• No results found

In hoeverre hebben Litigation Risk en Audit Fees invloed op de correlatie tussen Audit Effort en Independence?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In hoeverre hebben Litigation Risk en Audit Fees invloed op de correlatie tussen Audit Effort en Independence?"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In hoeverre hebben Litigation Risk en Audit Fees invloed op de

correlatie tussen Audit Effort en Independence?

Pelle Vos 10677283

Universiteit van Amsterdam

Faculteit Economie & Bedrijfskunde BSc Accountancy & Control

Scriptiebegeleider: Dhr. Drs. B.J.M. van Dam Datum: 25 juni 2018 (definitieve versie)

(2)

Abstract

Deze literatuurstudie onderzoekt in hoeverre de mate van Litigation Risk en de hoogte van de Audit Fees van invloed zijn op de correlatie tussen Audit Effort en Independence. Audit Effort en

Independence zijn twee indicatoren van Audit Quality, waar al veel onderzoek naar gedaan is. De relatie tussen deze twee indicatoren is echter nog niet onderzocht. Uit eerder onderzoek blijkt dat vele variabelen van invloed kunnen zijn op één van deze twee indicatoren. In dit onderzoek is ervoor gekozen om twee van deze variabelen, die op beide indicatoren van invloed zijn, te onderzoeken. De verwachting is dat de mate van Litigation Risk van invloed is op een positieve correlatie tussen Audit Effort en Independence. Daarnaast wordt verwacht dat de hoogte van de Audit Fees van invloed is op een negatieve correlatie tussen Audit Effort en Independence. Door middel van een literatuurstudie, wordt geconcludeerd dat er mogelijk een positieve correlatie bestaat tussen Audit Effort en

Independence bij een variatie in de mate van aansprakelijkheid. Daarnaast wordt geconcludeerd dat er waarschijnlijk geen negatieve correlatie bestaat tussen deze twee indicatoren bij de variatie in de hoogte van auditvergoedingen. Dit onderzoek levert zijn bijdrage aan het algehele beeld van het concept Audit Quality.

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Pelle Vos, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

Inhoudsopgave

1.0 Introductie ... 5

2.0 Theoretisch Kader ... 7

2.1 Inleiding ... 7

2.2 Audit Quality ... 7

2.2.1 Algemeen ... 7

2.2.2 Verschillende percepties van Audit Quality ... 8

2.2.3 Raamwerken Francis en PCAOB ... 9

2.2.4 Correlatie tussen Independence en Audit Effort... 10

2.3 Independence ... 11

2.4 Audit Effort... 12

2.5 Onderzoeksmethode ... 13

3.0 Analyse ... 14

3.1 Litigation Risk ... 14

3.1.1 Audit Effort en Litigation Risk ... 15

3.1.1.1 Inleiding... 15

3.1.1.2 Modellen ... 15

3.1.1.3 Empirische studies ... 16

3.1.1.4 Discussie ... 18

3.1.2 Independence en Litigation Risk ... 19

3.1.2.1 Inleiding... 19

3.1.2.2 Model Watts & Zimmerman ... 19

3.1.2.3 Empirische studies ... 20

3.1.2.4 Discussie ... 21

3.1.3 Conclusie ... 22

3.2 Audit Fees ... 23

3.2.1 Audit Effort en Audit Fees ... 24

3.2.1.1 Inleiding... 24

3.2.1.2 Empirische studies en modellen ... 24

3.2.1.3 Discussie ... 27

3.2.2 Independence en Audit Fees ... 29

3.2.2.1 Inleiding... 29

(4)

3.2.2.3 Discussie ... 32

3.2.3 Conclusie ... 33

4.0 Conclusie ... 35

5.0 Literatuurlijst ... 37

(5)

1.0 Introductie

Opnieuw ligt er een groot accountantskantoor onder vuur, ditmaal PWC. Uit een onderzoek van NRC (Rosenberg & Houtekamer, 2017) blijkt dat PWC jarenlang de boekhouding van een dochterbedrijf in het Midden-Oosten van moederbedrijf SHV goedkeurde, terwijl intern gesteld werd dat het om een ‘misleidende’ boekhouding ging. Uit het onderzoek komt naar voren dat de accountants van PWC hierbij niet onafhankelijk te werk zijn gegaan. Het staat vast dat zij intern op de hoogte waren van de waarschijnlijk strafbare feiten, maar deze niet naar buiten lieten komen. Een jaar later heeft de AFM op basis van dit onderzoek tuchtklachten ingediend tegen twee accountants van PWC.

De kwaliteit van de accountantscontrole wordt niet alleen bedreigd door de mate van onafhankelijkheid van de externe accountants. Uit het FD (Knoop & Piersma, 2018) blijkt dat ook de hoge werkdruk voor jonge accountants een negatieve impact heeft op Audit Quality. Uit het

onderzoek van de Vries en Herrijgers komt naar voren dat huidige personeelstekorten ervoor zorgen dat het werk met minder mensen moet worden uitgevoerd. Deze krappe planning van

controleopdrachten heeft invloed op de gebudgetteerde aantal audituren per klant. Doordat het aantal audituren per klant afneemt, neemt ook de kwaliteit van de accountantscontrole af (Francis, 2011, p. 131).

“Audit Quality is the joint probability that a given auditor will both (a) discover a breach in the client’s accounting system, and (b) report the breach” (DeAngelo, 1981, p. 186).

“Audit effort affects the probability that the auditor detects an existing problem, whereas auditor independence affects the probability that the auditor reports a detected problem” (Caramanis & Lennox, 2008, p. 116)

Uit de citaten van DeAngelo (1981) en Caramanis en Lennox (2008) kan worden aangenomen dat Audit Effort en Independence van grote invloed zijn op de kwaliteit van de accountantscontrole. Verschillende onafhankelijke variabelen kunnen ervoor zorgen dat de mate van Audit Effort of Independence toenemen of afnemen. Vele wetenschappers hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen Audit Fees, Litigation Risk, Audit Firm Size, Mandatory Auditor Rotation etc. en Audit Effort óf Independence. Er is echter nog niet onderzocht of enkele van deze ‘derde’ variabelen ook tegelijkertijd invloed kunnen hebben op deze twee indicatoren van Audit Quality. Dit

literatuuronderzoek richt zich op de onafhankelijke variabelen Litigation Risk en Audit Fees. Het doel van deze literatuurstudie is om te onderzoeken in hoeverre de mate van Litigation Risk en de hoogte van de Audit Fees van invloed zijn op de mogelijke correlatie tussen Audit Effort en Independence. In

(6)

dit onderzoek zullen zowel Audit Effort als Independence worden gezien als de afhankelijke variabele. Omdat dit onderzoek een literatuurstudie betreft, zal er slecht een conclusie worden getrokken in de vorm van een hypothese. Uiteindelijk zal dit onderzoek een bijdrage leveren aan de het concept Audit Quality.

Er wordt verwacht dat zowel de mate van aansprakelijkheid als de hoogte van

auditvergoedingen gerelateerd zijn aan de correlatie tussen Audit Effort en Independence. Dit houdt in dat bij een variatie in één van de twee onafhankelijke variabelen Audit Effort en Independence óf positief óf negatief correleren. Als bijvoorbeeld de mate van aansprakelijkheid toeneemt, kan worden verwacht dat er meer engagementuren worden gebudgetteerd en accountants

onafhankelijker te werk gaan. Als ook blijkt dat bij een afname van de mate van aansprakelijkheid er minder engagementuren worden gebudgetteerd en accountants minder onafhankelijk te werk gaan, duidt dit op een positieve correlatie tussen Audit Effort en Independence.

Dit literatuuronderzoek is interessant voor gebruikers van jaarverslagen, regelgevers en accountantskantoren. Gebruikers kunnen bij een wetswijziging over aansprakelijkheid of een wijziging in de hoogte van Audit Fees meteen schatten welke impact dit mogelijk heeft op de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving, daar deze wijzigingen impact hebben gehad op Audit Effort en Independence. Regelgevers kunnen vóór een mogelijke wetswijziging inschatten op welke manier hun beoogde wijzigingen invloed zullen hebben op het gedrag van de accountants. Indirect hebben accountantskantoren profijt van dit onderzoek, omdat het management van kantoren hun strategie afstemmen op de denkwijze van zowel gebruikers van de jaarverslagen als regelgevers.

In dit literatuuronderzoek wordt geconcludeerd dat bij een variatie in de mate van

aansprakelijkheid Audit Effort en Independence waarschijnlijk positief correleren. Met name uit de onderzoeken van Lee en Mande (2003) en Geiger en Rhagunandan (2001, 2002) blijkt dat de beperking van aansprakelijkheid leidt tot zowel een afname van de Audit Effort als een afname van de mate van Independence. Daarnaast wordt er geconcludeerd dat er te weinig literatuur

beschikbaar is over de relatie tussen Audit Fees en Audit Effort, waardoor het onmogelijk is een conclusie te trekken over de mogelijke negatieve correlatie tussen Audit Effort en Independence, wanneer de hoogte van de auditvergoedingen variëren.

In het volgende hoofdstuk worden eerst de termen Audit Quality, Audit Effort en

Independence beschreven. Daarna volgt er een hoofdstuk met het literatuuronderzoek, bestaande uit twee paragrafen. Hierin wordt ten eerste de relatie tussen Litigation Risk en Audit

Effort/Independence beschreven. Ten tweede zal de relatie tussen Audit Fees en Audit

Effort/Independence beschreven worden. Tot slot volgt er in hoofdstuk 3 nog een samenvattende conclusie over de gevonden relaties van het literatuuronderzoek.

(7)

2.0 Theoretisch Kader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ten eerste het concept Audit Quality uiteengezet. Er wordt geprobeerd een algemeen beeld te schetsen van wat Audit Quality precies inhoudt en welke factoren invloed hebben op dit concept. Omdat Audit Quality een zeer omvangrijk begrip is, worden in dit kader de minder relevante zaken enkel kort toegelicht. Daarnaast zijn de meningen erg verdeeld als het om Audit Quality gaat, wat ervoor heeft gezorgd dat er in de literatuur verschillende definities en modellen zijn ontstaan over Audit Quality. Derhalve is er voor gekozen om één raamwerk als basis te gebruiken (Francis, 2011). Samen met de bevindingen van de PCAOB (Public Company Accounting Oversight Board) wordt getracht een duidelijk beeld te vormen van de indicatoren die direct invloed hebben op Audit Quality. Additionele kennisgeving uit verschillend literatuuronderzoek is toegevoegd wanneer het raamwerk of de PCAOB geen opheldering kon geven over bepaalde termen of theorieën die nodig zijn bij het uitvoeren van de conceptuele analyse in hoofdstuk 3.

Hierna zal dieper worden ingegaan op de twee indicatoren van Audit Quality die in deze studie verder onderzocht worden. Om na te kunnen gaan in hoeverre er een verband bestaat tussen Independence en Audit Effort, is het van belang om eerst verheldering te geven over deze begrippen.

Tot slot wordt kort toegelicht op welke manier in hoofdstuk 3 geprobeerd wordt een verband te vinden tussen Independence en Audit Effort.

2.2 Audit Quality

2.2.1 Algemeen

In beginsel zijn auditdiensten ervoor om mogelijke belangenconflicten, welke agency costs worden genoemd, tussen aandeelhouders en managers uit de weg te gaan (DeAngelo, 1981, p. 185). Agency Costs is een concept dat voorkomt in de Agency Theory, waaruit blijkt dat de doelen van de principaal (de aandeelhouders) en de agent (de managers) van elkaar afwijken. Deze informatieasymmetrie brengt kosten met zich mee. Over het algemeen kan gezegd worden dat het doel van de principaal is om het bedrijf zo winstgevend mogelijk te maken en dat het doel van de agent is om op persoonlijk vlak zoveel mogelijk geld te verdienen, door middel van bijvoorbeeld bonussen. Er bestaan drie soorten kosten die onder Agency Costs vallen. Monitoring Costs zijn de kosten die gemaakt worden door de principaal om toezicht te houden op de agent. Bonding Costs zijn de kosten die de agent maakt om de principaal te laten zien dat de agent handelt in het belang van de aandeelhouders. Residual Loss zijn de kosten die gemaakt worden wanneer de controle en toezicht door de principaal en de informatiestrekking door de agent niet juist gebeurd (Jensen & Meckling, 1976, p. 308). Na verschillende boekhoudschandalen, zoals het Enronschandaal in 2001, is gebleken dat zowel de

(8)

beursgenoteerde bedrijven als accountantskantoren gebaat zijn bij een betrouwbaar ondernemingsbestuur. De Sarbanes-Oxley Act in 2002 zorgde ervoor dat de regels werden aangescherpt met betrekking tot het goedkeuren van de financiële verslaggeving door het management, strengere aansprakelijkheid wanneer dit niet gebeurt en de implementatie van strengere interne controle maatregelen. Ook van accountantskantoren werd geëist dat zij de kwaliteit, in de vorm van opzet en uitvoering, van hun auditdiensten verhoogden.

Volgens DeAngelo (1981, p. 186) kan Audit Quality als volgt worden gedefinieerd: “The joint probability that a given auditor will both (a) discover a breach in the client’s accounting system, and (b) report the breach.” Dus, Audit Quality is hoog wanneer externe accountants een fout ontdekken in het accounting systeem van de cliënt en deze fout daarnaast ook rapporteren. Volgens DeAngelo (1981, p. 186) hangt de waarschijnlijkheid, dat een externe accountant een fout ontdekt, af van de technologische capaciteiten van de externe accountant, de controlewerkzaamheden die bij een bepaalde audit worden toegepast, de omvang van de steekproef etc. De waarschijnlijkheid dat de externe accountant deze fout ook rapporteert, heeft volgens hem invloed op de mate van

Independence (onafhankelijkheid) van de externe accountant.

2.2.2 Verschillende percepties van Audit Quality

Duidelijke moge zijn dat er zodoende vele percepties bestaan van Audit Quality. Externe accountants, regelgevers, gebruikers en de samenleving hebben allemaal een andere kijk op Audit Quality, wat invloed zal hebben op de indicatoren van Audit Quality die voor dit onderzoek van betekenis zijn.

Externe accountants zien Audit Quality als het juist en top tijd voltooien van de vooraf afgesproken taken en het volgen van de juiste werkwijze die is ontworpen door het

accountantskantoor. Regelgevers zullen Audit Quality zien als het naleven van de General Accepted Accounting Principles (GAAP). De samenleving ziet Audit Quality als het ontbreken van macro-economische problemen, zoals een crisis. Tot slot beschouwen de gebruikers van de jaarrekening Audit Quality als het afwezig zijn van materiële fouten in de jaarrekening (Knechel et al., 2012, pp. 385-386). Volgens Carcello, Hermanson en McGrath (1992, p. 2) bestaan de gebruikers uit zowel interne gebruikers als externe gebruikers. Bij interne gebruikers moet gedacht worden aan het management en de aandeelhouders van het bedrijf. Toekomstige investeerders en schuldeisers worden gezien als externe gebruikers van de jaarrekening. Beide partijen zijn gebaat met een jaarrekening zonder materiële fouten, omdat hun keuzes gebaseerd zijn op deze cijfers.

Het is te vergelijken met de ‘Hindu parable’, waarin vier blinde mannen van dichtbij een olifant identificeren. Vanuit hun gezichtspunten hebben ze allemaal gelijk, maar de percepties zijn

(9)

tegelijkertijd ook allemaal incompleet.1 Dit probleem doet zich overeenkomstig voor bij de kijk op

Audit Quality, met één uitzondering: de verschillende groepen kunnen weldegelijk zien, maar de focus van de aandacht ligt ergens anders.

2.2.3 Raamwerken Francis en PCAOB

Het raamwerk van Francis (2011, p. 125) is ontworpen om studenten, professionele accountants, regelgevers en politici een beter begrip van Audit Quality te verschaffen. Dit raamwerk bestaat uit verschillende niveaus, namelijk de dikgedrukte begrippen uit tabel 1 (zie Bijlage).2 Het idee hiervan is

dat tijdens elk niveau bepaalde activiteiten zich voordoen die direct invloed hebben op Audit Quality. Hieronder volgt een korte uitleg van de verschillende opeenvolgende niveaus.

Voordat er wordt begonnen aan het Audit Process zijn er twee inputs die invloed hebben op Audit Quality, de Audit Inputs. Dit zijn ten eerste de vooraf opgestelde testprocedures, die voor een hoge kwaliteit zorgen wanneer zij betrouwbaar en relevant bewijsmateriaal opleveren. Daarnaast zijn dit de accountants die deze werkzaamheden uitvoeren. Zij worden geacht bekwaam en onafhankelijk te werk te gaan, waardoor de kwaliteit van deze werkzaamheden ook daadwerkelijk tot uiting komt (Francis, 2011, pp. 125-126).

De implementatie van de inputs volgt op het niveau van de Audit Process. Dit zijn de beslissingen en beoordelingen van de accountants met betrekking tot het plannen, verzamelen en interpreteren van het bewijsmateriaal leidend tot het uitgeven van een accountantsverklaring (Francis, 2011, pp. 136-137).

Hierna volgt volgens Francis (2011, p. 126) het niveau van de Audit Firms, omdat de teams die de audit uitvoeren onderdeel zijn van het bedrijf. Dat bedrijven invloed hebben op de kwaliteit vloeit voort uit het feit dat de externe accountants door het bedrijf worden aangenomen, getraind en gecompenseerd. Daarnaast geven de bedrijven de accountantsverklaring uit in hun naam.

Volgend op het niveau van de accountantskantoren, hebben de kantoren tezamen als industrie invloed op de gehele auditmarkt en daarbij op het economisch gedrag van de mens in het algemeen. Zo heeft deze industrie op het niveau van Audit Industry and Audit Markets direct invloed op Audit Quality.

Verschillende Institutions, zoals de AICPA, FASB, SEC en PCAOB, proberen met regelgeving de kwaliteit te verbeteren, waardoor op hun beurt het gedrag van de individuele accountants en de accountantskantoren verandert.

1 De meest bekende versie van deze vergelijking is vastgelegd in het 19e-eeuws gedicht “The Blind Men and the

Elephant” door John Godfrey Saxe. Één man dacht dat hij een boom (eig. een poot) aanraakte, een andere een muur (de borst), de derde een slang (de slurf) en de vierde een speer (een slagtand).

2 Tabel 1. Herdrukt van “A framework for understanding and researching Audit Quality.”, door Francis, J.R.,

(10)

Uiteindelijk leidt het type accountantsverklaring volgens Francis (2011, p. 143) op het niveau van Economic Consequences of Audit Outcomes tot consequenties voor de bedrijven en de gebruikers van deze jaarverslagen.

Op deze manier probeert Francis op zes niveaus aan te tonen op welke manier bepaalde acties tot een verbetering van Audit Quality kunnen leiden.

De PCAOB (2015, pp. 2-3) heeft op haar eigen manier een raamwerk voortgebracht. In tabel 2 geeft de PCAOB aan dat er 28 potentiële indicatoren bestaan die invloed hebben op Audit Quality.3 Deze

indicatoren vallen in drie verschillende groepen, die enigszins lijken op de groepen van Francis (2011). De eerste groep is Audit Professionals, waarin de nadruk ligt op de Availability, Competence en Focus van zij die de audit uitvoeren. De tweede groep is Audit Process, waarin zich concepten als Tone at the Top and Leadership, Incentives en Independence bevinden. De laatste groep wordt Audit Results genoemd. Hierin bevinden zich de subgroepen Financial Statements, Internal Control en Going Concern. Het totale overzicht is te zien in tabel 2.

2.2.4 Correlatie tussen Independence en Audit Effort

Beide raamwerken tonen in de basis veel gelijkenissen, waarbij de PCAOB (2015) echter duidelijker indicatoren hangt aan bepaalde omstandigheden. Echter zijn deze indicatoren ook met gemak te verdelen onder de niveaus van Francis (2011). Beide raamwerken tezamen vormen een goed beeld van wat hoge Audit Quality inhoudt en welke maatregelen er genomen moeten worden om tot een hoge standaard Audit Quality te komen.

Binnen deze raamwerken zijn afgelopen jaren veel onderzoeken gedaan naar verbanden tussen verschillende indicatoren. Zo is bijvoorbeeld al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen Independence en Litigation Risk (Hope & Langli, 2010)(Blay, 2005). Ook de relaties tussen

Restatements en Audit Effort (Lobo & Zhao, 2013) of Independence en Audit Fees (DeAngelo, 1981) zijn reeds geanalyseerd. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar het verband tussen

Independence en Audit Effort.

Daarom zal dit literatuuronderzoek het verband tussen Independence en Audit Effort beschrijven. De verwachting is dat er een correlatie bestaat tussen de twee indicatoren en dat deze correlatie alleen aanwezig is in relatie met één of meerdere confounding variabelen. Zodoende is het doel van deze literatuurstudie om te achterhalen onder invloed van welke confounding variabelen gezegd kan worden dat er een correlatie bestaat tussen Independence en Audit Effort.

3 Tabel 2. Herdrukt van “Concept Release on Audit Quality Indicators”, door Public Accounting Oversight Board,

(11)

Er wordt getracht via meerdere confounding variabelen een model te construeren waarin de

verschillende variabelen, die van invloed zijn op de correlatie tussen Independence en Audit Effort, in kaart gebracht worden. Omdat hier geen sprake is van een empirisch onderzoek, maar van een literatuuronderzoek, zal het antwoord op deze vraag slechts een hypothese vormen over dit

verwachte verband. Dit onderzoek is vooral interessant voor gebruikers van de jaarrekening en voor de externe accountants zelf. Ook instituten, zoals de PCAOB, kunnen profijt halen uit dit onderzoek.

2.3 Independence

Volgens DeAngelo (1981, 186) heeft de mate van Independence invloed op de kans dat de auditor een gevonden fout in de financiële verslaggeving rapporteert. Antle (1984, p. 2) voegt hieraan toe dat de essentie van auditing verificatie is. Financiële rapporten worden door het management verstrekt aan de aandeelhouders van het bedrijf. Het fundamentele probleem hiervan is dat managers, bij afwezigheid van verificatie, geprikkeld worden de financiële situatie van de

onderneming verkeerd voor te stellen. Deze prikkels ontstaan uit het feit dat de verstrekte financiële rapporten worden gebuikt om ditzelfde management te beoordelen. Hieruit is de behoefte voor een onafhankelijke derde ontstaan die deze financiële rapporten verifieert. Deze onafhankelijke derde wordt vandaag de dag de externe accountant genoemd.

Volgens het raamwerk van Francis (2011, p. 129) wordt de onafhankelijkheid van een accountant gemeten aan de hand van de waarschijnlijkheid dat een Going-Concern Opinion wordt uitgegeven en niet aan de hand van de juistheid van deze Opinion. Volgens Francis meent Lennox (1999) dat externe accountants onafhankelijk rapporteren wanneer zowel gestaakte ondernemingen voorafgaand een Going-Concern verklaring hebben gekregen als bedrijven die niet gestaakt zijn voorafgaand een Clean Opinion hebben gekregen. Een Going-Concern verklaring wordt toegevoegd aan de accountantsverklaring en houdt in dat de externe accountant er vanuit gaat dat de klant binnen twaalf maanden haar onderneming moet staken. Een Clean Opinion betekent dat de accountant er vanuit gaat dat de onderneming na twaalf maanden nog steeds doorgezet wordt. De accountantsverklaring deelt de bevindingen van het accountantskantoor met het maatschappelijk verkeer en speelt zo een belangrijke rol bij het waarschuwen van gebruikers van het jaarverslag. Dit betekent dat een externe accountant objectief moet zijn bij het uitbrengen van een Going-Concern verklaring en de druk van de klant moet weerstaan om een Clean Opinion uit te brengen. Dit houdt in dat, ceteris paribus (het overige gelijk blijvende), de neiging van een externe accountant om een Going-Concern verklaring uit te geven positief gecorreleerd is met de mate van Independence van de externe accountant (DeFond, Raghunandan & Subramanyam, 2002, pp. 1248-1249). In dit

literatuuronderzoek wordt de onafhankelijkheid van de externe accountant gemeten aan de hand van het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen.

(12)

2.4 Audit Effort

Volgens DeAngelo (1981, p. 186) hangt de waarschijnlijkheid, dat een externe accountant een fout ontdekt, af van de technologische capaciteiten van de externe accountant, de

controlewerkzaamheden die bij een bepaalde audit worden toegepast, de omvang van de steekproef etc. Bowlin, Hobson en Piercey (2015, p. 1366-1367) maken het begrip Audit Effort meetbaar. Volgens hen is Audit Effort het vooraf geschatte werk dat verricht moet worden om ervoor te zorgen dat de audit op de juiste manier voltooid wordt. Omdat het vaststaat dat externe accountants niet alles kunnen controleren, wordt er een schatting van de Audit Effort gemaakt. Deze schatting wordt gemaakt op grond van het beeld dat de externe accountants hebben van het management van de klant. Uit het raamwerk van Francis (2011, p. 131) blijkt dat Audit Effort gemeten kan worden aan de hand van engagementuren. Dit zijn het aantal uren dat nodig is voor het voltooien van de opdracht. Dit zijn naast de uren voor de uitvoering van de audit, ook de uren die besteed worden aan het ontwikkelen van een strategie voorafgaand aan de audit.

Volgens Bowlin et al. (2015, p. 1365) is Audit Effort negatief gerelateerd aan de mate van Earnings Management, omdat managers van bedrijven de mate van winstmanipulatie laten afhangen van de Audit Effort van de externe accountants. De accountants doen echter precies hetzelfde. Zij schatten in hoeverre de managers winst manipuleren en baseren op die mate van winstmanipulatie hun Audit Effort. Dit wordt deels empirisch bewezen door Caramanis en Lennox (2008, p. 137), die concluderen dat managers bij weinig gemaakte audituren agressiever rapporteren. Omdat weinig tot geen empirische literatuur direct de relatie naar Audit Effort legt, is ervoor gekozen om Audit Effort niet te meten aan de hand van het aantal engagementuren. Daarentegen wordt er gekozen om Audit Effort te meten aan de hand van de mate van Earnings Management, omdat er wél veel empirische literatuur aanwezig is over de relatie tussen Audit Effort en Earnings Management. Dit wil zeggen dat voor de empirische onderzoeken de aanname gemaakt wordt dat de mate van Earnings

Management negatief gecorreleerd is met de mate van Audit Effort. Door middel van het onderzoek van Caramanis en Lennox (2008) en de theorie van Bowlin et al. (2015) zal deze aanname worden toegelicht aan het begin van paragraaf 3.1.1.3. De verschillende besproken modellen die direct de relatie tussen Litigation Risk en Audit Effort beschrijven, zullen wel getoetst worden aan de hand van het aantal engagementuren als maatstaf van Audit Effort.

Volgens DeChow, Richard en Sweeney (1995, p. 194) wordt de mate van Earnings

Management gemeten aan de hand van Discretionary Accruals (hierna: DA’s). DA’s zijn de accruals waar de manager invloed op kan uitoefenen, zoals de samenstelling van het werkkapitaal

(13)

2.5 Onderzoeksmethode

In het volgende hoofdstuk wordt door middel van een analyse onderzocht in hoeverre er een

verband bestaat tussen de Independence en Audit Effort. Middels een aantal confounding variabelen gaat onderzocht worden wanneer er een mogelijke correlatie zou kunnen optreden tussen

Independence en Audit Effort. In dit literatuuronderzoek wordt onder een confounding variabele verstaan, een onafhankelijke variabele die zowel op de afhankelijke variabele Independence als op de afhankelijke variabele Audit Effort van invloed is. Het doel is om uiteindelijk te kunnen bepalen onder welke confounding variabelen er een positieve of negatieve correlatie tussen Independence en Audit Effort optreedt.

(14)

3.0 Analyse

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van een literatuuronderzoek onderzocht onder welke

confounding variabelen er een mogelijke correlatie tussen Independence en Audit Effort aanwezig is. Omdat er slechts een analyse wordt gemaakt op basis van voorgaand literatuuronderzoek, zullen de conclusies op de relaties slechts een hypothese vormen over de mogelijke correlatie tussen

Independence en Audit Effort. De confounding variabelen die in dit literatuuronderzoek besproken worden zijn achtereenvolgens Litigation Risk en Audit Fees.

In paragraaf 1 wordt onderzocht in hoeverre er een correlatie bestaat tussen Independence en Audit Effort wanneer de mate van Litigation Risk (aansprakelijkheid) verandert. Dit wordt in de tweede paragraaf opnieuw onderzocht, maar dan met Audit Fees (de vergoeding voor de audit) als confounding variabele.

3.1 Litigation Risk

In deze paragraaf wordt aan de hand van verschillende empirische literatuurstudies eerst de relatie tussen Audit Effort en Litigation Risk beschreven. Bij deze relatie wordt geen onderscheid gemaakt tussen de aansprakelijkheid van het kantoor en de aansprakelijkheid van de auditpartner. Omdat er geen empirische studies beschikbaar zijn over de relatie tussen Litigation Risk en Audit Effort, wordt in de empirische studies de hoogte van de Audit Effort gemeten aan de hand van de mate van Earnings Management (Bowlin et al., 2015). De modellen zullen gebruik maken van het aantal engagementuren als maatstaf van Audit Effort. Daarna wordt in het tweede deel de relatie tussen Independence en Litigation Risk beschreven. Independence zal worden gemeten aan de hand van de hoeveelheid uitgegeven Going-Concern verklaringen. Ten slotte zal aan het eind van deze paragraaf een discussie ontstaan over de correlatie tussen Independence en Audit Effort met aansprakelijkheid als confounding variabele.

De hypothese is dat bij een afname/toename van de mate van aansprakelijkheid zowel Audit Effort als Independence zullen afnemen/toenemen.

(15)

3.1.1 Audit Effort en Litigation Risk

3.1.1.1 Inleiding

Veel wetenschappers hebben na de Reform Act in 1995 onderzoek gedaan naar de verwachte daling van Audit Quality door de beperking van aansprakelijkheid voor accountantskantoren.4 Volgens Lee

en Mande (2003, p. 93) was dit nodig om de vele rechtszaken tegen accountantskantoren in te perken. Voor de Reform Act was het namelijk heel makkelijk voor investeerders om

accountantskantoren met ‘deep pockets’ aan te klagen, omdat deze accountantskantoren aansprakelijk konden worden gesteld voor de gehele schadevergoeding.5 Daarnaast konden

aanklagers zich beroepen op nalatigheid van de accountantskantoren, terwijl na de invoering van de Reform Act bewezen moest worden dat er opzet in het spel was.

De hypothese is dat door deze wetswijziging accountantskantoren zich minder zullen aantrekken van het risico dat zij aansprakelijk gesteld worden, omdat zij niet meer voor het volle bedrag aansprakelijk gesteld kunnen worden. De verwachting is dat hierdoor de gebudgetteerde engagementuren per audit ook zullen dalen, waardoor er bijvoorbeeld nieuwe klanten kunnen worden aangenomen.

3.1.1.2 Modellen

Het onderzoek van Chan en Pae (1998) richt zich op de gevolgen voor Audit Quality wanneer accountantskantoren beperkt aansprakelijk worden. Hun doel is om te onderzoeken wat de economische consequenties zijn van het invoeren van de Reform Act. Chan en Pae (1998, p. 460) verwachten dat de Audit Effort van accountants zal dalen, omdat gebruikers van de jaarrekening door de beperkte aansprakelijkheid van accountantskantoren niet meer geprikkeld worden om accountantskantoren aan te klagen.

Aan de hand van een model, in de basis vergelijkbaar met het model van Dye (1993, 1995), wordt onderzocht of het aantal audituren daalt wanneer de kans op een rechtszaak afneemt en de hoogte van het schadebedrag afneemt.

Op basis van een theoretisch model concluderen Chan en Pae (1998, pp. 474-475) dat de kans op een rechtszaak afneemt door beperking van de aansprakelijkheid voor accountantskantoren. Daarnaast nemen ook de schadevergoedingen die accountantskantoren moeten betalen af door de beperkte aansprakelijkheid. Accountantskantoren kunnen namelijk niet meer aansprakelijk worden

4 In het jaar 1995 is er een wet aangenomen in de Verenigde Staten die de aansprakelijkheid van

accountantskantoren beperkt. Deze wet heet de Private Securities Litigation Reform Act 1995.

5 Voor de Reform Act 1995 werden accountantskantoren bij een rechtszaak voor de 100% aansprakelijk gesteld,

terwijl zij in wezen maar voor bijvoorbeeld 1% aansprakelijk waren. Hierdoor werden accountantskantoren vaak aangeklaagd vanwege hun vele financiële middelen (deep pockets) (Lee & Mande, 2003, p. 93-94).

(16)

gesteld voor het gehele bedrag wanneer zij niet schuldig zijn voor het gehele bedrag. Dit model concludeert dat de variatie in Litigation Risk positief gerelateerd is aan de variatie in Audit Effort, omdat bij een daling van de mate van aansprakelijkheid het aantal audituren ook daalt.

Narayanan (1994) is echter van mening dat de beperking van aansprakelijkheid juist leidt tot een hogere Audit Quality. Aan de hand van een model onderzoekt hij op welke manier de beperking van aansprakelijkheid een positieve invloed heeft op Audit Effort.

Volgens Narayanan (1994, p. 52) betalen accountantskantoren bij volledige aansprakelijkheid zowel het deel waarvoor zij aansprakelijk zijn als het deel waarvoor de insolvente partijen

aansprakelijk zijn. Onder de regelgeving van proportionele aansprakelijkheid betaalt de externe accountant alleen zijn aandeel in de schade, waardoor zijn kosten voor aansprakelijkheid gevoeliger zijn voor zijn mate van Audit Effort; vandaar dat hij een grotere prikkel heeft om zijn kosten voor aansprakelijkheid te minimaliseren door harder te werken. Samenvattend concludeert Narayanan (1994, p. 52) dat, bij de overstap van hoofdelijke aansprakelijkheid naar evenredige

aansprakelijkheid, de kosten voor het verhogen van de Audit Effort de proceskosten meer dan genoeg moeten dekken. De conclusie van Narayanan (1994) suggereert dat de variatie in Litigation Risk negatief gerelateerd is aan de variatie in Audit Effort.

“Under the proportionate liability regime, the auditor pays only his share of the damages, so his litigation cost is more sensitive to his effort; hence, he has a greater incentive to minimize his litigation cost by working harder.” (Narayanan, 1994, p. 52)

3.1.1.3 Empirische studies

Het onderzoek van Caramanis en Lennox (2008) richt zich op de relatie tussen Audit Effort en

Earnings Management. Hun onderzoek is van belang voor dit literatuuronderzoek om de aanname te kunnen maken dat Audit Effort negatief gerelateerd is aan Earnings Management. Hierdoor kan de relatie van Litigation Risk naar Audit Effort gelegd worden. Dye (1993, 1995) en Hillegeist (1999) hebben al bewezen dat hard werkende accountants sneller een fout ontdekken in overdreven winstrapportages. Volgens Caramanis en Lennox (2008, p. 119) voorspelt dit theoretisch gezien een negatieve relatie tussen Audit Effort en inkomstenverhogende winstmanipulatie. Omdat er een schaarste aan bewijs over Audit Effort bestaat, door onbeschikbaarheid van grote datasets over audituren, is dit onderzoek gedaan in Griekenland. Griekse accountantskantoren moeten haar uren namelijk verantwoorden bij een professioneel accounting instituut, de SOEL. Daarnaast is

Griekenland een goede case studie omdat er in Griekenland veel aan Earnings Management wordt gedaan (Leuz, Nanda & Wysocki, 2003).

(17)

Tussen het jaar 1994 en 2002 hebben Caramanis en Lennox (2008, p. 122) 9.738 Griekse audits onderzocht. De mate van Earnings Management wordt gemeten aan de hand van Abnormal Accruals (vergelijkbaar met DA’s). Zij concludeerden dat bedrijven ten eerste waarschijnlijker winst

verhogende DA’s dan winst verlagende DA’s rapporteren bij een lage hoeveelheid engagementuren. Ten tweede concludeerden zij dat de omvang van de winst verhogende DA’s negatief gerelateerd is aan audituren. Tot slot kwamen zij tot de conclusie dat bedrijven bij minder engagementuren waarschijnlijker de winsten verhogen om de ‘zero earnings benchmark’ (het punt waarop geen winst wordt gemaakt) te halen (Caramanis & Lennox, 2008, p. 137). Deze resultaten zijn consistent met de conclusie dat managers winst verhogende cijfers rapporteren wanneer de mate van Audit Effort laag is.

Uit dit onderzoek kan echter niet geconcludeerd worden dat managers conservatiever zullen rapporteren wanneer er méér engagementuren worden gemaakt. Toch zal in dit onderzoek deze aanname wel gemaakt worden. Deze aanname wordt onderbouwd door de theorie van Bowlin et al. (2015, p. 1365), waarin theoretisch aangetoond wordt dat de mate van Earnings Management en Audit Effort negatief gerelateerd zijn aan elkaar. Deze aanname is nodig om de relatie tussen Litigation Risk en Audit Effort te leggen.

Lee en Mande (2003, p. 93) onderzoeken in hoeverre externe accountants na de invoering van de Reform Act geprikkeld worden om winstmanipulatie door managers te beperken. Door middel van een empirische test wordt onderzocht wat het effect na en voor de invoering van de Reform Act is op DA’s. Lee en Mande (2003, p. 94) verwachten dat er zich een stijging van DA’s voordoet na het invoeren van de Reform Act. Een stijging van DA’s wijst op een sterkere mate van Earnings

Management. Lee en Mande (2003, p. 96) verwachten dat de invoering van de Reform Act met name invloed heeft op de Big Six accountantskantoren omdat bij deze kantoren meer financiële middelen op het spel staan.

Lee en Mande (2003) hebben tussen 1992 en 1998, met uitzondering van het jaar 1995, 2.600 Amerikaanse bedrijven onderzocht, waarbij gekeken werd naar de toegestane mate van winstmanipulatie door Big Six en non-Big Six accountantskantoren uitgedrukt in DA’s.6

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat managers van accountantskantoren na de invoering van de Reform Act flexibeler konden omgaan met de winstrapportage (Lee & Mande, 2003, p. 105). De conclusie dat er bij Big Six kantoren meer Earnings Management wordt toegestaan dan bij non-Big Six kantoren wordt voor dit literatuuronderzoek buiten beschouwing gelaten, omdat voor

6 In 1995 werd de Reform Act ingevoerd. Lee en Mande (2003) hebben uit voorzorg dit jaar weggelaten om te

(18)

de mogelijke correlatie tussen Independence en Audit Effort alleen van belang is óf winstmanipulatie meer wordt toegestaan bij een beperking van aansprakelijkheid. Een belangrijke beperking van dit onderzoek is dat Lee en Mande (2003, p. 105) niet afdoende kunnen uitsluiten dat andere

economische gebeurtenissen invloed hebben gehad op de resultaten. 3.1.1.4 Discussie

Het model van Chan en Pae (1998) concludeert dat door de beperking van aansprakelijkheid jegens accountantskantoren de Audit Effort daalt, omdat de kans dat een kantoor wordt aangeklaagd kleiner is en de schadevergoedingen dalen. Het model van Narayanan (1994) meent echter dat Audit Effort zal stijgen onder beperkte aansprakelijkheid, omdat de marginale opbrengst (in de vorm van minder proceskosten) van het verhogen van de Audit Effort flink zal stijgen. Theoretisch gezien lijkt dit logisch, maar in de praktijk zullen accountantskantoren er waarschijnlijk voor kiezen om de extra beschikbare uren in nieuwe klanten te stoppen. Daarnaast is het model van Narayanan (1994) niet empirisch onderbouwd.

Caramanis en Lennox (2008) concluderen door middel van een empirisch onderzoek dat Audit Effort negatief gerelateerd is aan de mate van Earnings Management, gemeten aan de hand van DA’s. Bowlin et al. (2015) sluiten zich hierbij aan en menen dat theoretisch gezien Earnings Manangement ook negatief gerelateerd is aan Audit Effort, omdat externe accountants en managers hun keuze voor de mate van Audit Effort en Earnings Management van elkaar laten afhangen. Hierdoor maken we de aanname dat de mate van Earnings Management negatief varieert met de mate van Audit Effort en andersom. Deze aanname wordt gebruikt voor het onderzoek van Lee en Mande (2003). Door middel van deze aanname kan namelijk de relatie gelegd worden naar Audit Effort.

Lee en Mande (2003) onderzoeken in hoeverre de mate van Earnings Management, gemeten aan de hand van DA’s, toeneemt door de invoering van de Reform Act 1995. Zij concluderen dat de beperking van aansprakelijkheid bij Big Six accountantskantoren positief gerelateerd is aan de mate van Earnings Management. Met behulp van de aanname, die gemaakt is door middel van het onderzoek van Caramanis en Lennox (2008), kan gezegd worden dat in ieder geval bij de Big Six accountantskantoren een variatie in de mate van Litigation Risk positief gerelateerd lijkt te zijn aan de mate van Audit Effort.

Een kanttekening bij deze conclusie blijft dat de gebruikte aanname alleen van één kant empirisch bewezen is, namelijk de negatieve relatie tussen Audit Effort en Earnings Management. Een empirisch onderzoek waarbij Earnings Management als onafhankelijke en Audit Effort als afhankelijke variabele wordt getest, zal nodig zijn om met zekerheid te kunnen concluderen dat deze aanname juist is.

(19)

3.1.2 Independence en Litigation Risk

3.1.2.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt onderzocht in hoeverre de mate van Litigation Risk invloed heeft op de onafhankelijkheid van de auditor. Opnieuw wordt er gekeken naar de periode voor en na de Reform Act van 1995. Op grond van het verschil van Going-Concern verklaringen in beide periodes kan iets gezegd worden over de relatie tussen Independence en Litigation Risk. Independence wordt namelijk gemeten aan de hand van de waarschijnlijkheid dat een Going-Concern verklaring wordt uitgegeven (Francis, 2011, p. 129).

De hypothese is dat door deze wetswijziging accountantskantoren minder vaak een Going-Concern verklaring afgeven om op die manier de klant tevredener te houden. Hieruit volgt dat de mate van onafhankelijkheid van de accountant ook zal afnemen, omdat de hoeveelheid uitgegeven Going-Concern verklaringen positief gerelateerd is aan de mate van onafhankelijkheid (DeFond et al., 2002, p. 1249).

3.1.2.2 Model Watts & Zimmerman

Watts en Zimmerman (1983, p. 615) onderzoeken de beweegredenen van externe accountants om onafhankelijk te werk te gaan. Deze studie richt zich op het ontstaan van de accountantsprofessie. Volgens hen hebben wetgevers in de basis namelijk geen invloed gehad op de onafhankelijkheid van de accountant. Het ontstaan van de accountant kwam immers voort uit het belangenconflict tussen managers en aandeelhouders. Daarnaast proberen Watts en Zimmerman een beeld te schetsen van het verloop van de onafhankelijkheid van de accountant naarmate de bedrijfswereld verandert.

Door middel van een kwalitatieve analyse concluderen Watts en Zimmerman (1983, p. 633) dat alom vertegenwoordigde vrijwillige en kostbare audits in de tijd voor het moderne bedrijfsleven gepaard gaan met de ontwikkeling van auditapparatuur van hoge kwaliteit. Met name de

mechanismen, die bedacht zijn om accountants te prikkelen hun onafhankelijkheid bij de audit van gereguleerde bedrijven te behouden, zijn consistent met deze bevinding. Al met al suggereert het bewijs dat het bestaan van de onafhankelijke auditor niet het directe resultaat is van

overheidsingrijpen. Ook zonder de wijzigingen in de Britse faillissementswetgeving impliceert het Amerikaanse bewijsmateriaal dat schaalvoordelen zouden leiden tot de ontwikkeling van de onafhankelijke accountant. De conclusie van Watts en Zimmerman (1983, p. 633) houdt in dat de mate van Litigation Risk geen invloed heeft op de Independence van de externe accountant.

“Overall, the evidence suggests that the existence of the independent auditor is not the direct result of government fiat.” (Watts & Zimmerman, 1983, p. 633)

(20)

3.1.2.3 Empirische studies

Geiger en Raghunandan (2001) onderzoeken in hoeverre de Reform Act 1995 invloed heeft gehad op het rapporteringsgedrag van accountants. Zij deden onderzoek naar het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen aan failliete bedrijven vier jaar voor en vier jaar na de invoering van de Reform Act. Door middel van een empirische test wordt gekeken naar 383 failliet verklaarde bedrijven tussen het jaar 1991 en 1998. Geiger en Raghunandan (2001, p. 189) verwachten dat, wanneer er een goede verstandhouding bestaat tussen de auditor en de klant en wanneer de kosten voor aansprakelijkheid dalen (door de Reform Act), er een positieve relatie aanwezig is tussen de mate van Litigation Risk en de afgegeven Going-Concern verklaringen.

Geiger en Raghunandan (2001, p. 193) concluderen dat de analyse van bedrijven, die in de jaren 1991-1998 een faillissement hebben aangevraagd, aantoont dat externe accountants na de invoering van de Reform Act minder geneigd zijn een Going-Concern verklaring toe te voegen aan de accountantsverklaring.

In 2002 onderzoeken Geiger en Raghunandan (2002, p. 17-18) opnieuw de impact van het veranderen van aansprakelijkheid voor accountantskantoren op de afgifte van Going-Concern verklaringen. Volgens de Securities and Exchange Commission (hierna: SEC) voelen accountants sinds 1994 significant minder bedreiging van het aansprakelijkheidsrisico. Naast de Reform Act in 1995 zijn hier nog drie wetswijzigingen debet aan. De SEC (2000) kwam tot de conclusie dat de afname van dit risico waarschijnlijk van invloed is op het gedrag van de accountants. Deze keer onderzochten Geiger en Raghunandan niet failliet verklaarde bedrijven, maar bedrijven die het financieel lastig hadden. De vraag was of deze recente veranderingen van Litigation Risk in verband stonden met de neiging om Going-Concern verklaringen af te geven aan financieel in nood verkerende bedrijven (Geiger & Raghunandan, 2001, p. 18). Om deze vraag te beantwoorden, werden in drie periodes – 1992-1993, 1996-1997 en 1999-2000 – de accountantsverklaringen van 1.871 in financiële nood verkerende bedrijven onderzocht. Juist deze periodes werden gekozen, omdat de Litigation Risk elke periode is afgenomen.

Geiger en Raghunandan (2002, p. 24) concluderen dat de analyse van bedrijven in financiële nood in de jaren 1992-1993, 1996-1997 en 1999-2000 aantoont dat accountants in 1996-1997 minder snel Going-Concern verklaringen uitgeven in vergelijking met 1992-1993 en ook in 1999-2000 minder snel vergeleken met 1996-97. Deze resultaten ondersteunen het argument van de SEC dat veranderingen in aansprakelijkheid voor accountants een aanzienlijke verademing zijn en hen ertoe aanzet om minder Going-Concern verklaringen af te geven aan bedrijven in financiële nood.

(21)

“These results support the SEC’s argument that changes in the litigation environment provide significant relief to auditors, inducing them to issue fewer going-concem-modified reports to companies in financial stress.” (Geiger & Raghunandan, 2002, p. 24)

3.1.2.4 Discussie

Independence wordt gemeten aan de hand van de waarschijnlijkheid dat een Going-Concern verklaring wordt uitgegeven. Geiger en Raghunandan (2001) concluderen, door middel van een empirische analyse van bedrijven die faillissement hebben aangevraagd in de periode 1991-1998, dat het aantal Going-Concern verklaringen gedaald is na de invoering van de Reform Act. Dit wijst op een positieve relatie tussen Litigation Risk en het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen. Omdat de mate van onafhankelijkheid wordt gemeten aan de hand van het aantal Going-Concern

verklaringen, kan worden geconcludeerd dat Litigation Risk positief gerelateerd is aan de mate van onafhankelijkheid van de externe accountant.

Geiger en Raghunandan (2002) concluderen een jaar later dat niet alleen de Reform Act 1995, maar ook andere wetgeving over de beperking van aansprakelijkheid, tot een minder snelle afgifte van Going-Concern verklaringen leidt. Dit statistische onderzoek versterkt hun conclusie van een jaar eerder, omdat zij dit keer de in financiële nood verkerende bedrijven als populatie namen welke zes keer zo groot was. Daarnaast concludeert dit onderzoek dat de SEC (2000) gelijk had met de verwachting dat de onafhankelijkheid van de accountant door nieuwe regelgeving onder druk zou komen te staan. De onderzoeken van Geiger en Raghunandan (2001, 2002) concluderen dat de mate van Litigation Risk positief gerelateerd is aan de hoeveelheid uitgegeven Going-Concern verklaringen. Omdat de mate van onafhankelijkheid wordt gemeten aan de hand van het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen, kan geconcludeerd worden dat Litigation Risk ook positief gerelateerd is aan de mate van Independence van de externe accountant.

Het kwalitatieve onderzoek van Watts en Zimmerman (1983) concludeert echter dat de onafhankelijkheid van accountants helemaal niet wordt aangetast door het risico van

aansprakelijkheid. Zij baseren dit op het feit dat de accountantsprofessie is ontstaan door het belangenconflict tussen aandeelhouders en managers en niet door het invoeren van wetten. In theorie lijkt dit een logische conclusie, waarbij Watts en Zimmerman gelijk lijken te hebben over het ontstaan van de accountantsprofessie. Watts en Zimmerman gaan echter voorbij aan de realiteit, daar zij er vanuit gaan dat accountants geen misbruik maken van het ontbreken van wetgeving. Daarnaast kan de conclusie van Watts en Zimmerman pas serieus genomen worden wanneer ook uit empirisch onderzoek blijkt dat deze conclusie klopt. Er bestaat echter geen empirisch onderzoek dat concludeert dat de onafhankelijkheid van de externe accountant niet wordt beïnvloed door de mate van aansprakelijkheid.

(22)

Uit bovenstaande onderzoeken wordt geïmpliceerd dat Litigation Risk positief gerelateerd is aan de mate van Independence van de externe accountant.

3.1.3 Conclusie

In deze paragraaf is onderzocht in hoeverre de mate van Litigation Risk gerelateerd is aan Audit Effort en Independence. De verwachting was dat, wanneer Litigation Risk op dezelfde wijze gerelateerd zou zijn aan zowel Audit Effort als Independence, er iets gezegd kon worden over de correlatie tussen Audit Effort en Independence. Met name uit de onderzoeken van Lee en Mande (2003) en Geiger en Rhagunandan (2001, 2002) blijkt dat door een wetswijziging (de Reform Act 1995) de beperking van aansprakelijkheid voor accountants leidt tot zowel een afname van de Audit Effort als een afname van de mate van Independence van de externe accountant. Dit suggereert dat, bij een variatie in de mate van aansprakelijkheid, er een mogelijke positieve correlatie optreedt tussen Audit Effort en Independence.

Om dit met zekerheid te kunnen concluderen, zal er een empirisch onderzoek gedaan moeten worden waarin de invloed van Litigation Risk op zowel de mate van Audit Effort als de mate van Independence wordt onderzocht. Alleen dan kan met zekerheid worden geconcludeerd dat bij een positieve/negatieve variatie in de mate van Litigation Risk zowel de mate van Audit Effort als Independence positief/negatief varieert, wat betekent dat bij een variatie in Litigation Risk Audit Effort en Independence positief gecorreleerd zijn. Daarnaast is er in dit literatuuronderzoek gebruik gemaakt van de aanname dat Audit Effort en de mate van Earnings Management negatief

gerelateerd zijn aan elkaar. Dit is een aanname die nodig is om de relatie tussen Audit Effort en Litigation Risk te kunnen beschrijven, daar er geen empirische studies beschikbaar zijn over deze relatie. Nader onderzoek naar deze relatie is vereist om te kunnen concluderen dat Audit Effort en de mate van Earnings Management uitsluitend negatief gerelateerd zijn aan elkaar.

(23)

3.2 Audit Fees

In deze paragraaf wordt aan de hand van verschillende empirische literatuurstudies de relatie tussen Audit Fees en Audit Effort en tussen Audit Fees en Independence beschreven. Door de invoering van SEC-regels werden bedrijven, die na 5 februari 2001 hun financiële rapporten inleverden bij de SEC, verplicht openbaar te maken welk deel van de Audit Fees toebehoort aan auditdiensten en welk deel van de Audit Fees toebehoort aan non-auditdiensten. De Sarbanes-Oxley Act van juli 2002 (hierna: SOX) zorgden er ongeveer een jaar later voor dat accountantskantoren naast hun

auditwerkzaamheden überhaupt geen consultancy werkzaamheden meer mogen uitvoeren of andersom. Voor de Audit Fees van onderzoeken die betrekking hebben op een populatie die is onderzocht na deze datum, betekent dit dat er geen onderscheid meer gemaakt hoeft te worden tussen het deel dat de werkelijke Audit Fee betreft en het deel dat op de consultancy

werkzaamheden slaat. Voor de onderzoeken die betrekking hebben op een populatie die is onderzocht voor deze datum, zal een toelichting gegeven worden over inhoud van de Audit Fees.

Audit Effort wordt gezien als het aantal gemaakte engagementuren (Francis, 2011, p. 131). Omdat er echter weinig tot geen literatuur beschikbaar is over de relatie tussen Audit Effort en Audit Fees, met uitzondering van het onderzoek van Niemi (2002), wordt Audit Effort in de empirische onderzoeken van deze paragraaf gemeten aan de hand van de mate van Earnings Management (Bowlin et al., 2015, p. 1365). Ook over de relatie tussen Independence en Audit Fees zijn weinig tot geen empirische onderzoeken te vinden. Daarom wordt Independence opnieuw gemeten aan de van het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen (Francis, 2011, p. 129). Audit Fees wordt gemeten aan de hand van de vergoedingen voor auditdiensten.

Aan het eind van deze paragraaf zal een discussie ontstaan over de correlatie tussen Independence en Audit Effort met Audit Fees als confounding variabele. De hypothese is dat, bij een variatie in Audit Fees, Audit Effort en Independence negatief aan elkaar zijn gecorreleerd. Dit houdt in dat er bij een hoge/lage Audit Fee verwacht wordt dat er meer/minder engagementuren worden gebudgetteerd aan de klant, maar dat de mate van onafhankelijkheid van de externe accountant afneemt/toeneemt.

(24)

3.2.1 Audit Effort en Audit Fees

3.2.1.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt onderzocht in hoeverre Audit Fees gerelateerd zijn aan de mate van Audit Effort. Opnieuw wordt de aanname gemaakt dat Audit Effort en Earnings Management negatief aan elkaar gerelateerd zijn. Deze aanname is nodig, omdat er opnieuw geen empirische studies

beschikbaar zijn waarin de relatie tussen Audit Fees en Audit Effort onderzocht wordt. Daarom wordt in deze paragraaf onderzoek gedaan naar relatie tussen Audit Fees en de mate van Earnings

Management. De hypothese is dat een variatie in de Audit Fee negatief gerelateerd is aan de mate van Earnings Management. Door middel van de aanname dat Audit Effort en de mate van Earnings Management negatief gerelateerd zijn aan elkaar, wordt de hypothese gesteld dat Audit Fees positief gerelateerd zijn aan de mate van Audit Effort. Dit volgt ook uit de theorie van Francis (2004, p. 352):

“A higher audit fee implies higher Audit Quality, ceteris paribus, either through more ‘audit effort’ (more hours) or through greater expertise of the auditor (higher billing rates).” 3.2.1.2 Empirische studies en modellen

Gul, Chen en Tsui (2003) onderzoeken het verband tussen DA’s, managementaandeelhouderschap, management compensatie en Audit Fees. In dit onderzoek wordt er nog geen onderscheid gemaakt tussen Audit Fees voor auditdiensten en Audit Fees voor non-auditdiensten. Het onderzoek is gebaseerd op de theorie dat managers van bedrijven met veel aandelen graag DA’s gebruiken om waarde-relevante informatie naar buiten te brengen, terwijl managers van bedrijven, waar

compensatie grotendeels afhangt van de winst, waarschijnlijk DA’s gebruiken om opportunistische winstcijfers naar buiten te brengen om zo hun compensatie te verhogen.

Gul et al. (2003, pp. 445-447) stellen de volgende hypotheses. Ten eerste verwachten ze een positieve relatie tussen DA’s en Audit Fees. Ten tweede verwachten ze dat deze relatie zwakker is wanneer de mate van managementaandeelhouderschap hoog is. Tot slot veronderstellen ze dat deze negatieve relatie tussen de mate van managementaandeelhouderschap en DA’s minder negatief is wanneer managers gecompenseerd worden op basis van de winsten van het bedrijf. Door middel van een OLS-regressie worden de hypotheses getest over een steekproef van 648 Australische

beursgenoteerde bedrijven in het jaar 1993 (Gul et al., 2003, p. 444).

Gul et al. (2003, pp. 459-460) komen tot de conclusie dat er een positieve relatie bestaat tussen DA’s en Audit Fees van Australische beursgenoteerde bedrijven. Dit verband is echter zwakker/sterker voor bedrijven met een hoge/lage mate van managementaandeelhouderschap. Verder wordt geconcludeerd dat op winsten gebaseerde compensatie invloed heeft op deze

(25)

modererende relatie, omdat een hoge mate van op winsten gebaseerde compensatie managers prikkelt om opportunistischer met de DA’s om te gaan waardoor hun compensatie verhoogd wordt. Samengevat betekent dit voor ons literatuuronderzoek dat deze empirische studie bewijst dat DA’s positief gerelateerd zijn aan Audit Fees.

Het is duidelijk dat er een verband aanwezig is tussen Audit Fees en de mate van Earnings Management. In het onderzoek van Gul et al. (2003) zijn de Audit Fees echter de afhankelijke variabele en de mate van Earnings Management de onafhankelijke variabele. Voor dit

literatuuronderzoek betekenen hun conclusies dus alleen dat er een verband aanwezig is. Daarnaast is er nog geen onderscheid gemaakt tussen Audit Fees voor auditdiensten en Audit Fees voor non-auditdiensten.

Niemi (2002) onderzoekt het verband tussen de risicopremies in Audit Fees en Audit Effort, gemeten aan de hand van gemaakte engagementuren. Dit is het enige onderzoek dat direct de relatie legt tussen Audit Effort en Audit Fees. Niemi (2002, p. 38) verwacht dat de Audit Fee afhangt van de mate van Audit Effort en van de Business Client Risk, zijnde het per sector verschillend algemene risico. Zijn onderzoek richt zich op vier Big Six accountantskantoren uit Finland in het jaar 1996, waar sprake is van een gemiddelde mate van aansprakelijkheid.

Door middel van gegevens over Audit Fees en engagementuren concludeerde Niemi (2002, p. 46) dat er inderdaad premiums in Audit Fees aanwezig zijn, welke worden veroorzaakt door de Business Client Risk en de mate van Audit Effort. Ook het feit dat een klant beursgenoteerd is, zorgt voor een hogere risicopremie in de Audit Fee. De conclusie van Niemi (2002) is dat de mate van Audit Effort, samen met de mate van Business Client Risk, positief gerelateerd is aan Audit Fees. Dit

verband tussen Audit Effort en Audit Fees is directer dan het verband van Gul et al. (2003), omdat bij dit verband niet nog eerst de link naar de mate van Earnings Management moet worden gelegd. Abbott, Parker en Peters (2006, pp. 85-86) maken wel onderscheid tussen Audit Fees voor

auditdiensten en Audit Fees voor non-auditdiensten in hun onderzoek naar het verband tussen Audit Fees en Earnings Management. Abbott et al. (2006, p. 88) stellen de volgende hypothese die voor dit literatuuronderzoek van belang is: “Audit fees decrease (increase) with income-decreasing

(increasing) discretionary accruals.”

Door middel van een steekproef, onderzochten ze 429 beursgenoteerde, niet-gereguleerde, Big 5 gecontroleerde ondernemingen in het jaar 2000. Deze steekproef valt onder de nieuwe regelgeving van de SEC, waarin openbaar moet worden gemaakt welke vergoedingen het gevolg zijn van auditdiensten en welke vergoedingen het gevolg zijn van non-auditdiensten. Daarom zijn de Audit Fees van dit onderzoek alleen de vergoedingen voor auditdiensten.

(26)

Abbott, Parker en Peters (2006, pp. 96) concluderen, overeenkomend met Gul et al. (2003), dat DA’s positief gerelateerd zijn Audit Fees voor auditdiensten. Omdat DA’s de maatstaf van Earnings Management zijn, betekent dit dat ook in dit onderzoek de mate van Earnings Management positief gerelateerd is aan de hoogte van de Audit Fees. Dit onderzoek concludeert echter nog steeds niet dat deze relatie andersom ook aanwezig is.

Bij het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson (2002) wordt Audit Fees wel gebruikt als

onafhankelijke variabele en de mate van Earnings Management als afhankelijke variabele. Daarnaast wordt er ook onderscheid gemaakt tussen Audit Fees voor auditdiensten en Audit Fees voor non-auditdiensten. Opnieuw wordt de mate van Earnings Management gemeten aan de hand van de DA’s.

In hun onderzoek testen zij zowel wat de invloed van Non-Audit Fees op Earnings Management is als wat de invloed van Audit Fees op Earnings Management is. Volgens Simunic (1984) en Beck, Frecka en Solomon (1988) zijn externe accountants namelijk economisch verbonden met de klant wanneer dezelfde accountant zowel auditdiensten als non-auditdiensten levert en de accountant voor de consultantdiensten een percentage van de kostenbesparingen als vergoeding krijgt uitgekeerd. Een externe accountant die zich zorgen maakt over het mogelijke verlies van vergoedingen voor non-auditdiensten, is minder geneigd om bezwaar te maken tegen de

boekhoudkundige keuzes van het management. Volgens Arruñada (1999) zorgen non-auditdiensten daarentegen niet voor een toename van de mate van Earnings Management. Zijn model toont namelijk aan dat de voordelen van het accepteren van onjuiste boekhoudkundige keuzes van het management niet opwegen tegen de reputatieschade voor het accountantskantoor wanneer deze acceptatie van Earnings Management aan het licht komt (Frankel et al., 2002, pp. 74-75). Door deze tegengestelde argumenten stellen Frankel et al. (2002, p. 75) de volgende hypotheses:

H1a: The provision of nonaudit services to audit clients is not associated with earnings management. H1b: The provision of audit services is not associated with earnings management.

Frankel et al. (2002, p. 72) baseren hun analyse op gegevens verzameld uit 3.074 verklaringen over Audit Fees ingediend bij de SEC tussen 5 februari 2001 en 5 juni 2001. Frankel et al. (2002, pp. 98-100) concluderen dat alleen Non-Audit Fees positief gerelateerd zijn aan de mate van Earnings Management. Daarnaast werd geconcludeerd dat vergoedingen voor auditdiensten negatief

(27)

Earnings Management resulteert, met behulp van de aanname dat Earnings Management negatief gerelateerd is aan Audit Effort, in een positieve relatie tussen Audit Fees en Audit Effort.

3.2.1.3 Discussie

In dit literatuuronderzoek wordt de aanname gemaakt dat Audit Effort en Earnings Management negatief gerelateerd zijn aan elkaar. Dit wordt verondersteld door Bowlin et al. (2015), die meent dat de hoogte van de Audit Effort wordt gesteld op basis van een schatting over het management van de klant. Dit houdt in dat er meer engagementuren worden gemaakt wanneer de accountants

verwachten dat het management agressief zal rapporteren. Andersom zal het management haar mate van Earnings Management laten afhangen van de gebudgetteerde engagementuren. Dit betekent dat Audit Effort en Earnings Management negatief gerelateerd zijn aan elkaar. Deze assumptie is ook noodzakelijk, omdat er weinig tot geen literatuur te vinden is over de relatie tussen Audit Effort en Audit Fees, met uitzondering van Niemi (2002). Daarom worden in deze paragraaf empirische onderzoeken over de relatie tussen Audit Fees en Earnings Management geanalyseerd.

Gul et al. (2003) onderzoeken de relatie tussen de mate van Earnings Management en Audit Fees. Zij concluderen, aan de hand van een regressie over 648 beursgenoteerde Australische

bedrijven, dat de mate van Earnings Management positief gerelateerd is aan de Audit Fees. Deze conclusie wordt versterkt door het onderzoek van Abbott et al. (2006) waarin, opnieuw aan de hand van beursgenoteerde bedrijven, tot de conclusie wordt gekomen dat de mate van Earnings

Management positief gerelateerd is aan de Audit Fees. Het onderzoek van Gul et al. (2003) is echter uitgevoerd in 1993, toen er nog geen onderscheid werd gemaakt tussen Non-Audit Fees en Audit Fees. Bij het onderzoek van Abbott et al. (2006) is er wel sprake van dit onderscheid, omdat dit onderzoek is uitgevoerd onder de nieuwe SEC-regelgeving. Desalniettemin kan niet worden gezegd dat Audit Fees ook positief gerelateerd is aan de mate van Earnings Management. Dit zou namelijk betekenen dat Audit Fees de onafhankelijke variabele is en de mate van Earnings Management (DA’s) de afhankelijke variabele. Dit is in beide onderzoeken niet het geval. Daarom kan er alleen geconcludeerd worden dat er een verband aanwezig is tussen Audit Fees en de mate van Earnings Management. Dit verband wordt echter afgezwakt door het onderzoek van Niemi (2002), waarin geconcludeerd wordt dat Audit Effort en de Business Client Risk positief gerelateerd zijn aan Audit Fees. Dit impliceert, met behulp van de aanname dat Audit Effort en Earnings Management negatief gerelateerd zijn aan elkaar, dat de mate van Earnings Management juist negatief gerelateerd is aan Audit Fees. Echter, in dit onderzoek is wederom geen onderscheid gemaakt tussen Audit Fees voor auditdiensten en Audit Fees voor non-auditdiensten.

Het onderzoek van Frankel et al. (2002) lijkt wel aan alle vereisten te voldoen. Ten eerste is in deze studie Audit Fees de onafhankelijke variabele en de mate van Earnings Management, gemeten

(28)

aan de hand van DA’s, de afhankelijke variabele. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen Audit Fees voor auditdiensten en Audit Fees voor non-auditdiensten. Frankel et al. (2002)

concluderen dat Non-Audit Fees positief gerelateerd zijn aan de mate van Earnings Management. Ook concluderen zij dat Audit Fees voor auditdiensten negatief gerelateerd zijn aan de mate van Earnings Management. Met behulp van de aanname dat Earnings Manament en Audit Effort negatief gerelateerd zijn aan elkaar, kan de verwachting worden geschept dat Audit Fees positief gerelateerd zijn aan de mate van Audit Effort. Deze verwachting is consequent met de theorie van Francis (2004, p. 352), waarin hij beschrijft dat een hogere Audit Fee een hogere mate van Audit Effort impliceert.

De samenvattende conclusie is dat er tot nu toe te weinig onderzoek is gedaan naar de relatie tussen Audit Fees en Audit Effort, waarbij de vergoedingen voor auditdiensten de

onafhankelijke variabele zijn en het aantal audituren de afhankelijke variabele. Dit is ook de reden waarom er slechts een verwachting wordt geschept over de relatie tussen Audit Fees en Audit Effort.

(29)

3.2.2 Independence en Audit Fees

3.2.2.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt onderzocht in hoeverre Audit Fees gerelateerd zijn aan de mate van Independence. Independence wordt gemeten aan de hand van uitgegeven Going-Concern verklaringen. Daarom wordt in deze paragraaf de relatie tussen Audit Fees en Going-Concern verklaringen beschreven. Opnieuw worden Audit Fees verdeeld over Audit Fees voor auditdiensten en Audit Fees voor non-auditdiensten. In deze paragraaf zal de term Audit Fees staan voor de vergoedingen van auditdiensten.

De hypothese is dat Audit Fees negatief gerelateerd zijn aan de mate van Independence. Omdat de mate van onafhankelijkheid wordt gemeten aan de hand van uitgegeven Going-Concern verklaringen en Audit Fees in relatie worden gebracht met deze verklaringen, wordt de hypothese gesteld dat Audit Fees negatief gerelateerd zijn aan het aantal uitgegeven Going-Concern

verklaringen.

3.2.2.2 Empirische studies en modellen

Li (2009, pp. 201-202) onderzoekt in hoeverre de hoogte van de Audit Fees, Non-Audit Fees en Total Fees gerelateerd zijn aan de mate van onafhankelijkheid van de externe accountant, gemeten in het aantal Going-Concern verklaringen uitgegeven aan in financiële nood verkerende beursgenoteerde bedrijven. Deze studie onderzoekt zowel gegevens uit de tijd voor de invoering van de SOX als gegevens uit de tijd na de invoering van de SOX. Dit is een belangrijk verschil met de meeste andere studies, waarin alleen onderzoek wordt gedaan naar de relatie tussen Audit Fees en Going-Concern verklaringen uit de tijd voor de invoering van de SOX.

Li (2009, p. 203) analyseert 1.681 in financiële nood verkerende bedrijven in 2001, waarvan 126 voor de eerste keer een Going-Concern verklaring krijgen; en 1.780 in financiële nood

verkerende bedrijven in 2003, waarvan 108 voor de eerste keer een Going-Concern verklaring krijgen. De focus ligt op bedrijven, die voor de eerste keer een Going-Concern verklaring krijgen, omdat uit eerder onderzoek blijkt dat externe accountants het het moeilijkst vinden om voor de eerste keer een Going-Concern verklaring uit te geven aan een cliënt (Kida, 1980)(Mutchler, 1984).

Het onderzoek van Li (2009, p. 225) concludeert dat zowel Audit Fees als Non-Audit Fees als Total Fees niet gerelateerd zijn aan het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven in 2001. In 2003, na de invoering van de SOX, tonen de resultaten echter aan dat zowel Audit Fees als Total Fees positief gerelateerd zijn aan het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen. Dit is in overeenstemming met het standpunt dat

(30)

om aansprakelijkheidskosten in de gevoelige periode na de invoering van de SOX te vermijden. Non-Audit Fees blijken in 2003 opnieuw niet gerelateerd aan het aantal uitgegeven Going-Concern

verklaringen. Het onderzoek van Li (2009) impliceert dat zowel Audit Fees als Non-Audit Fees als Total Fees niet gerelateerd zijn aan de mate van onafhankelijkheid, daar onafhankelijkheid gemeten wordt aan de hand van uitgegeven Going-Concern verklaringen.

Basioudis, Papakonstantinou en Geiger (2008, pp. 284-285) onderzoeken in hoeverre Audit Fees en Non-Audit Fees gerelateerd zijn aan het aantal Going-Concern verklaringen uitgegeven aan in

financiële nood verkerende bedrijven in de U.K.. Eerdere studies door Simunic (1980), Francis (1984), Francis en Simon (1987) en Davis, Ricchiute en Trompeter (1993) hebben geconcludeerd dat in gevallen waarin de externe accountant een Going-Concern verklaring uitgeeft, de accountant meestal meer test en documenteert en langdurige discussies en onderhandelingen aangaat met de klant om hun definitieve verklaring te ondersteunen. Dit extra werk leidt tot hogere Audit Fees en resulteert in een positieve relatie tussen Audit Fees en het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen. Daarom verwachten Basioudis et al. (2008, p. 286) een vergelijkbare positieve relatie in hun studie over in financiële nood verkerende Britse bedrijven. Daarnaast verwachten zij dat Non-Audit Fees negatief gerelateerd zijn aan het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen.

Basioudis et al. (2008, pp. 291-292) analyseren 643 beursgenoteerde Britse bedrijven in 2003. Hiervan kregen er 29 een Going-Concern verklaringen. Van de 614 overgebleven bedrijven werden de bedrijven afgehaald die niet in financiële nood verkeerde en zeer waarschijnlijk failliet gingen. Tot slot bleven er 29 in financiële nood verkerende bedrijven over die wel een Going-Concern verklaring hebben gekregen en 29 die geen Going-Concern verklaring hebben gekregen.

Het onderzoek van Basioudis et al. (2008, pp. 303-304) concludeert dat de Non-Audit Fees van in financiële nood verkerende bedrijven negatief gerelateerd zijn aan aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen. Daarnaast wordt geconcludeerd dat Audit Fees positief gerelateerd zijn aan het aantal uitgegeven Going-Concern verklaringen. Dit impliceert tegelijkertijd dat Audit Fees positief gerelateerd zijn aan de mate van onafhankelijkheid van de externe accountant.

Hope en Langli (2010, p. 574) onderzoeken het probleem van de onafhankelijkheid van de externe accountant in een unieke setting. Dit onderzoek verschilt van de onderzoeken van Li (2009) en Basioudis et al. (2008), omdat dit onderzoek de onafhankelijkheid van de accountant van particuliere bedrijven, waarbij het reputatierisico van de accountant lager is dan bij beursgenoteerde bedrijven, onderzoekt. Daarnaast wordt dit onderzoek uitgevoerd in een land (Noorwegen) waarin sprake is van een laag risico van aansprakelijkheid, waardoor de verwachte aansprakelijkheidskosten in verband met onafhankelijkheid laag zijn. Er is voor deze setting gekozen om een vermindering van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

8 , 31 , 32 , 35 In our study, the PowerGlove en- abled us to measure all hand motor symptoms in PD patients using a combination of inertial sensors and a force sensor, where the

Deze Big Data Revolutie wordt ook uitmuntend beschreven in het boek ‘De Big Data Revolutie’, waarin big data wordt beschreven als bron van economische waarde en

Polarization dependent Raman spectra at 532 nm were recorded on a Olympus BX51M microscope equipped with a long working distance 100 times magnification objective.. Estimated spot

De vraag in algemene zin is dus of derde staten en andere internationale organisaties vanuit de gedachte dat de Europese Unie zelfstandig partij is, met recht zouden kunnen betogen

This chapter described the running-in of rolling-sliding contacts on macroscopic and microscopic level. 1) On macro-scale, the geometrical change of the contacting

The mega-sporting events taken into account within this paper will be the summer and winter Olympics, the FIFA World Championships, and the UEFA European Championships

Again, large connectivity changes occurred across the first stimulation period, and much smaller changes upon subsequent periods, indicating that the network also

Quantifying the density of biomass (i.e. the level of the carbon stock) in different catego- ries of forests is much more difficult, but it is es- sential firstly for estimating