was significant meer dan model 1 (R2 change = .112, p = .012). Hierbij was er sprake van een interactie-effect (β = 2.680, t(52) = 2.618, p = .012).

Uit de resultaten van de Choice RT, te zien in tabel 4, bleek dat het eerste model met leeftijd en ADHD als predictoren 3,4% van de variantie verklaarde (R2 = .034, F (2, 49) = .827, p = .443). Hierbij werd geen hoofdeffect gevonden van leeftijd (β = .166, t(49) = 1.102, p = .276) en ook niet van ADHD (β = .145, t(49) = .967, p = .339).

Het tweede model, waarbij de interactie tussen leeftijd en ADHD als derde predictor gold, verklaarde 5,7% van de variantie (R= .057, F (3, 48) = .929, p = .434). Dit was niet significant beter dan model 1 (R2 change = .023, p = .294) en er was geen sprake van een interactie-effect (β = 1.199, t(48) = 1.062, p = .294).

De toevoeging van een interactie aan dit model zorgde ervoor dat de verklaarde variantie van de coefficient of variation van de Simple RT significant veranderde. Dat betekent dat de interactie van leeftijd en ADHD beter het model kon voorspellen dan als leeftijd en ADHD los aan het model toegevoegd werden. Uit het plotten van de data bleek ook dat de coefficient of variation toenam bij een hogere leeftijd wanneer er sprake was van een hogere ADHD-score, en dat de coefficient of variation redelijk gelijk bleef bij mensen met een lagere score, ook al nam de leeftijd toe.

(13)

Tabel 3

Resultaten van de multipele regressieanalyse voor de coefficient of variation van de Simple RT

Tabel 4

Resultaten van de multipele regressieanalyse voor de coefficient of variation van de Choice RT

Discussie

In dit onderzoek werd bekeken of er een relatie is tussen leeftijd, de mate van ADHD-symptomen en de reactietijd variabiliteit. Uit de resultaten van zowel de Simple RT als de Choice RT bleek dat er geen relatie was tussen leeftijd en reactietijdvariabiliteit, en de hypothese dat oudere mensen meer variabel zijn in hun reageren werd hiermee niet

aangenomen. Er werd ook geen relatie gevonden tussen de mate van ADHD-symptomen en de reactietijdvariabiliteit. De verwachting dat oudere mensen met meer ADHD-symptomen meer variabel zouden zijn in hun reageren, bleek wel uit de resultaten van de Simple RT,

(14)

maar niet uit de resultaten van de Choice RT. Aan de hand van de resultaten van de Simple RT kan gezegd worden dat de combinatie van een hogere leeftijd met een hogere mate van ADHD-symptomen zorgt voor een grotere variabiliteit in reactietijd, maar dit bleek niet uit de Choice RT. Als alleen ADHD-symptomen en leeftijd werden meegenomen, was dit effect bij beide tests niet aanwezig.

Deze onderzoeksresultaten zijn niet geheel volgens verwachting. Er werd verwacht dat de cognitieve achteruitgang geassocieerd met veroudering, en met het in meerdere mate aanwezig zijn van ADHD-symptomen, zou zorgen voor een hogere reactietijd variabiliteit. Er werd inderdaad een interactie gevonden tussen hogere leeftijd en meer ADHD-symptomen, maar alleen bij de Simple RT, terwijl aan de hand van de literatuur dit juist (ook) verwacht werd op de complexere reactietijd taak, in dit geval de Choice RT. Van cognitieve achteruitgang door veroudering is uit eerdergenoemde onderzoeken bekend dat het reactietijd variabiliteit zou verhogen. In dit onderzoek is dat niet naar voren gekomen, behalve in interactie met ADHD-symptomen. Hier zijn verschillende mogelijke verklaringen voor te bedenken. Zo was de spreiding van leeftijd misschien niet groot genoeg. In dit onderzoek was 60% van de deelnemers tussen de 50 en 60 jaar oud. Deze spreiding is

mogelijk te klein om echt iets te kunnen zeggen over cognitieve achteruitgang. Als er aan het onderzoek bijvoorbeeld 30 mensen van 45 en 30 mensen van 75 jaar hadden meegedaan, zou er misschien een groter verschil zichtbaar worden.

Een andere beperking is dat de mensen die meegedaan hebben, voor het grootste deel geworven zijn als familie of kennissen van universiteitsstudenten. Zoals eerder

aangegeven kan IQ wel een effect hebben op cognitive reserve, wat weer een positief effect kan hebben op de mate van cognitieve achteruitgang. Aangezien er alleen een effect werd gevonden voor de interactie van leeftijd met ADHD-symptomen, zou het kunnen zijn dat

(15)

mensen met minder van deze symptomen door hun hoge IQ een hogere cognitive reserve hebben, waardoor de achteruitgang bij hun niet duidelijk zichtbaar is. In vervolgonderzoek kan het dus goed zijn om hier meer rekening mee te houden en eventueel een meer uiteenlopende groep deelnemers aan een dergelijk onderzoek mee te laten doen.

Een volgende beperking van dit onderzoek is dat er niet bewust voor is gezorgd dat een gedeelte van de deelnemers mensen met de diagnose ADHD waren. Sommige

deelnemers zeiden zelf ADHD te hebben, maar dit was dan niet bevestigd door een

psycholoog. Voor vervolgonderzoek kan het een goed idee zijn om er voor te zorgen dat een proportie van de deelnemers de diagnose ADHD heeft. Dit kan dan een beter verschil

weergeven tussen deze personen en personen zonder de diagnose. Nu ging het puur om zelfrapportage, en dit kan natuurlijk voor sociaal wenselijke antwoorden zorgen, waarin mensen misschien niet willen aangeven dat zij bepaalde symptomen meer of minder in het dagelijks leven ervaren. Als er eigenlijk sprake is van een hogere mate van ADHD-symptomen dan dat de deelnemers rapporteerden, zou de aangegeven mate mogelijk niet goed

gerelateerd kunnen worden aan de reactietijd variabiliteit van die personen.

Naast de zojuist genoemde beperkingen, heeft dit onderzoek ook sterke kanten. Zo is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar ADHD bij volwassenen. In dit onderzoek werd gekeken naar ADHD-symptomen bij mensen die niet gediagnosticeerd waren met ADHD, en werd er toch een relatie gevonden tussen de mate van de symptomen en de leeftijd. Dit effect is dan mogelijk nog sterker te zien bij mensen die reeds

gediagnosticeerd zijn met ADHD. Er is een interessant resultaat uitgekomen, en hier kan verder onderzoek naar gedaan worden. Zo kan er gekeken worden of dit effect inderdaad sterker aanwezig is bij mensen gediagnosticeerd met ADHD.

(16)

De conclusie die uit dit onderzoek kan worden getrokken is dat de interactie van hogere leeftijd en een hogere mate van ADHD-symptomen zorgt voor een hogere reactietijd variabiliteit dan een lagere leeftijd en een mindere mate van ADHD-symptomen. Door hier verder onderzoek naar te doen kan meer te weten worden gekomen over het versterkende effect van ADHD-symptomen en veroudering op (een onderdeel van) cognitie. Het is nu niet duidelijk waarom er in dit onderzoek alleen een effect werd gevonden op een simpelere reactietijd taak, terwijl in eerder onderzoek dit verschil juist alleen waargenomen werd op een complexere taak. Het is van belang deze tegenstrijdigheid verder te onderzoeken zodat er meer duidelijk kan worden over deze effecten. Het in dit onderzoek gevonden

versterkende effect van de interactie tussen leeftijd en ADHD-symptomen kan aangeven dat, zoals de genoemde theorieën ook stellen, een hersenstoornis in combinatie met

veroudering kan zorgen voor een sterkere achteruitgang van cognitieve functies. Dit is van belang bij het beoordelen en ondersteunen van mensen die te maken hebben met

(17)

Referenties

Cuffe, S. P., Moore, C. G., & McKeown, R. E. (2005). Prevalence and correlates of ADHD symptoms in the national health interview survey. Journal of attention

disorders, 9(2), 392-401.

Der, G., & Deary, I. J. (2006). Age and sex differences in reaction time in adulthood: results from the United Kingdom Health and Lifestyle Survey. Psychology and aging, 21(1), 62.

DuPaul, G. J., Power, T. J., Anastopoulos, A. D., & Reid, R. (1998). Specific Description. Einstein, G. O., & McDaniel, M. A. (1990). Normal aging and prospective memory. Journal of

Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 16(4), 717.

Epstein, J. N., Langberg, J. M., Rosen, P. J., Graham, A., Narad, M. E., Antonini, T. N., ... & Altaye, M. (2011). Evidence for higher reaction time variability for children with ADHD on a range of cognitive tasks including reward and event rate

manipulations. Neuropsychology, 25(4), 427.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS Statistics (4th edition). London: Sage Publications Ltd.

Fuermaier, A., Tucha, L., Koerts, J., Aschenbrenner, S., Kaunzinger, I., Hauser, J., ... & Tucha, O. (2015). Cognitive impairment in adult ADHD—perspective matters!

Neuropsychology, 29(1), 45.

Golimstok, A., Rojas, J. I., Romano, M., Zurru, M. C., Doctorovich, D., & Cristiano, E. (2011). Previous adult attention-deficit and hyperactivity disorder symptoms and risk of dementia with Lewy bodies: a case–control study. European Journal of

Neurology,18(1), 78-84.

Hervey, A. S., Epstein, J. N., & Curry, J. F. (2004). Neuropsychology of adults with attention-deficit/hyperactivity disorder: a meta-analytic review. Neuropsychology, 18(3), 485. Hultsch, D. F., MacDonald, S. W., & Dixon, R. A. (2002). Variability in reaction time

performance of younger and older adults. The Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 57(2), P101-P115.

Koenen, K. C., Moffitt, T. E., Roberts, A. L., Martin, L. T., Kubzansky, L., Harrington, H., ... & Caspi, A. (2009). Childhood IQ and adult mental disorders: a test of the cognitive reserve hypothesis. American Journal of Psychiatry.

Kofler, M. J., Rapport, M. D., Sarver, D. E., Raiker, J. S., Orban, S. A., Friedman, L. M., & Kolomeyer, E. G. (2013). Reaction time variability in ADHD: a meta-analytic review of 319 studies. Clinical psychology review, 33(6), 795-811.

(18)

Kok, R. M., & Verhey, F. R. J. (2002). Gestandaardiseerde Mini Mental State Examination [Standardized Mini-Mental State Examination].

Kooij, S. (2001). ADHD bij volwassenen. Neuropraxis, 5(6), 142-147.

Manor, I., Rozen, S., Zemishlani, Z., Weizman, A., & Zalsman, G. (2011). When does it end? Attention-deficit/hyperactivity disorder in the middle aged and older

populations. Clinical neuropharmacology, 34(4), 148-154.

Michielsen, M., Semeijn, E., Comijs, H. C., van de Ven, P., Beekman, A. T., Deeg, D. J., & Kooij, J. S. (2012). Prevalence of attention-deficit hyperactivity disorder in older adults in The Netherlands. The British Journal of Psychiatry, 201(4), 298-305.

Park, D. C., & Reuter-Lorenz, P. (2009). The adaptive brain: aging and neurocognitive scaffolding. Annual review of psychology, 60, 173.

Parke, E. M., Mayfield, A. R., Barchard, K. A., Thaler, N. S., Etcoff, L. M., & Allen, D. N. (2015). Factor structure of symptom dimensions in attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD).

Radvansky, G. A. (1999). Aging, memory, and comprehension. Current Directions in Psychological Science, 8(2), 49-53.

Schmand, B., Lindeboom, J., & Van Harskamp, F. (1992). NLV: Nederlandse leestest voor volwassenen: handleiding. CoTAN, 484-485.

Stern, Y. (2009). Cognitive reserve. Neuropsychologia, 47(10), 2015-2028.

Tamm, L., Narad, M. E., Antonini, T. N., O’Brien, K. M., Hawk Jr, L. W., & Epstein, J. N. (2012). Reaction time variability in ADHD: a review.Neurotherapeutics, 9(3), 500-508.

Whalley, L. J., Deary, I. J., Appleton, C. L., & Starr, J. M. (2004). Cognitive reserve and the neurobiology of cognitive aging. Ageing research reviews, 3(4), 369-382.

Zanto, T. P., Pan, P., Liu, H., Bollinger, J., Nobre, A. C., & Gazzaley, A. (2011). Age-related changes in orienting attention in time. The Journal of neuroscience, 31(35), 12461-12470.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For optimal insight into the intervention involving vehicle consumption, we followed a novel approach of complementary statistical methods: (1) the traditional multivariate

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

officials outside the school with a mandate from a national/local authority, by: (1) coordinating visits to all schools and stakeholders in the network; (2) examining the quality

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

• Triangulering word eerstens gebruik deur die data ten opsigte van die onderwysers wat aan primere skole verbonde is se beleefde eise en behoeftes wat deur middel van

Before the assessment of different diagnostic techniques, chapter 2 completes the introductory part of this thesis by describing the wound healing process, the

Figure 4: Effect of different side lap configurations on final RMSE of dataset Bentelo I and Bentelo II processed with Pix4D 4.2 Comparison of controlled flights (i) with

The overall curriculum design, the breadth and depth of knowledge and skills contained as part of the learning content, the high level of specification and guidance