Sombere stemming en het geheugen
‘De blijvende, negatieve invloed van somberheid op het episodisch geheugen’
“Wie van zijn herinneringen kan genieten leeft tweemaal’’ -‐ Martalis, Romeins schrijver 40-‐103 n.C. Origineel: Hoc est vivere bis vita posse priore frui’.
Sophie Swen (6046428)
Masterscriptie Klinische Psychologie Begeleider: Vanessa van Ast & Renée Visser
Abstract
[Doel – Tijdens depressie wordt episodische informatie negatiever geïnterpreteerd en minder gedetailleerd herinnerd maar onderzoek ontbreekt naar de wijze van herinnering na herstel. Verwacht werd dat het proces van reconsolidatie, waarbij het terughalen van een herinnering ertoe leidt dat deze met een gewijzigde structuur her-‐opgeslagen wordt, de verklarende factor vormt voor een blijvend effect van somberheid op herinneringen waar tijdens somberheid aan is teruggedacht.
Methode – Twee herinneringen werden gecreëerd dmv twee auditief aangeboden verhalen. Middels een Reactivatie taak moesten beide verhalen tijdens afzonderlijke sessies en in verschillende emotionele stemmingen, te weten somber versus neutraal, worden herinnerd. Stemming werd middels twee films gemanipuleerd. Een week later werd de interpretatie van zowel de twee aangeleerde verhalen als de proefleiders onderzocht a.d.v een
Interpretatievragenlijst en de hoeveelheid onthouden details middels een Free recall taak. Resultaten –Minder details werden na een week herinnerd van het verhaal waar tijdens somberheid aan was teruggedacht, dan van het verhaal waar tijdens neutrale stemming aan was teruggedacht. Er werd geen blijvend effect aangetoond van stemming op de interpretatie van de verhalen, noch op de interpretatie van de proefleiders van het onderzoek.
Conclusie –Een blijvend, negatief effect van somberheid op het episodisch geheugen werd aangetoond maar alleen wat de hoeveel onthouden details betreft. Uitgaande van het proces van reconsolidatie werden tijdens sombere stemming minder details herinnerd en heeft dit tot een blijvende wijziging geleid op structuurniveau van de herinnering aan het betreffende verhaal.
Inhoud
Hst. 1 Inleiding
1.1 De werking van het episodisch geheugen tijdens depressie Blz.6 1.2 De werking van het episodisch geheugen na herstel Blz.10 1.3 Reconsolidatie van geheugen Blz.11 1.4 Huidige studie: onderzoeksvragen & verwachtingen Blz.12
Hst. 2 Methoden 2.1 Participanten Blz.14 2.2 Materialen Blz.14 2.3 Procedure Blz.18 Hst.3 Resultaten 3.1 Achtergrond Blz.20 3.2 Manipulatiecheck Blz.20
3.2 Hoeveelheid onthouden details Blz.22 3.3 Correlatie hoeveelheid onthouden details Blz.24 3.4 Interpretatie verhalen Blz.25 3.5 Beoordeling proefleiders Blz.26
Hst.4 Conclusie en Discussie 4.1 Belangrijkste bevindingen Blz.28 4.2 Verklaringen voor de (on)verwachte resultaten Blz.29 4.3 Praktijk relevantie Blz.31 Referenties Blz. 34
1.Inleiding
Depressie wordt gerekend tot één van de meest voorkomende psychische stoornissen; van de Nederlandse bevolking tot 65 jaar heeft 18,7 procent ooit een depressie doorgemaakt (Wang et al, 2003). De gevolgen van de psychische ziekte zijn groot en zichtbaar op zowel maatschappelijk als individueel niveau (Kessler 2001; Wang et al, 2003). Depressie leidt tot in veel gevallen tot arbeidsverzuim, verminderde kwaliteit van leven en een vergrote kans op suïcidaliteit
(Takahashi, 2001). Daarnaast wordt depressie steeds vaker in verband gebracht met fysieke kwalen waaronder een toegenomen kans op hart & vaatziekten en een verminderde werking van het immuunsysteem (Leonard, 2000).
Het belang van behandeling op korte termijn mag dan duidelijk zijn maar ook met het oog op lange termijn blijkt behandeling van depressie van groot belang. Terugval bij de
stemmingsstoornis is een veelvoorkomend probleem en binnen een tijdsbestek van vijf jaar recidiveert gemiddeld vijftig procent van de patiënten (Teasdale et al, 2000). Patiënten die niet behandeld worden hebben een vergrote kans op terugval en kampen vaak jaren later met meer problemen op psychosociaal gebied (Robbert et al, 2008). Empirisch onderzoek naar de meest effectieve behandeling van depressie toont aan dat psychotherapie en antidepressiva min of meer even effectief zijn in het verminderen van depressieve klachten op korte termijn (Hollon et al, 2008). Met het oog op lange termijn grijpt medicatie echter niet in op de onderliggende oorzaak van depressie, iets wat als groot nadeel kan worden gezien en bij behandeling d.m.v psychotherapie wel degelijk gebeurt.
Depressie kan ontstaan vanuit een breed scala aan factoren, waaronder genetische kwetsbaarheid, een laag zelfbeeld, aanhoudende negatieve gedachten en gebrek aan sociale steun (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Daarnaast blijkt de confrontatie met negatieve life-‐ events sterk gerelateerd aan het ontstaan van depressie (Bowes et al, 2003). Mensen met depressieve klachten zijn relatief gezien vaker blootgesteld aan negatieve of zelfs traumatische life-‐events en ontwikkelen in reactie hierop eerder depressieve klachten. Onderzoek toont aan dat niet alleen de confrontatie met een negatief en/of traumatisch life-‐event tot depressie kan leiden, maar dat tevens de herinnering aan zo’n ervaring een rol bij depressie speelt (Brewin,
2007, Kuyken & Brewin, 1997). Het ervaren van stress en de aanwezigheid van intrusies, ook wel indringende gedachten die herinneren aan een negatieve ervaring uit het verleden, worden beschouwd als normale reacties op het meemaken van een negatief event. Een persoon die echter langdurig wordt geconfronteerd met intrusies heeft een aanzienlijk verhoogde kans op het ontwikkelen en behoud van een psychische stoornis, waaronder een posttraumatische stress-‐stoornis en een depressie. Brewin et al (2007) ontdekten dat hoge niveaus van intrusies zelfs tot verergering van depressieve klachten kunnen leiden.
Bovengenoemde bevindingen geven blijk van het feit dat geheugen een cruciale rol kan spelen bij het ontstaan, het behoud en zelfs de toename van depressieve klachten. Het verband tussen het geheugen en depressie blijkt echter niet eenzijdig. Van Vreeswijk & de Wilde (2004) toonden aan dat de aanwezigheid van herinneringen niet alleen van invloed is op emotionele stemming maar dat stemming omgekeerd ook bepalend is voor de wijze waarop gebeurtenissen uit het verleden worden herinnerd. Het onderdeel van het geheugen dat zich bezighoudt met het opslaan van gebeurtenissen uit het verleden wordt episodisch geheugen genoemd (Tulving, 2002). Vooral van depressieve stemming is aangetoond dat het de werking van het episodisch geheugen negatief beïnvloedt, een fenomeen dat in vele voorgaande studies is onderzocht en waaruit hoofdzakelijk blijkt dat episodische informatie tijdens depressie negatiever en minder gedetailleerd herinnerd wordt (Van Vreeswijk & de Wilde, 2004; Winton, Clark & Edelmann, 1995). Het effect van deze manier van herinneren blijkt niet bevorderlijk voor herstel van somberheid maar houdt de klachten in stand of leidt in sommige gevallen zelf tot versterking van de klachten.
Waar veel onderzoek verricht is naar het negatieve effect van depressie op het episodisch geheugen bestaat veel onduidelijkheid over de de duur van dit negatieve effect. Hierdoor ontbreekt een antwoord op de vraag of de negatieve invloed van depressie op het episodisch geheugen zich beperkt tot enkel de depressieve episode, of na het verdwijnen van depressieve klachten nog steeds aantoonbaar is. Meer kennis en inzicht op dit gebied is nodig, vooral met het oog op een negatieve spiraal die zou kunnen ontstaan tussen enerzijds depressieve stemming en anderzijds het episodisch geheugen. In het geval van een negatieve spiraal heeft een depressieve stemming een negatief effect op de manier waarop episodische informatie
wordt herinnerd wat tot behoud of verergering van de stemmingsklachten leidt, met als denkbaar gevolg dat de werking van het episodisch geheugen nog verder achteruit gaat en daarmee emotionele stemming.
De huidige studie heeft het verband tussen depressie en het episodisch geheugen onderzocht waarbij gekeken is naar de vraag of het negatieve effect van depressie op het
episodisch geheugen wel of niet blijvend is van aard. In de eerstvolgende paragraaf wordt nader ingegaan op de werking van het episodisch geheugen tijdens depressie en op de vraag hoe het komt dat episodische informatie negatiever en minder gedetailleerd herinnerd wordt tijdens depressie. Vervolgens wordt ingezoomed op de reconsolidatie theorie; een theorie omtrent de plasticiteit van het geheugen die stelt dat het anders herinneren van informatie op een bepaald moment, bijvoorbeeld als gevolg van een depressieve stemming, van invloed is op de wijze waarop deze herinnering wordt her-‐opgeslagen en in de toekomst herinnerd (Rug & Vilberg, 2013). Deze theorie heeft een zeer belangrijk aanknopingspunt voor de huidige studie gevormd en gaf reden om de duur van het negatieve effect van depressie op het episodisch geheugen te onderzoeken.
1.1 De werking van het episodisch geheugen tijdens depressie
Het episodisch geheugen vormt samen met het semantisch geheugen het lange termijn
geheugen van de mens (Greenberg & Verfaellie, 2010) Waar het semantisch geheugen bestaat uit algemene feiten die niet-‐persoonsgebonden zijn, heeft het episodisch geheugen de functie om ervaringen en gebeurtenissen uit het verleden van een persoon op te slaan (Greenberg & Verfaellie, 2010). Een herinnering wordt pas officieel episodisch genoemd als informatie beschikbaar is over wat er op een bepaald moment gebeurde en tevens waar en wanneer de gebeurtenis plaatsvond (Tulving et al, 2002). De manier waarop een gebeurtenis op een later tijdstip herinnerd wordt is echter niet afhankelijk van feitelijke gegevens over wat, waar en hoe iets gebeurde maar van de hoeveelheid details die hierover zijn opgeslagen in combinatie met de intensiteit en emotionele waarde van deze details (Tulving et al, 2002).
Op het moment dat iemand zich een gebeurtenis uit het verleden herinnert wordt de herinnering aan de betreffende gebeurtenis in het episodisch geheugen gereactiveerd (Tulving
et al, 2000). Reactivatie van episodische kennis maakt het herbeleven van gebeurtenissen mogelijk en is een proces dat continue gebeurt; deels doelbewust maar grotendeels zonder dat we daar iets over te zeggen hebben (Tulving, 2002; Burt et al, 1995;). Vanuit evolutionair perspectief heeft het opslaan en reactiveren van zowel positieve als negatieve informatie een belangrijke functie. Het helpt de mens om kennis en ervaring omtrent beloners en voorspellers van dreiging te herinneringen zodat geanticipeerd kan worden op de toekomst (Otgaar & Howe, 2014). Een negatieve herinnering die onnodig vaak gereactiveerd wordt kan op den duur echter een belemmering vormen voor het dagelijks functioneren van een persoon, omdat de
herinnering toeneemt in sterkte. Dit blijkt expliciet het geval te zijn voor negatieve
herinneringen die veel emotionele arousal opwekken wat leidt tot de activatie van de amygdala en de afgifte van stresshormonen, waaronder adrenaline en cortisol (McGaugh, 2013).
Beide stresshormonen spelen een cruciale rol bij consolidatie; het proces waarbij een
herinnering wordt vastgelegd in het geheugen en daarmee op een later tijdstip goed en krachtig herinnerd kan worden. Op het proces van consolidatie wordt later expliciet ingegaan.
Een bekende psychotherapeutische behandelvorm die het episodisch geheugen een cruciale rol toekent bij de behandeling van depressie betreft psychoanalytische psychotherapie, gebaseerd op psychanalyse ontwikkeld door Freud (Greenberg et al, 2015). De achterliggende theorie van deze behandelvorm is dat menselijk functioneren voornamelijk wordt bepaald door ervaring uit het verleden en dat psychische klachten waaronder depressie het gevolg zijn van onverwerkte negatieve life-‐events (Greenberg et al, 2015). Waar het verleden volgens psychoanalytici niet ongedaan kan worden gemaakt, zou het herbeleven en verwerken van negatieve ervaringen wel leiden tot vermindering van lijdensdruk. De laatste tijd wordt
depressie echter steeds vaker behandeld met Cognitieve Gedragstherapie, een behandelvorm die vooral gericht is op cognities en gedrag in het heden en minder focust op het verleden van de patiënt. De meest recent ontstane vormen van psychotherapie, waaronder Acceptance & Commitment Therapy (ACT) en Mindfullness Based Cognitive Therapy (MBCT), verleggen de focus zelfs nog meer richting het huidige moment, zonder daarbij de impact van negatieve life-‐ events te ontkennen.
onderzoek suggereert steeds vaker dat het onverstandig is om tijdens depressie een beroep te doen op het episodisch geheugen van een patiënt omdat de werking hiervan aanzienlijk wordt aangetast (Gorwood et al, 2008). Ten eerste zijn mensen tijdens depressie minder goed in staat om zich specifieke episodische details te herinneren, vooral van negatieve life-‐events, waardoor vooral patronen van negatieve gebeurtenissen herinnerd worden (van Vreeswijk & de Wilde, 2004). Ten tweede leidt depressie tot een negatieve verkleuring van het verleden waardoor onderscheid tussen een daadwerkelijk negatieve ervaring en een door depressie negatief verkleurde ervaring moeilijk kan worden gemaakt (Kohler, 2015).
Depressie leidt tot een beperkt vermogen om concrete, gedetailleerde autobiografische informatie te herinneren (van Vreeswijk & de Wilde, 2004). Een persoon met somberheids-‐ klachten die gevraagd wordt om een specifieke, persoonlijke herinnering op te halen uit het geheugen zal, in vergelijking met iemand zonder klachten, geneigd zijn om een algemene, abstracte herinnering te noemen die een patroon van gebeurtenissen reflecteert. Binnen de literatuur wordt deze neiging overgeneral memory genoemd en het blijkt dat overgeneral memory vooral optreedt in reactie op negatieve cues.
Eén van de oorzaken van overgeneral memory blijkt overgeneral thinking te zijn; een manier van denken die kenmerkend is voor depressie (Rimes & Watkins, 2005). Overgeneral thinking houdt in dat iemand op een abstracte en analytische wijze redeneert en zowel piekeren als rumineren zijn hier voorbeelden van (Rimes & Watkins, 2005, Spasojevic & Alloy 2001). Toegenomen niveaus van piekeren en rumineren tijdens depressie gaan gepaard met een afgenomen activatie van concrete, gedetailleerde herinneringen in het episodisch geheugen (Raes, Hermans & Eelen, 2003).
Negatieve consequenties van overgeneral memory hebben niet alleen betrekking op de manier waarop informatie herinnerd wordt, te weten minder gedetailleerd, maar tevens op psychisch functioneren. De ernst van somberheidsklachten neemt vaak toe in reactie op overgeneral memory en klachten herstellen minder snel. Tevens zijn mensen minder goed in staat om zich een concreet beeld van de toekomst voor te stellen, iets wat een risicofactor voor depressieve klachten vormt (Williams et al, 2000).
Naast een verminderd geheugen voor concrete episodische informatie gaat depressie gepaard met de neiging het verleden negatief te te herinneren (Kohler, 2015). Lewinson & Rosenbaum (1987) onderzochten of mensen met depressieve klachten zich hun jeugd anders herinneren dan mensen zonder depressieve klachten. Het onderzoek wees uit dat de depressieve groep een significant negatievere herinnering had aan de eigen jeugd, o.a. in termen van bestraffend en weinig liefdevol. Na herstel van depressie was de discrepantie echter verdwenen en verschilden beide groepen niet langer van elkaar wat betreft de herinnering die was onderzocht.
Het feit dat mensen tijdens depressie negatief terugdenken aan hun verleden kan
enerzijds verklaard worden d.m.v van een negatieve geheugenbias, die zeer kenmerkend is voor depressie (Watkins, 2002). Tijdens depressie zijn negatieve herinneringen, vergeleken met positieve herinneringen, toegankelijker in het geheugen en worden daardoor sneller
gereactiveerd. Een depressief persoon die uitgenodigd wordt voor een feestje zal zich eerder negatieve dan positieve ervaringen omtrent feestjes herinneren, ondanks dat ook positieve herinneringen over dit onderwerp aanwezig zijn (Watkins et al, 2002). Hetzelfde mechanisme verklaart mogelijk de negatieve herinnering aan de eigen jeugd waarbij een depressief persoon niet zozeer meer negatieve jeugdherinneringen heeft, maar deze sneller reactiveert.
Winton, Clark and Edelmann (1995) ontdekten dat mensen tijdens depressie niet alleen (on)bewust voorkeur hebben voor negatieve informatie maar tevens neutrale informatie negatief interpreteren. Als aan mensen met depressieve klachten gevraagd wordt om ambigue gezichtsuitdrukkingen te classificeren in ofwel een negatieve ofwel een positieve expressie blijkt dat deze groep significant vaker kiest voor de negatieve optie, in vergelijking tot mensen zonder depressieve klachten (Winton et al, 1995). In lijn met deze bevinding blijkt dat mensen hun eigen gedrag tijdens sociale interactie significant negatiever beoordelen tijdens sombere stemming dan als hun stemming vrolijk of neutraal is. Ondanks het feit dat de negatieve interpretatie bias in veel studies is gedemonstreerd en een kenmerkend symptoom van depressie lijkt te zijn, wordt de bias niet in elk onderzoek gevonden. Bradley et al (2006) lieten mensen neutrale zinnen lezen op een computerscherm, waarbij elke zin gevolgd werd door een negatieve of neutrale vervolgzin. Deelnemers kregen de taak om na het lezen van de vervolgzin op een knop te drukken zodat gemeten kon worden in hoeveel tijd de vervolgzin gelezen was.
Verwacht werd dat negatieve vervolgzinnen i.t.t. neutrale vervolgzinnen sneller werden gelezen, als gevolg van congruentie met de beginzinnen, die negatief werden geïnterpreteerd. In strijd met de verwachting werd echter geen negatieve interpretie bias gevonden.
1.2 De werking van het episodisch geheugen na herstel
De bevinding dat bovengenoemde geheugeneffecten ontstaan in reactie op depressie wil niet automatisch zeggen dat deze automatisch verdwijnen na herstel. Steeds vaker blijkt uit onderzoek dat het episodisch geheugen na herstel van depressie nog altijd wordt beperkt, vooral als het gaat om de hoeveelheid details die worden herinnerd (Teasdale et al, 2000; Raes et al, 2008). Brittlebank et al (1993) onderzochten overgeneral memory bij 22 patiënten op het moment van depressie en zeven maanden later na herstel. Op beide momenten werd
overgeneral memory onderzocht aan de hand van zowel positieve, negatieve als neutrale cue words waar de deelnemers een specifieke herinnering bij moesten bedenken. Het vermogen om specifieke episodische informatie te herinneren bleek niet verbeterd na herstel en overgeneral memory was zeven maanden later nog even sterk aanwezig. Kuyken & Dalgeish (1995)
onderzochten overgeneral memory, ook aan de hand van cue words, bij mensen met een geschiedenis van één of meerdere depressieve episoden en bij een groep die nooit depressief was geweest. Zij vonden echter geen verschil in overgeneral memory tussen beide groepen wat tot de conclusie leidde dat het vermogen om specifieke informatie te herinneren zich wel degelijk herstelt.
Een belangrijk recent verworven inzicht op het gebied van geheugenplasticiteit impliceert dat depressie inderdaad een blijvend, negatief effect heeft op de inhoud van het episodisch geheugen, en dat dit zowel geldt voor de hoeveelheid onthouden details als voor de manier van interpretatie. Tot verkort werd het geheugen gezien als een stabiel en
onveranderbaar mechanisme, een theorie die ook wel de consolidatie-‐theorie wordt genoemd (Greenberg et al, 2015). Het feit dat tijdens depressie negatief en minder gedetailleerd naar herinneringen wordt gekeken heeft volgens de consolidatie theorie geen effect op de structuur van herinneringen. Inmiddels vormt een nieuwe theorie genaamd de reconsolidatie-‐theorie bewijs tegen de stelling dat de inhoud van het geheugen onveranderbaar is (Greenberg et al,
2015). Het feit dat informatie tijdens depressie anders herinnerd wordt is op basis van de reconsolidatie theorie wel degelijk van invloed op de structuur van herinneringen en daarmee op lange termijn.
1.3 Reconsolidatie van geheugen
Consolidatie betreft het proces waarbij nieuwe verkregen informatie door middel van eiwitsynthese permanent wordt opgeslagen in het lange termijn geheugen (Rug & Vilberg, 2013). Als informatie eenmaal is geconsolideerd spreken we van een herinnering. Voorafgaand aan het proces van consolidatie is informatie tijdelijk instabiel en kwetsbaar voor verandering. Zowel gedragsmatige, cognitieve als moleculaire factoren kunnen de informatie op dat moment nog beïnvloeden en veranderen (Alberini & Ledoux, 2013). De consolidatietheorie stelt dat het proces van consolidatie een herinnering resistent voor verandering maakt en dat het
reactiveren van een herinnering, op welk moment dan ook, geen enkel effect heeft op de structuur van een herinnering (Lee, 2009). Inmiddels heeft men ontdekt dat reactivatie van een herinnering ervoor zorgt dat deze opnieuw, gedurende een korte periode ontvankelijk voor verandering wordt waardoor een herinnering op dat moment kan worden versterkt, verzwakt maar tevens inhoudelijk veranderen, als nieuwe informatie wordt geïntegreerd (Alberini & LeDoux, 2013). Het opslaan van de gewijzigde herinnering wordt reconsolidatie genoemd en is een proces dat op nieuwe eiwitsynthese berust (Nader et al, 2000).
Het inzicht dat de structuur van herinneringen niet immuun is voor verandering heeft zowel een gunstig als een ongunstig effect voor de praktijk. Enerzijds biedt het inzicht de mogelijkheid om een negatieve of zelfs traumatiserende herinnering zodanig te manipuleren tijdens therapie dat deze met een minder belastende inhoud reconsolideert (Greenberg et al, 2015). EMDR is een voorbeeld van een nieuwe psychotherapeutische techniek die gericht is op het afzwakken van een traumatiserende herinnering zodat een persoon in de toekomst minder psychische hinder van de herinnering ondervindt. De keerzijde van reconsolidatie is echter het feit dat een herinnering niet alleen in positieve zin maar ook in negatieve zin kan
reconsolideren. Depressie leidt ertoe dat informatie negatiever en met minder details herinnerd wordt op het moment dat iemand met depressieve klachten kampt. Uitgaande van de
reconsolidatie theorie heeft het reactiveren van een herinnering tijdens depressie als gevolg dat deze herinnering vervolgens ook negatiever en minder gedetailleerd reconsolideert. Als deze hypothese klopt heeft depressie een blijvend negatief effect het episodisch geheugen, niet omdat blijvend sprake is van overgeneral memory of een negatieve interpretatie/geheugen bias, maar omdat de herinneringen die tijdens depressie zijn gereactiveerd in hun structuur
veranderd zijn.
1.4 Huidige studie: onderzoeksvragen en verwachtingen
De huidige studie onderzocht of somberheid een blijvend, negatief effect heeft op de inhoud van episodische herinneringen, als deze herinneringen tijdens sombere stemming worden gereactiveerd. De ontdekking dat de inhoud van het geheugen veranderbaar is,
impliceert dat de besproken negatieve effecten van depressie op episodische herinneringen niet verdwijnen na herstel, maar zich chronisch verankeren op structuurniveau.
Deelnemers beluisterden tijdens de huidige studie twee emotioneel neutrale verhalen via een koptelefoon (sessie 1) en moesten in de daaropvolgende dagen het ene verhaal tijdens neutrale stemming (sessie 2/3) en het andere verhaal tijdens sombere stemming reactiveren (sessie 3/2). Beide stemmingen werden d.m.v. een film geïnduceerd. Een week later (sessie 4) werd onderzocht of de herinnering aan beide verhalen verschilde, waarbij zowel gekeken werd naar een verschil in de hoeveelheid onthouden details als een verschil in interpretatie. Omdat veelvuldig is bewezen dat mensen zich tijdens sombere stemming minder details herinneren, heeft de huidige studie niet als doel gehad om dit directe effect te demonsteren alvorens een blijvend effect kon worden aangetoond. Omdat wel enige twijfel bestaat omtrent de wijze waarop informatie tijdens depressie wordt geïnterpreteerd is voor de zekerheid wel gekeken naar het directe effect van somberheid op interpretatie niveau. Pas als zou blijken dat deze baseline meting was geslaagd zou een blijvend effect van somberheid op interpretatie worden onderzocht. Tevens werd na een week gekeken naar een verschil in beoordeling tussen de proefleiders die aanwezig waren tijdens de sombere stemmingsconditie en tijdens de neutrale stemmingsconditie.
Verwacht werd dat deelnemers zich na een week nog steeds minder details konden herinneren van het verhaal dat tijdens sombere stemming was gereactiveerd, dan van het verhaal dat tijdens neutrale stemming was gereactiveerd. Met betrekking tot de interpretatie werd verwacht dat de baseline meting zou slagen; tijdens sombere stemming zou een
negatievere interpretatie worden gegeven aan de verhalen dan tijdens neutrale stemming. Verwacht werd dat ook dit effect blijvend zou zijn; na een week zouden deelnemers nog steeds een negatievere interpretatie geven aan het verhaal dat tijdens sombere stemming was
gereactiveerd, dan het verhaal dat tijdens neutrale stemming was gereactiveerd. Geen blijvend effect werd verwacht van somberheid op de interpretatie van de proefleiders. De proefleiders die tijdens de sombere stemmingsconditie aanwezig waren geweest zouden na een week niet negatiever beoordeeld worden dan de proefleiders die tijdens de neutrale stemmingsconditie aanwezig waren geweest. Het feit dat de herinnering aan de proefleiders niet gereactiveerd was tijdens sombere stemming zou hier de verklaring voor zijn.
Alhoewel de huidige studie geen behandelvormen van depressie heeft onderzocht zouden de bevindingen mogelijk wel een bijdrage kunnen leveren aan kennis omtrent
behandeling van somberheid en de vraag welke aspecten van bestaande behandelprotocollen met betrekking tot geheugen meer of minder effectief zijn.
2. Methode
2.1 Participanten
Aan het onderzoek hebben 27 deelnemers geparticipeerd, waaronder 5 mannen en 22 vrouwen. Deelnemers waren psychisch gezonde mensen met een gemiddelde leeftijd van 22 jaar en een leeftijdsrange tussen 19 en 58 jaar. Onder de deelnemers bevonden zich zowel studenten als oud studenten. Eén deelnemer had geen connecties met de UvA. De deelnemers zijn niet actief benaderd voor participatie maar konden zich inschrijven op de website van de Universiteit van Amsterdam (UvA), waar algemene informatie over het onderzoek werd verstrekt zonder dat de doelstelling van het onderzoek werd vrijgegeven. Afhankelijk van hun voorkeur ontvingen deelnemers 50 euro voor hun deelname of proefpersoon punten.
Gezien het feit dat de huidige studie een pilot study betrof is van tevoren een
poweranalyse gedaan om het aantal benodigde deelnemers te bepalen. Verwacht werd dat er relatief weinig deelnemers nodig zouden zijn. Bij de poweranalyse is gekeken naar eerder onderzoek met een design dat vergelijkbaar met het design van deze studie. Uiteindelijk is getracht om een sample van dertig deelnemers te werven. Omdat het onderzoek werd gekenmerkt door een within-‐subject design zijn deelnemers niet aan verschillende condities toegewezen maar heeft elke deelnemer twee condities ondergaan.
2.2 Materialen Gemoedstoestand
1.Algemene gemoedstoestand
Voor het meten van de algemene gemoedstoestand van de deelnemers werd gebruik gemaakt van de verkorte versie van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS-‐short). Het doel van de PANAS is het meten van de emotionele toestand van een persoon over het algemeen (trait). De PANAS-‐short omvat 20 items die gescoord worden op een vijfpunt-‐schaal.
Deelnemers moesten aangeven in hoeverre 20 verschillende emoties in het algemeen op hen van toepassing zijn, oplopend van ‘heel weinig’ (1) tot ‘heel veel’ (5). De minimumscore die kan worden behaald is 20, wat duidt op algemene positieve gemoedstoestand. De maximale score van 100 duidt op een algemeen negatieve gemoedstoestand.
Onderzoek van Engelen et al. (2006) toont aan dat de construct validiteit van de PANAS -‐ .52 bedraagt voor de Positive Affect (PA) schalen en .71 voor de Negative Affect (NA) schalen. De betrouwbaarheid is zeer hoog, zowel voor de PA (.79) als voor de NA (.85). Tot slot blijkt dat de verkorte versie hoog correleert met de volledige versie van de PANAS (r= .83). Dit betekent dat beide versies even goed werken als het gaat om het onderzoeken van de algemene
gemoedstoestand.
2.Gemoedstoestand op een specifiek moment
De gemoedstoestand van deelnemers op een bepaald moment in de tijd (state) werd onderzocht middels de Profile of Mood Scale (POMS). De POMS bestaat uit 32 items die gescoord worden met een vijfpunt schaal. Dit houdt in dat deelnemers per item moeten
aangeven in welke mate de betreffende emotie past bij hun gemoedstoestand van dat moment, oplopend van ‘helemaal niet’ (0) tot ‘heel sterk’ (4). De minimale score is 0 en duidt op een zeer positieve gemoedstoestand. De maximale score van 128 duidt op een zeer negatieve
gemoedstoestand. Met de POMS kunnen kortstondige veranderingen in emoties worden gemeten. Tijdens het onderzoek werd de POMS door iedere deelnemer acht keer ingevuld (POMS1 t/m POMS-‐8).
Uit onderzoek van Curan et al (1994) blijkt dat de interne consistentie voor de subschalen vrij hoog ligt, namelijk tussen de .76 en .95. De betrouwbaarheid is tevens zeer hoog en ligt tussen de .90 en .92 (Curan et al, 1994).
Aangeleerde neutrale verhalen
Via een koptelefoon kregen deelnemers twee ingesproken verhalen te horen, respectievelijk genaamd verhaal 1 en verhaal 2. Beide verhalen duurden vijfeneenhalve minuut en inhoudelijk kwamen de verhalen sterk overeen; de hoofdpersoon gaat op blind-‐date en de inhoud is emotioneel neutraal zodat deelnemers hun eigen interpretatie kunnen geven aan de inhoud. De verhalen zijn naar aanleiding van het huidige onderzoek geconstrueerd en beoordeeld door een panel. Aangezien de verhalen niet eerder zijn gebruikt in wetenschappelijk onderzoek is over de validiteit en betrouwbaarheid geen informatie bekend.
Hoeveelheid onthouden details
De hoeveelheid onthouden details van beide verhalen werd tevens gemeten middels de ‘Free Recall taak’. In totaal werd deze taak vier keer afgenomen, tijdens sessie 1 over beide verhalen en tijdens sessie 4 over beide verhalen. Deelnemers kregen de taak om terug te denken aan één van beide verhalen en moesten vervolgens op een blanco vel papier zoveel mogelijk informatie noteren over het verhaal dat ze zich konden herinneren. Voorafgaand aan het onderzoek was voor beide verhalen apart een scoreformulier geconstrueerd. Op elk scoreformulier stonden alle belangrijke details van het verhaal en deelnemers konden voor het noemen van de details punten verdienen. Voorbeeld: (rood (1) gestippeld (1) jurkje (1). Aan de hand van dit scoreformulier werd gescoord hoeveel details deelnemers zich op dat moment nog konden herinneren van één van beide verhalen.
Stemmingsinductie
Deelnemers kregen tijdens het onderzoek twee films te zien, op twee verschillende dagen te weten dag 2 en dag 3 van het onderzoek. De ene film werd gekenmerkt door een sombere inhoud en had als doel om een sombere stemming bij de deelnemers te induceren. De andere film was emotioneel neutraal en verwacht werd dat deze film geen invloed zou hebben op de stemming van de deelnemers. Afhankelijk van hun conditie (neutraal, somber/ somber, neutraal) zagen deelnemers eerst de sombere of eerst de neutrale film. Het doel van de stemmingsinductie was om informatie van het ene verhaal tijdens sombere stemming te reactiveren en vervolgens te reconsolideren. Informatie van het andere verhaal werd tijdens neutrale stemming gereactiveerd en naar verwachting tijdens neutrale stemming
gereconsolideerd. Omdat beide films niet eerder gebruikt zijn in onderzoek naar
stemmingseffecten is voorafgaand aan het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een panel die de emotionele inhoud van beide films heeft goedgekeurd.
De sombere film betreft ‘Lilja 4-‐ever’ en is een op waarheid gebaseerd drama uit 2002. Onderwerpen die aan bod komen in de film zijn o.a. verlating, suïcidaliteit, mensenhandel en gedwongen prostitutie. De film wordt in twee aparte delen aan de deelnemers getoond en
halverwege tijdelijk stopgezet, direct nadat een goede vriend van de hoofdpersoon zelfmoord heeft gepleegd. De film eindigt met de scene dat ook de hoofdpersoon zichzelf van het leven beroofd. De emotioneel neutrale film betreft ‘Happy go Lucky’ en komt uit 2008. De film schetst het leven van een dertigjarige vrouw die met een positieve houding in het leven staat maar ook geconfronteerd wordt met lastige situaties. Onderwerpen die aan bod komen zijn o.a. humor, vriendschap en onzekerheid. Ook deze film wordt in twee aparte delen aan de deelnemers getoond en tijdelijk stopgezet nadat de hoofdpersoon advies krijgt van haar zus. De film eindigt met de scene dat de hoofdpersoon op een tevreden manier nadenkt over haar leven en
ondanks adviezen van anderen niets besluit te veranderen.
Reactivatie van de neutrale verhalen
Reactivatie van de herinnering aan beide neutrale verhalen werd gedaan middels de
‘Reactivatie taak’. In totaal werd deze taak twee keer afgenomen; tijdens sessie 2 en tijdens sessie 3. Deelnemers kregen de taak om terug te denken aan één van beide verhalen en moesten vervolgens op een blanco vel papier zoveel mogelijk informatie noteren over het verhaal dat ze zich konden herinneren. De reactivatie taak was er puur voor bedoeld dat deelnemers zich één van beide verhalen op dat moment zouden herinneren. Met de verkregen informatie werd verder niets gedaan.
Interpretatie van de neutrale verhalen
De manier waarop deelnemers elementen uit verhaal 1 en verhaal 2 interpreteerden werd onderzocht aan de hand van twee korte interpretatievragenlijsten en één lange
interpretatievragenlijst. Met de twee korte vragenlijsten werd de interpretatie onderzocht voor beide verhalen apart en beide bestonden uit zeven stellingen die werden gescoord op een zevenpunt schaal. Dit betekent dat deelnemers voor elke stelling moesten aangeven in hoeverre zij het met de stelling eens waren, oplopend van ‘sterk mee oneens (1) tot ‘sterk mee eens’ (7). Een voorbeelditem betreft: ‘’Eva vindt Victor leuk’’. De minimale score op beide vragenlijsten is 7 wat duidt op een zeer negatieve interpretatie van de stellingen. De maximale score bedraagt 49, wat duidt op een zeer positieve interpretatie.
De lange interpretatievragenlijst bestond uit 27 stellingen over elementen uit zowel verhaal 1 als 2, die ook gescoord werden op een zevenpunt schaal. De minimale score is 27, wat duidt op een zeer negatieve interpretatie. De maximale score bedraagt 189, wat duidt op een zeer positieve interpretatie.
Interpretatie proefleiders
Met de ‘Overige interpretatietaak’ werd onderzocht hoe de deelnemers na een week de
sombere stemmingsconditie en de neutrale stemmingsconditie beoordeelden. De taak bestond uit de vraag: ‘Hoe aangenaam vond je dit deel van het experiment?’, Het item werd gescoord op een tien puntschaal, oplopend van ‘duidelijk onaangenaam’ (1) tot ‘aangenaam’ (10).
3.3 Procedure
De huidige studie bestond uit vier sessies waarbij de eerste drie sessies plaatsvonden op achtereenvolgende dagen en de vierde sessie een week na de eerste sessie plaatsvond. Deelnemers die zich op de website van de UvA hadden aangemeld voor het onderzoek kregen een mail toegestuurd met daarin een korte uitleg over de onderzoeksopzet en werden voor deelname ingepland. Tijdens de eerste sessie werden deelnemers nader geïnformeerd over de procedure en ondertekenden zij een informed consent. Het onderzoek begon met het invullen van de PANAS en de eerste POMS. Hierna kregen deelnemers één van de neutrale verhalen te horen via een koptelefoon. De instructie was hierbij om aandachtig naar het verhaal te luisteren en zoveel mogelijk informatie te onthouden. Direct na het beluisteren van het verhaal kregen deelnemers de taak om gedurende tien minuten zoveel mogelijk informatie over het zojuist beluisterde verhaal te noteren (Free Recall taak). Als zij na tien minuten aangaven nog niet klaar te zijn kregen zij vijf minuten extra tijd. Hierna beluisterden deelnemers het andere ingesproken verhaal en volgde nogmaals ‘Free Recall taak, ditmaal over het tweede verhaal.
De opbouw van sessie 2 en sessie 3 was vrijwel identiek, met als verschil dat deelnemers tijdens de ene sessie de sombere film getoond kregen en tijdens de andere sessie de neutrale film. Om voor een volgorde effect te controleren keek de ene helft van de deelnemers de sombere film tijdens sessie 2 en de neutrale film tijdens sessie 3, en andersom. Tijdens beide
sessies werd begonnen met het invullen van de POMS. Hierna zagen deelnemers ofwel de sombere ofwel de neutrale film die halverwege werd gepauzeerd. Tijdens deze pauze deden deelnemers de ‘Reactivatie taak’ over verhaal 1 of verhaal 2. Ook verhaalvolgorde was was ook counterbalanced om een volgorde effect te voorkomen. De ‘Reactivatie taak’ tijdens sessie 2 en sessie 3 had als doel om de herinnering aan beide verhalen te reactiveren in een bepaalde emotionele stemming. Waar beide verhalen tijdens sessie 1 nog het label ‘verhaal neutraal’ hadden, kregen de verhalen tijdens sessie 4 het label ‘verhaal somber/neutraal’, afhankelijk van de stemming waarin het neutrale verhaal was gereactiveerd. Na afloop van de ‘Reactivatie taak’ vulden deelnemers eerst de ‘Korte Interpretatievragenlijst’ in over het verhaal dat die dag was gereactiveerd en vervolgens de POMS. Hierna werd de film hervat. Aan het eind van sessie 2 en sessie 3 werd nogmaals de POMS ingevuld.
Tijdens de vierde sessie, een week later, vulden deelnemers eerst de POMS in waarna zij de ‘Free Recall taak’ deden voor verhaal 1 en verhaal 2 apart. Hierop volgde twee
computertaken; de ‘Lange Interpretatievragenlijst’ en de ‘Sessie Beoordelingstaak’. Het onderzoek eindigde met een korte debriefing waarmee deelnemers op de hoogte werden gebracht van het onderzoeksdoel en tevens zelf vragen konden stellen. Tot slot tekenden de deelnemers het vergoedingsformulier.
3. Resultaten
3.1 AchtergrondVan de 27 deelnemers zijn de gegevens van twee deelnemers niet meegenomen in de algehele data-‐analyse. Reden hiervoor was dat van beide deelnemers geen scores waren verkregen op één van de POMS-‐vragenlijsten, te weten POMS 7. Deze versie van de POMS is noodzakelijk om te kunnen achterhalen of de stemmingsmanipulatie wel of niet is geslaagd.
Uiteindelijk zijn van 25 deelnemers de gegevens geanalyseerd waarbij een
significantieniveau is aangehouden van α = 0.05. Dit houdt in dat er een kans van 5% bestaat dat de bevindingen op toeval berusten. Voor alle gebruikte testen, te weten een gepaarde t-‐ test, repeated measures ANOVA en lineaire regressie is onderzocht of werd voldaan aan de assumpties. Indien niet werd voldaan aan de assumpties werd hiervoor gecontroleerd.
3.2 Manipulatiecheck
Middels de manipulatiecheck werd onderzocht of de stemmingsinductie een significant effect had op de stemming van de deelnemers. De manipulatiecheck werd gedaan aan de hand van de scores op POMS-‐ 2 t/m7. Aangezien de volgorde van sombere versus neutrale stemmings-‐ conditie counterbalanced was zijn de POMS-‐scores eerst uitgesplitst voor deze volgorde met daarbinnen een onderscheid tussen de POMS-‐scores aan het begin (moment1) midden (moment2) en eind (moment3) van elke conditie.
Een repeated measures ANOVA is gedaan voor de manipulatie check met als onderzochte factoren tijd (1, 2 en 3) en stemmingsconditie (somber en neutraal). Mauchly’s test toonde aan dat niet werd voldaan aan de assumptie van sphericity voor het interactie-‐effect tussen
stemming en tijd X2(2) = 8,19, p = 0,017. Om deze reden zijn de vrijheidsgraden gecorrigeerd door middel van Greenhouse-‐Geisser estimates of sphericity (0,77).
Uit de analyses van de repeated measures ANOVA bleek een significant interactie-‐effect tussen tijd en stemmingsconditie, F (2,46) = 11,18, p < 0,01. Dit interactie-‐ effect toont aan dat het effect van tijd op de POMS-‐scores verschillend was voor de verschillende
stemmingscondities (zie figuur 1, blz. 22). Uit de contrastanalyse bleek een significante
vergeleken met neutrale stemmingsconditie F (1,23) = 13,67, p < 0,01. De gemiddelde POMS-‐ scores op moment 1 (vergeleken met moment 3) waren significant lager in de sombere stemmingsconditie dan in de neutrale stemmingsconditie. Tevens bleek een significante
interactie bij het vergelijken van moment 2 met moment 3 voor de sombere stemmingsconditie vergeleken met de neutrale stemmingsconditie F (1,24) = 17,09, p <0,01.
Een significant hoofdeffect bleek van de factor tijd op de POMS-‐scores, F (2,46) = 26,64, p < 0,01. Dit effect geeft aan dat het moment waarop stemming werd gemeten een significant effect had op de stemming van de deelnemers, zelfs als geen rekening werd gehouden met het type stemmingsconditie. Tussen de factor tijd en filmvolgorde bleek geen significant interactie-‐ effect.
Uit de analyses is geen hoofdeffect gebleken van stemmingsconditie op de POMS-‐scores, iets wat impliceert dat als geen rekening wordt gehouden met de factor tijd, het effect van het type stemmingsconditie op de stemming van de deelnemers niet significant is. Tussen
stemmingsconditie en filmvolgorde bleek geen significant interactie-‐effect.
Figuur 1.
3.3 Hoeveelheid onthouden details
Een repeated measures ANOVA is gedaan, met als factoren tijd (sessie 1 en sessie 4) en stemmingsconditie (somber en neutraal), om het effect van de stemmingsmanipulatie te onderzoeken op de hoeveelheid onthouden details na een week tijd. Voldaan werd aan de assumptie van Sphericity, zowel voor de factor conditie als voor de factor tijd. Om de repeated measures ANOVA uit te kunnen voeren was het nodig om de labels verhaal 1 en verhaal 2 om te zetten naar een label waaruit bleek in welke stemmingsconditie het betreffende verhaal was gereactiveerd. Indien verhaal 1 tijdens het onderzoek door proefpersoon X was gereactiveerd tijdens neutrale stemming kreeg het verhaal voor deze proefpersoon het label ‘verhaal neutraal’ toegewezen. Indien verhaal 1 tijdens sombere stemming was gereactiveerd, kreeg het verhaal het label ‘verhaal somber’.
Een significant interactie-‐effect is gebleken tussen stemmingsconditie en tijd, F (1,24) = 5,78, p < 0,05. Dit resultaat geeft aan dat het type stemmingsconditie een ander effect had op de hoeveelheid onthouden details, afhankelijk van het tijdstip waarop de meting werd gedaan. Uit de contrast analyse bleek een significante interactie bij het vergelijken van de emotionele stemmingsconditie met de neutrale stemmingsconditie voor sessie 1 versus sessie 4, F (1,24) = 5,78, p <0,05.
Uit de analyses is geen significant hoofdeffect gebleken van stemmingsconditie op de hoeveelheid onthouden details, F (1,24) = 1,80, p > 0,05. Dit geeft aan dat het type
stemmingsconditie geen significant effect had op de hoeveelheid onthouden details, als geen rekening werd gehouden met de factor tijd.
Wel is een significant hoofdeffect gebleken van de factor tijd op de hoeveelheid onthouden details, F (1,24) = 41,98, p< 0,01. Dit effect geeft aan dat tijd een significant effect had op de hoeveelheid details die deelnemers zich konden herinneren, zelfs als geen rekening werd gehouden met de verschillende stemmingscondities. Uit de contrast analyse bleek dat deelnemers zich tijdens sessie 1 significant meer details konden herinneren dan tijdens sessie 4 F (1,24) = 41,98, p<0,01. Tussen tijd en filmvolgorde bleek geen significant interactie-‐effect.
Figuur 2.
De gemiddelde scores op de Free Recall taak tijdens sessie 1 en sessie 4 voor zowel de sombere als de neutrale stemmingsconditie.
Tabel 1.
De Gemiddelde Scores (M) en Standaarddeviaties (SD) van deelnemers op de ‘Free Recall taak’ tijdens sessie 1 sessie 4, voor zowel de sombere als neutrale stemmingsconditie.
Conditie M N SD
Free Recall, sessie 1 somber
32,7196 25 8,98136
Free Recall, sessie 1 neutr.
32,3800 25 7,61445
Free Recall, sessie 4 somber 21,5700 25 6,13457
Free Recall, sessie 4 neutr.