• No results found

Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

_____________________________________________

Aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties

Auteur: Haure Gardie

Begeleider: dhr. mr. R.C. (Roberto) Branco Martins Instelling: Universiteit van Amsterdam

Faculteit: Rechtsgeleerdheid (mastertrack Privaatrechtelijke rechtspraktijk)

(2)

Voorwoord

Aansprakelijkheidsrecht heeft mijn interesse gewekt vanaf het begin dat ik ermee geïntroduceerd werd op de universiteit. Kennis omtrent wie voor welk deel aansprakelijk is brengt men in staat om invloed uit te oefenen op de grote (financiële) gevolgen die aansprakelijkheid vaak met zich meebrengt. Zo herinner ik mij het moment nog goed toen ik als twaalfjarig kind spelend voor VVIJ (Voetbal Vereniging IJsselstein) een sliding verrichte op een aanvallende speler van de tegenstander. Er werd hevig gediscussieerd tijdens en na afloop van de wedstrijd of deze handeling van mij wel acceptabel was. Ik heb voor dit aspect van aansprakelijkheidsrecht gekozen, omdat ik naast mijn jeugdige ervaringen ook in mijn sociale omgeving regelmatig discussies heb omtrent discutabele acties van bepaalde internationaal bekende sporters. Mijn eigen ervaring met sport in een vriendengroep leert mij dat men wel snel geneigd lijkt te zijn overtredingen en de daarmee gepaarde blessures te rekenen tot het risico van het spel, maar mijn rechtsgevoel zegt anders.

Door middel van een onderzoek naar de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties streef ik ernaar een duidelijk beeld te krijgen over de eisen en grenzen van aansprakelijkheid in de sportwereld.

(3)

INHOUD

Inleiding 3

Hoofdstuk 1. Hoe is aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad geregeld? 6

1.1 Vereisten 6 1.1.1 Onrechtmatigheid 7 1.1.2 Schade 9 1.1.3 Causaliteitsvereiste 9 1.1.4 Toerekenbaarheidsvereiste 10 1.1.5 Relativiteitsvereiste 11

1.1.6 Eigen schuld slachtoffer(s) 11

1.2 Deelconclusie 12

Hoofdstuk 2. Wanneer is er sprake van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van

deelnemers in sport- en spelsituaties? 14

2.1 Wanneer is er sprake van een sport- en spelsituatie? 14

2.2 Onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties 18

2.3 Grenzen van gedragingen van deelnemers in sport- en spelsituaties 18 2.4 Toepassing van het eigen schuld beginsel in sport- en spelsituaties 20

2.5 Deelconclusie 20

Hoofdstuk 3. Zijn er andere betrokken partijen die aansprakelijk gesteld kunnen

worden? 22

3.1 Aansprakelijkheid van verenigingen en organisatoren als rechtspersonen 22 3.2 Aansprakelijkheid medewerkers van verenigingen en organisatoren 26

3.3 Schadevergoeding en eigen schuld 28

3.4 Deelconclusie 29 Hoofdstuk 4. Conclusie 30 5.1 Conclusie deelvraag 1 30 5.2 Conclusie deelvraag 2 31 5.3 Conclusie deelvraag 3 33 Bronnen 34

(4)

Inleiding

Onderzoeksvraag

We kijken allemaal weleens naar een sport- en/of spelsituatie zoals bijvoorbeeld voetbal, hockey of basketbal. Er zijn regels en sancties binnen een sport, maar er zijn ook situaties denkbaar waarbij men buiten de sport aanleiding ziet om elkander te sanctioneren voor het gedrag binnen de sport. Te denken valt aan de ernstige blessure van Engelse voetbalspeler Luke Shaw die speelde in de wedstrijd van Manchester United tegen PSV Eindhoven.1 Hij

liep een dubbele beenbreuk op vanwege de zeer gebrekkig uitgevoerde sliding van Hector Moreno die speelde voor de Eindhovense club PSV. Ook Ilkay Gundogan, voetballer voor Manchester City, liep onlangs een blessure op vanwege de gevaarlijke handeling van Nordin Amrabat die voor de Engelse ploeg Watford voetbalt. Zo zijn er nog talloze voorbeelden van situaties waarin de handeling van de ene deelnemer schade toebrengt aan de ander.2

Hector Moreno en Nordin Amrabat werden niet aansprakelijk gehouden, maar relevant is de vraag waarom niet en wat de eisen zijn voor de aanwezigheid van aansprakelijkheid in een dergelijk geval. Er zijn vuistregels ontwikkeld in de jurisprudentie door de Hoge Raad bijvoorbeeld het feit dat er zwaardere eisen zijn voor het aannemen van een onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties, omdat de deelnemers een bepaald risico dragen die betrekking heeft op de handelingen van andere spelers.3 Daarentegen heeft de Hoge Raad het ook over

‘zich zodanig gedragen dat onnodige blessures worden voorkomen’ en ‘grove fouten’, maar wat wordt hier precies mee bedoeld? Ondanks deze vuistregels zijn er vooralsnog geen duidelijke grenzen gesteld aan handelingen van deelnemers die kunnen leiden tot aansprakelijkheid. In die zin is een onderzoek naar de grenzen van aansprakelijkheid een relevant onderzoek. De resultaten van een dergelijk onderzoek bieden een duidelijke afgrenzing van aansprakelijkheid en duidelijk beeld van wat de grenzen zijn van handelingen in sport- en spelsituaties. Aldus luidt de onderzoeksvraag als volgt:

‘Wat is de reikwijdte van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties en wat zijn de grenzen van handelingen van deelnemers en andere relevante betrokken partijen die daartoe kunnen leiden?’

1 http://www.nu.nl/champions-league/4126743/manchester-united-back-shaw-loopt-dubbele-beenbreuk.html

2 https://www.voetbalprimeur.nl/nieuws/709948/g-ndogan-door-charge-amrabat-huilend-en-met-zware-blessure-van-het-veld-af.html

(5)

Onderzoeksopzet

Aan de hand van literatuur- en jurisprudentieonderzoek beoog ik een gestructureerd antwoord te geven op de centrale vraag. Om dit zo goed mogelijk te doen zullen deelvragen gesteld, onderzocht en beantwoord worden in de vorm van hoofdstukken. Door middel van een literatuuronderzoek zal duidelijk zijn wanneer er sprake is van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad binnen en buiten sport- en spelsituaties voor mededeelnemers en andere betrokken partijen. Hierbij zal naar voren komen wat de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid inhoudt en wanneer hier sprake van is. Door middel van een analyse van de relevante jurisprudentie zullen de grenzen die gesteld worden aan gedragingen gedistilleerd en geanalyseerd worden. Het gaat om gedragingen van mededeelnemers, verenigingen, organisatoren en werknemers van verenigingen en organisatoren.

Allereerst zal aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad behandeld worden in het eerste hoofdstuk als eerste deelvraag. Duidelijk moet zijn wat de vereisten zijn om te kunnen spreken van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Voornamelijk het vereiste van onrechtmatigheid is van belang, omdat in sport- en spelsituaties het vooral gaat om gevaarzetting.

Ten tweede zal ik overgaan tot de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in de sfeer van sport- en spelsituaties. Hierbij zullen de deelnemers die direct betrokken zijn in de sport worden besproken. Ik zal beginnen met een onderzoek naar de grenzen van sport- en spelsituaties. Van belang is om eerst te weten wanneer men kan spreken van een sport- en spelsituatie. Vervolgens zal ik duidelijk maken waarom de onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties verschild van de onrechtmatige daad buiten sport- en spelsituaties. De drempel voor de constatering van de onrechtmatigheid van een gedraging ligt namelijk hoger in sport-en spelsituaties. Ook het beginsel van eigsport-en schuld van de bsport-enadeelde partij in sport- sport-en spelsituaties zal aan bod komen.

Ten derde zullen ook andere betrokken partijen zoals verenigingen, organisators en medewerkers van verenigingen en organisatoren worden behandeld. De hiervoor genoemde partijen hebben een bijzondere positie ten aanzien van de deelnemers van sport- en spelsituaties. Zij hebben een zorgplicht. Wat dit inhoudt zal ik onderbouwd toelichten. Tot slot zal de toepassing van het eigen schuld beginsel ook hier toegelicht worden in situaties

(6)

waarbij het gaat om aansprakelijk van verenigingen, organisatoren en medewerkers van verenigingen en organisatoren.

(7)

In dit hoofdstuk zullen wij uitvoerig bespreken wat de vereisten zijn van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Alvorens dit te doen is het relevant om het doel van aansprakelijkheid kort te bespreken. Zo krijgen wij een beter beeld van de rol die aansprakelijkheid eventueel kan spelen in sport- en spelsituaties.

Aansprakelijkheid kent veel vormen. Afhankelijk van de subjecten, feiten en omstandigheden is er één of meer vorm van aansprakelijkheid mogelijk van toepassing. Denk bijvoorbeeld aan aansprakelijkheid door wanprestatie indien het gaat om nakoming van contracten of kwalitatieve aansprakelijkheid indien het gaat om een goed of huisdier die schade berokkent aan een ander.4 Volgens de huidige stand van de literatuur beoogt aansprakelijkheid de

volgende doelen: vergoeding, genoegdoening, vergelding, afschrikking, bescherming en kostendistributie. Het idee is dat de situatie zo veel mogelijk hersteld wordt naar zijn oorspronkelijke toestand voor het plaats vinden van de onrechtmatige handeling die tot de schade heeft geleden. In geval van vergoeding wordt dit beoogd door financiële compensatie. In geval van vergelding door een sanctie op te leggen. In geval van afschrikking en bescherming vaak eveneens door middel van een sanctie zodat toekomstige daders geprikkeld worden meer voorzichtigheid in acht te nemen.5 Gelet op de centrale vraag in dit onderzoek is

aansprakelijkheid uit onrechtmatig handelen het meest relevant waarbij het hoofdzakelijk gaat om herstel in oude toestand door vergoeding en bescherming van slachtoffers door middel van afschrikkende sancties.6

Paragraaf 1.1 Vereisten

Artikel 6:162 BW behandeld de vereisten waaraan voldaan moet worden wil men een ander in rechte aansprakelijk kunnen stellen voor onrechtmatig handelen. Artikel 6:162 luidt als volgt:

‘1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.

2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.

4 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2015, p. 3-4. 5 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2015, p. 7-10.

6 A.S. Hartkamp & C. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

(8)

3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.’7

De vereisten zijn verspreid over de leden. In lid 1 zien wij de vereisten van toerekenbaarheid, schade en causaal verband. In lid 2 wordt opgesomd wanneer een handeling als onrechtmatig wordt aangemerkt. Tot slot wordt in lid 3 wordt de culpa genoemd waarbij de dader toerekenbaar is vanwege schuld of het anderszins voor zijn rekening komt krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen. De vereisten zullen in de paragrafen hieronder ieder afzonderlijk behandeld worden.8

Paragraaf 1.1.1 Onrechtmatigheid

Zoals wij hebben gezien dient een handeling onrechtmatig te zijn. Volgens artikel 6:162 lid 2 BW, is een handeling onrechtmatig indien er sprake is van een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.9

Van een inbreuk op een recht is sprake indien men op een directe en opzettelijke wijze een subjectief recht aantast waar de rechthebbende exclusiviteit over heeft. Dit betekent dus dat, voor wat een inbreuk op een recht betreft, een nalaten nooit een inbreuk kan vormen op een recht. Het arrest van de Hoge Raad in de zaak van Werink tegen Hudepohl kan ter illustratie dienen voor deze vorm van onrechtmatig handelen.10 Het arrest staat ook wel bekend onder de

naam zwiepende tak. De rechtsvraag was of de gedraging van Wierink, die bestond uit het schoppen tegen een tak die terug zwiepte, als onrechtmatig kon worden aangemerkt aangezien het mogelijk een inbreuk op het recht van Hudepohl vormde. De tak zwiepte namelijk tegen het oog van Hudepohl aan waardoor deze verwijderd moest worden. [ arrest zwiepende tak] Naast het feit dat er geen sprake is van opzet, wees de rechtbank de vordering van Hudepohl af, omdat er geen sprake was van een hoge mate van waarschijnlijkheid van het ongeval waardoor Wierink zich had moeten onthouden van de gedraging. Het moet met andere

7 A.S. Hartkamp & C. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands Burgerlijk recht, Deel 6-IV*, De verbintenis uit de wet, Wolters Kluwer 2015, p. 37.

8 A.S. Hartkamp & C. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands Burgerlijk recht, Deel 6-IV*, De verbintenis uit de wet, Wolters Kluwer 2015, p.110.

9 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2015, p. 24. 10 ECLI:NL:HR:1994:ZC1576 - NJ 1996, 403.

(9)

woorden een opzettelijke handeling zijn die een hoge mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg kan hebben. In casu was dat niet het geval.

Van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht is sprake indien men een formele of materiële regel overtreedt. Dit kunnen nationale regels zijn zoals verordeningen of wetten uit het Wetboek van Strafrecht, maar ook rechtstreeks werkende verdragsregels. Denk bijvoorbeeld het verbod van vernieling, dat neergelegd is in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. In geval van voldoening aan de delictsomschrijving van het artikel is onrechtmatig handelen meteen een gegeven.11

Dan blijft over een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.12 Dit leerstuk is wat ingewikkelder dan de voorgaande twee

vormen van onrechtmatig handelen en is uitvoerig besproken in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het is tevens ook het meest toepasselijke als het gaat om onrechtmatig handelen in sport- en spelsituaties. Het gaat namelijk om gevaarzetting. Met name een gevaar waarop het slachtoffer niet bedacht hoefde te zijn. Wanneer een dergelijke gevaarzettende handeling als onbetamelijk wordt gezien hangt af van een de criteria die door de Hoge Raad in het zogeheten Kelderluikarrest uiteen zijn gezet. De Hoge Raad somt in de zaak van Coca Cola tegen Duchateau in 1966 de criteria als volgt op: ‘Daarbij dient te worden gelet niet alleen op

de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.’13

Paragraaf 1.1.2 Schade

11 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2015, p. 31.

12 A.S. Hartkamp & C. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands Burgerlijk recht, Deel 6-IV*, De verbintenis uit de wet, Wolters Kluwer 2015, p. 63.

(10)

Naast onrechtmatigheid dient het slachtoffer ook daadwerkelijk schade te hebben geleden. Deze schade kan bestaan uit materiele of immateriële schade die de dader dan dient te vergoeden vanwege een wettelijke plicht die ontstaat naar aanleiding van zijn onrechtmatig handelen, mits aan de overige voorwaarden is voldaan. Afdeling 10 van Boek 6 van het Burgerlijk wetboek regelt de wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding. In geval van materiele schade gaat het doorgaans om geleden schade in het vermogen waardoor in artikel 6:103 BW is bepaald dat schadevergoeding in beginsel dus wordt voldaan in geld. Vermogensschade kan bestaan uit geleden verlies en gederfde winst. Denk bijvoorbeeld aan de bonus die een sporter kan krijgen bij het participeren in toernooien. Door een onrechtmatige handeling van een mededeelnemer kan de sporter dan niet deelnemen aan het toernooi en is er mogelijk sprake van gederfde winst. Geleden verlies doet zich simpelweg voor wanneer men bepaalde kostenposten krijgt vanwege de toegebrachte schade van de onrechtmatige handeling.14

Artikel 6:96 somt een aantal kosten op die in ieder geval aangemerkt kunnen worden als vermogensschade, te weten:

 redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;

 redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;

 en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.

Immateriële schade doet zich voor wanneer de schade bestaat uit emotionele of anderszins niet in geld uit te drukken schade bijvoorbeeld leed of de emotionele ervaring van een kans of gelegenheid. Dit soort schade komt doorgaans niet snel in aanmerking voor vergoeding en dient zijn grondslag in de wet te vinden.

Paragraaf 1.1.3 Causaliteitsvereiste

Artikel 6:98 omschrijft het causaliteitsvereiste en spreekt van schade die voor vergoeding in aanmerking komt indien de schade in zodanig verband staat met de handeling waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze handeling kan worden toegerekend. Er dient dus een oorzakelijk verband te zijn tussen de onrechtmatige handeling en de schade die het slachtoffer heeft geleden. Om überhaupt van een causaal verband te kunnen spreken dient voldaan te zijn aan de conditio sine qua non beginsel. Dit is niet de

(11)

enige voorwaarde om causaliteit aan te nemen, maar wel een minimumvereiste. Dit beginsel hield in dat er een verband was tussen handeling en schade indien zonder de handeling er geen schade zou zijn geweest.15 Tot de jaren zeventig werd verder causaliteit beoordeeld aan

de hand van het zogenoemde adequatieleer die stelde dat er voldaan was aan de causaliteitsvereiste indien de schade een redelijkerwijs te verwachten gevolg was van de onrechtmatige handeling. De huidige stand van zaken is dat voor de beoordeling van de aanwezigheid van een causaal verband men de leer van de redelijke toerekening toepast. Indien de schade redelijkerwijs aan de dader toe te rekenen is, dan is er sprake van causaliteit.16

Paragraaf 1.1.4 Toerekenbaarheidsvereiste

Wanneer er sprake is van een onrechtmatige daad, schade en een causaal verband dient men nog de onrechtmatige daad toe te kunnen rekenen aan de dader. Wanneer kan de onrechtmatige daad dan aan de dader worden toegerekend? Volgens artikel 6:162 lid 3 BW kan dit op twee manieren. Toerekening kan op grond van schuld of een oorzaak die voor zijn rekening komt krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen. Wanneer een dader verwijtbaar en vermijdbaar heeft gehandeld is er sprake van een toerekenbare onrechtmatige daad die tot schade heeft geleid.17 In het eerste geval betekend dit dat de dader

anders kon handelen en ook anders had moeten handelen maar dit niet heeft gedaan. In het tweede geval kan het zijn dat de dader toerekenbaar is hetzij vanwege een wettelijke regeling hetzij vanwege in het verkeer geldende opvattingen. Het eerste geval spreekt voor zich en ter illustratie kan men denken aan artikel 6:164 en 6:165 BW dat gaat over aansprakelijkheid van ouders en/of voogden van kinderen van een bepaalde leeftijd die onrechtmatige daden verrichten. In het tweede geval gaat het om kostendistributie en is er in de maatschappij een bepaald consensus over wie de aansprakelijkheid zou moeten dragen. Het wordt dan wenselijk geacht dat de onrechtmatige daad kan worden toegerekend aan de dader onder bepaalde omstandigheden.

Paragraaf 1.1.5 Relativiteitsvereiste

15 A.S. Hartkamp & C. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands Burgerlijk recht, Deel 6-IV*, De verbintenis uit de wet, Wolters Kluwer 2015, p. 134.

16 HR 20 maart 1970, NJ1970, 251.

(12)

Artikel 6:163 BW drukt het relativiteitsbeginsel uit. Wanneer aan de hiervoor genoemde vereiste van onrechtmatigheid, schade, causaliteit en toerekenbaarheid is voldaan kan men nog bij wijze van uitzondering toch niet aansprakelijkheid gesteld worden. We hebben gezien dat verwijtbaarheid, schending van een wet of schending van hetgeen in het maatschappelijke verkeer betaamt kan leiden tot een aansprakelijkheid, omdat er sprake is van een norm die steeds geschonden is. De geschonden norm beoogt een bepaald belang te beschermen. Indien het daadwerkelijk geschonden belang niet overeenstemt met het belang dat de geschonden norm beoogd te beschermen is niet voldaan aan het relativiteitsvereiste. In die zin is de relativiteit dan ook een vereiste naast de hiervoor genoemde eisen. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om misbruik te voorkomen door de kring van personen, die een beroep kunnen doen op vergoeding op grond van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, te beperken.18

Paragraaf 1.1.6 Eigen schuld slachtoffer

In beginsel dient de dader de last die voortkomt uit een schadevergoedingsplicht op grond van aansprakelijkheid geheel zelf te dragen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waardoor deze last gedeeld wordt door het slachtoffer. Het gaat dan om de omstandigheid dat het slachtoffer bijgedragen heeft aan het schadelijke gevolg, kortweg eigen schuld van de benadeelde. De schade dient mede een gevolg te zijn van een omstandigheid die aan de benadeelde partij toe te rekenen is. Artikel 6:101 BW behandelt het eigen schuld beginsel en luidt volgt:

‘Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, ten dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel verval tof in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.’

De wet spreekt over toerekenbare bijdrage van het slachtoffer, maar wat houdt dat precies in?

(13)

Om te beginnen met er sprake zijn van een causale bijdrage. Dat blijkt uit de woorden ‘mede een gevolg is van’. Hierbij past de rechter de conditio sine qua-non toe. Indien het slachtoffer wel zorgvuldig en veilig had gehandeld was er dan geen sprake van een bijdrage of mede veroorzaking van de schade? Indien deze vraag bevestigend beantwoord kan worden is er sprake van een conditio sine qua-non verband.19

Een slachtoffer dient daarbij ook toerekenbaar bij te dragen aan de schade. Hiervan is sprake indien hij niet zorgvuldig en redelijk gehandeld heeft zoals eenieder zou doen gelet op zijn eigen veiligheid. Denk bijvoorbeeld aan veiligheidsmaatregelen zoals een gordel om doen in de auto, scheenbeschermers dragen alvorens te participeren in een voetbalwedstrijd of gebitsbescherming gedurende een hockeywedstrijd.

Uit het bovenstaande artikel zijn tevens twee maatstaven te onderscheiden te weten de maatstaf van causaliteit en de maatstaf van billijkheidscorrectie. Bij de causale maatstaf wordt gekeken naar de mate waarin het slachtoffer bijgedragen heeft aan het ongeval en wordt naar evenredigheid de vergoedingsplicht verdeeld over de dader en het slachtoffer.

De maatstaf van de billijkheidscorrectie is een middel die de rechter kan toepassen onder andere wanneer de mate waarin het slachtoffer bijgedragen heeft dusdanig gering is dat het in het niet valt vergeleken met de bijdrage van de dader.

Paragraaf 1.2 Deelconclusie

Onderzocht werd hoe de vereisten van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ingevuld werden door de literatuur en jurisprudentie. Wij hebben gezien dat op grond van artikel 6:162 BW er vijf vereisten zijn te weten onrechtmatigheid, schade, causaliteit, toerekenbaarheid en relativiteit. Onrechtmatigheid kan worden vastgesteld in geval van inbreuk op een recht, strijd met een wettelijke plicht of strijd met een hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Schade kan zich voordoen in materiele zin of immateriële zin. Er dient een causale verband te zijn tussen de onrechtmatige daad en de schade die daaruit is ontstaan. De huidige leer is de leer van de redelijke toerekening waarmee de aanwezigheid van causaliteit wordt getoetst. Gekeken wordt of de schade redelijkerwijs toe te rekenen is aan de onrechtmatige gedraging van de dader. Om hetgeen hiervoor vastgesteld is toe te kunnen rekenen aan de dader dient er sprake te zijn van schuld of anderszins een wettelijke regeling die bepaald dat het voor diens rekening komt. Alleen dan is er voldaan aan

(14)

de vereiste van toerekenbaarheid. Het daadwerkelijk geschonden belang van de benadeelde partij dient wel een belang te zijn die beschermd wordt door de norm die geschonden is. Dit wordt aangeduid als de relativiteitsvereiste. Tot slot hebben we gezien hoe het beginsel van eigen schuld een rol kan spelen in de schadevergoedingsplicht. Indien er sprake is van een toerekenbare bijdrage in de schade door de benadeelde partij, kan men spreken van eigen schuld. Daarnaast kan in sommige gevallen in het kader van eigen schuld een billijkheidscorrectie door de rechter toegepast worden indien situatie aanleiding geeft tot een andere verdeling van de aansprakelijkheid gezien de omstandigheden van het geval.

(15)

Hoofdstuk 2

Wanneer is er sprake van aansprakelijkheid uit

onrechtmatige daad van deelnemers in sport- en

spelsituaties?

Volgens het Centraal Bureau voor Statistieken sporten in 2016 maar liefst 72% van de mannelijke bevolking van Nederland en 63% van de vrouwelijke bevolking van Nederland. Dat zijn dus miljoenen mensen in Nederland die sporten en daar wil helaas weleens wat misgaan waardoor men schade lijdt ten gevolge van de handeling van een mededeelnemer. In dit hoofdstuk zal de deelvraag worden beantwoord die gaat over de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad voor deelnemers in sport- en spelsituaties. Het gaat dus om tegenstanders en/of teamgenoten die participeren in dezelfde sport gedurende een wedstrijd of toernooi. Andere relevante betrokken partijen zullen in de volgende hoofdstukken aan bod komen. Aan bod zal komen waarom er strengere eisen gesteld worden aan de onrechtmatige daad in sport-en spel situaties in tegsport-enstelling tot daarbuitsport-en, wat de grsport-enzsport-en zijn van de gedragingsport-en van deelnemers in sport- en spelsituaties en hoe het beginsel van eigen schuld hierin een rol kan spelen.20

Paragraaf 2.1 Wanneer is er sprake van een sport- en spelsituatie?

Alvorens over te gaan op de vereisten van een onrechtmatige daad in een sport- en spelsituatie, is het handig te weten wanneer er sprake is van een sport- en spelsituaties. In een formele setting zoals een georganiseerd evenement of een vereniging met georganiseerde toernooien is het vaak duidelijk wanneer er sprake is van een sport- en spelsituatie en wanneer dit ophoudt. In een informele setting is dat niet altijd even duidelijk. Gekeken moet worden naar de kenmerkende elementen waar een sport- en spelsituatie uit bestaat. Denk hierbij aan aanwezigheid van competitiviteit tussen deelnemers, onderwerping aan spelregels, verhouding tussen de partijen en tijdstip en omgeving waarin de partijen zich bevinden. Er zijn een aantal uitspraken geweest waarbij de vraag of en wanneer er sprake is van een sport-en spelsituatie werd beantwoord. Deze uitspraksport-en warsport-en afkomstig van Rechtbanksport-en, Gerechtshoven en van de Hoge Raad. Om een goed beeld te krijgen van wanneer er wel of niet sprake is van een sport- en spelsituatie en wanneer een bepaalde handeling dus daarbinnen valt, zal de essentie van een aantal van deze uitspraken weergegeven worden.21

20 https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/sport-en-bewegen/cijfers-context/huidige-situatie.

(16)

HR 28/3/2003, NJ 2003, nr 718 (Hindernisbaanarrest)22

Het bekende hindernisbaanarrest is een geval waarin deelnemers een hindernisbaan moesten afleggen en er een timer aan te pas kwam. De timer stopte wanneer de snelste deelnemer aan de bel trok die aan het einde van de hindernisbaan was gelegen. In casu trok de benadeelde partij aan als eerst aan de bel en beëindigde het spel door het te winnen. Hierna kreeg hij een duw waardoor hij in het water onder de hindernisbaan terecht kwam en ernstig letsel opliep. De Hoge Raad oordeelde dat de aansprakelijkheidsregels voor een sport- en spelsituatie voor hun toepassing niet afhankelijk zijn van het begin en einde van het spel volgens de regels van het spel zelf. Zelfs na het moment waarop volgens de regels van het spel, het spel tot zijn einde komt kan er sprake zijn van een verhouding tussen deelnemers die onveranderd blijft. De handeling van de ene deelnemer waarbij de andere benadeelde deelnemer dus letsel opliep behoord tot de festiviteiten die een onderdeel uitmaken van de sport- en spelsituatie. De strengere regels van aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties was derhalve van toepassing. HR 28/3/2003, NR 2003, nr.719 (Schaatsers)23

In dit arrest ging het om twee schaatsers die ieder afzonderlijk van elkaar aan het trainen waren. De ene schaatser verricht snelheidsoefeningen op een baan die aan de binnenkant gelegen is en de andere schaatst recreatief op een baan die aan de buitenkant gelegen is. De schaatser op de binnenbaan glijdt uit en botst tegen de schaatser op de buitenbaan. Ook hier waren de strenge regels van aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties van toepassing, omdat het niet van belang is dat partijen tegen direct met of tegen elkaar aan het sporten zijn. Het gaat om ‘verwachtingen die zij van elkaar mogen of moeten hebben, welke tevens afhankelijk zijn van risico’s schaatssport, doel trainingsuur en overige omstandigheden van het geval.’ Aldus de Hoge Raad.

HR 20/2/2004, NJ 2004, nr. 238 (Midgetgolfster)24

De relevante vraag in deze zaak was of de schadeveroorzakende gedraging van gedaagde binnen een sport- en spelsituatie viel aangezien de benadeelde partij niet direct betrokken was bij het spel van gedaagde. De Hoge Raad oordeelde dat het rechtstreeks met elkander concurreren geen vereiste is voor de aanwezigheid van een sport- en spelsituatie. De benadeelde partij nam afzonderlijk deel aan een midgetgolf sport- en spelsituatie en werd als midgetgolfster geraakt door de club van een deelnemer die eveneens afzonderlijk deelnam.

22 HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718. 23 HR 28 maart 2003, NJ 2003, 719.

(17)

Als gevolg hiervan liep de benadeelde midgetgolfster ernstig letsel op en verloor zij zicht in één van haar ogen. Beide deelnemers participeerde afzonderlijk en concurreerde totaal niet met elkaar. Het antwoord op de hiervoor genoemde relevante vraag werd door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. Het viel wel aan te merken als een gedraging binnen een sport- en spel situatie, omdat het volgens de Hoge Raad geen vereiste is dat deelnemers rechtstreeks met elkander concurreren.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2/10/2001, nr. 141 (Squashspeler)25

In deze zaak ging het om een squashwedstrijd tussen twee deelnemers waarbij een derde buitenstaander gevraagd werd in te stappen voor één van de twee deelnemers. Bij het openen van de deur door de buitenstaander werd hij per abuis geraakt door de squashbal, omdat de twee deelnemers nog aan het sporten waren. Bijzonder was dat het Gerechtshof oordeelde dat in dit geval er geen sprake was van een sport- en spelsituatie. De derde valt in dit opzicht niet als deelnemer te beschouwen en hoefde niet te verwachten dat er iets dergelijks zou gebeuren. Bovendien gaf de rechter aan dat partijen in afwachting van binnenkomst van de buitenstaander niet het spel hadden moeten hervatten.

Gerechtshof Amsterdam 10/3/2005, nr 251 (Amateurvoetbalteam)26

In deze zaak ging het wederom om de vraag of de gedraging viel binnen een sport- en spelsituatie. Een amateurvoetbalteam werd kampioen in een toernooi en besloot om, in het kader van de festiviteiten, hun trainer in een sloot te gooien. De sloot bleek ondiep te zijn waardoor de trainer ernstig letsel opliep. De rechter oordeelde dat in het onderhavige geval er geen sprake meer is van een sport- en spelsituatie. De handeling werd niet gezien als uitvloeisel van voetbal als sport en de strengere regels van aansprakelijkheid in sport- en spel situaties waren dus niet van toepassing.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30/10/2007, nr.17 (Fietstourtocht)27

In deze zaak had een werkgever een fietstourtocht georganiseerd. De benadeelde partij kwam ten val door een beweging van een fietser voor hem en liep letsel op. Opmerkelijk was dat de rechter oordeelde dat er weliswaar sprake was van een sport- en spelsituatie maar dat de strengere regels van aansprakelijkheid toch niet golden, omdat de tourtocht een

25 Gerechtshof 's-Hertogenbosch oktober 2001, NJ2001, 141. 26 Gerechtshof Amsterdam, maart 2005, 251.

(18)

wedstrijdkarakter miste. Het wedstrijdkarakter was van belang, omdat dit bijdraagt aan de verwachting van mededeelnemers op de aan de sport en/of spel verbonden risico’s.

Aan de hand van de hiervoor genoemde uitspraken kunnen wij een aantal criteria distilleren die bepalend zijn voor het kwalificeren van een situatie als een sport- en spelsituatie.

Uit de zaak van het Gerechtshof over het voetbalteam valt af te leiden dat er een bepaald tijdsbestek moet zijn waarin men kan spreken over een sport- en spelsituatie. Het is dan afgebakend tot een bepaald tijdsperiode waarin men nog kan spreken van een sport- en spelsituatie. Het Gerechtshof was van mening dat de handelingen die bestonden uit het optillen van de trainer en hem vervolgens in een ondiepe sloot gooien, niet als uitvloeisel van voetbal als sport- en spelsituatie valt aan te merken. In het arrest van de Hoge Raad over de hindernisbaan was er ook sprake van een handeling verricht na afloop van het spel volgens de regels van het spel zelf, echter achtte de Hoge Raad dat het letsel veroorzakende handeling wel binnen de sport- en spelsituatie viel. Het volgde direct na afloop van het spel en lag onder andere dus vanwege het tijdsbestek nog in het verlengde van het spel.

Uit de zaak van het Gerechtshof over de georganiseerde fietstourtocht valt af te leiden dat ook gekeken wordt naar het karakter van de activiteit oftewel de aard van de activiteit. In die situatie werd de fietstourtocht wel gekwalificeerd als een sport- en spelsituatie maar waren de strengere regels van aansprakelijkheid in een dergelijke situatie toch niet van toepassing. De strengere regels waren toch niet van toepassing, omdat de activiteit een wedstrijdkarakter miste. Het was naar zijn aard bestemd om recreatief te zijn en dus niet competitief waardoor de te verwachten risico’s anders waren.28

Tot slot kunnen we afleiden dat de verhouding tussen de betrokken partijen ook een grote rol speelt. De omstandigheden van het geval beoordelen de verhouding tussen de betrokken partijen. In de zaak van het Gerechtshof over de squashspelers bepaalde de omstandigheden van het geval dat er geen sprake was van een sport- en spelsituatie tussen de dader en de benadeelde partij. De benadeelde partij was een derde buitenstaander die gevraagd werd in te vallen voor een deelnemer. De sport- en spelsituatie had dus enkel betrekking op de twee partijen die reeds deelnemers waren in de squashpartij en niet op de derde buitenstaander die bij binnenkomst van de squashzaal niet hoefde te verwachten dat hij in een gevaarlijke situatie terecht kwam. Ook in het arrest van de Hoge Raad over de schaatsers werd naar de omstandigheden van het geval gekeken. Partijen dienden rekening te houden met het feit dat het doel van de schaatsbanen was om te oefenen voor eventuele competities of wedstrijden.

(19)

Ook tijdens oefeningen dienen partijen rekening te houden met risico’s die verbonden zijn aan de sport.29

Paragraaf 2.2 Onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties

Eenmaal gegeven dat er sprake is van een sport- en spelsituatie kan men concluderen dat er sprake is van een verhoogde drempel van aansprakelijkheid. De verhoging heeft betrekking op de strengere eisen die gesteld worden aan het aannemen van onrechtmatigheid van een gedraging in een sport- en spelsituatie. De Hoge Raad heeft sinds het arrest van 1990 in de zaak Heck en Nijgh al duidelijk gemaakt waarom een verhoogde drempel toegepast moet worden in sport- en spelsituaties.30 Het draait om de verwachtingen van partijen. Buiten

sport-en spelsituaties verwacht msport-en, althans hoeft msport-en niet te verwachtsport-en, dat andersport-en zich gevaarlijk zullen gedragen. Binnen een sport- en spelsituatie lokt het spel of de sport bepaalde gedragingen uit die ook gevaarlijk kunnen zijn.31 Deelnemers aan dergelijke sport- en

spelsituaties weten dit en kunnen dit derhalve wel verwachten, omdat zij de risico’s aanvaarden door middel van deelname. Het zou immers een zeer negatieve invloed hebben op de competitiviteit indien men steeds voor een verkeerde inschatting of gebrekkige techniek aansprakelijk gesteld kan worden voor het plegen van een onrechtmatige daad.32 Dit betekent

uiteraard niet dat deelnemers overal mee weg kunnen komen. Aansprakelijkheid is mogelijk, maar de lat ligt hoger voor wat betreft de onrechtmatigheid van gedragingen. In een sport- en spelsituatie is sprake van een onrechtmatige daad indien de gedraging buiten de normale uitoefening van het spel valt. Indien bepaalde gedragingen of handelingen dus zelfs met inachtneming van de te verwachten risico’s als (onnodig en excessief) gevaarzettend zijn aan te merken. Dit levert namelijk grove onvoorzichtigheid op en in dat geval is er wel sprake van onrechtmatigheid. [vtnt rechtbank utrecht roeiongeval ECLI:NL:RBUTR:2008:BD5265]

Paragraaf 2.3 Grenzen van gedragingen van deelnemers in sport- en spelsituaties

Nu duidelijk is wanneer er sprake is van een sport- en spelsituatie, wat de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid inhoudt en waarom deze vorm van aansprakelijkheid zich onderscheidt van andere vormen van aansprakelijkheid rest nog een duidelijke afbakening van

29 A.J. Verheij, Monografieën Privaatrecht. Onrechtmatige daad, Wolters Kluwer 2015, p. 99. 30 HR 19 oktober 1990, NJ 1992, 621.

31 C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, Boom Juridische uitgevers 2000, p. 429. 32 HR 20 februari 2004, NJ 2004, 238.

(20)

die onderscheiding. Met andere woorden, wat zijn de grenzen die gesteld worden aan gedragingen die als onrechtmatig beschouwd worden in sport- en spelsituaties?

In het Dekker/Van der Heide arrest van de Hoge Raad in 1991 ging het om twee voetbalspelers waarbij van der Heide een trap heeft gekregen van Dekker met ernstig letsel als gevolg. De Hoge Raad geeft een aantal vuistregels die toegepast kunnen worden bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van gedragingen. Deze luiden als volgt:

Gevaarlijk gedrag versus abnormaal gevaarlijk gedrag33

In rechtsoverweging 3.2 van het arrest maakt de Hoge Raad een belangrijk onderscheid. De gedraging van de dader an sich mag niet abnormaal gevaarlijk zijn. Er zijn gevaren die eigen zijn aan een sport als voetballen. Deze gevaren zijn bij wijze van risicoaanvaarding bekend onder deelnemers. Het gaat dan ook niet om dit algemeen bekend en geaccepteerd gevaar, maar om gevaar die bij de normale uitoefening van de sport zich niet voor doet. De hiervoor genoemde excessieve mate van gevaar wordt aangeduid, in eerste instantie door het Gerechtshof en later door de Hoge Raad, met abnormaal gevaar. De grens ligt dus bij de mate van gevaar die gepaard gaat met de gedraging. Is dit gevaar aan te merken als abnormaal gevaarlijk dan wordt er een grens overschreven.

Overtreding van een spelregel als meewegende factor34

Er zijn spelregels die van toepassing zijn op de gedragingen van deelnemers. Wanneer deze overtreden worden, krijgen de overtreders een sanctie van de scheidsrechter. Het doel van deze spelregels is niet om civielrechtelijke vervolging te ondersteunen of mogelijk te maken. De Hoge Raad heeft dan ook gezegd, in rechtsoverweging 3.3 van het arrest, dat het enkel overtreden van de spelregels niet leidt tot onrechtmatigheid. Hoewel het niet direct tot de vaststelling van onrechtmatigheid leidt, is het wel een factor die bijdraagt aan de vaststelling ervan. De spelregels zijn namelijk ontstaan vanuit het oogpunt van bescherming van de spelers.

Verwachting van gedragingen35

In rechtsoverweging 3.5 spreekt de Hoge Raad met zoveel woorden over de verwachting die partijen kunnen hebben van gedragingen van elkaar. Het is bijvoorbeeld niet te verwachten dat mededeelnemers zich dusdanig gevaarlijk gedragen dat het als abnormaal is aan te

33 HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622, r.o.3.2. 34 HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622, r.o.3.3. 35 HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622, r.o.3.5.

(21)

merken. ‘Voetballers mogen ervan uitgaan dat de andere spelers zich behoorlijk zullen gedragen en niet onnodige blessures zullen veroorzaken.’ Aldus de Hoge Raad.

Paragraaf 2.4 Toepassing van het eigen schuld beginsel in sport- en spelsituaties

In het vorige hoofdstuk hebben het leerstuk van eigen schuld besproken. In sport- en spelsituaties kan er ook sprake zijn van eigen schuld van de benadeelde partij. Eigen schuld is onder te verdelen in de causale vorm van eigen schuld en de vorm waarbij er sprake kan zijn van een billijkheidscorrectie. In het eerste geval wordt gekeken naar de mate waarin partijen hebben bijgedragen aan het ongeval en de daaruit ontstane schade. Er wordt dan een verdeling gemaakt op grond van evenredigheid. Denk aan de situatie waarbij twee voetbalspelers bijvoorbeeld allebei een verkeerd uitgevoerde of slecht getimede tackel uitvoeren en één van hen ernstig gewond raakt. Betoogd kan worden dat de benadeelde partij door zijn gedraging eveneens bijgedragen heeft aan de schade.36 In het tweede geval wordt gekeken naar het risico

in kwestie en wordt er aan de hand van billijkheid een correctie toegepast voor diegene voor wiens last het komt. De Hoge Raad heeft in 2002 uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiseres besloot deel te nemen aan een georganiseerde rit op paarden in het bos. De paarden behoorden toe aan Nieuw Amstelland.37 De deelnemers reden dicht bij elkaar een bepaalde route en de

paarden kwamen soms dicht bij elkaar. Als gevolg van een schrikreactie van het paard waar eiseres op reed, kwam zij ten val en liep zij letsel op. Enerzijds oordeelde de Hoge Raad dat de benadeelde partij kon verwachten dat er risico’s gepaard waren met de uitgevoerde activiteit en dat van aansprakelijkheid van Nieuw Amstelland in beginsel geen sprake is. Anderzijds is het enkele feit dat de benadeelde uit vrije wil deelgenomen heeft niet genoeg om aansprakelijkheid van de eigenaar van het paard uit te sluiten. In dat geval paste de Hoge Raad een billijkheidscorrectie toe, omdat van beide kanten geen sprake was van onzorgvuldigheid en het derhalve niet meer dan redelijk was dat zij beide de last droegen.

Paragraaf 2.5 Deelconclusie

In dit hoofdstuk is onderzocht wanneer er sprake is van onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties. Uit jurisprudentie is gebleken dat er in sport- en spelsituaties sprake is van een verhoogde drempel van aansprakelijkheid. Daarvoor dient eerst beoordeeld te worden wanneer er sprake is van een sport- en spelsituatie. Uit de jurisprudentie zijn drie punten naar voren gekomen. Voor de kwalificatie van een situatie als een sport- en spelsituatie dient er

36 A.J. Verheij, Monografieën Privaatrecht. Onrechtmatige daad, Wolters Kluwer 2015, p. 177-179. 37 HR 25 oktober 2002, NJ2004, 556.

(22)

sprake te zijn van een bepaald tijdsbestek of periode waarbinnen partijen zich onderwerpen aan een bepaalde spelregels. De karakter van de activiteit is ook van belang. Gekeken wordt naar de aard van de activiteit. Neem bijvoorbeeld de zaak van de georganiseerde fietstocht waarbij het Gerechtshof de activiteit niet als sport- en spelsituatie kwalificeerde vanwege en gebrek aan een competitief element. De aard van de activiteit was recreatief. Het voorgaande draagt bij aan de verwachting van partijen wat tevens de derde vereiste is voor de kwalificatie van een situatie als een sport- en spelsituatie. Partijen in een sport- en spelsituatie hebben vaak over en weer verwachtingen van elkaar waarbij hun verhouding een sport- en spelsituatie karakteriseert.38 In de tweede paragraaf is gesproken over de verhoogde drempel waarbij het

verschil in de beoordeling van een gedraging als onrechtmatige daad binnen en buiten sport-en spelsituaties duidelijk gemaakt werd. 39Vanwege de wetenschap van partijen dat een

sport-of spelsituatie bepaalde gedragingen uitlokt wordt niet snel aangenomen dat een verkeerd uitgevoerde of verkeerd getimede manoeuvre onrechtmatig is. Enkel in geval van buitengewoon gevaarlijke gedragingen wordt de drempel overschreden. De grenzen van gedragingen hangen af van de mate waarin een gedraging als abnormaal gevaarlijk valt aan te merken, de mate waarin overtreding van spelregels plaats vindt en de verwachting die partijen kunnen en mogen hebben van elkanders gedrag. Tot slot is wederom het beginsel van eigen schuld behandeld maar dan in het kader van sport- en spelsituaties.

38 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Wolters Kluwer 2015, p. 52-54.

39 K.J.O. Jansen, Groene Serie Onrechtmatige Daad, aantekening 93.3, Afbakening van sport- en spelsituaties, Wolters Kluwer 2010.

(23)

Hoofdstuk 3

Zijn er andere betrokken partijen die aansprakelijk

gesteld kunnen worden?

Tot dusver hebben wij onder andere in het vorige hoofdstuk enkel de aansprakelijkheid besproken van mededeelnemers. We hebben gezien dat bepaalde gedragingen van mededeelnemers kan leiden tot aansprakelijkheid. In dit hoofdstuk zal de deelvraag beantwoordt worden die gaat over de mogelijke aansprakelijkheid van andere betrokken partijen. Denk hierbij aan trainers van sporten als voetbal, basketbal, volleybal, etc. Daarnaast kunnen verenigingen en organisaties als rechtspersoon ook aansprakelijk gesteld worden. Sterker nog verenigingen en organisaties kunnen aansprakelijk gesteld worden voor een doen of een nalaten, omdat zij, zoals wij zullen zien, een extra zorgplicht hebben na te leven.40

Paragraaf 3.1 Aansprakelijkheid verenigingen en organisatoren als rechtspersonen Wij hebben gezien dat een daad in drie gevallen als onrechtmatig beschouwd kan worden, namelijk in geval van een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het laatstgenoemde geval is van toepassing op situaties waarin verenigingen en organisatoren als rechtspersonen in strijd handelen met hetgeen volgens ongeschreven recht hun plicht is.41 Er is immers, zoals wij zullen zien, geen sprake

van een directe inbreuk op een recht en geen sprake van een specifieke wettelijke plicht die geschonden wordt. Wel is er sprake van schending van een zorgplicht die rust op verenigingen en organisatoren aangezien zij niet de nodige zorgvuldigheid in acht hebben genomen in geval een bepaald gevaar, die te voorzien is, zich heeft verwezenlijkt. Gezien de positie van verenigingen en organisatoren van sport- en spelsituaties, zijn zij verplicht zich in te spannen om zo veel mogelijk veiligheidsmaatregelen te treffen ter voorkoming van verwezenlijking van gevaar.42 De Hoge Raad benadrukt deze zorgplicht in het

Disloque-arrest.43 Het ging in casu om een turnster die een bepaald onderdeel aan het oefenen was in het

bijzijn van trainers en assistenten van vereniging Oranje-Nassau Emmen. De turnster kwam ten val en liep ernstig letsel op. De Hoge Raad benadrukt hetgeen het Gerechtshof al had

40 Groene Serie Onrechtmatige Daad, aantekening 93.5, Aansprakelijkheid van de organisator of trainer, Wolters Kluwer 2010.

41 HR 5 november 1965, NJ 1966, 136.

42 Groene Serie Onrechtmatige Daad, aantekening 93.5, Aansprakelijkheid van de organisator of trainer, Wolters Kluwer 2010.

(24)

vastgesteld, namelijk dat het in situaties als deze niet gaat om de vraag of de val en de daarmee gepaarde schade voorkomen had kunnen worden. Van belang is de vraag of de vereniging voldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen om de gevolgen te beperken. Dit was in casu niet het geval, omdat de trainer van de turnster niet bekwaam genoeg bleek te zijn. De vereniging wist dat de trainer niet deskundig genoeg was om te kunnen anticiperen op de mogelijke gevaren die ontstaan bij het uitvoeren van het onderdeel waar de turnster mee bezig was. Dit blijkt ook uit de noot van het arrest:

'De trainster wist van het onderdeel ringen niet veel af, hetgeen ze bij haar indiensttreding aan het bestuur had meegedeeld. Op de dag van de training trad een ervaren turner als helper/vanger op. Deze had zelf echter nog nooit een disloque uitgevoerd. De trainster stond op het moment van het ongeval bij een ander groepje. De HR concludeert dat de trainster en de turnvereniging aansprakelijk zijn voor de schade. Volgens de HR ‘gaat [het] hier niet om de situatie waarin een deelnemer aan sport of spel letsel oploopt als gevolg van een gedraging van een andere deelnemer […], maar om een geval van letsel dat is ontstaan bij een oefening onder leiding van een door de vereniging aangestelde trainer, waarbij de te beantwoorden vraag is of de trainer bij het leiding geven en de vereniging bij de aanstelling, gelet op alle omstandigheden van het geval, zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen jegens de deelnemers aan de training kan worden gevergd.'.44

Met andere woorden, de vereniging heeft een gevaarlijke situatie gecreëerd door haar zorgplicht niet goed na te leven. In die zin kan aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad worden aangenomen met dien verstande dat de onrechtmatigheid gelegen is in de gevaarzetting door de onzorgvuldigheid van de vereniging.45

In het eerste hoofdstuk hebben wij gezien dat het Kelderluik arrest van de Hoge Raad criteria bevatte die bepaalde wanneer er sprake was van gevaarzetting. In het Disloque arrest spreekt de Hoge Raad ook over deze criteria. Zo zegt de Hoge Raad: ‘Het kennelijk verband dat bestaat tussen de aard van de val en de zeer ernstige gevolgen brengt met zich dat aan de te nemen voorzorgsmaatregelen zeer strenge eisen dienen te worden gesteld.’

Kennelijk worden de kelderluik-criteria toegespitst op de situatie net zoals dat gebeurde in het Bayar/Wijnen arrest waarbij het ging om de werkgeversaansprakelijkheid. De ernstige gevolgen die bestonden uit het verlies van een ledemaat van de werknemer waren eveneens te voorzien en ook in dat geval rustte er een zorgplicht op de werkgever.

44 HR 6 oktober 1995, NJ 1998, 190.

(25)

Om een goed beeld te krijgen over de aansprakelijkheid van verenigingen en organisatoren zullen wij hierna nader ingaan op de gezichtspunten die geformuleerd zijn in het Kelderluik arrest. Ook overige relevante omstandigheden zullen besproken worden.46

Gezichtspunt 1: De mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht

Een vereniging en/of organisator dient rekening te houden met het gedrag van derde. Deelnemers aan sport- en spelsituatie zullen niet altijd de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. Aangezien in veel gevallen dit algemene bekendheid is, dienen zij hierop te anticiperen. Gevaar dat zich dus kan verwezenlijken mede door het de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid van de deelnemers zelf dient in acht genomen te worden. Denk hierbij aan sport- en spelsituaties waar tieners bij betrokken zijn als deelnemers. Te verwachten is dat jongvolwassenen niet dezelfde oplettendheid en voorzichtigheid in acht zullen nemen als volwassenen. Zo is ook te verwachten dat de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid hoger ligt bij een midgetgolfwedstrijd dan bij een golfwedstrijd. De deelnemers in midgetgolf zijn vaak minder ervaren met de sport en van jongere leeftijd waardoor de enthousiasme invloed kan hebben op de voorzichtigheid in tegenstelling tot deelnemers van golf die vaak ervaren zijn. In beide gevallen dienen verenigingen en organisatoren voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen om de verwezenlijking van mogelijke gevaren te voorkomen of beperken.47

Gezichtspunt 2: De hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan

Eerder hebben we het arrest Zwiepende tak van de Hoge Raad besproken. In het onderhavige geval is het arrest relevant, omdat de Hoge Raad oordeelt dat niet steeds de enkel mogelijkheid van een ongeval een gedraging onrechtmatig maakt. Het gaat erom dat het gevaarscheppend gedrag in hoge mate de waarschijnlijkheid van een ongeval beïnvloed dat gelet op de nodige zorgvuldigheid de veroorzaker zich van die gevaarscheppende gedraging had moeten onthouden. In sport- en spelsituaties betekend dit vaak juist dat de veroorzaker niet voldoende zorgvuldig is geweest door tekort te schieten in het treffen van voorzorgsmaatregelen of veiligheidsmaatregelen. In dat geval is het nalaten deze maatregelen te treffen naar maatstaven van zorgvuldigheid onrechtmatig. Dit betekent dus dat niet iedere

46 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Wolters Kluwer 2015, p. 49.

47 J.P. Quist, ''De werkgever en het kelderluik, Over de toepassing van de Kelderluik-criteria bij artikel 6:162 en 7:658 BW'', Ars Aequi 2010.

(26)

kans op schade een verplichting in tot het nemen van maatregelen inhoudt.48 Alleen dan is er

sprake van onrechtmatigheid indien een vereniging door zijn handelen (of niet handelen) meer risico neemt dan redelijkerwijs verantwoord is.49

Gezichtspunt 3: De ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben

Hoe ernstiger de gevolgen des te sneller zal de rechter tot het oordeel komen dat een bepaalde gedraging onrechtmatig is. Voor de beoordeling van de ernst van de gevolgen wordt gekeken naar de aard en omvang van de schade. Het niet naleven van veiligheidsregels of het niet nemen van voorzorgsmaatregelen die juist de strekking hebben om ongevallen te voorkomen is hierbij van belang. Dergelijke voorschriften zijn namelijk in veel gevallen in het leven geroepen ter voorkoming van zeer ernstige ongevallen. Zo werd in het Bayar/Wijnen arrest van de Hoge Raad geconstateerd dat het enkel voorzien van stikkers op machines met daarop waarschuwingen niet voldoende is gelet op de ernst van de gevolgen die zich kunnen voordoen bij verwezenlijking van het gevaar. De gevolgen bestonden uit het verliezen van een ledemaat die vast kwam te zitten in de machine.50

Gezichtspunt 4: De mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen

Ook wordt er gekeken naar de mogelijkheid en bezwaarlijkheid om maatregelen te nemen. Indien de mate van bezwaarlijkheid laag is, omdat effectieve maatregelen treffen financieel haalbaar en fysiek mogelijk is en dus niet al te belastend is zal onrechtmatigheid sneller geconstateerd worden bij het niet treffen van dergelijke maatregelen. In het Disloque-arrest was de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen niet hoog.51 De

begeleiders en trainers waren niet allemaal goed opgeleid. Volgens de Hoge Raad bleek dit uit het feit dat de aangewezen begeleider door de vereniging niet heeft geprobeerd de val te breken en daarmee de schade te beperken. Daarbij komt dat de inrichting van de training dusdanig was dat dit bijdroeg aan de gevaarzetting. Er waren te veel groepen waar de aandacht op gevestigd moest worden waardoor niet genoeg oplettendheid was bij de uitoefening van het ingewikkelde en gevaarlijke onderdeel van de turnster. Door training te geven aan de trainers en begeleidsters en de training dusdanig in te richten dat er meer aandacht gevestigd kan worden op de turnster, kon de ernst van het ongeval beperkt worden.

48 A.J. Verheij, Monografieën Privaatrecht. Onrechtmatige daad, Wolters Kluwer 2015, p. 48.

49 J.P. Quist, ''De werkgever en het kelderluik, Over de toepassing van de Kelderluik-criteria bij artikel 6:162 en 7:658 BW'', Ars Aequi 2010.

50 J.P. Quist, ''De werkgever en het kelderluik, Over de toepassing van de Kelderluik-criteria bij artikel 6:162 en 7:658 BW'', Ars Aequi 2010.

(27)

Aangezien de kans erg hoog is dat een ongeval ontstaat uit een dergelijk lastige oefening door een relatief onervaren turnster diende de vereniging dan ook deze financieel haalbare en noodzakelijk veiligheidsmaatregelen te treffen. Aangezien zij dit niet hebben gedaan zijn zij onvoldoende zorgvuldig geweest.52

Indien een gezichtspunt van toepassing is wil dat nog niet direct leiden tot onrechtmatigheid en dus aansprakelijkheid. De gezichtspunten dienen tezamen bekeken te worden. Hoewel dit de belangrijkste criteria zijn die door de rechter getoetst worden in een dergelijke situatie, zijn er nog andere factoren die een rol kunnen spelen. Volgens de Hoge Raad dienen immers alle omstandigheden van het geval in acht genomen te worden bij de beoordeling van een gevaarzettende situatie. Kennis van de laedens en het belang dat gediend wordt met de gevaarzetting behoren tot de categorie overige relevante omstandigheden. Zo kan het tot vermindering van aansprakelijkheid leiden indien de laedens geen kennis had omtrent de risico’s en deze ook niet behoorde te weten. Eveneens wordt onrechtmatigheid minder snel aangenomen indien de veroorzaker van het gevaar dit heeft gedaan met het oog op het dienen van een algemeen belang. Aangezien deze omstandigheden zich niet vaak voordoen wordt er niet veel aandacht aan besteed.

Paragraaf 3.2 Aansprakelijkheid van medewerkers van verenigingen en organisaties In beginsel is er geen onderscheid in beoordeling van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van werknemers van verenigingen en organisatoren en verenigingen en organisatoren zelf. Beide hebben een zorgplicht die inhoudt dat zij een bijzondere positie hebben in sport-geen spelsituaties en ook hier zijn de criteria van de Hoge Raad uit het Kelderluik-arrest van toepassing Deze bijzondere positie brengt een plicht met zich mee om voorzorgsmaatregelen te treffen ter voorkoming van verwezenlijking van gevaar. Werknemers verkeren als ondergeschikten van verenigingen en organisatoren in een nog bijzonderdere positie. Zij staan dichter bij de deelnemers en kunnen direct invloed uitoefenen op risicovolle situaties. De Hoge Raad heeft het zelfs als voorbeeldfunctie betiteld.53

Het Skeeler arrest van de Hoge Raad in 2005 is dan ook een goed voorbeeld van de zorgplicht en voorbeeldfunctie van werknemers als ondergeschikten van verenigingen en organisatoren. Het ging om cursisten die als beginners deelnamen aan een skeeler cursus waarbij één van de

52 J.P. Quist, ''De werkgever en het kelderluik, Over de toepassing van de Kelderluik-criteria bij artikel 6:162 en 7:658 BW'', Ars Aequi 2010.

(28)

deelnemers, de benadeelde partij, ten val kwam en ernstig letsel opliep aan het hoofd waardoor ze de volgende dag overleed. Voorafgaand aan het begin van de cursus, gaf de instructeur een introductie en er werd er vermeld dat er beschermingsmateriaal beschikbaar was door diegene die daar behoefte aan hadden.

Zoals eerder gezegd zijn ook de kelderluik criteria hier van toepassing op. Op een hoge snelheid met skeelers om de voeten rijden brengt eenmaal bepaalde risico’s met zich mee zoals vallen of botsen tegen andere deelnemers of omringende voorwerpen. Het feit dat de deelnemers onervaren beginners waren, was een indicatie dat hoogstwaarschijnlijk de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet goed nageleefd zou worden door de deelnemers. De instructeur wist of behoorde dit in ieder geval te weten. De gevolgen van de verwezenlijking van deze risico’s kunnen ernstig zijn. Ook dit wist of had de instructeur moeten weten aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat bij hoge snelheden de schade hoog kan oplopen indien iemand ten val komt. De kans is groot dat bij het niet dragen van beschermingsmateriaal de gevolgen ernstiger zullen zijn dan bij het dragen van beschermingsmateriaal. De mate van bezwaarlijkheid om maatregelen te treffen was erg laag. Als instructeur had hij het dragen van beschermingsmateriaal kunnen verplichten waardoor de schadelijke gevolgen beperkt hadden kunnen worden.

Zoals gezegd heeft de ondergeschikte van een vereniging of organisator een strengere positie. Daarmee wordt bedoeld dat de er strengere eisen gesteld worden aan het naleven van de zorgplicht die gepaard gaan met een voorbeeldfunctie als de instructeur in het onderhavige geval. De instructeur is tekortgeschoten in zijn zorgplicht, omdat niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Het dragen van beschermingsmateriaal had een vrijblijvend karakter. Gezien de bekendheid met de gevaren en ernstige gevolgen bij verwezenlijking van die gevaren had beschermingsmateriaal verplicht moeten worden. De mededeling van de instructeur aan de deelnemers dat beschermingsmateriaal beschikbaar was voor diegene die er behoefte aan hadden is niet voldoende zorgvuldig. Naast de criteria uit het Kelderluik arrest is er nog een aanvullend gezichtspunt voor gevaarzetting door ondergeschikte.54 Ondergeschikte hebben een voorbeeldfunctie.55 Hiermee wordt bedoeld dat

deelnemers vaak de gedragingen van instructeurs, trainers of begeleiders overnemen en vaak niet meer of minder doen dan dat zij zien of hen wordt verteld. In het kader van zijn voorbeeldfunctie had de instructeur als ondergeschikte ook een helm moeten dragen wat hij heeft nagelaten te doen. Zo dient ook een ondergeschikte werkzaam bij een midgetgolfbaan

54 HR 5 november 1965, NJ 1966, 136. 55 HR 6 oktober 1995, NJ 1998, 190.

(29)

duidelijk instructies te geven aan beginnende golfers die vaak bestaan uit jongere kinderen. Kortom dienen zij vanwege hun bijzondere positie extra zorg te dragen voor veel mogelijk en zo goed mogelijke veiligheidsmaatregelen en toezien op de naleving ervan.

Paragraaf 3.3 Schadevergoeding en eigen schuld

Wij hebben gezien dat in beginsel de dader de last die voortkomt uit een schadevergoedingsplicht op grond van aansprakelijkheid geheel zelf dient te dragen. We hebben ook gezien dat er door een gedraging van de benadeelde partij deze last gedeeld kan worden. Het gaat dan om de omstandigheid dat het slachtoffer bijgedragen heeft aan het schadelijke gevolg, kortweg eigen schuld van de benadeelde. Indien eigen schuld komt vast te staan heeft dit invloed op de schadevergoeding van de dader. Meestal lijdt het tot een 50-50 regeling waarbij deels de kosten door de benadeelde partij wordt gedragen ondanks aansprakelijkheid van de dader uit onrechtmatige daad.

Een dergelijk geval deed zich recent nog voor in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant in 2017.56 Het ging in casu om twee deelnemers aan het vrij karten op kartbanen van de

vennootschap Kombikart. Eiseres was een ervaren vijftienjarige deelnemer en was de benadeelde partij. Verweerder was een onervaren twintigjarige deelnemer en werd aangemerkt als dader. Kombikart werd als rechtspersoon aansprakelijk gehouden wegens onrechtmatige daad door gevaarzetting. De gevaarzetting bestond hierin dat Kombikart beide deelnemers ondanks hun verschil in ervaring op dezelfde baan lieten rijden. Het was te voorzien dat de kans dat er een ongeval zou plaats vinden groter zou zijn in deze situatie dan wanneer zij opgesplitst vrij zouden rijden. Uit ervaring kennen zij ook de ernst van de gevolgen van de verwezenlijking van dergelijke gevaren. Kombikart deed een beroep op eigen schuld aan de zijde van eiseres als benadeelde partij en slaagde hierin. Volgens de rechtbank heeft eiseres zich willens en wetens blootgesteld aan de risico’s die verbonden aan het karten. Uit het skeeler arrest van de Hoge Raad bleek dit ook:

‘Indien wordt geoordeeld dat de laedens maatschappelijk onzorgvuldig heeft gehandeld en derhalve aansprakelijk is, kan het feit dat het slachtoffer zich uit vrije wil aan een risico heeft blootgesteld onder omstandigheden nog een rol spelen bij het vaststellen van de omvang van de schadevergoeding; deze omstandigheid kan dan eventueel als ‘‘eigen schuld’’ aan het slachtoffer worden toegerekend.’

(30)

Uit vrije wil blootstellen aan de risico’s is niet genoeg om eigen schuld aan te nemen. Ook dient er sprake te zijn van een toerekenbare bijdrage aan de zijde van de benadeelde partij. In de Kombikart zaak was er ook sprake van onvoldoende oplettendheid van eiseres. Het was goed mogelijk voor eiseres om te anticiperen op de wegligging van verweerder. Eiseres heeft ook geen snelheid geminderd wat wel bij zou dragen aan de beperking van de schade. Daarnaast is er geen ongevallenverzekering afgesloten wat wel gebruikelijk is bij het veelvuldig uitoefenen van een dergelijke sport- en spelsituatie. Al deze omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade en kunnen worden toegerekend aan eiseres. De rechter heeft uiteindelijk de schade voor 50% toegerekend aan Kombikart en de overige 50% aan eiseres op grond van eigen schuld.57

Paragraaf 3.4 Deelconclusie

In dit laatste hoofdstuk is de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van verenigingen, organisatoren en medewerkers als ondergeschikten besproken. De Kelderluikcriteria zijn van overeenkomstige toepassing aangezien het ook in dit geval gaat om gevaarzetting. Er wordt dus ook hier gekeken naar de aard van de activiteit, kenbaarheid van het gevaar oftewel kans dat het gevaar zich voordoet, de te verwachten onoplettendheid van de deelnemers en de bezwaarlijkheid van het treffen van veiligheidsmaatregelen. Het kenmerkende verschil is dat verenigingen, organisatoren en ondergeschikten een bijzondere positie hebben. Zij hebben namelijk een zorgplicht die inhoudt dat zij alle nodige voorzorgsmaatregelen dienen te treffen om verwezenlijking van gevaar te voorkomen dan wel beperken. Daarbij komt dat ondergeschikten ook nog een voorbeeldfunctie hebben. Zo hebben wij gezien in het skeelerarrest dat indien de cursusbegeleider ervoor koos zelf geen helm te dragen en de dragen van beschermingsmateriaal voor de cursisten als facultatief toelichtte. Indien de begeleider zelf niet is voorzien van bescherming zullen cursisten zelf ook niet nel geneigd zijn de nodige zorg te betrachten. Tot slot is aan de hand van de Kombikart zaak geïllustreerd hoe de aansprakelijkheid van een rechtspersoon gematigd kan worden vanwege de toerekenbare bijdrage aan het ongeval van de benadeelde partij.

Hoofdstuk 4

Conclusie

De centrale vraag in deze scriptie luidt:

(31)

‘Wat is de reikwijdte van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties en wat zijn de grenzen van handelingen van deelnemers en andere relevante betrokken partijen die daartoe kunnen leiden?’.

Aan de hand van deelvragen is er onderzoek gedaan naar de reikwijdte van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties. In het onderzoek is ook naar voren gekomen wat de grenzen zijn die gesteld worden aan de al dan niet onrechtmatigheid van handelingen van deelnemers en andere relevante betrokken partijen. De relevante partijen naast de deelnemers waren verenigingen, organisatoren en medewerkers van verenigingen en/of organisatoren. Resumerend zal hieronder per hoofdstuk en dus per deelvraag een antwoord worden gegeven op de deelvragen.

Pargraaf 5.1 Conclusie deelvraag 1

In het eerste hoofdstuk werd de deelvraag gesteld en beantwoord hoe aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad geregeld is volgens de huidige literatuur en jurisprudentie. De vereisten zoals die in artikel 6:162 BW staan zijn uitvoerig behandeld en bestonden uit: onrechtmatigheid daad, schade, causaal verband, toerekenbaarheid en relativiteit.

Zo hebben we gezien dat een daad als onrechtmatig beschouwd kan worden als er sprake is van een inbreuk op een recht, strijd met een wettelijke plicht of strijd met hetgeen in het maatschappelijke verkeer betaamt. Aangezien voor onrechtmatigheden in sport- en spelsituatie het gaat om gevaarzetting zijn we dieper in gegaan op de laatstgenoemde vorm van onrechtmatigheid. Voor de vaststelling ervan waren de Kelderluik-criteria doorslaggevend. De criteria waren door de Hoge Raad als volgt opgesomd:

 Aard van de werkzaamheden;  Kenbaarheid (kans) van het gevaar;

 De te verwachten onoplettendheid van de deelnemers en/of derde;  Bezwaarlijkheid van het treffen van veiligheidsmaatregelen;

Indien een handeling of gedraging als onrechtmatig beschouwd kan worden dient schade te zijn. Deze schade kan bestaan uit materiele of immateriële schade. Verder zijn er een aantal kosten in de wet opgesomd die in aanmerking komen voor schadevergoeding.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

het gevaar van de geestelijk gestoorde voor derden en de waarschijnlijkheid dat dit gevaar zich zal verwezenlijken (met als subfactoren: de aard van de geestesziekte,

VAN ONRECHTMATIGE DAAD VAN WOLFSBERGEN De behandeling van de onrechtmatige daad der overheid in hoofdstuk VI (p.112-128) van het boek van Wolfsbergen bestaat uit de bespre- king

uitgesproken) bedoelmg van de wetgever was By gebreke van duidelykc aanwijzingcn daaromtrent zal het vaak neerkomen op de vraag of de schade is 'of the kind which the Statute is

Van verschillende zijden is gewezen op de onbevredigende consequenties van dit standpunt Op wel heel eenvoudige wijze zou de bank zo de actio Pauhana kunnen pareren, hoe nadelig de

aansprakelijkheid - zoals bij mededaderschap - niet geheel gecorri- geerd kan worden door interne verrekening, indien zij niet in het tegenbewijs slagen.. zij niet

Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodamg ver- band Staat met de gebeurtenis waarop de aansprakehjkheid van de schul- denaar berust, dat zij hem mede gezien

De vordering tot rectificatie kan op grond van het tweede lid van artikel 6:167 ook ingesteld worden indien de publikatie niet als onrechtmatige daad is toe te rekenen aan

noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid jegens derden op grond van meewerken aan wanprestatie of onrechtmatige daad dat er sprake moet zijn van bekendheid of