• No results found

's-Gravenzande. Stagnatie in de stedelijke ontwikkeling in de Late Middeleeuwen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'s-Gravenzande. Stagnatie in de stedelijke ontwikkeling in de Late Middeleeuwen."

Copied!
127
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Afbeelding op omslag: Kaart van ’s-Gravenzande getekend door Coenraet Oelensz. in 1566 (naar het Kaartboek S van het klooster Maria Magdalena Regulieren van Bethanië).

(3)

Stagnatie in de stedelijke ontwikkeling in de Late Middeleeuwen

Wil Bol

s0911771

BA3-scriptie (1043BASCRY)

Begeleider:

Drs. E. J. Bult

Specialisatie: Archeologie van Noordwest-Europa

Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden

(4)

W.L.G. Bol, Margrietlaan 16, 2685 VG Poeldijk. awnkwadrant@hotmail.com

(5)

Hoofdstuk 2. Materiaal en methodiek ... 7

Hoofdstuk 3. Landschappelijke ontwikkeling ... 9

3.1 Algemeen fysisch geografisch beeld van de monding van de Maas... 9

3.1.1 Geologie van het kustgebied ... 9

3.1.2 Situatie van de Maasmond in de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. ... 9

3.2 Geologie Maasmond ... 11

3.2.1 Gevolgen van de overstroming: hoe zag het landschap eruit? ... 17

3.2.2 Haakwallen en bedijkingen ... 18

Hoofdstuk 4. Historie ... 21

4.1 Ontstaan van ’s-Gravenzande ... 21

4.2 Grafelijke hof ... 24

4.3 Machteld van Brabant ... 28

4.4 Stadsrechten ... 31

4.5 Middelen van bestaan ... 34

4.5.1 Transport ... 34

4.5.2 Nijverheid ... 36

4.5.3 Bedevaarten ... 37

4.6 Geestelijke instellingen in ’s-Gravenzande ... 43

4.6.1 Inleiding ... 43

4.6.2 De kerk van ’s-Gravenzande ... 44

4.6.3 Gasthuis ... 47

4.6.4 Begijnhof van ‘s-Gravenzande ... 48

4.6.5 Klooster ... 51

Hoofdstuk 5. De archeologie ... 55

(6)

5.3.2 Begijnhof ... 59

5.3.3 Klooster Maria Magdalena van Bethanië ... 68

5.3.4 Gasthuis ... 81

Hoofdstuk 6. De “stad” ’s-Gravenzande ... 82

6.1 Middeleeuwse stad ... 82

6.2 Vorm van de stad ’s-Gravenzande ... 82

6.3 Plattegrond van ’s-Gravenzande ... 83

6.4 Grafelijke wil/belang bij de stichting van de stad ... 89

Hoofdstuk 7. Analyse en conclusie ... 91

Summary ... 103

Samenvatting ... 105

Literatuur ... 107

Lijst van afbeeldingen ... 116

Lijst van Tabellen ... 123

Internetbronnen ... 123

Bijlagen………..CD

Bijlage I. Vondsten van het kloosterterrein verzameld door de Werkgroep Westland van de AWN………..……….I-1 Bijlage II. Grondsporenlijst samengesteld door de Werkgroep Westland van de AWN (1999-2001)………..II-14 Bijlage III. Vondstnummers van het begijnhof/Vreeburch verzameld door de Werkgroep Westland van de AWN……….………..III-15

(7)

Hoofdstuk 1. Inleiding

‘s-Gravenzande is een kern in de gemeente Westland (afb. 1). Er wonen 19.300 mensen. Het belangrijkste middel van bestaan in de gemeente Westland is momenteel de tuinbouw. Tot 2004 was ‘s-Gravenzande nog een zelfstandige gemeente, maar is sindsdien opgegaan in de gemeente Westland, samen met de gemeenten Naaldwijk, Monster, Wateringen en De Lier. Weinigen beseffen dat ’s-Gravenzande in de Middeleeuwen ooit stadsrechten heeft gehad.

Afb. 1. ’s-Gravenzande en haar positie in Nederland.

Onderzoeksproblematiek

Stedestichtingen in het graafschap Holland zijn in de regel een groot succes geworden. Amsterdam en Rotterdam behoren nu steeds tot wereldsteden, maar ook stedestichtingen als Alkmaar, Haarlem, Leiden, Delft, Vlaardingen, Schiedam, Gouda hebben het initiatief tot stedestichting volledig waargemaakt.

(8)

In dat licht is het opvallend om te constateren dat een nederzetting als

’s-Gravenzande, dat in 1246 stadsrechten kreeg, nagenoeg tegelijk met Haarlem en Delft, in tegenstelling tot die beide steden, niet in de vaart der volkeren is

ontwikkeld. Het is dan ook interessant te onderzoeken wat de redenen zijn geweest waarom ’s-Gravenzande niet de groei heeft doorgemaakt die bijv. Haarlem en Delft wel hebben gekend. Tenslotte hebben alle drie steden gemeen dat de landsheer er een domicilie had van waaruit hij de stedelijke ontwikkeling heeft gestimuleerd.

De vraagstelling voor de scriptie is dan ook waarom de stedelijke ontwikkeling van ’s-Gravenzande is gestagneerd.

Deelaspecten die daarbij aan bod komen zijn:

 Waarom ligt ’s-Gravenzande op de plaats waar het ligt?

 Waarom hebben de graven de stichting van ’s-Gravenzande gefaciliteerd en welke rol speelde Machteld daarin?

 Hoe vond de initiële groei plaats? Wijkt deze af van andere steden?  Wanneer vindt stagnatie in de stedelijke ontwikkeling plaats?  Wat zijn de oorzaken waardoor deze stagnatie optreedt?

Het doel van deze scriptie is de oorzaken van de stedelijke stichting, aanvankelijke groei en voortijdige stagnatie te verklaren.

Om deze vraagstelling te onderzoeken, staan verschillende bronnen ter beschikking, die in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.

De scriptie is als volgt opgebouwd:

Na een beschrijving van de vraagstelling en de gebruikte bronnen en methodiek, volgt een beschrijving van het ontstaan van het geologische landschap van ’s-Gravenzande. Vervolgens wordt van een aantal historische gebouwen de geschiedenis vermeld en in een volgend hoofdstuk wordt gekeken naar de archeologie hiervan. Tenslotte volgt een conclusie inzake de vraagstelling.

(9)

Hoofdstuk 2. Materiaal en methodiek

Ter oriëntatie voor deze scriptie is begonnen met een archeologische

beschrijving van de resten van het Regulierenklooster te ‘s-Gravenzande in de gemeente Westland (Bijlage I op CD). De resten van het Regulierenklooster maken onderdeel uit van een omvangrijk onderzoek waarbij ook resten van het Begijnhof en de buitenplaats Vreeburgh zijn gevonden (Bijlage III op CD). Honderdzestig dozen met vondsten van Vreeburgh, het Begijnhof en het

Regulierenklooster van ‘s-Gravenzande stonden er te wachten in het Provinciaal Archeologisch Depot Zuid Holland te Alphen a/d Rijn. Van dit aantal waren er honderdtien verzameld door vrijwilligers van het Westlands Centrum voor Streekhistorie en vijftig dozen door de Afdeling Archeologie, Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag (afb. 2).

Afb. 2. Dozen met vondstmateriaal uit ‘s-Gravenzande in het Provinciaal Archeologisch Depot Zuid Holland (foto: W. Bol).

(10)

Geologische gegevens zijn verzameld uit de geschriften van o.a. Beekman (1919), Berendsen (2005a en 2005b), Van Liere (1948) en Weerts, Vos, Hoogendoorn & Van der Meulen (2011).

Historische bronnen zijn geraadpleegd in o.a. Koch (1970) en Kruisheer (1971 en 1992). Het betreft uitsluitend bronnen die in gedrukte vorm zijn verschenen. Voor cartografisch materiaal is gebruik gemaakt van de historische kaartboeken van het klooster Maria Magdalena van Bethanië (1566), Balthasarsz. (1611), Blaeu (1649), Kruikius (1712), Topografische Militaire kaarten (1850-1864), Kadasterkaarten en Minuutplannen (ongedateerd), Topografische kaarten (o.a. 1850) en de kaartboeken van de familie Van Vreedenburch.

Tenslotte is gezocht naar de archeologische gegevens betreffende het centrum van ’s-Gravenzande, de kerk, het gasthuis, het begijnhuis en het klooster zoals vermeld in Sodmann (2001), Van den Arend (1993), in de artikelen van de Jaarboeken van het Historisch Genootschap Oud Westland, de rapportages van Van Veen (1999 en 2001), Waasdorp (1999), Bult (2005 en 2006) en de RAAP-rapporten (1996 en 2002).

(11)

Hoofdstuk 3. Landschappelijke ontwikkeling

3.1 Algemeen fysisch geografisch beeld van de monding van de Maas

3.1.1 Geologie van het kustgebied

Aan het einde van de laatste ijstijd (rond 9500 v. Chr.) was er een langzaam stijgende gemiddelde temperatuur. Tengevolge van het smelten van het landijs steeg de zeespiegel en daarmee het grondwater. De zandige ondergrond

(Formaties van Boxtel en Kreftenheye, circa 20-22 m –NAP) werd vochtig en veen ontstond. Na 6000 v. Chr. veranderde het gebied in een waddenzee, met

afzettingen van dikke lagen zand en klei en afgesloten van de Noordzee door zandbarrières. Door deze barrières stroomden rivieren als IJ, Rijn, Maas en Schelde via estuaria in zee. Via de getijden stroomde zeewater in de lagune en vermengde zich met het zoete rivierwater (Weerts et al. 2011, 18-19). Na 4000 v. Chr. ontstonden strandwallen en strandvlaktes met lage duinen die de

rivierestuaria grotendeels afsloten (Laagpakket van Zandvoort). Deze laag ligt tussen 12 m –NAP en 2 m –NAP. De kustlijn verschoof langzaam naar het westen. Nabij Monster ontstond na 300 na Chr. een haakwal langs het estuarium van de Maas (Van Liere 1948, 9). Door de afsluitingen van de zee verzoette het

achterland en slibde dicht, zodat veengroei zich verder ontwikkelde. Doordat deze veenpakketten almaar dikker werden, waterde het gebied af naar de rivieren. Bij stormvloeden waren dit ideale ingangen voor het zeewater, die daarmee eb- en vloedkreken met oeverwallen in het landschap creëerden. Daardoor werden klei- en zandpakketten in met name het Westland afgezet (Van Liere 1948, 13).

3.1.2 Situatie van de Maasmond in de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. In de Vroege Middeleeuwen, maar blijkens een muntvondst wellicht al in de Romeinse tijd, groeit één van de zandplaten in de vlechtende rivier de Maas (afb.

(12)

3) uit tot een bewoonbare plaats. Hier laten de graven van Holland hun oog op vallen als vestigingsplaats (afb. 4). Tussen 1100 en 1300 na Chr. werd deze haakwal doorbroken na een stormvloed, waarschijnlijk in 1134, die volgens de Annalen1 veel schade aanrichtte in het Zuidwesten.

Afb. 3. Schematische voorstelling van een vlechtende rivier (Weerts et al. 2011, 19, fig. 10A).

Afb. 4. Hof van de graaf (naar Postma 1989, 186).

1 Annales Blandiniensis (Magna inundation maris IV non. Octobris, feria V, luna

XII) en de Annales Elmarenses (Maxima maris infracta totam pene Flandriam profligavit.

(13)

3.2 Geologie Maasmond

Waar de Maas uitmondt in zee is een estuarium ontstaan. De uitstroom van de Maas in de Noordzee zorgde voor een clustering van geulen en zandplaten. Sinds de Romeinse tijd heeft de Rijn zich ook grotendeels bij deze rivier gevoegd (Waal-Merwede, Nederrijn-Lek). De hoeveelheid rivierwater wordt bepaald door de neerslag en smeltwater in het achterland en fluctueert met de seizoenen.

Afb. 5. Gorzenlandschap (Berendsen 2005b).

Samen met de getijdenwerking van de zee verlegden geulen en platen zich voortdurend. Er ontstaat een gorzenlandschap (afb. 5). De hoeveelheid water die een rivier vervoert, kan aan belangrijke variaties onderhevig zijn. In de grafiek (afb. 6) is te zien dat de Maas in de winter zijn grootste afvoer heeft. In de zomer is er weinig wateraanvoer. Zandplaten kunnen dan droogvallen en de wind kan voor duinvorming zorgen. Op den duur is de zandplaat zo hoog dat bewoning mogelijk is.

(14)

Afb. 6. Het regime van de Maas in 1975 (grove stippels)(Zonneveld 1993, 63).

De kustvorm waarbij een rivier in zee uitmondt, wordt een estuarium genoemd (afb. 7). Daarin wordt de waterbeweging beïnvloed door zowel de afstroming van het rivierwater als de getijden.

De ebstroom is sterker onder invloed van de uitstroom van het rivierwater dan de vloedstroom. De geulen zijn diep. Bij laagwater ontstaan droogvallende platen. Vooral fijn zand, silt en klei worden afgezet. Sedimenten zijn vaak horizontaal gelaagd met kleine golfribbels (Berendsen 2005a, 250-251).

(15)

Afb. 7. Een estuarium

( http://www.bonalva.com/momos/blog/2009/05/omnibus-public-land-management-act-of-2009/ dd. 17.10.2012).

De zandbank waarop ‘s-Gravenzande is ontstaan wordt gerekend tot de Laag van Walcheren. Duinkerke III (Westlanddek) wordt nu het Laagpakket van Walcheren (Weerts et al. 2000) of de Laag van Poeldijk (Vos et al. 2007) genoemd (Bult 2006, 78). De dekafzettingen bestaan uit lichte klei en zavel, de geulafzettingen uit zand en zavel (afb. 8). Het zand is afkomstig van strandwallen die parallel aan de kust ver in zee liepen, geërodeerd zijn en afgezet aan de noordelijke oever van de Maasmond. Ten noorden van de zandplaat liggen de Jonge Duinen (Bult 2006, 9-11).

(16)

Afb. 8. Afwisselende lagen van de opbouw van de zandplaat bij ’s-Gravenzande. Legenda: 1 = recente bouwvoor, 2 = ophoging, 3 = lichte klei en zavel

(Westlanddek 12e eeuw)), 4 = afwisselend veen, zand en klei (Romeinse tijd tot 12e eeuw). Daaronder liggen de geulafzettingen van Duinkerke I (foto P. van der Hout).

(17)

Door de zandplaat in de Maas ontstond een afsplitsing van de rivier de Maas. Beekman (Beekman 1919, 287) beschreef deze situatie en noemde de afsplitsing van de Maas: de Hei, vanwege het toponiem Heimond aan het begin en het vissersdorp Terheijde aan het eind. Deze Maasarm liep van zuidoost naar noordwest (afb. 9 en 10).

Afb. 9. Zandplaat van ‘s-Gravenzande 1e helft 12e eeuw (Beekman 1919).

De huidige Poelpolder tekent zich nog zeer duidelijk in het terrein als het oude stroombed van de Hei af. De Poelmolensloot op de kaart van Kruikius is de grens geweest met het oude Naaldwijk tot aan de grensregeling van 1818, toen de polder bij ‘s-Gravenzande gevoegd werd. Aan de noordkant van deze Maasarm lag een laagte of inham in het brede duin, die de specifieke naam de Zijp droeg2 (Van Veen 1997, 992). Op deze plek is later een boerderij met de naam de Zijp gebouwd (afb. 11). Deze boerenplaats lag in 1611 op de plaats waar de Maasarm overstoven was en met duin bezet (Beekman 1919, 287).

2

(18)

Afb. 10. Poelpolder te Gravenzande. Links bij de huizen de zandplaat van ’s-Gravenzande ter hoogte van het grafelijke hof, rechts het oude land met aan de horizon de kerktoren van Monster. De weilanden liggen in de voormalige bedding van de Hei, die links van de kerktoren in zee stroomde (foto in westelijke richting: W. Bol dd. 10 november 2012).

(19)

In stortgrond op het Marktplein van ’s-Gravenzande is een Romeinse Dupondius van Gaius (Caligula, 37-41 na Chr.) gevonden (Immerzeel 1999, 116). Achter de bebouwing van de Vreeburghlaan, iets ten noorden van de Gasthuislaan werd in een schone zandlaag een Romeinse mantelspeld, een aardewerkscherf uit de Vroege Middeleeuwen en een Karolingische munt van Lodewijk de Vrome (814-840) geborgen (Immerzeel 2001, 103). Het zou een aanwijzing kunnen zijn dat de basis van de zandplaat al eeuwen eerder bestond en niet dateert uit de 11e eeuw. Blijkbaar is de erosie van de vlechtende rivier niet zo rigoureus geweest. Uit het profiel (zie blz. 16, afb. 8) is duidelijk vast te stellen, dat er een voort-durende opbouw plaatsvond van laagjes klei en zand. Waarmee aangegeven is dat alleen bij extreme hoogwaterstand de zandplaten overspoeld werden.

3.2.1 Gevolgen van de overstroming: hoe zag het landschap eruit?

‘s-Gravenzande is ontstaan als een zandbank in de monding van de Maas ten zuiden van de haakwal Monster en Naaldwijk: ’t Zande (Postma 1989, 29 en afb. 12).

Afb. 12. Maasmonding met ligging van de zandplaat van ‘s-Gravenzande (naar Vos in Bazelmans 2011, 63).

(20)

Een aanwijzing hoe het landschap eruitzag is mogelijk te vinden in een

vergelijkbare situatie in het enkele kilometers oostelijker, eveneens aan de Maas gelegen Honderdland. De pollenanalyse daar laat zien dat er nauwelijks sprake is van bomen en struiken (Bakels 2007, 51 en 111). De zandplaat was omringd door water en bedekt met duinen begroeid met kruiden. Veel van het zand is in latere eeuwen gebruikt voor het verbeteren van de tuinbouwgrond.

3.2.2 Haakwallen en bedijkingen

De haakwallen hebben zich in de loop der tijd steeds meer naar het zuiden begeven (afb. 13). Achter deze haakwallen lag een gorzengebied.

Afb. 13. De bedijkingen en opeenvolgende kustlijnen rond ’s-Gravenzande (Groenewegen 2007, 71).

(21)

Door bedijkingen (afb. 14) is steeds meer land aan de invloed van de zee en de Maas onttrokken. Beekman zoekt naar de periode waarin ’s-Gravenzande definitief afgesloten werd van de rivier en de zee. Hij gaat uit van de sluis genoemd in de oorkonde van 1238 en veronderstelt een bedijking (circuitum) langs de Hei. Dat kan betekenen dat de Hei in die tijd nog actief was (Beekman 1919, 293).

Afb. 14. Situatie aan de noordkant van het Maasestuarium in de 13e eeuw. Door het dichtslibben van de Hei groeide ’s-Gravenzande vast aan het vasteland. De Nyeuwe Zeedijc gaf bescherming aan de periferie (Beekman 1921, naar

Geschiedkundige Atlas van Nederland, Den Haag: Martinus Nijhoff).

Ten zuiden van 's-Gravenzande waren diverse gorzen aanwezig onder invloed van rivier- en zeewater. Stuk voor stuk werden deze gorzen betrokken bij het vasteland door indijkingen (afb. 15). De ultieme bescherming van het land van ‘s-Gravenzande en ook van Delfland vond plaats door aanleg van de Maasdijk, die in 1242 werd voltooid (Beekman 1919, 296).

(22)

Afb. 15. Gorzen buiten de Maasdijk bij ’s-Gravenzande (naar Postma 1989, 191).

Inpolderingen volgen van het Noordland (1322), de Nieuwlandse Polder (1421), de Oranjepolder (1644) en de Oranjebuitenpolder (vóór 1712) (Van Liere 1948, 17; Middelburg 2004, 103-117 en afb. 16).

Afb. 16. Maasmonding in 1769 (Kaart van Izaak Tirion

http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Beneeden_rivier_de_Maas.jpg 18-04-2012).

(23)

Hoofdstuk 4. Historie

4.1 Ontstaan van ’s-Gravenzande

In dit hoofdstuk zal worden onderzocht wat de bemoeienissen zijn geweest van de Hollandse graven en speciaal Machteld van Brabant op de stichting van de stad ’s-Gravenzande. Hierbij speelt een algemeen verschijnsel van schenkingen van bezit door graven aan geestelijke instellingen een belangrijke rol. Eerst zal gekeken worden naar de schenkingen in het algemeen van het Hollandse gravenhuis onder Dirk VII van Holland aan kloosters en zal worden ingegaan op hun wereldlijke en spirituele belangen. Vervolgens zal worden gekeken naar de stichting van de grafelijke hof in ’s-Gravenzande en de reden waarom dat op deze plek heeft plaatsgevonden. Vervolgens wordt ingegaan op de rol die

Machteld heeft gespeeld in de stichting van de stad ’s-Gravenzande en de positie die geestelijke instellingen in deze nieuwe stad hebben ingenomen. Tenslotte volgt een samenvatting van de grafelijke rol in de stichting van ’s-Gravenzande.

‘s-Gravenzande wordt rond 1175voor het eerst genoemd (Smit 2010, 13), want gravin Sophia (1118-1176) schonk haar bezittingen in ‘s-Gravenzande (Harena

comitis) aan de abdij van Rijnsburg ( Beekman 1919, 290). Dit staat vermeld in

een oorkonde uit 1200. De schenking moet hebben plaats gevonden vóór 1176 en na het overlijden van haar man Dirk VI in 1157 (Koch, OHZ 1970, nr. 243; Van der Valk 1979, 18).

In 1198 ontvangt ook de abdij van Mariënweerd een schenking. Dit keer van Dirk VII en zijn echtgenote Aleid. Deze gift was het begin van intensief contact tussen het gravenhuis en de abdij. Van 1198-1276 begunstigden de graven de volgende kloosters (tabel 1):

(24)

Tabel 1: Aantal schenkingen van graaf Dirk VII aan kloosters tussen 1198 en 1276 (Bavel 1993, 139). Ter Doest 31 Rijnsburg 26 Mariënweerd 24 Middelburg 20 Ter Duinen 17 Egmond 16 St. Bernaards 10 Koningsveld 9 Loosduinen 7 Heisterbach 6 Bethlehem 4 Berne 4 Affligem 4 St. Paulus 4 Park 2 Leeuwenhorst 1 Zennewijnen 1

De adel in de Late Middeleeuwen was gemotiveerd om schenkingen te doen. Ten eerste omdat er een grote kindersterfte was en er vooral behoefte aan zonen in verband met de opvolging, waren de grafelijke gezinnen groot. Het was zaak om de kinderen ergens onder te brengen, hetzij via een goed huwelijk, hetzij door onderbrenging in een klooster. Om deze kinderen een levensverzekering te geven werden schenkingen aan kloosters gedaan, waarin telgen van het geslacht werden ondergebracht. Ten tweede hadden veel schenkingen als doel om verlost te worden van het Vagevuur en voor eeuwig in het Paradijs te geraken.

Schenkingen werden gedaan voor het zielenheil van de schenker. Tenslotte was het ook een kwestie van reciprociteit: men verwachtte iets terug voor de schenking: levensverzekering, zielenheil, macht, enz.

In 1238 wordt ’s-Gravenzande door Otto van Holland3 van Monsterkerspel afgesplitst en wordt een zelfstandig rechtsgebied toegewezen aan de parochiale kerk, gesticht door gravin Machteld (Van den Berg 1901, 50-51, nr. 78). In 1242

3 Otto van Holland, elect van Utrecht, werd na de dood van zijn broer Floris IV van Holland in

1234 voogd van diens opvolger, de zevenjarige Willem II, en kreeg het beheer over het graafschap Holland.

(25)

schonken Machteld en haar zoon Willem II van Holland het patronaatsrecht van de kerk van ’s-Gravenzande aan het klooster Mariënweerd (afb. 17), waarmee de abdij het volledige vruchtgebruik van deze parochiekerk kreeg. Als

tegenprestatie moesten de kanunniken van Mariënweerd zelf de zielzorg uitoefenen (OHZ nr. 618). Vooral de gravinnen van het Hollandse Huis hebben zich beziggehouden met Mariënweerd: Machteld, Aleid 1 en 2 en Richardis. Hun schenkingen hebben te maken met hun dowaria (weduwengoed) in Delfland, Schieland en Maasland. Het betreffen parochiekerken, kapellen, begijnhoven, gasthuizen en een klooster (Bavel 1993, 142). Een mogelijke verklaring kan liggen in het feit dat waterstaatkundige werken aan dijken en ontginningen langs de Maasdijk, waarachter het meeste Mariënweerdse goed lag, dit moesten beschermen. Mariënweerd had ervaring opgedaan bij het eigen klooster en de graven van Holland konden die ervaring best gebruiken bij de ontwikkeling van het gebied ten noorden van de Maas (Bavel 1993, 143). Economisch was het Hollandse bezit van Mariënweerd maar 5% van het totaal.

(26)

Het Hollandse gravenhuis heeft in de 13e eeuw een sterk Brabants accent: Maria en Machteld waren Brabants, Willem I en Floris IV waren getrouwd met een Brabantse en Willem II, Floris de Voogd en Aleid 2 hadden een Brabantse moeder. Deze Brabantse invloed uit zich ook bijv. bij de stadsrechtverlening, die gebaseerd was op het Bossche recht (Bavel 1993, 151).

‘s-Gravenzande is niet vertegenwoordigd in de Staten en heeft dus geen

staatsrechtelijke invloed. Het grafelijk grondbezit is in de 15e eeuw 600 morgen groot, maar brokkelt af door verkoop en schenking. Door deze slijtage van het grondbezit worden inkomsten onttrokken aan de economie (Smit 2010, 14).

4.2 Grafelijke hof

De gronden op de zandplaat, ad arenas4, behoorden toe aan de graaf: Harena Comitis. Deze worden voor het eerst genoemd in een charter van graaf Dirk VII

van 21 augustus 1200 (Kruisheer 1992, I, nr. 182) en in een giftbrief van gravin Machteld van Brabant aan het klooster van Loosduinen van 7 november 1225 (Kruisheer 1992 I, nr. 291). In stukken in het Latijn gesteld komt vaak de naam

Zande of Sande voor, terwijl de oorkonden in het Middelnederlands gewag

maken van Gravenzande. Daar bevond zich waarschijnlijk ook de woning van het grafelijk paar (grafelijk hof, huis of kasteel). Alleen bij een stormvloed liep het terrein kans om onder te lopen. Een hoge waterstand was echter nodig om de grachten te kunnen vullen. In deze woning gaven zij in 1239 een schenkingsbrief van smaltienden aan de kerk in het dorp (Kruisheer 1992 I, nr. 369).

Onder de invloed van het grafelijk hof werd ‘s-Gravenzande zelfstandig, eerst kerkelijk toen in 1238 de door Machteld gestichte kerk tot parochiekerk werd verheven (Kruisheer 1992, I, nr. 368) en in 1246 ook wereldlijk via de

stadsrechtverlening.

De graven van Holland trokken in die tijd van de ene hof naar het andere om zich met bestuurszaken bezig te houden. Ook kloosters en woningen van edelen

(27)

zorgden voor hun onderdak. Zo verbleef Floris IV regelmatig op de grafelijke hoven te Dordrecht, Haarlem, Leiden en Zierikzee gezien de akten die in die plaatsen getekend zijn. Vanaf mei 1235 geven vele oorkonden getekend te ’s-Gravenzande er blijk van dat Machteld vaak op het hof daar te vinden was. Over de omvang van de hof is weinig bekend. Het kan opgetrokken zijn uit tufsteen of baksteen (na 1200). Het Binnenhof te ‘s-Gravenhage (1229) en de kerk te

Loosduinen (1230) zijn ook van baksteen. Het zal een omgrachte grafelijke hoeve geweest zijn met kapel (Dahmeijer-Fousert 1988, 80/1). Oorspronkelijk zal het gediend hebben als jachtverblijf aan het eind van de lange duinenrij van Noord- en Zuid-Holland. Vanuit ’s-Gravenzande kon men overvaren naar Brielle en verder Zeeland en Vlaanderen bereiken. Een residentie van de Hollandse graven te ’s-Gravenzande wordt aannemelijk gemaakt door ondertekende oorkonden uit de periode 1249-1266 ad capellanium curie in ’s Gravensande (Van Straalen 1969, 12).

Afb. 18. De ligging van het grafelijke hof volgens Van den Arend (Van den Arend 1993, 337).

In 1327 was er een groots riddertoernooi, wat door de hele grafelijke familie bezocht werd. Het werd georganiseerd door graaf Willem III en zijn echtgenote

(28)

Johanna van Valois. Bij die gelegenheid werd aan de parochiekerk een

geldbedrag geofferd (Janse 1994, 48). De kaartboeken vervaardigd in 1566 in opdracht van het convent der Regulieren van Bethanië te ’s-Gravenzande vermelden het hoflant als gelegen ten zuiden van de dorpskern beginnende aan het eind van de Hoflaan. Van den Arend geeft een reeks van historische

argumenten voor de locatie van deze residentie in de Poelpolder (Van den Arend 1993, 334-338 en afb. 18). Daarnaast is er ook archeologisch onderzoek ter plekke geweest (Van den Arend 1993, 338-339), wat bevestigt dat hier zwaar middeleeuws muurwerk in de grond aanwezig is.

De feodale vereisten voor een middeleeuwse riddermatige woning en zeker voor een grafelijke residentie zijn:

a. De woning staat niet tussen de bewoners van de stad of het dorp; b. De woning is omgracht;

c. De woning is bereikbaar via brug, poort en toegangswegen;

d. Nabij de woning bevindt zich land, dat oorspronkelijk groot genoeg is om in het onderhoud van de eigenaar te voorzien (Immink 1948, 276).

De locatie in de Poelpolder heeft al deze elementen. Toponiemen als Hoftient en Hoflaen (Kruikius) wijzen daar op. (Van den Arend 1993, 336). Het grafelijke hof heeft gelegen in de voormalige bedding van de Hei. Onderzoek door RAAP in 1996 heeft door middel van boringen en weerstandsmetingen uitgewezen dat er in het onderzochte gebied geen funderingsresten aanwezig zijn (Exaltus et al. 1996, 12) en dat er waarschijnlijk niet op de juiste plaats gezocht is. Wel werden enkele spikkels aardewerk, baksteenpuin en houtskool op een diepte van resp. 60-70 cm en 130-140 cm beneden maaiveld aangetroffen. Men kon echter geen onderzoek doen op de vermoede plaats van het hof, iets westelijker gelegen, waar de kade een opvallende ronding vertoont (Exaltus et al. 1996, 12).

De vrijwilligers van de Westlandse Werkgroep voor Archeologie hebben in 1989 wel in voornoemde ronding (afb. 31) gegraven. Bij de aanleg van een oost-westsleuf op het terrein van het adres Nieuwe Vaart 5 te ’s-Gravenzande werd een gracht aangetroffen vol puinresten, bestaande uit kloostermoppen en

(29)

andere baksteen, tegels en specieresten. Ook werd 12e en 13e eeuws aardewerk aangetroffen. Funderingen werden niet vastgesteld, maar wel onder een schuur en woonhuis vermoed (Immerzeel 1990, 85).

In de Beierse successieoorlog gaven de inwoners van ’s-Gravenzande steun aan gravin Jacoba van Beieren. Er volgde in 1418 een strafcampagne door schipper Jacob en commandant Splinter van der Gheyn vanuit Brielle, die Capelle aan de IJssel, Cralingeroord en ’s-Gravenzande meedogenloos platbrandden en het hof vernielden: “Om deser sake wille grootte tweedracht opghestaen is tusschen die

van den Briele en 's-Gravenzande, so ist gebeurt omtrent heilighe

Sacramentsdach in ’t jaer ons Heeren MCCCC ende XVIII, dat die van den Briele uittoghen met schepen ende baertsen over de Maze, ende verbranden dat tot den gronde” (Van Straalen 1969, 14). Het duurde tot 1427 voor de orde in dit

gebied weer hersteld werd (Hoek 1964, 243-244). Ook de Nederlandse Opstand zorgde voor veel narigheid in de Nederlanden doordat de kansen telkenmale keerden voor de strijdende partijen. Voor het Westland geldt dat het veel te lijden heeft gehad van het beleg van Leiden (1573-1574). Nadat Den Haag in 1573 was gevallen trokken de Spanjaarden verder zuidwaarts. Het onvoltooide fort bij Maassluis, slechts bewaakt door zeshonderd man, viel en de bezetting van ’s-Gravenzande, Monster en Naaldwijk volgde (Van Vliet 1988, 53-55). In diverse Westlandse plaatsen waren Spaanse en Staatse troepen ingekwartierd (afb. 19). Daarmee ontstond het probleem van de voedsel-voorziening voor enkele duizenden soldaten. De meeste soldaten

(30)

Afb. 19. Plaatsen waar de verschillende troepen waren gelegerd (B. Duijvesteijn in Historisch Jaarboek Westland 1988, 59).

werden bij de inwoners van de dorpen Ter Heijde, Monster, ’s-Gravenzande, Maasland, Ketel, De Lier, Naaldwijk en Poeldijk ondergebracht. Afpersingen en berovingen kwamen regelmatig voor. ’s-Gravenzande was, door afwezigheid van een verdedigingsstructuur, zeer kwetsbaar en heeft veel te lijden gehad van deze oorlogshandelingen. Het economische leven was totaal ontregeld.

(31)

Machteld van Brabant (afb. 20), gravin van Holland (1198-1267), is van grote betekenis geweest voor de stichting van ’s-Gravenzande. De precieze datum van haar geboorte is niet bekend, men neemt aan 1198 (Dahmeijer-Fousert 1988, 75). Zij werd geboren als vierde dochter van hertog Hendrik I van Brabant en Mathilde van Boulogne.

Afb. 20. Jachtzegel, Ø 73 mm, van Machteld, gravin-weduwe van Holland, uit 1231. Het randschrift luidt: SIGILLV MACHTILDIS COMITISSE HOLLANDIE (Kruisheer 1971, II, 466, nr. 32).

In 1212 trouwde Machteld in Aken met Hendrik VI van Brunswijk (1194-1214), de Welfische paltsgraaf van de Rijnpalts, die in 1214 overleed. Zij was toen 16 jaar en al weduwe. Dit huwelijk was kinderloos. In hetzelfde jaar, op 5 november 1214 werd Machteld te Antwerpen verloofd met de 4 jaar oude zoon van Willem I, graaf van Holland.

In 1224 trouwde zij met graaf Floris IV, graaf van Holland (1210-1234). Zij was toen 26 jaar oud en Floris 14 jaar oud. Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren: Willem II, opvolger van zijn vader, tegenkoning van Duitsland, Floris de Voogd, regent van Holland, Aleid van Holland, gehuwd met Jan van Avesnes, regentes van Holland na overlijden van Floris en Margaretha, gehuwd met Hermann I von Henneberg-Coburg (1224-1290). Rond 1230 verblijven

(32)

Machteld en Floris IV geregeld op de grafelijke hof te ’s-Gravenzande (Cox 2005, 118).

Nadat haar man, Floris IV, in 1234 tijdens een toernooi in Corbie (Frankrijk) was gedood koos zij als residentie het grafelijk hof te ’s-Gravenzande. Dat zij koos voor deze plek heeft alleszins te maken met het feit dat het tot de wildernis behoorde. De graaf was dus eigenaar. Het lag vlak bij de duinen en vormde een prima jachtgebied, landschappelijk ook zeer fraai. Vanuit deze plaats was Brabant gemakkelijk te bereiken.

Machteld woonde op haar weduwgoed (dowarium) zijnde de ambachten Monster, De Lier en Zouteveen. Ook was de afstand gering tot het door haar gestichte klooster te Loosduinen (Janse 1994, 51). De gravin vertoefde langdurig op het hof te ’s-Gravenzande en schonk de parochiekerk aan deze plaats (Postma 1989, 184 noot 752).

Rond 22 december 1267 overleed Machteld te Loosduinen op bijna 70-jarige leeftijd en werd begraven voor het hoogaltaar van de door haar gestichte cisterciënserinnen abdij (afb. 21).

Afb. 21. Opgravingstekening van de apsis van de Abdij te Loosduinen (tekening: ROB, veldtechnicus A. van Pernis, 1970, foto W. Bol).

(33)

Bij opgravingen door de ROB in 1970 werd haar gebeente niet teruggevonden. Wel werd een opengebroken sarcofaag (afb. 22) van kloostermoppen (13e eeuw) met beschilderde kruisen aangetroffen (Bondeson 1995, 36). Toen men deze trachtte te bergen brak hij in stukken.

Afb. 22. Sarcofaag van mogelijk gravin Machteld van Brabant in de abdij van Loosduinen (foto W. Bol).

4.4 Stadsrechten

Van de 11e tot de 19e eeuw is de status van stad van bijzondere betekenis. Bestuur en rechtspraak worden uitgeoefend door de stedelingen zelf; veelal heeft men het recht de stad - de eigen stedelijke vrijheid - te ommuren; men krijgt economische privileges op het gebied van markt en (soms) munt, accijnsheffing en tolvrijdom worden toegekend. In de meeste gevallen is er sprake van wederzijdse belangen van zowel verlener (de landsheer zoals graaf of

(34)

bisschop) als ontvangers, de inwoners van de steden. Tussen circa 1068

(Staveren) en 1586 (Willemstad) krijgen ruim 190 plaatsen in huidig Nederland stadsrechten (Cox 2005, 18).

Stadsrechten zijn gelegenheidsstukken: er wordt geregeld wat op dat moment aan de orde is. Er is een grote variëteit aan inhoud en omvang. Zo kan het ene stadsrecht bijna uitsluitend het marktrecht behelzen (Geertruidenberg (1213), terwijl dat van ‘s-Gravenzande vrijwel alleen regels over strafrecht heeft (Camps 1989, 120).

In navolging van de Brabantse steden gaf graaf Willem II van Holland aan Haarlem (1245), Delft (1246), 's-Gravenzande (1246) en Alkmaar (1254)

stadsrechten (afb. 23). Het stadsrecht hoort bij de Leuvense-Bossche-Haarlemse stadsrechtfamilie (Smit 2010, 13).

In ’s-Gravenzande dringt Machteld van Brabant in 1246 bij haar zoon Willem II aan om het dorp ook stadsrecht te verlenen. Vanaf 1230 woont zij daar met haar man op het hof. In de oorkonde staat: “Willem, grave van Hollant, allen den

geenen die nu sijn ofte naemaels wesen sullen doe ik condt, dat ick bij rade ende ter begeerte mijnre lieve moeder ende mijnre goede mannen, der stede ’s Gravesant vrijhede gegeven hebbe, soo dat alle die daer woonen binnen der vrijhede, sullen een regt ende vrijheijt gebruijcken”. Het stadsrecht telt 20

artikelen. In een afschrift van de originele akte van het stadsrecht staan artikelen die vooral gaan over straffen bij geweldsmisdrijven (Smit 2010, 13). Het handelt over o.a. de schepenrechtspraak inclusief de hoge jurisdictie (art. 2 en 8) en tal van boetebepalingen (art. 3-14). Behalve tolvrijdom in het graafschap Holland (art. 19) (Cox 2005, 118) zijn er geen artikelen opgenomen inzake marktrecht of andere de economie bevorderende maatregelen. De stadsrechten van Delft, Alkmaar en Haarlem omvatten veel meer bepalingen, resp. 62, 70 en 69.

(35)

Afb. 23. Stedelijke nederzettingen in de 13e eeuw (naar Renes 2005, 24).

De steden van vóór 1100 liggen vrijwel allemaal aan bevaarbaar water (Tiel, Deventer, Stavoren) of op plekken waar land- en watertransport bij elkaar kwamen (Maastricht, Nijmegen, Deventer, Zutphen) en speelden een rol in de lange-afstandshandel. Ook lagen steden aan zeearmen (Renes 2005, 20-21). Handel heeft goede vervoersmogelijkheden nodig en het water is daarvoor meer geschikt dan landwegen. Aanvankelijk had ’s-Gravenzande optimale

mogelijkheden: het lag aan beschut water in de buurt van de zee langs een lange rivier, het lag aan het eind van de Noord-Zuid landroute van de graaf. Van

daaruit kon men oversteken naar de Zuidhollandse eilanden, Zeeland en Vlaanderen. Het vormde dus een sleutelpositie tussen Holland en Zeeland. Opmerkelijk is de gelijke afstand tussen de plaatsen Alkmaar, Haarlem, Leiden en

(36)

’s-Gravenzande (Rutte 2009, 154). Die blijkt hemelsbreed steeds ± 25-30 km te bedragen. Wellicht één dagreis te paard. Echter, door de verlanding en

afdamming van de Maasarm kort na 1246 verloor ’s-Gravenzande zijn handelsmogelijkheden via water (Rutte 2009, 155).

In 1448 blijken er meerdere bepalingen naast het stadsrecht te bestaan, die de stadsregering doen nopen om het “Handvest” uit te breiden met “Verklaert metter keure” tot een “Codificatie” van 85 artikelen. Hierin valt op dat de tarieven van de boetes uit 1246 opgewaardeerd zijn. In 1648 gebeurt dat weer met de “Keuren, die inde Handtvest niet verklaert en sijn”, waardoor een

reglement van 159 bepalingen ontstond (Telting 1903, 354-356). In het begin van de 14e eeuw had de graaf inkomsten uit markttollen en de bierbrouwerij (Van der Valk 1979-I, 74). Van deze activiteiten is in bovenstaande regelgeving nauwelijks iets terug te vinden.

4.5 Middelen van bestaan

4.5.1 Transport

De rivieren waren belangrijke verbindingswegen voor de handel en de regionale en interregionale contacten. De vertrouwdheid van de kustbewoners met de scheepvaart en met name de binnenscheepvaart lijkt logisch. Het vervoer over water levert een relatief snelle en goedkope wijze voor het vervoer van

bulkgoederen (afb. 24). Rond 1225 werd de Gouwe naar het noorden met een kanaal verlengd en verbonden met de Oude Rijn. Schippers die handelscontacten onderhielden tussen Vlaanderen en Frankrijk enerzijds en Holland en het

Oostzeegebied anderzijds, gingen deze nieuwe vaarroute, de ‘binnen dunen’ route, gebruiken (afb. 25).

(37)

Afb. 24. Doorgaande vaarroutes (Dijkstra 2011, 53).

’s-Gravenzande had een belangrijke rol in dit handelsverkeer kunnen spelen. Haar ligging aan een beschutte Maasarm, in de nabijheid van de ‘binnen dunen’ route èn dichtbij de zee had haar een plaats van importantie kunnen maken als overslagplaats voor het handelsverkeer.

Afb. 25. De route ‘binnen dunen’ (paars) en een aantal alternatieve routes (geel) die schippers namen om hoge tolheffingen te vermijden

(38)

4.5.2 Nijverheid

Waarom in de meeste middeleeuwse steden de bierbrouwerijen en de textiel-nijverheid van groot belang waren en in hoeverre dit ook gold voor

’s-Gravenzande is nader onderwerp van studie (Bult 2006, 85, vraag F2). Een van de inkomensbronnen was de brouwerij. In tegenstelling tot Delft en Leiden was die in ’s-Gravenzande niet groot. Nog in 1525 is de burggraaf in het bezit van de hop of gruit. Tot 1355 is er nog bierproductie van enige betekenis met een opbrengst van jaarlijks twaalf tot vijftien schellingen. In de rentmeesters-rekeningen zien we de grafelijke helft verantwoord tot 1390. Daarna is het blijkbaar niet meer de moeite waard (De Boer 1978, 294).

Een wanthuis wijst op eigen lakennijverheid en een markt voor deze producten. Kort na 1350 lijkt de lakenhandel in ’s-Gravenzande sterk verminderd, evenals de markttolgelden. In 1359 verdwijnt de lakenhandel uit de rekeningen (De Boer 1978, 297, noot 14). Voor de bevolking van het middeleeuwse 's-Gravenzande waren landbouw en veeteelt de voornaamste bronnen van bestaan. Het verhaal gaat dat er de beste tarwe van heel Holland groeide. Er werden ook vruchten gekweekt en er werd vlas verbouwd. ‘s-Gravenzande was verder beroemd om haar groene schapenkaas. Daarnaast waren er uiteraard ook handwerkslieden zoals wevers, een schoenmaker, smid en een timmerman. In de Middeleeuwen werd er wekelijks op dinsdag een warenmarkt gehouden. Verder waren er nog de jaarlijkse paarden- en biggenmarkt. In de 14e eeuw was al sprake van export van knoflook, kooi en uien vanuit deze streek naar Engeland. De intensieve tuinbouw kwam echter pas na 1800 tot ontwikkeling, hoewel de aanzet al zichtbaar is op de kaart van Kruikius. Redenen hiervoor waren een gunstig

klimaat met minder nachten vorst en meer zon en de nabijheid van grote steden. De hoger gelegen zandgronden waren uitstekend geschikt voor de teelt van vroege aardappelen, asperges en tulpen (

(39)

4.5.3 Bedevaarten

De kerk van ’s-Gravenzande heeft een opvallend grote kerktoren gehad van 90 m hoog. De vraag kan gesteld worden waarom zo’n kleine plaats beschikte over zo’n grote kerktoren (afb. 26).

Afb. 26. S’Gravesande. Noord zijde van de Maas, eerst stuk. (naar Joost van Geel (1631-1698). De hoge toren achter een duinlandschap wordt weerspiegeld in de Maas.

De laat 15e eeuwse Hollandse geschiedschrijver Jan Gerbrandsz. Van Leiden vertelt in zijn Kroniek uit ca. 1490 over drie Mariabeelden die eigendom waren van Elisabeth van Thüringen (1207-1231). Haar dochter Sophie schonk één daarvan aan Machteld, die het weer met vele sierraden aan de kerk van ’s-Gravenzande schonk. Vanwege de aanwezigheid van dit beeld verrichtte God

(40)

dagelijks wonderen op de genoemde plaats ter ere van zijn naam en die van zijn moeder Maria.5 De pelgrimsinsignes en het waszegel van de kerkmeesters van ’s-Gravenzande onder de oorkonde van 1 mei 1465 laten een staande Maria zien met het Kind aan haar linkerzijde (Van Beuningen 2004, 9). Er zijn geen

mirakelboeken of kerkmeestersrekeningen bewaard gebleven. Waar de pelgrims vandaan kwamen en hoeveel het er geweest zijn, is niet meer te achterhalen. De informatie moet dus uit indirecte bronnen gehaald worden (Janse 1994, 45). Het beeld is na de Beeldenstorm geschonken aan het begijnhof in Delft, maar verkeerde in slechte staat: het hoofd was reeds verteerd en in 1720 wordt het voor het laatst vermeld (Janse 1994, 43).

De bedevaart naar Onze Lieve Vrouwe van ’s-Gravenzande lijkt een puur Hollands verschijnsel te zijn. Van buiten het graafschap zijn de gegevens zeer schaars. Bijvoorbeeld in een overzicht van Zeeuwse pelgrimstochten komt ’s-Gravenzande niet voor (Janse 1994, 45). De rechtspraak legde bedevaarten op ter verzoening en bestraffing. Daar zijn wel gegevens over (tabel 2; afb. 27).

Tabel 2. Aantal strafbedevaarten (Van Herwaarden 1978).

Strafbedevaarten naar 's-Gravenzande, Den Bosch en Amersfoort

opgelegd in periode s-Gr dB Amf

aantal aantal aantal totaal

Schiedam 1387-1538 16 1 37 54 Rotterdam 1529-1565 29 0 13 42 Leiden 1370-1557 159 178 41 378 Brielle 1404-1546 21 12 57 90 Gouda 1447-1563 19 13 50 82 Haarlem 1436-1468 4 0 1 5 Antwerpen 1383-1513 1 198 26 225 249 402 225 876 5

(41)

Afb. 27. Percentages strafbedevaarten in de plaatsen ’s-Gravenzande, Den Bosch en Amersfoort (naar Van Herwaarden 1978).

De vrijwillige bedevaart is minder aantoonbaar. In Holland was de bedevaart naar ’s-Gravenzande populair, vergelijkbaar met Amersfoort. Tabel 6 laat dit zien. Niet alleen strafbedevaarten, maar ook smeek- en dankbedevaarten deed

mensen naar ’s-Gravenzande stromen. Men schonk dan votiefgaven aan de kerk. Dat kon geld zijn, maar ook een bepaald gewicht in goud, zilver of iets anders, zoals kaarsen, kostbaarheden, beelden en sierraden. Ook de figuratieve

offergave in de vorm van een ex voto deed mensen een bepaald lichaamsdeel in was of edelmetaal schenken. In het eerder genoemde plakkaat van 1587 wordt melding gemaakt van het schenken van jonge hoenders, wassen kaarsen, beelden, armen en benen en andere ledematen in was (Janse 1995, 47). De graven van Holland hebben de bedevaartplaats ‘s-Gravenzande frequent bezocht. ’s-Gravenzande had alles mee om voor de grafelijke familie de belangrijkste bedevaartplaats te zijn: het lag vlak bij Den Haag en was te voet bereikbaar (een belangrijke voorwaarde voor een goede bedevaart), er was een grafelijk huis en het lag op de reisroute naar Zeeland en Henegouwen (Smit 1991, 120). Albrecht van Beieren ging bijvoorbeeld ter bedevaart in

's-Gravenzande in 1395 (4x), 1396 (7x), 1397 (2x), 1398 (4x), 1399 (1x), 1400 (2x), 1403 (2x) en 1404 (2x). Opmerkelijk is de Pinksterweek (3x), 19 november (Elisabethsdag 3x) en smeek- en dankbedevaarten bij veldtochten tegen de

s-Gravenzande 28% Den Bosch 46% Amersfoort 26%

Aantal strafbedevaarten

(42)

Pruisen (1344/45) en de Friezen (1396). Hij schenkt in 1396 een gouden beeld. Filips de Goede schenkt in 1433 een kerkraam. Zijn zoon Karel, graaf van

Charolais schonk in 1457 een grote calvarie6 van goud en email (Janse 1995, 49). Het was een ontwerp van Jehan Henneqart en vervaardigd door de Brusselse goudsmid Henry de Backer. Alleen het materiaal al kostte meer dan 2000 pond (Smit 1991, 173).

Pelgrimstekens werden gekocht in de bedevaartsplaats en op hoed, jas of tas gedragen. Achterin het getijdenboek d’Oiselet uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevindt zich een bladzijde met 23 ingenaaide zilveren pelgrimsinsignes (afb. 28). Eén ervan wijst op de Mariaverering in ’s-Gravenzande (afb. 29). De andere insignes, waarvan vier verguld, zijn afkomstig uit Saint-Claude, Saint-Quentin, Aken en Geraardsbergen. Onder de afbeelding van een Annunciatie staan de letters ‘SGRAVENZAND en rondom AVE ORA PNA (pro nobis amen)7.

6

Beeldengroep van Christus aan het kruis met zijn moeder Maria en zijn apostel Johannes, vier evangelisten, vier kerkleraren, Karel zelf (St. Joris) en zijn echtgenote (Sint Elisabeth).

7

(43)

Afb. 28. Een pagina achter in het getijdenboek d’Oiselet met ingenaaide pelgrimsinsignes (Cat. I 42 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Ms 77 L 60 ).

(44)

Afb. 29. Pelgrimsinsigne van ’s-Gravenzande uit het getijdenboek d’Oiselet (Janse 1994, 46).

Vijf fragmenten van andere insignes, gevonden in Rotterdam (2 stuks), Den Haag, Brielle en Stavenisse laten een deel van Maria zien, met Christuskind en

rozenkrans, staande op een voetstuk met de letters SGRAVESAND (afb. 30). De bovenbekroning en het hoofd van Maria ontbreken.

(45)

Afb. 30. Onderste deel van een pelgrimsinsigne van 33 x 34 mm gevonden in Rotterdam. Op het voetstuk staat ’S-GRAVESAND (Collectie H.J.E. van Beuningen).

Opmerkelijk is het geringe aantal van de gevonden insignes en ook de relatief korte afstand tot ’s-Gravenzande. Terwijl er toch een bloeiende bedevaartgang vanuit een ruimere regio was (Van Beuningen 2004, 9-10).

4.6 Geestelijke instellingen in ’s-Gravenzande

4.6.1 Inleiding

De stichting van begijnhof en gasthuis (hospitalium) te ’s-Gravenzande (afb. 31) en het cisterciënzerinnenklooster te Loosduinen laten zien dat Machteld van Brabant beïnvloed was door de idealen van de religieuze vrouwenbeweging die zich in het begin van de 13e eeuw manifesteerde (Janse 1994, 51).

Na het overlijden van haar eerste echtgenoot vestigt Machteld zich met haar tweede man Floris IV in ’s-Gravenzande. Zij begunstigen de volgende stedelijke voorzieningen:

(46)

 Stichten van een kerk in 1238 (afb. 31);

 Schenkingen aan het gasthuis, gesticht in de 1e helft van de 13e eeuw;  Stichten van een begijnhof, genoemd in 1255.

Een en ander is succesvol, zodat een eeuw later een klooster toegevoegd wordt (afb. 31), te weten Maria Magdalena in Bethanië.

In de volgende paragrafen zal verder worden ingegaan op de historische gegevens die bekend zijn van de geestelijke instellingen in ’s-Gravenzande.

Afb. 31. Ligging van de te bespreken complexen (naar kaartboek familie Van Vreedenburgh uit 1625).

4.6.2 De kerk van ’s-Gravenzande

In 1238 sticht Machteld in ’s-Gravenzande een kerk (afb. 32). De kerk was aanvankelijk gewijd aan Sint Lambertus. Vóór 1261 wordt de naam van de H.

(47)

Elisabeth als patrones genoemd, die in 1235 door paus Gregorius IX heilig verklaard was. Op 7 mei 1242 wordt de kerk ter ere van het zielenheil van Floris IV overgedragen aan de Abdij van Mariënweerd. Daardoor ontstaat de parochie ’s-Gravenzande, die nu afgesplitst was van die van Monster. De gravin-weduwe bepaalt op 15 augustus 1255 in overleg met de abt van Mariënweerd dat in de kerk twee priesters (duo erunt sacerdotes in ecclesia nostra de Zande) dienst zullen doen en wijst hun het recht toe om 25 schapen (XXV oves) te weiden (Kruisheer 1986, 752).

In 1261 werd deze kerk, volgens een bul van paus Urbanus IV gewijd aan de Heilige Elisabeth. Tijdens haar leven was deze Elisabeth gravin van Thüringen. Zij ondersteunde de armen tijdens een hongersnood in 1226. Vier jaar na haar dood werd zij al heilig verklaard. Een Mariabeeld afkomstig van Elisabeth werd

geschonken aan de kerk. Omdat er regelmatig wonderen plaatsvonden werd ’s-Gravenzande een bekende bedevaartsplaats (Margry 1997, 378-383). In 1265 bevestigt Hendrik I, bisschop van Utrecht de grensomschrijving van de parochie ’s-Gravenzande zoals vastgesteld door wijlen Otto III, elect van Utrecht, wiens betreffende oorkonden gedeeltelijk zijn geïnsereerd en beveelt de abt van Egmond om de abdij van Mariënweerd in haar rechten met betrekking tot die parochie te handhaven (Kruisheer 1992, III, 417, nr. 1389).

(48)

Afb. 32. Reconstructies van de kerk op dezelfde schaal getekend: bakstenen zaalkerk in Romaanse stijl (13e eeuw), gotische kruiskerk met dwarsschip en verhoogd koor met gotische spitsboogvensters en een in 1457 verhoogde toren (15e eeuw) en een drieschepige hallenkerk met gemetselde spits (16e eeuw), (naar Bult 2006, 13).

(49)

4.6.3 Gasthuis

Machteld schenkt in het najaar van 1255 driekwart van het land van Aleid, vrouw van Gillis van Rijswijk, aan het gasthuis (afb. 33) en een vierde deel van het land aan de begijnen (tres partes hospitali de Zande et quartam partem beganibus) tot het kopen van bier (servisiam ad bibendum) (Kruisheer 1986, 757-758). Het gasthuis diende voor het onderbrengen van zwervers of gasten die op bedevaart waren of wachten op een mogelijkheid om de Maas over te steken naar het zuiden. Het werd opgericht in het midden van de 13e eeuw. Men kon acht gasten herbergen en zij mochten maar een nacht verblijven. De leiding van het gasthuis, die ook de financiën beheerde, bestond uit twee gasthuismeesters. Zij zouden hun taak aan het begin van de 15e eeuw niet goed hebben uitgevoerd door gelden voor andere doeleinden te gebruiken. Daarop gingen de regulieren van Sint Hiëronymusdal te Delft naar Filips de Goede met de vraag om de taak te mogen overnemen door in 's-Gravenzande een klooster te stichten en de daarvoor benodigde financiën te ontvangen.

Afb. 33. Gasthuis schuin achter de kerk (naar kaartboek Regulieren van ’s-Gravenzande door Coenraet Oelensz. 1566).

(50)

In 1427 keurde Filips de aanvraag goed, met als voorwaarde dat zij de acht beschikbare bedden van het gasthuis in stand zouden houden. Na 1617 veranderde het gasthuis van functie en werd het een proveniershuis: een bejaardentehuis voor behoeftigen. Het gasthuis werd in 1807 afgebroken. In de huidige tijd is er een doorbraak in de Vreeburghlaan.

4.6.4 Begijnhof van ‘s-Gravenzande

In Noordwest Europa kunnen we het ontstaan van de begijnhoven plaatsen in het tweede kwart van de 13e eeuw. In een begijnhof wonen vrouwen bij elkaar die een vroom, kuis en religieus leven leiden. Zij behoorden niet tot een

kloosterorde en legden ook geen geloften af. Een streng religieuze levenswijze stond hen voor ogen. Privé bezittingen had men wel, want er was geen gelofte van armoede afgelegd. Ze leidden een zelfstandig leven, maar afgescheiden van de buitenwereld. De vrouwen hadden een eigen huisje op een afgesloten terrein. Een begijnhof was dus een deels geestelijke, deels wereldlijke instelling. De vrouwen voorzagen in hun eigen onderhoud door opbrengst van schenkingen of het maken van kleding.

De begijnen van ’s-Gravenzande worden voor het eerst genoemd in een oorkonde uit het jaar 1255 (afb. 34), als zij van graaf Willem II van Holland een jaarrente krijgen van 20 schellingen Hollands door de baljuw uit te keren. In 1272 bevestigt Floris V de door zijn vader aan de begijnen te ’s-Gravenzande gedane schenking van 20 s. Hollands per jaar en draagt de baljuw van

Noordholland op dit bedrag jaarlijks aan hen uit te keren (Kruisheer 1992, III, 667, nr. 1590).

(51)

Afb. 34. Regest van de oorkonde van 17 mei 1255 (Kruisheer 1986, 745).

De woorden beginabus en viginti zijn vanwege een afschrift uit 1506

gereconstrueerd (Kruisheer 1986, 744-745). Daarmee is dit de oudste vermelding van een begijnhof in de Noordelijke Nederlanden (Van Veen 2001, 5). Machteld van Brabant, zal wel de echte stimulator geweest zijn van het begijnhof in ‘s-Gravenzande. Als dochter van een Brabantse hertog was zij bekend met de beweging, die in Brabant zich veel vroeger en intenser manifesteerde (Koorn 1983, 442).

(52)

In een oorkonde van 17-22 mei 1255 geeft Jan II, bisschop van Lubeck en

wijbisschop van Utrecht een aflaat van 40 dagen (quadraginte dies) aan allen die bijdragen tot de bouw van het begijnhof te ’s-Gravenzande (beginne in

Greuensande) (Kruisheer 1986, 745-746 en afb. 35). De begijnen ontvangen in

1255 ook van Machteld een stuk land tot het kopen van bier (Kruisheer 1986, 757-758). Op de oudst bekende kaart van 1566 is een huis getekend op het terrein van het begijnhof nabij het eind van de Vaart (afb. 36).

Afb. 36. Huis (binnen rode cirkel)is wellicht geschonken door Machteld (naar kaartboek familie Van Vredenburch uit 1625).

De aanwezigheid van begijnen in ’s-Gravenzande is nauwelijks te verklaren uit een bloeiend stedelijk leven. Wellicht heeft het wonderbeeld van Maria gewerkt als trekpleister voor de begijnen (Koorn 1983, 443). Van een kapel is pas in 1356 in een testament sprake. De kapel had begraafrecht want in een testament uit 1499 kiest een begijn voor een laatste rustplaats in de kapel (Koorn 1981, 134).

(53)

Het begijnhof heeft bestaan tot aan het begin van de Nederlandse Opstand8 (1568-1648). Het werd toen door de Staten van Holland in beslag genomen en in 1576 verkocht.

4.6.5 Klooster

In 1427 verzocht Philips de Goede van Bourgondië aan de monniken van het klooster St. Hiëronymusdal te Delft om een klooster te stichten te

’s-Gravenzande, na de belofte om het aldaar aanwezige Gasthuis met acht bedden, waarvan het beheer nogal verwaarloosd was, in stand te houden (Moerman 1979, 64). Vanuit dit klooster vestigde zich een aantal broeders in het te stichten klooster Maria Magdalena in Bethanië nabij het bestaande gasthuis te

's-Gravenzande. In 1429 wordt een rector benoemd, namelijk de priester Nicolaus Thomasz. van het klooster Hiëronymusdal. In 1432 geeft Jacoba van Beieren toestemming om het klooster te stichten (afb. 37). De tekst luidt: “Jacob,

hertogin van Beyeren enz. draagt de goederen eertijds door haar voorvaderen aan het gasthuis te sGravensande geschonken, over aan de Regulieren binnen Delff tot het bouwen van een klooster hunner orde te sGravensanden en neemt het in haar bescherming onder bepaling, dat in dat klooster iedere week een mis voor haar zal worden gezongen. Gegeven upten zeventiensten dach in Februario int jair ons Heren duysent vierhondert twee ende dertich na den loope van onsen Hove.” In 1437 krijgen de kanunniken van de dorpspastoor Johan de Haas

toestemming om in de eigen kapel godsdienstoefeningen te houden. Dat betekent dat de kloosterkapel kort voor 1437 gereedgekomen moet zijn (afb. 38).

8

(54)

Afb. 37. Giftbrief uit 1432 waarin Jacoba van Beieren toestemming geeft om een klooster te stichten in ’s-Gravenzande.

Afb. 38. Klooster Maria Magdalena in Bethanië (familiearchief Van Vredenburch uit 1625).

(55)

In 1566 werd door de prior van het klooster aan Coenraet Oelensz., landmeter van Delfland, opdracht gegeven om een kaartboek te maken van de landerijen die toebehoorden aan het klooster (afb. 39).

Afb. 39. Deel van Kaartboek S van het klooster (cijfer 8) der Regulieren van Maria Magdalena van Bethanië te ’s-Gravenzande vanuit het zuiden, vervaardigd op last van prior Anthonis Pieterz. van Oudenhoven door Coenraet Oelensz. in 1566.

Het klooster grensde aan het begijnhof. Er werden uitvoerige maatregelen genomen om ongewenste contacten tussen de begijnen en de broeders van het Hiëronymusdal tegen te gaan. De kloosterlingen verbreedden de grenssloot (heinsloot) en wierpen een manshoge wal op. Aan de begijnenkant verrees een boomgaard (Koorn 1981, 164-165).

In de jaren 1572-1574 zijn talloze gebouwen gesloopt door oorlogshandelingen. Op last van Willem van Oranje werden diverse kloosters vernield om te

voorkomen dat de Spaanse troepen ze zouden gebruiken voor onderdak of als versterking. In Delft werden Koningsveld, Sion en het Kartuizerklooster gesloopt,

(56)

zo ook de kloosters van Wateringen en Loosduinen, evenals het klooster in ‘s-Gravenzande. Ook boomgaarden werden omgehakt (Van Vliet 1988, 63). Dat ’s-Gravenzande achtergebleven is in de ontwikkeling van het aantal

geestelijke instellingen moge ook blijken uit het aantal kloosters, dat in dezelfde periode in andere Hollandse steden is gesticht: Haarlem (20), Delft (13), Alkmaar (6), tegen ‘s-Gravenzande (1).

(57)

Hoofdstuk 5. De archeologie

5.1 Algemeen

Archeologisch onderzoek in ’s-Gravenzande is aanvankelijk professioneel aangepakt. Er zijn door RAAP onderzoeken gedaan en neergelegd in rapporten (Exaltus et al. 1996), (Exaltus en Orbons 1996) en (Deunhouwer 2002). Ook zijn er opgravingen uitgevoerd door de Dienst Stadsbeheer, afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag (de gemeente ’s-Gravenzande had geen archeologische dienst), tweemaal in 1999(Waasdorp 1999, Van Veen 1999) en eenmaal in 2001 (Van Veen 2001). Daarmee is ca. 30% van het begijnhof en het kloosterterrein onderzocht (afb. 40). Het vakteam Archeologie van de gemeente Delft heeft in 2005 en 2006 bureauonderzoek gedaan en gerapporteerd (Bult en De Bruin 2005) en (Bult 2006).

Afb. 40. Archeologisch onderzochte deel (rood omkaderd) van het begijnhof en het kloosterterrein, sloten zijn in blauw weergegeven (naar Van Veen 1999, 36).

(58)

5.2 Grafelijk Hof

In 1989 werd er bij een tuinbouwbedrijf aan de Nieuwe Vaart in de Poelpolder een perceel grond geëgaliseerd waarbij veel puin- en aardewerkresten te

voorschijn kwamen (afb. 41). Na het aanleggen van sleuven werd een 9 m brede gracht aangetroffen gevuld met puinresten van kloostermoppen, andere

baksteen, tegels, specieresten en aardewerkscherven van het laatste kwart 12e en 13e eeuw, onder andere een bewerkte 11e eeuwse Andenneaardewerkscherf (Van den Arend 1993, 339). Ook werd een zware gepolijste granieten schaal geborgen (Van den Arend 1993, 339 en 458, noot 53). Funderingen werden niet aangetroffen. Wellicht bevinden deze zich nog onder de bestaande bebouwing. Men vermoedt met vrij grote zekerheid dat hier een kasteel van de graaf van Holland heeft gestaan (Immerzeel 1990, 85). Onderzoek door RAAP in 1996 heeft geen fundering of gracht vastgesteld op het terrein genaamd Hoftient. Er is echter maar een gedeelte van dit terrein onderzocht en zeker niet de plaats waar Van den Arend over schrijft (Exaltus et al. 1996, 9).

(59)

Afb. 41. Archeologische vindplaatsen in de Poelpolder met resten van de Hof van ‘s-Gravenzande. Legenda: 1. Begrenzing Poelpolder; 2. Vindplaats Romeinse tijd; 3. Vindplaats Vroege Middeleeuwen; 4. Vindplaats Late Middeleeuwen; 5. Vindplaats Nieuwe Tijd; 6. Vindplaats Archis met betrekking tot de Hof met foutieve coördinaten; 7. Terrein met resten van de Hof van ‘s-Gravenzande (Bult en De Bruin 2005, 47).

(60)

5.3 Geestelijke instellingen

5.3.1 Kerk

Afb. 42. Reconstructie van plattegrond middeleeuwse kerk onder de huidige Dorpskerk door Th. Van Straalen (Bult 2006, 21).

In 1982 werd een nieuwe riolering aangelegd aan de westzijde van de toren (afb. 42). Er werd wel muurwerk vastgesteld, maar metselwerk en steenmaten pasten niet bij een middeleeuwse toren (afb. 43, 7940). Vermoedelijk bevindt de toren zich midden onder de huidige Dorpskerk. Bij graafwerkzaamheden in 2002 werden 2 skeletten gesignaleerd en kon de achtermuur van het koor vastgesteld worden (afb. 40, ROB-3487). De noordelijke absis is nog in situ aanwezig, want het is een deel van de grafkelder van de familie Van Vredenburch (afb. 43, 17326; Immerzeel 2003, 77-84).

(61)

Afb. 43. Archeologische waarnemingen rondom de Dorpskerk. Legenda: 1.

Contouren Dorpskerk; 2. De kerk zelf; 3. Werkputten; 4. Muurwerk. De locatie van de werkput en het muurwerk behorende bij melding 17326 zijn bij benadering weergegeven (Bult 2006, 20).

5.3.2 Begijnhof

In 1989 werd door de AWN afd. Westland bij de aanleg van een riool in de Regulierenstraat op de hoek met de Vreeburghlaan funderingen met een basis van 70 cm breed aangetroffen, die bestond uit secundair gebruikte

(62)

Afb. 44. Fundering muur van begijnhof: 1. Muur van Bagijnhof; 2. Muur van Bagijnhof; 3. Waterput 17e-18e eeuw; 4. Schrobputje met aan- en afvoergoten; 5. Muurwerk van een kelder (naar Immerzeel 1989, 96).

Aanvankelijk werd gedacht dat dit de muur van het begijnhof was. De

afmetingen van de stenen, 27,5 x 13 x 7 cm, wijzen op een datering uit de 1e helft van de 14e eeuw (Van Veen 1999, 13). Bij de opgraving in 1999 door de

Archeologische Dienst van Den Haag werden in het verlengde van de muur delen van de originele muur van primair gebruikte kloostermoppen teruggevonden (afb. 45). Onder het schrobputje (afb. 44, nr. 4) lag een grote concentratie 14e eeuws schervenmateriaal van voornamelijk steengoed drinkkruiken.

Waarschijnlijk was dit een afvalput van het begijnhof. Overige sporen horen bij de buitenplaats Vreeburgh (Immerzeel 1989, 95-97).

(63)

Afb. 45. Deel van muur aan de zuidkant van het begijnhof (Van Veen 1999, 12).

5.3.2.1 Archeologisch onderzoek in de zomer van 1999 naar het begijnhof

Volgens historische bronnen dateert het begijnhof tussen 1255 en 1576. De vraagstelling omvatte drie elementen: het traceren van de kapel van het

begijnhof, de muur rond het terrein en het opsporen van enkele goed dateerbare gesloten vondstcomplexen. Het veldonderzoek door de Dienst Stadsbeheer, afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag duurde zes werkdagen. Funderingen werden niet aangetroffen; deze waren al in een eerder stadium verwijderd. Wat wel gevonden werd berustte op diepere verstoringen van de bodem: een sloot, een stenen waterput, een houten tonput en een muur (afb. 46). De sloot was gevuld met 13e eeuws tot midden 15e eeuws gebruiksafval en zou kunnen hebben gediend om samen met andere sloten de waterhuishouding te verbeteren. Materiaal uit de tonput wordt gedateerd in de 15e eeuw en de

(64)

Afb. 46. Begijnhofterrein (Waasdorp 1999, 10).

stenen waterput in de 15e of 16e eeuw. Deze laatste was gedeeltelijk door de sloot gegraven, daarmee aantonend dat de sloot in die tijd niet meer bestond. Het gebruiksmateriaal wijst op een sober leven. Er was geen armoede, maar ook geen rijkdom (tabel 3; afb. 48). De muur is ontstaan in de eeuw na het stichten van het begijnhof: de kloostermoppen dateren uit de eerste helft van de 14e

(65)

eeuw. Uit historische bronnen kennen we het einde van het begijnhof in 1568. Materiaal en sporen uit het eind van de 16e eeuw ontbreken (Waasdorp 1999, 21-22) en lijken daarmee in overeenstemming met de historische gegevens. Vrijwilligers van de AWN afd. Westland werden in de gelegenheid gesteld om de putten, sloten en greppels te onderzoeken op vondstmateriaal. In diverse afvalkuilen nabij de noordmuur van het begijnhof werd veel aardewerk aangetroffen uit de 15e en 16e eeuw. Wellicht stonden hier huizen van de begijnen met op het achtererf beerputten of afvalkuilen. Vele

aardewerkscherven werden veiliggesteld. Bijzonder was een pijpaarden beeldje (afb. 47) van Sint Joris9 (Immerzeel 2001, 99).

Afb. 47. Pijpaarden beeldje van Sint Joris 15e eeuw (foto W. Bol).

9 De kerk van De Lier was gewijd aan Sint Joris en had een St. Jorisgilde. Er stond een groot

houten ruiterstandbeeld met zilveren harnas in de kerk, waar genezende krachten aan toe werden geschreven en waar pelgrims van heinde en verre op af kwamen. Ook Karel de Stoute bezocht in 1469 tweemaal het standbeeld in De Lier (Van der Velde 1997, 112).

(66)

Tabel 3: Aardewerkvondsten begijnhof (naar Waasdorp 1999, 25-26). Aardewerk Aantal kogelpot 1 Andenne 1 grijsbakkend 18 roodbakkend 99 steengoed 42 majolica 2 witbakkend 2 totaal 165

Afb. 48. Aardewerkvondsten van het begijnhof (naar Waasdorp 1999, 25-26).

Bij opgravingen in 1999-2000 door de AWN Werkgroep Westland werd onder het hoekhuis van het begijnhof een kelder (afb. 50) aangetroffen uit 1325-1350 (Immerzeel 2000, 79). De kelder was uit kloostermoppen opgetrokken, mat 7 x 7 m en had een kruisgewelf. De onderzijde van de funderingen lag 2,5 m onder straatniveau (Bult 2006, 25). De kelder werd niet behoudenswaardig gevonden door de projectontwikkelaar en gesloopt. Ook werden diverse waterputten en – kelders aangetroffen, hetgeen doet vermoeden dat het uit archiefgegevens bekende brouwhuis op deze plaats gestaan heeft (Immerzeel 2000, 90-91).

kogelpot roodbakkend steengoed grijsbakkend majolica Andenne witbakkend

(67)

Afb. 49. Kelder onder het hoekhuis van het begijnhof: in het midden een

hoekpilaar van kloostermoppen met de aanzet van een kruisgewelf (Immerzeel 2000, 91).

5.3.2.2 Archeologisch onderzoek zomer 2001

In de zomer van 2001 werd door de afdeling Archeologie van de Dienst

Stadsbeheer van de gemeente Den Haag gedurende 12 dagen proefonderzoek gedaan op het oostelijk deel van het begijnhof. Men hoopte de begijnhofkapel te kunnen traceren. De gevonden sporen zijn te verdelen in: plantgaten,

tuinbedden, afvalkuilen, puinkuilen, muurresten en greppels. Door het terrein waren sporen zichtbaar van een grote sloot die 3-4,4 m breed is. Het scherven-materiaal omvatte de periode 1250-1290. De kapel is niet getraceerd. Er is geen bebouwing geconstateerd in het oostelijk deel van het begijnhof, dat meer benut is als tuin van de 14e tot 16e eeuw. Dit wordt bevestigd door de verspreiding van het afval in de sloot: dat concentreert zich meer in het westen. Weggegooide complete kannen, gebruikt metalen gereedschap en enkele sieraden verraden

(68)

een zekere welstand. Ook religieuze resten in de vorm van pijpaarden reliëfs en een deel van een beeld zeggen iets over de begijnen (Van Veen 2001, 31) en (tabel 4; afb. 50).

Tabel 4: Aardewerkvondsten begijnhof (naar Van Veen 2001, 39-40).

Aardewerk Aantal kogelpot 3 grijsbakkend 28 roodbakkend 79 steengoed 64 maaslands wit 3 witbakkend 2 majolica 1 faience 1 pijpaarde 9 190

Afb. 50. Aardewerkvondsten begijnhof (naar Van Veen 2001, 39-40).

Verrassend was de vondst van een muntschat van 247 munten uit de 13e en 14e eeuw, maar waarschijnlijk is het een vervalsing uit de tijd dat ze werden gebruikt (Immerzeel 2000, 93). ”De muntschat bestaat uit twee muntsoorten:

roodbakkend steengoed grijsbakkend grijshandgevormd pijpaarde maaslands wit witbakkend

(69)

 73 Hollandse penningen (geslagen tussen 1296-1337)

 174 Engelse sterlingen (geslagen tussen 1279-1377 en vóór 1301) Deze schatvondst (afb. 51) kan, gerekend naar de vroegst-mogelijke

vervaardiging van de originele munten die de vervalser tot voorbeeld hebben gediend, niet vóór 1296 verborgen zijn. Een iets latere terminus post quem lijkt aannemelijk vanwege het feit dat we met vervalsingen van doen hebben, maar dat kan heel goed tot enkele jaren beperkt zijn gebleven: voor een veel latere verbergingsdatum zijn geen aanwijzingen, maar kan het ook niet worden uitgesloten dat het ensemble verderop in de eerste helft van de 14e eeuw in de bodem is geraakt.

Afb. 51. Muntschat van vervalste Hollandse penningen en Engelse sterlingen 13e en 14e eeuw

(http://www.thecoinhunter.com/Pages/vondsten/munten/volmiddeleeuwse_mu nten/muntschat_sterlingen.htm dd. 1.6.2012).

De zeer homogene samenstelling doet echter wel het vermoeden rijzen dat de productie van deze vervalsingen in geografische en chronologische zin niet ver van de “verberging” verwijderd zijn. Immers, er heeft in het geheel geen vermenging net andere (echte) munten plaats gehad.” (Gedetermineerd door

(70)

drs. H.W. Jacobi: mededeling Arent Pol, conservator Geldmuseum: munten van middeleeuwen & nieuwe tijd.)

5.3.3 Klooster Maria Magdalena van Bethanië

5.3.3.1 Archeologisch onderzoek najaar 1999

In het najaar van 1999 werd gedurende 13 dagen in een viertal sessies archeologisch proefonderzoek gedaan door de Dienst Stadsbeheer, afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag op de locatie kloosterterrein ten westen van het begijnhof en ook op een deel van het begijnhof (afb. 52).

(71)

Volgens historische bronnen dateert het klooster tussen 1427 en eind 16e eeuw. Het onderzoek richtte zich op drie onderwerpen: controle van de kaart van 1566, reconstructie van een deel van het terrein en de voedseleconomie en

bezigheden van de kloosterlingen.

Afb. 53. Overzicht proefsleuven en werkputten kloosterterrein. In put 1 de

scheidingssloot en een kort puinspoor van de grensmuur (spoor 7) tussen klooster en begijnhof (Van Veen 1999, 8).

Aangetroffen werden funderingen van een viertal huizen, greppels, puinkuilen en sloten (afb. 53). De gebouwen meten 5 x 6 m (spoor 151 op afb. 53), 10 x 5 m

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3p 19 Noem de uitkomst die algemeen werd verwacht bij deze verkiezingen en geef voor elk van beide landen de politieke reden om op grond van deze verwachting tegen de verkiezingen

De (levensloopbestendige) appartementen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geven in het centrum van ’s Gravenzande invulling aan de behoefte aan gestapelde woningen voor

Deze hekwerken bevinden zich in alle oriëntaties, in dit verband past het bij de beleving van de bewoners dat bij diverse windrichtingen fluittonen optreden. Onderstaand zijn

De koper heeft onderzoekplicht naar alle zaken die voor hem van belang zijn en kan zich nimmer beroepen op onbekendheid met feiten die hij, dan wel een door hem aangewezen deskundige,

De koper heeft onderzoekplicht naar alle zaken die voor hem van belang zijn en kan zich nimmer beroepen op onbekendheid met feiten die hij, dan wel een door hem aangewezen

De informatie omtrent voormeld onroerend goed is met zorg samengesteld, maar voor de juistheid ervan kan door Batenburg Bedrijfshuisvesting geen aansprakelijkheid worden aanvaard,

maisonnette appartement met onder andere een royale woonkamer en eetkamer, twee ruime slaapkamers en eigen parkeerplaats gelegen.. Dit appartement heeft een speelse indeling met

De levensloopbestendige woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geven in het centrum van ’s Gravenzande invulling aan de behoefte aan gestapelde