• No results found

Roekeloosheid in het verkeer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Roekeloosheid in het verkeer"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Abstract

Het doel van deze scriptie was het formuleren van een antwoord op de vraag hoe roekeloosheid, zoals gedefinieerd door de Hoge Raad, zich verhoudt tot de doelstellingen van de wetgever met het opnemen van roekeloosheid in de strafwetgeving en tot de schuldvormen binnen ons strafrecht.

In het eerste hoofdstuk zijn de verschillen tussen opzet en schuld aan bod gekomen, toegespitst op het verkeersstrafrecht. In het tweede hoofdstuk is het begrip roekeloosheid besproken. Behandeld is de vraag, met behulp van de memorie van toelichting, wat het doel van de wetgever is geweest met de invoering van het begrip roekeloosheid. Daarna is gekeken hoe feitenrechters het begrip hebben toegepast. De Hoge Raad oordeelt in 2013 en 2015 dat er slechts sprake is van roekeloosheid in geval van een zogenoemd kat-en-muisspel, een snelheidswedstrijd of een politieachtervolging. Geconcludeerd kan worden dat de Hoge Raad enerzijds aansluiting heeft gezocht bij het doel van de wetgever, namelijk dat roekeloosheid slechts voor de zwaarste gevallen van culpa geldt, maar anderzijds de lat hoger heeft gelegd dan de wetgever, gezien de in de memorie van toelichting gegeven voorbeelden. Hierna zijn enkele aanbevelingen gedaan gericht aan het Openbaar Ministerie, maar vooral aan de wetgever. Zo kan er worden gedacht aan het strafbaar stellen van het opzettelijk begaan van gemeengevaarlijke delicten, zoals gevaarlijk inhalen, bumperkleven, te hard of onder invloed rijden. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij de Wet Economische Delicten. Ook denkbaar is het radicaal schrappen van artikel 175 lid 2 of lid 3 Wegenverkeerswet 1994. Hierdoor zou bijvoorbeeld een gedraging zoals dronken of veel te hard rijden wel als roekeloos gekwalificeerd kunnen worden. Tot slot zou het begrip roekeloosheid in bijvoorbeeld een eigen lid in artikel 6 Wegenverkeerswet als bestanddeel opgenomen kunnen worden. Hierin zou dan nader omschreven moeten staan wanneer er sprake is van roekeloosheid.

In het derde hoofdstuk is getracht de vraag te beantwoorden wat de plaats van roekeloosheid binnen ons culpabegrip is: een schuldvorm of een strafverzwarende omstandigheid? Onder andere gezien de wijze waarop roekeloosheid in artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 is verankerd, namelijk op eenzelfde wijze als de strafverzwarende gronden in lid 3, is er geconcludeerd dat roekeloosheid wellicht eerder een strafverzwarende grond is. Tot slot is betoogd dat roekeloosheid een strafverzwarende grond van bewuste schuld is, zoals de wetgever het voor ogen had, en niet van onbewuste schuld, zoals de Hoge Raad formuleert.

(2)

Roekeloosheid in het verkeersstrafrecht

Sebastiaan van Klaveren Universiteit van Amsterdam 10264833

Mastertrack: Strafrecht Inleverdatum: 11 juli 2017

Begeleider: Dhr. Mr. A. van den Herik Tweede begeleider: Dhr. Mr. Dr. D. Abels

(3)

Inhoudsopgave:

Inhoudsopgave 3

Inleiding 4

Hoofdstuk 1 - Opzet en schuld 6

Hoofdstuk 1.1 - Inleiding 6

Hoofdstuk 1.2 - (Vol) opzet 6

Hoofdstuk 1.3 - Voorwaardelijk opzet 6

Hoofdstuk 1.4 - Voorwaardelijk opzet in verkeerszaken 8

Hoofdstuk 1.5 - Culpa 10

Hoofdstuk 1.6 - Culpa in verkeerszaken 12

Hoofdstuk 1.7 - Tussenconclusie 13

Hoofdstuk 2 - Roekeloosheid 14

Hoofdstuk 2.1 - Inleiding 14

Hoofdstuk 2.2 - De memorie van toelichting 14

Hoofdstuk 2.3 - Roekeloosheid in de feitenrechtspraak 16

Hoofdstuk 2.4 - De Hoge Raad in 2012 20

Hoofdstuk 2.5 - De Hoge Raad in 2013 22

Hoofdstuk 2.6 - Roekeloosheid volgens de Hoge Raad 23

Hoofdstuk 2.7 - Feitenrechtspraak na 2013 25

Conclusie 27

Aanbevelingen 30

Hoofdstuk 3 - Roekeloosheid: een schuldvorm of een strafverzwarende omstandigheid? 33

Hoofdstuk 3.1 - Inleiding 33

Hoofdstuk 3.2 - Culpa 33

Hoofdstuk 3.3 - Recklessness 34

Hoofdstuk 3.4 - Tussenconclusie 37

Hoofdstuk 3.5 - Roekeloosheid 38

Hoofdstuk 3.6 - ‘Althans had moeten zijn’ 40

Eindconclusie 44

(4)

Inleiding

‘Vrij spel voor roekeloze rijder: Nederlandse rechters straffen steeds minder voor roekeloos rijden, waardoor verkeershufters niet tot nauwelijks voor hun misdragingen gestraft worden.’1

De, volgens de Telegraaf2, ‘doorgesnoven snelwegmoordenaar’ heeft op 12 september 2016

van de Rechtbank te Utrecht een gevangenisstraf opgelegd gekregen voor de duur van drie jaar.3 Neil van der L. reed in de vroege ochtend van 30 december 2015 met een snelheid van

218 kilometer per uur over de A2, toen hij op een medeweggebruiker reed waarbij een man om het leven kwam en zes anderen, onder wie de kinderen en de vriendin van de man, zwaar gewond raakten. Twee van hen hielden blijvend letsel over aan het voorval. Ten tijde van het ongeval verkeerde de bestuurder in een psychose door het gebruik van speed. Het Openbaar Ministerie vorderde een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en een rijontzegging voor de duur van negen jaar wegens onder andere doodslag in de zin van artikel 287 Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.) De rechtbank achtte doodslag niet bewezen.4 De bestuurder heeft geen

opzet gehad op de dood van het slachtoffer, evenmin in voorwaardelijke vorm.

De vraag die dan opkomt is of Neil van der L. schuld heeft gehad in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) en zo ja, welke mate van schuld. Is het gedrag van de verdachte te bestempelen als roekeloos of gaat het ‘slechts’ om aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag? De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van schuld, maar niet in de zin van roekeloosheid en verwijst daarbij naar uitspraken van de Hoge Raad.5 Op deze

uitspraak is met name door de nabestaanden verontwaardigd gereageerd: de hoogte van de straf zou niet gelijk zijn aan de ernst van het delict.6

Ons hoogste rechtscollege, de wetgever en Van Dale geven een andere invulling aan het begrip roekeloosheid. In ons dagelijks taalgebruik en volgens Van Dale gaat het om een hoge mate van onvoorzichtigheid.7 De wetgever spreekt van zeer onvoorzichtig gedrag, waarvan

bijvoorbeeld sprake is als iemand tijdens het rijden kaart leest, geen voorrang verleent of spookrijdt. Ook leggen het onder invloed rijden of veel te hard rijden veel gewicht in de schaal.8 De Hoge Raad legt de lat hoger en oordeelt dat er sprake dient te zijn van

buitengewoon onvoorzichtig gedrag dat een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen waarvan een verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn.9

1https://www.autobahn.eu/2898/vrij-spel-voor-roekeloze-rijder/

2 http://www.telegraaf.nl/binnenland/26585870/__Uitspraak_snelwegmoordenaar__.html

3 Rechtbank Midden-Nederland 12 september 2016 ECLI:NL:RBMNE:2016:4960

4 https://www.nrc.nl/nieuws/2016/09/12/drie-jaar-cel-voor-veroorzaker-dodelijk-ongeluk-a1520926

5 Rechtbank Midden-Nederland 12 september 2016 ECLI:NL:RBMNE:2016:4960, r.o. 4.4.

6 https://www.rtlnieuws.nl/nederland/nabestaanden-vinden-drie-jaar-cel-voor-doodrijder-a2-klap-in-gezicht 7 Roe·ke·loos (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord) 1 in hoge mate onvoorzichtig

8 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 11-12

(5)

De vraag die daarom centraal staat is hoe roekeloosheid, zoals gedefinieerd door de Hoge Raad, zich verhoudt tot de doelstellingen van de wetgever met het opnemen van roekeloosheid in de strafwetgeving en tot de schuldvormen binnen ons strafrecht.

Waarom heeft Van der L. in bovengenoemde zaak namelijk geen (voorwaardelijk) opzet op de dood en zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers gehad, en heeft hij zelfs niet buitengewoon onvoorzichtig gehandeld terwijl hij veel te hard en onder invloed van speed op de vluchtstrook reed?10 Voor het beantwoorden van deze vragen dient eerst gekeken te

worden naar de verschillen tussen opzet en culpa in ons (verkeers-)strafrecht. Daarna volgt een bestudering van de memorie van toelichting met betrekking tot roekeloosheid om vervolgens het doel van de wetgever te vergelijken met de definitie van de Hoge Raad. Als afsluiting zullen enige aanbevelingen worden gedaan.

In het laatste hoofdstuk tracht ik middels een dogmatische rechtsvergelijking dieper in te gaan op de betekenis van schuld en het begrip roekeloosheid. Ik probeer een antwoord te geven op de vraag wat nu precies de plaats van roekeloosheid binnen ons strafrecht is: een schuldvorm of een strafverzwarende omstandigheid?

10 De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval maar concludeert dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, r.o. 4.4.

(6)

Hoofdstuk 1 - Opzet en schuld

1.1. Inleiding

Een delict bestaat uit twee zijden. De objectieve zijde, bestaande uit de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt, en een psychische, subjectieve, kant. Daarmee wordt gedoeld op de psychische betrokkenheid van de dader bij de door hem gepleegde gedraging. Zo zal er na een verkeersongeluk, waarbij het gaat om een misdrijf, vastgesteld moeten worden of er bij een bestuurder ofwel sprake was van opzet, ofwel van culpa (schuld op bestanddeelniveau).11 Opzet en culpa worden ook wel de ‘bouwstoffen’ voor schuld

genoemd.12 Zij maken dan onderdeel uit van de delictsomschrijving.13 We spreken van

doleuze en culpose misdrijven.14

1.2. (Vol) opzet

Opzet, dolus, is het ‘willens en wetens’ handelen. Verdachte heeft een gevolg daadwerkelijk gewild. Dat geldt voor alle delictsomschrijvingen, ongeacht de verschillende varianten waarin opzet tot uiting komt, te denken valt aan ‘binnendringen’, ‘wetende dat’ en ‘zich verzetten’15.

Ook wel ingeblikt opzet genoemd.16

1.3. Voorwaardelijk opzet

Als verdachte geen vol opzet heeft gehad op een gevolg, is de vraag of hij voorwaardelijk opzet heeft gehad. Voorwaardelijk opzet wordt gezien als de ondergrens van opzet.17 Volgens

de Hoge Raad heeft iemand voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg wanneer hij ‘bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden.’18 Er is dus nog steeds sprake

van weten en willen, maar het wilsaspect is minder prominent aanwezig.19 Daar waar

voorheen werd gesproken van het ‘willens en wetens blootstellen aan’, gaat het sinds het eerste HIV-arrest om het ‘bewust aanvaarden’ van de aanmerkelijke kans.20 Er wordt dan

gesteld dat verdachte de gevolgen op de koop heeft toegenomen. De Jong geeft de volgende heldere beschrijving: ‘Wie met voorwaardelijk opzet een misdrijf pleegt, is het niet in eerste

instantie om het plegen van dit misdrijf te doen. Een automobilist die in een poging aan de politie te ontkomen met veel te hoge snelheid, niets en niemand ontziend een drukke winkelstraat inrijdt, is er niet ‘op uit’ mensen van het leven te beroven, maar neemt de

11 De Hullu 2015, p. 207-209

12 Ter Haar en Kwint 2016, p. 1 13 De Hullu 2015, p. 210-211 14 Kelk/de Jong 2016, p. 241

15 Ter Haar en Kwint 2016, p. 1

16 Hazewinkel-Suringa Remmelink 1995, p. 213

17 De Hullu 2015, p. 234

18 Bijvoorbeeld HR 10 november 2015 ECLI:NL:HR:2015:3245 en HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:AZ1668 (Spookrijder)

19 Van der Aa e.a. 2016, p. 66

(7)

mogelijkheid van de dood van die mensen na een interne belangenafweging wel ‘op de koop toe’. Dat is anders bij de dader die een misdrijf met volkomen opzet begaat. Deze dader streeft doelbewust naar de voltooiing van het desbetreffende misdrijf.’21

1.3.1. De aanmerkelijke kans op een gevolg

Om tot een bewezenverklaring te komen ter zake artikel 287 of 300 Sr. is op zijn minst voorwaardelijk opzet vereist. In de eerste plaats is van belang of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. In het eerste HIV-arrest overweegt de Hoge Raad dat de beantwoording van deze vraag afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.22 Of een kans al dan niet als

aannemelijk kan worden beschouwd, is niet afhankelijk van de aard en/of de ernst van het gevolg. Het in cijfers dan wel in percentages uitdrukken van de kans door wetenschappers lijkt ook niet noodzakelijk.23 Wel moet er een reële kans op een bepaald gevolg zijn.24

1.3.2. De bewuste aanvaarding

In de tweede plaats gaat het om de vraag of de betrokkene de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).25 Ook in dit verband zal het

-indien de verklaringen van verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan - van de feitelijke omstandigheden van het geval afhangen of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang.26 ‘Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.’27

Om tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet te komen zijn, gelet op het voorgaande, in de rechtspraktijk de volgende vier stappen geformuleerd: ‘Het zal in alle

gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (I). Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden (II), maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)(III). Bepaalde gedragingen

21 De Jong 2009, p. 340-341

22 HR 25 maart 2003 ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I)

23 HR 20 februari 2007 ECLI:NL:HR:2007:AY9659 (HIV IV)

24 De Hullu 2015, p. 236 en HR 25 maart 2003 ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I) 25 Kelk/De Jong 2016, p. 267

26 Kelk/De Jong 2016, p. 265

(8)

kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard28 (IV).’29

1.4. Voorwaardelijk opzet in verkeerszaken

Voorwaardelijk opzet wordt bij verkeersdelicten niet snel aangenomen. Sterker nog: na het Porsche-arrest is de hoofdregel dat moet worden aangenomen dat een verdachte niet snel de aanmerkelijke kans op de koop toe zal nemen dat hij zelf ten gevolge van zijn gevaarzettende rijgedrag zal komen te overlijden.30 Dit arrest is van cruciaal belang geweest voor de

rechtspraktijk ter zake verkeersdelicten. In deze zaak reed verdachte, onder invloed van alcohol, op de openbare weg in een Porsche en beging hij meerdere verkeersovertredingen: hij rijdt meer dan 50 kilometer per uur te hard en negeert rode verkeerslichten. Rijdend op een tweebaansweg tracht hij een ander voertuig in te halen. Tevergeefs, want hij moet zijn inhaalmanoeuvres telkens afbreken omdat hem tegenliggers tegemoet komen. Na verloop van tijd zet hij door en komt hij frontaal in botsing met een tegemoetkomende auto waarbij de vier inzittenden van die auto, alsmede de bijrijder van verdachte, om het leven komen. Daar waar het gerechtshof overweegt dat verdachte opzet (in voorwaardelijke vorm) op levensberoving had, oordeelt de Hoge Raad anders.31 Uit de bewijsmiddelen blijkt dat

verdachte meermalen – kennelijk om een botsing te vermijden – een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken voorafgaand aan de botsing. Dit wijst erop dat in de voorstelling en naar de verwachting van verdachte, laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden.32 Dit temeer omdat hij door zijn handelswijze ook zelf aanmerkelijk

levensgevaar liep en het naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, als gevolg van zijn gedraging hij zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.33Rechters hanteren dus een strenge toets voor het aannemen van voorwaardelijk opzet

op een verkeersongeval met letsel of de dood als gevolg. Het uitgangspunt is dat de verdachte, gezien het gevaar voor eigen leven bij een confrontatie met een andere 'sterke' verkeersdeelnemer, waarschijnlijk geen voorwaardelijk opzet had op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In sommige gevallen zijn ten aanzien van het rijgedrag hele duidelijke indicaties aanwezig waaruit blijkt dat een verdachte een verkeersongeluk niet of juist wel gewild heeft. Bijvoorbeeld een zaak waarin verdachte met zijn lichten knipperde om tegenliggers te waarschuwen (geen voorwaardelijk opzet)34 of met

als doel zelfmoord te plegen een grote hoeveelheid alcohol dronk en met hoge snelheid op een andere auto inreed.35

28 HR 30 december 2012 ECLI:NL:HR:2012:BX5396 en HR 25 maart 2003 ECLI:NL:HR:2003:AE9049

29 Conclusie A-G Vellinga ECLI:NL:PHR:2015:2294, onder 6

30 HR 15 oktober 1996 ECLI:NL:HR:1996:ZD0139 (Porsche)

31 HR 15 oktober 1996 ECLI:NL:HR:1996:ZD0139, r.o. 4.3 (Porsche)

32 HR 15 oktober 1996 ECLI:NL:HR:1996:ZD0139, r.o. 5.5 (Porsche)

33 HR 15 oktober 1996 ECLI:NL:HR:1996:ZD0139, r.o. 5.4 (Porsche)

34 Rechtbank Maastricht 29 november 2006 ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ4857

(9)

Indien er minder duidelijke indicaties aanwezig zijn, staat het aannemen van voorwaardelijk opzet daar niet aan in de weg. Het eerste voorbeeld dat het bespreken waard is, is het zogenoemde Spookrijder-arrest uit 2006.36 In deze zaak werd voorwaardelijk opzet op

doodslag aangenomen. Verdachte is in een kennelijke poging om aan de politie te ontkomen bewust als spookrijder, dus tegen het verkeer in, een autosnelweg opgereden. Hij heeft daarbij over een traject van omstreeks tweeëneenhalve kilometer met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur afwisselend over de vluchtstrook en de rijbaan gereden. Voorts is hij tot driemaal toe bij tegemoetkomend verkeer bewust op de rijstrook van dat tegemoetkomende verkeer gaan rijden, waardoor dat verkeer moest uitwijken om een ongeval te voorkomen. Verdachte verklaarde bij zijn daaropvolgende aanhouding dat hij ‘het kicken vond om met zijn auto tegen het verkeer in te rijden’.37 De verdediging stelde zich op het

standpunt dat niet vaststaat dat verdachte rekening heeft moeten houden met de aanmerkelijke kans dat zijn gedraging de dood of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken bij andere automobilisten. Het gerechtshof oordeelde dat sprake was van zodanig gevaarzettend handelen van verdachte dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor de inzittenden van de tegemoetkomende auto's dodelijk zouden verongelukken. De Hoge Raad concludeerde dat de redenering van het gerechtshof juist en begrijpelijk was.38 De bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans in deze zaak zit hem

duidelijk in het feit dat gebleken is dat verdachte bewust meerdere keren op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden en zelf aangaf dat hij ‘dit wel kicken vond’. Een ander voor de rechtspraktijk belangrijk voorbeeld is het Bumperkleven-arrest.39

Verdachte in deze zaak reed tezamen met zijn vriendin achter een andere auto op een tweebaansweg, alwaar aan weerszijden bomen stonden. Beide auto’s reden 100 kilometer per uur (waar 80 kilometer per uur als maximale snelheid gold) en het latere slachtoffer reed op zeer korte afstand van zijn voorganger. Verdachte waarschuwde zijn vriendin dat zij haar gordel om moet doen, alvorens hij hard op de rem trapt. De bestuurder achter hem moet hierop de auto van verdachte ontwijken, rijdt de berm in en komt tegen een boom tot stilstand met fatale gevolgen. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat het door het gerechtshof bewezenverklaarde opzet met voldoende redenen omkleed is. Verdachte was op de hoogte van zijn snelheid, wist dat het door het slachtoffer bestuurde voertuig op zeer korte afstand achter hem reed, reed op een tweebaansweg waarlangs bomen stonden en heeft tegen zijn vriendin naast hem gezegd: 'Ik denk dat ik zo meteen op mijn rem moet gaan staan, doe je gordel maar om'. Door daarna hard en onverhoeds te remmen, welke gedraging als doel had het slachtoffer ernstig in gevaar te brengen, heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou verongelukken.40

36 HR 5 december 2006 ECLI:NL:HR:AZ1668

37 HR 5 december 2006 ECLI:NL:HR:AZ1668, r.o. 3.4

38 De Jong, Van Roomen en Sikkema 2007, p. 929 e.v.

39 HR 20 januari 2004 ECLI:NL:HR:2004:AM2526 (Bumperkleven)

(10)

Het verschil tussen het Porsche-arrest enerzijds, en de arresten Spookrijder en Bumperkleven anderzijds, komt dus met name naar voren door te kijken naar de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen van verdachte. Het verschil zit hem kennelijk en begrijpelijk in het wilsaspect.41 In het algemeen zal verdachte zelf immers zelf geen

doodswens koesteren.

Het komt regelmatig voor dat de rechter oordeelt dat er wel een aanmerkelijke kans op een fataal gevolg bestond, maar dat er geen sprake was van de bewuste aanvaarding van dat gevolg. In de rechtspraak zijn tal van voorbeelden te vinden waarin verdachte wordt vrijgesproken ter zake voorwaardelijk opzet42, en waarin steeds vaker wordt gekozen voor de

culpose variant.43

1.5. Culpa

Wanneer uit de aard van de gedraging of andere omstandigheden, zoals uitlatingen van verdachte, geen bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet volgt, zal het onderzoek zich op het vaststellen van culpa richten.44 Het verschil tussen schuld en opzet heeft Modderman

als volgt omschreven: ‘Terwijl hij die opzettelijk misdoet, zijn vermogens verkeerd gebruikt,

is de eigenaardigheid van de schuld dat men ze niet gebruikt, waar men had behooren te gebruiken. Gebrek aan het noodige nadenken, aan de noodige kennis of aan het noodige beleid, ziedaar het wezen van alle schuld.’45

Opzet wordt gekarakteriseerd als ‘willens en wetens’. Er bestaat een duidelijk psychologisch verband tussen de dader en het gevolg: hij wil het gevolg. Schuld is het ‘niet-weten, maar wel kunnen weten’ en ‘voorzien wat je behoorde te voorzien’. De culpa wordt dan als een soort aanvulling van het opzet beschouwd.46 Het ‘behoren te voorzien’ hangt mede af van de

grenzen van iemands zorgplicht.47 De inspanningen van de dader worden vergeleken met wat

nodig was in een bepaalde situatie en met wat gevergd kon worden.48 Soms is handelen zo

riskant dat ook strafrechtelijk moet kunnen worden ingegrepen als dat handelen niet door opzet wordt gedragen, maar door de onvoorzichtigheid van verdachte, dat leidt tot een strafbaar gevolg.49

41 Blom 2015, p. 1

42 Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 maart 2007 ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ9908, Rechtbank Leeuwarden 2 november 2006 ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ1388, en Rechtbank Roermond 3 oktober 2006 ECLI:NL:RBROE:2006:AY9325

43 De Jong, Van Roomen en Sikkema 2007, p. 929 e.v. Zo ook (deels) in HR 16 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1656, r.o. 2.3.2 (Filefuik) en in Rechtbank Midden-Nederland 12 september 2016 ECLI:NL:RBMNE:2016:4960 (Ongeluk A2)

44 Machielse 2013, onder 36.2.7.2 45 Smidt 1881, p.78 46 Machielse 2013, onder 36.2.1 47 Kelk/De Jong 2016, p. 297, 300-302 48 Van Kempen 2004, p. 1003 49 Smidt 1881, p.77

(11)

Culpa kan worden onderscheiden in bewuste en onbewuste schuld.50 Bewuste schuld is er als

de dader zich bewust was van het risico, maar erop heeft vertrouwd dat dit zich niet zou realiseren. Er is sprake van onderschatting van het reële gevaar of van overschatting van de mogelijkheden dat gevaar uit te schakelen. Hierin schuilt het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld. Hoewel deze scheiding in theorie misschien haarscherp te trekken is, bestaat er in de praktijk een zeker grijs grensgebied.51 Van onbewuste schuld spreken we

als de dader niet eens aan het risico heeft gedacht.52 De crux bij onbewuste schuld zit hem

echter niet in het negeren van het risico, maar in het gebrek aan waakzaamheid waardoor het besef van het bestaan van een risico niet eens opkomt.

Om tot de vaststelling van culpa te komen is grove of aanmerkelijke schuld vereist.53

Relevant hierbij is dat lichte onachtzaamheid (culpa levis) niet voldoende is. Nodig is grove onachtzaamheid (culpa lata). Van verdachte mag niet verwacht worden dat hij elk risico uit de weg gaat. Bij het nemen van een geoorloofd risico, zal er geen sprake van culpa zijn.54

Niet elk risico levert namelijk een aanmerkelijke onvoorzichtigheid op.55 Voor schuld moet er

sprake zijn van onvoorzichtig handelen dat verwijtbaar en aanmerkelijk is.56

1.5.1 Aanmerkelijke onvoorzichtigheid

De aanmerkelijke onvoorzichtigheid komt tot uitdrukking in de vermijdbaarheid. De aard van de gedraging wordt geobjectiveerd.57 Er wordt een oordeel gegeven over het gedrag van

verdachte. Deze objectieve zijde valt uiteen in feitelijke onvoorzichtigheid en wederrechtelijkheid. Verdachte is feitelijk onvoorzichtig geweest en behoorde anders te handelen.58 Zijn gedrag wijkt af van een norm waaraan hij zich diende te houden.59 Een

enkele afwijking van die norm resulteert nog niet direct in culpa. Een enkele verkeersovertreding is bijvoorbeeld niet voldoende.60 Veelal zal er sprake zijn van het

schenden van een zorgplicht. De vraag die beantwoord dient te worden is of deze individuele verdachte met zijn capaciteiten, aan deze eis had kunnen voldoen. In het ziekenhuis behoeft een arts hoeft niet te voldoen aan het ideaalbeeld van de alwetende en alleskunnende arts, de automobilist hoeft niet op ieder onverwacht opduikend gevaar te reageren op een wijze die slechts aan zeer koelbloedige autocoureurs is voorbehouden. Maar áls betrokkene wel over extra capaciteiten beschikt zal hij daarop kunnen worden aangesproken.61 Een zorgplicht is

gericht op bescherming van rechtsgoederen. In het verkeer bijvoorbeeld is dat de veiligheid van anderen tegen schadelijke gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag.62 Als uitgangspunt geldt 50 De Hullu 2015, p. 262 en Kelk/De Jong 2016, p. 288

51 De Hullu 2015, p. 263 en Machielse 2013, onder 36.2.7.1 52 De Hullu 2015, p. 262-263

53 HR 29 juni 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL5630, r.o. 2.4, m. nt. P.A.M. Mevis (Kampvuur te Castricum) 54 De Hullu 2015, p. 264

55 De Hullu 2015, p. 264

56 De Hullu 2015, p. 264 en Van der Aa e.a. 2016, p. 102 57 Kronenberg & De Wilde 2015, p. 74

58 Kelk/De Jong 2016, p. 291 59 Simmelink 2006, p. 581 e.v. 60 Kelk/De Jong 2016, p. 301 61 De Hullu 2015, p. 265

(12)

in beginsel de ‘gemiddelde rechtsgenoot’63, die zich begeeft op allerlei verschillende

terreinen. Te denken valt aan de bouw, industrie, horeca, zorgsector en het verkeer. Daarom gelden er overal zorgvuldigheidsnormen die niet mogen worden geschonden omdat schending een onacceptabel risico schept op het veroorzaken van het door de wetgever en de maatschappij niet gewilde gevolg. 64 Bij niet-naleving daarvan is de onvoorzichtigheid in

beginsel gegeven.65 Bij gereguleerde sectoren in de maatschappij ligt het voor de hand de

opgestelde gedragsregels als uitgangspunt te nemen. Als er geen gedragsregels zijn opgesteld, dan kan men zich uitsluitend baseren op ongeschreven zorgvuldigheidsnormen.66

1.5.2. De verwijtbaarheid

De verwijtbaarheid impliceert dat verdachte niet alleen anders had moeten, maar ook had kunnen handelen. Is dat het geval, dan heeft hij verwijtbaar gehandeld. Hierop kom ik zo dadelijk op terug bij de inhoudelijke bespreken van het zogenoemde Black-out-arrest67,

alwaar het begrip ‘verwijtbaarheid’ duidelijk(er) naar voren komt. 1.6. Culpa in verkeerszaken

Om tot een bewezenverklaring van schuld te komen, staat het verkeersgedrag van verdachte centraal.68 Onjuist verkeersgedrag, een schending van één van de verkeersvoorschriften, is in

beginsel een opstapje naar de onvoorzichtigheid en verwijtbaarheid.69 Om tot een

bewezenverklaring van culpa te komen wordt onder andere gekeken naar de verklaringen van verdachte. In een aantal gevallen echter, wordt de culpa niet gebaseerd op betreffende verklaringen van verdachte, maar wordt deze afgeleid uit de objectieve omstandigheden van het geval. Het bijvoorbeeld in de nacht aanrijden van een bromfietser die zonder verlichting rijdt, kan een bewezenverklaring van culpa als gevolg hebben omdat de bestuurder ‘erop bedacht moet zijn dat anderen zich op een onverlichte bromfiets op de weg bevinden.’70

In 2004 wees de Hoge Raad het zogenoemde Black-out-arrest. Een bestuurster belandt op de weghelft van tegemoetkomend verkeer en veroorzaakt hierdoor een ongeval. Dit zou in beginsel voldoende zijn om culpa aan te nemen. Hiervoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.71 Voornoemde omstandigheden zijn relevant voor de

voorzienbaarheid van het gevolg, de persoonlijke omstandigheden van verdachte of overige omstandigheden.72 Deze spelen dus (mede) een rol bij de verwijtbaarheid. Verdachte voert 63 Tenzij een Garantenstellung geldt: HR 19 februari 1963, NJ 1963, 512 (Verpleegster)

64 Van Dijk 2008, p. 43 65 De Hullu 2015, p. 266

66 Van Dijk 2008, p.43 en zoals in HR 29 juni 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL5630, m. nt. P.A.M. Mevis

(Kampvuur te Castricum)

67 HR 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822 (Black-out) 68 Simmelink 2006, p. 581 e.v.

69 Vellinga 2005, p. 169-176

70 HR 1 mei 1973 ECLI:NL:HR:1973:AB3410, r.o. 3 (Onverlichte brommer) 71 HR 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822, r.o. 3.5 (Black-out)

(13)

aan dat zij niet verwijtbaar zou hebben gehandeld, omdat zij een black-out kreeg tijdens het autorijden. Dit is een beroep op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, hetgeen bij aanvaarding tot vrijspraak leidt. Het gerechtshof heeft echter de verklaring dat zij een black-out had redengevend geacht voor de bewezenverklaring. Volgens de Hoge Raad is die bewezenverklaring niet voldoende met redenen omkleed en hij vernietigt daarom de uitspraak van het gerechtshof.73 Tot slot volgt uit dit arrest dat niet slechts uit de ernst van de

gevolgen van een gedraging kan worden geconcludeerd dat er sprake is van schuld.74

1.7. Tussenconclusie

Als verdachte geen vol opzet heeft gehad, is de vraag of hij voorwaardelijk opzet heeft gehad. Het gaat er dan om dat hij de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bewust heeft aanvaard. Voorwaardelijk opzet wordt, behoudens contra-indicaties, niet snel aangenomen. Over het algemeen zal verdachte niet snel zijn eigen dood op de koop toenemen. De grens tussen voorwaardelijk opzet (ondergrens van opzet) en bewuste schuld (bovengrens van schuld) is niet eenvoudig te trekken, zeker in verkeerszaken niet. Is er geen sprake van een bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans, dan is de vraag of verdachte een culpoos verkeersdelict heeft begaan: heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig (vermijdbaar) en verwijtbaar gehandeld? Het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval staan centraal.75 Indien er culpoos is gehandeld

(hetgeen zowel bewust als onbewust kan zijn gebeurd), bestaat eveneens de mogelijkheid dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan roekeloosheid. Dit laatste begrip, staat in het volgende hoofdstuk centraal.

73 HR 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822, r.o. 3.7 (Black-out) 74 HR 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822, r.o. 3.5 (Black-out)

75 HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, r.o. 3.5 (Black-out) en conclusie A-G Bleichrodt ECLI:NL:PHR:2014:2807, onder 9

(14)

Hoofdstuk 2 - Roekeloosheid

2.1. Inleiding

In verschillende culpose delicten van ons wetboek is het begrip roekeloosheid terug te vinden. Bijvoorbeeld in de artikelen 307 en 308 Sr. Dit hoofdstuk zal zich toespitsen op roekeloosheid zoals neergelegd in artikel 175 lid 2 WVW: roekeloosheid in het verkeersstrafrecht.76 Blijkens artikel 6 WVW komt dit artikel (en daardoor ook artikel 175

WVW) alleen dan in beeld indien er door de gedraging van verdachte een verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood, zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

2.2. De memorie van toelichting

Na het eerder genoemde Porsche-arrest77 werd de noodzaak gevoeld de rechter meer armslag

te geven.78 In die zaak, waarin verdachte onder invloed van alcohol een verkeersongeval

veroorzaakte waarbij een vijftal mensen het leven liet, liet de Hoge Raad een bewezenverklaring ter zake voorwaardelijk opzet niet in stand. Na verwijzing van de Hoge Raad veroordeelde het gerechtshof Arnhem verdachte wegens dood door schuld tot drie jaar en acht maanden gevangenisstraf.79 Volgens de regering zou voornoemde zaak in het thans

geldende recht roekeloosheid hebben opgeleverd.80

In 1998 is ingevoerd dat indien iemand onder invloed van alcohol rijdt of ernstig de toegestane snelheid overschrijdt en een dodelijk ongeval veroorzaakt, hij een vrijheidsstraf riskeert van negen jaar.81 Iemand die buiten het verkeer door schuld de dood van een ander op

zijn geweten heeft, riskeerde een gevangenisstraf van negen maanden.82 Het

roekeloosheidsbegrip werd wel genoemd, maar niet als zodanig in de wet opgenomen. In 2006 achtte de regering het noodzakelijk om roekeloosheid van een afzonderlijk strafmaximum te voorzien. Bij wet van 22 december 2005 is een wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 ingevoerd in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima.83 Bij culpose delicten is een aantal aanpassingen voorgesteld,

omdat er een schreefgroei zou zijn ontstaan tussen voornoemde wetten: ‘Doel daarvan is een passende strafrechtelijke reactie mogelijk te maken in gevallen waarin aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag zwaar lichamelijk letsel bij een ander of de dood van een ander tot gevolg heeft. Daarbij wordt beoogd de strafmaxima van de culpose delicten in het Wetboek van Strafrecht en die in de Wegenverkeerswet 1994 meer met elkaar in overeenstemming te 76 Kelk/De Jong 2016, p. 289

77 HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0139 (Porsche) 78 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 10

79 Gerechtshof Arnhem 10 maart 1997, ECLI:NL:GHARN:1997:AJ6387 80 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 11

81 Wet van 24 juni 1998, Stb. 1998, 375 82 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 7 83 Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11

(15)

brengen.’84 Teleologisch bezien wilde de wetgever met deze wet ten eerste de strafmaxima

van de WVW en het Sr. meer op één lijn brengen. Ten tweede, blijkens de wetsgeschiedenis, trachtte hij meer veroordelingen te bewerkstelligen.85 ‘Wie zich aanmerkelijk onvoorzichtig

gedraagt en daardoor de dood van een ander of zwaar lichamelijk letsel bij een ander veroorzaakt, verdient een ernstiger strafrechtelijk verwijt te kunnen worden gemaakt.’86

In de wet is geen definitie terug te vinden van roekeloosheid. Er is getracht aan te sluiten bij de betekenis in de rechtspraak en dogmatiek. Het zou om een werkbaar begrip gaan, nu er sinds jaar en dag veel mee wordt gewerkt.87 In de literatuur en rechtspraak zijn vele

verschillende definities terug te vinden: onberaden, onbezonnen, ongeremd, doldriest en onverschillig. Een grammaticale interpretatie werkt dus niet bepaald verhelderend. Volgens Groenhuijsen verschaft een wetshistorische interpretatie meer duidelijkheid.88 Roekeloosheid

valt onder culpa en daarmee is de zwaarste vorm van het culpose delict van een afzonderlijk strafmaximum voorzien.89 Hierdoor kan bij roekeloze verkeersgedragingen aan de dader een

passend strafrechtelijk verwijt worden gemaakt.90 In de memorie van toelichting wordt

aangegeven dat met roekeloosheid wordt gedoeld op 'zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen'. Voor deze hoge schuldgraad is een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid vereist.91 Het niet-verlenen van

voorrang, spookrijden, rijden in een zeer ondeugdelijk voertuig, tijdens het rijden kaart lezen en daardoor een voorrangsweg over het hoofd zien waardoor een ongeval plaatsvindt kunnen blijkens de memorie van toelichting onder omstandigheden worden gekwalificeerd als roekeloosheid.92 Er zal sprake moeten zijn van bewustheid van een risico op ernstige

gevolgen, waarbij verdachte te lichtzinnig heeft gedacht dat bepaalde risico’s zich niet zullen realiseren. Het veel te hard rijden of rijden onder invloed zijn omstandigheden die maken dat al snel sprake is van roekeloosheid.93 De regering heeft blijkbaar gedoeld op het strafbaar

stellen van een uitzonderlijke situatie, namelijk een zeer roekeloos geval van bewuste schuld.94 Bleichrodt wijst er op dat gezien de gegeven voorbeelden roekeloosheid eerder regel

dan uitzondering zou zijn.95

In het uiterste geval, indien er sprake is van roekeloosheid én van een strafverzwarende omstandigheid zoals bedoeld in artikel 175 lid 3 WVW, kan bij een verkeersongeval met een dodelijke afloop maximaal negen jaar gevangenisstraf opgelegd worden. Indien er sprake is van lichamelijk letsel geldt een maximumstraf gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden.

84 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 2 85 Groenhuijsen 2016, p. 488 86 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 7 87 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 12 88 Groenhuijsen 2016, p. 488 89 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 10 90 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 10-11 91 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 12

92 Deze gedragingen zijn in de wet opgenomen door een amendement van het kamerlid Griffith (zie

Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 46)

93 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 13 94 Kelk/De Jong 2016, p. 307

(16)

2.3. Roekeloosheid in feitenrechtspraak

Roekeloosheid is blijkens het voorgaande de zwaarste wettelijke gradatie waarin culpa zich kan etaleren.96 Interessant is hoe dit begrip is uitgewerkt in de praktijk: hoe gaan

feitenrechters ermee om en schaart de Hoge Raad zich achter hun oordeel, of is de Hoge Raad een ander standpunt toegedaan? Middels een duik in de jurisprudentie van de afgelopen tien jaar tracht ik na te gaan hoe het begrip ‘roekeloosheid’ is uitgekristalliseerd in de praktijk. Door dit te vergelijken zou een helderder beeld kunnen ontstaan onder welke omstandigheden een veroordeling ter zake roekeloosheid in verkeerszaken aan de orde is.97

Om een en ander te verduidelijken heb ik ervoor gekozen om de bestudeerde jurisprudentie op te delen. De auteurs Klip98 en Peters99 hebben grote hoeveelheden jurisprudentie

onderzocht. Met het oog op onder andere hun bevindingen kom ik tot grofweg de volgende indeling. Te beginnen met een reeks vonnissen en arresten gewezen na de periode van de inwerkingtreding op 1 februari 2006. Daarna volgt een categorie met vonnissen en arresten rond 2009 en 2010, gevolgd door uitspraken van de Hoge Raad. Een jurisprudentieonderzoek naar de afgelopen tien jaar is nuttig om beter te kunnen begrijpen hoe in de rechtspraak vandaag de dag tot een roekeloosheidsoordeel wordt geconcludeerd.

2.3.1. Periode 2006-2007

Rechtbank Zwolle, 26 september 2006.100 Twee verdachten houden, zittend in hun auto,

onderling een wedstrijd op de openbare weg. Verdachte heeft op het moment van wegrijden de latere slachtoffers gezien, maar heeft daarna alleen oog voor zijn ‘tegenstander’ gehad. Hij heeft dus niet geanticipeerd op eventueel ontstaan verkeersgevaar. Verdachte heeft gedacht dat een eventueel risico dat gepaard ging met zijn hoge snelheid en zijn wedstrijd, zich niet zou verwezenlijken. De rechtbank was van oordeel dat er wel een aanmerkelijke kans bestond op een ongeval, maar dat verdachte deze niet op de koop had toegenomen. Van voorwaardelijk opzet was derhalve geen sprake. Nu verdachte ervan uit is gegaan dat het risico zich niet zou verwezenlijken, is er wel sprake van bewuste schuld.

Rechtbank Leeuwarden, 2 november 2006.101 Twee auto’s rijden met veel te hoge snelheid.

Na het veroorzaken van een ongeluk blijkt uit de ongevalsanalyse dat indien de bestuurders van de auto’s zich aan de toegestane snelheid hadden gehouden, het ongeluk voorkomen had kunnen worden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich tijdens zijn rit niet heeft gerealiseerd dat de kans op een ongeval met dodelijke afloop bestond: hij is er te lichtzinnig vanuit gegaan dat het wel goed zou komen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag.

96 Kooijmans 2014, p. 118

97 Kooijmans 2014, p. 119 98 Klip 2007, p. 822 e.v. 99 Peters 2011, p. 181-207

100 Rechtbank Zwolle 26 september 2006, ECLI:NL:RBZLY:2006:AY:8852

(17)

Rechtbank Alkmaar, 24 januari 2007.102 Twee auto’s rijden op hoge snelheid in het donker

vlak achter elkaar. Volgens een getuige leek een en ander op een race, en volgens een passagier van één van de auto’s was het een spel. Op een weg waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt, rijden beide bestuurders 120 kilometer per uur. Verdachte heeft verklaard onoplettend te zijn geweest toen hij een sigaret opstak. De achterop komende auto raakt een boom, waarna de bestuurder overlijdt. De voorop rijdende bestuurder, verdachte, raakt de macht over het stuur kwijt, vliegt meermalen over de kop en belandt in de sloot. De bijrijder komt te overlijden. De rechtbank kwalificeert dit als roekeloosheid.

Rechtbank Groningen, 13 februari 2007.103 Verdachte rijdt te hard en komt in een naar rechts

voerende bocht op de linker weghelft. Hij verliest de macht over het stuur en belandt met zijn auto tegen een boom waardoor drie passagiers komen te overlijden. Blijkens de verklaringen van een overlevende passagier is verdachte door één van de slachtoffers gewaarschuwd langzamer te rijden. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van roekeloosheid.

Rechtbank Middelburg, 14 februari 2007.104 Verdachte rijdt op een drukke weg alwaar zij een

paar keer haar aandacht voor het verkeer verliest en daardoor van de weg raakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat er aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig gedrag is vertoond en dat het ongeval aan haar schuld te wijten is.

Rechtbank Maastricht, 13 maart 2007.105 Verdachte rijdt met hoge snelheid onder invloed van

een grote hoeveelheid drank een medeweggebruiker dood en een ander zwaar gewond. Volgens de rechtbank heeft hij met zijn roekeloos rijgedrag één dode veroorzaakt en aan een ander zwaar lichamelijk letsel toegebracht.

Rechtbank Utrecht, 28 maart 2007.106 Verdachte had een fietser tijdens het rijden moeten

zien, maar niet duidelijk is geworden of hij deze voor de aanrijding daadwerkelijk heeft gezien. Door een optelsom van meerdere verkeersfouten is de rechtbank de mening toegedaan dat er sprake is van grove schuld nu er onaanvaardbare risico’s zijn genomen voor de veiligheid van andere weggebruikers. Verdachte is er te lichtzinnig vanuit gegaan dat er zich geen risico zou realiseren.

Gerechtshof Arnhem, 28 juni 2007.107 Verdachte en medeverdachte zijn beiden vanuit

stilstand hard opgetrokken. Zij zijn vervolgens op onverantwoorde wijze dicht achter elkaar gaan rijden. Verdachte heeft verklaard voor het wegrijden te hebben gezien dat zich 200 meter verderop een vrouw met kinderwagen bevond. Ondanks die wetenschap is verdachte toch gaan rijden, met het idee dat zij niet zou oversteken. Toen zij echter wel overstak kon verdachte niet meer remmen. Het gerechtshof kwalificeert dit verkeersgedrag als zeer 102 Rechtbank Alkmaar 24 januari 2007, ECLI:NL:RBALK:2007:AZ7292

103 Rechtbank Groningen 13 feb 2007, ECLI:NL:RBGRO:2007:AZ8337

104 Rechtbank Middelburg 14 februari 2007, ECLI:NL:RBMID:2007:AZ8322

105 Rechtbank Maastricht 13 maart 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:BA0406

106 Rechtbank Utrecht 28 maart 2007, ECLI:NL:RBUTR:2007:BA1786

(18)

onvoorzichtig en onoplettend, hetgeen neerkomt op het hebben van schuld niet bestaande uit roekeloosheid.

2.3.2. Tussenconclusie

Naar mijn bevindingen werd er in de rechtspraak rondom 2006 en 2007 geworsteld met het begrip roekeloosheid. Waar de ene rechtbank tot een bewezenverklaring van roekeloosheid kwam, constateerde de andere rechtbank ‘slechts’ (bewuste) schuld. Er lijkt alsdan nog geen eenduidige lijn te constateren inzake bijvoorbeeld overmatig drankgebruik en snelheidsovertredingen. Eveneens niet in zaken waarin verdachten wedstrijden houden op de openbare weg.

2.3.3. Periode 2009-2010

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 9 april 2009.108 Onder invloed van alcohol haalt verdachte, in een

onoverzichtelijke bocht waarbij hij een doorgetrokken streep overschrijdt, een ander in. Tijdens het rijden heeft hij een mobiele telefoon in zijn hand en belandt hij op de weghelft van tegenliggers. Bij het ongeluk lopen meerdere personen zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank acht roekeloosheid niet bewezen.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 10 juli 2009.109 Het gerechtshof is de mening toegedaan dat er

geen sprake is van voorwaardelijk opzet, daar verdachte heeft getracht weggebruikers te ontwijken door naar rechts te sturen. Wel zou er sprake zijn van roekeloosheid. Verdachte reed te hard, onder invloed van alcohol, overschreed een doorgetrokken streep en kwam daardoor op de weghelft van tegemoetkomend verkeer terecht alwaar hij een motorrijder dood reed.

Gerechtshof Leeuwarden, 3 november 2009.110 Verdachte heeft volgens het gerechtshof

roekeloos gereden terwijl hij wist dat hij veel gedronken had. Hij heeft een voor hem rijdende auto niet opgemerkt en is op die auto ingereden.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 2 december 2009.111 Verdachte rijdt in de nacht, zonder de

maximum snelheid te overschrijden, over een weg die niet was voorzien van straatverlichting. Hij rijdt onder invloed van meer dan driemaal de toegestane hoeveelheid alcohol en rijdt – zonder snelheid te minderen – tegen de slachtoffers die gedeeltelijk op de rijbaan liepen. Geen sprake van roekeloosheid, aldus het gerechtshof.

Gerechtshof Leeuwarden, 15 maart 2010.112 Zonder rijbewijs rijdt verdachte onder invloed

van speed, wiet en amfetamine te hard in een gestolen auto. Hij verliest de controle over het 108 Rechtbank ‘s-Gravenhage 9 april 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BI0735

109 Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 10 juli 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ4909

110 Gerechtshof Leeuwarden 3 november 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2003

111 Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 2 december 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK5126

(19)

stuur, belandt in de berm en botst tegen een boom. Twee inzittenden overlijden. Het gerechtshof acht roekeloosheid niet bewezen.

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 30 maart 2010.113 Dronken en na een rood stoplicht genegeerd

te hebben, belandt verdachte met zijn auto op de linkerrijstrook met een botsing als gevolg. Volgens de rechtbank heeft verdachte ‘door al deze gedragingen welbewust een zeer groot gevaar voor zijn medemensen in het leven geroepen. Hij heeft welbewust onaanvaardbare risico’s genomen en is daar op zeer lichtzinnige wijze mee omgegaan.’ Een bewezenverklaring ter zake roekeloosheid volgde.

Gerechtshof Leeuwarden, 6 april 2010.114 Een getuige adviseert verdachte niet te gaan rijden,

omdat hij te veel gedronken zou hebben. Een dergelijk advies kan een rol spelen in de beoordeling ter zake roekeloosheid, zo stelt het gerechtshof. Het gegeven dat verdachte zijn aandacht had gevestigd op zijn autoradio in plaats van op de weg is van doorslaggevender betekenis geweest voor het ontstaan van het ongeluk dan het alcoholgebruik. Het gerechtshof oordeelt dat er geen sprake is van roekeloos rijgedrag.

Gerechtshof Leeuwarden, 6 april 2010.115 Snelheden tussen de 140 en 165 kilometer per uur

worden bereikt op het moment dat verdachte achter een ander aanrijdt. Daarnaast maken beiden zich schuldig aan het rijden over vluchtstroken, slingerend rijden, bumperkleven en plotseling remmen. Verdachte ziet een rood stoplicht, maar negeert dit. De bestuurder van de brommer en zijn passagier die verdachte vervolgens raakt, lopen beiden zwaar lichamelijk letsel op. Verdachte heeft volgens het gerechtshof roekeloos gereden.

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 juni 2010.116 Dat verdachte heeft verklaard de fietsers

voorafgaande aan het ongeluk niet te hebben gezien, en het feit dat hij niet zeker wist of hij iemand had geraakt, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden verklaard doordat verdachte in dronken toestand verkeerde. Volgens de rechtbank is er sprake van roekeloosheid.

2.3.4. Tussenconclusie

Nog steeds lijkt de rechtspraak verdeeld. Soortgelijke casussen worden met andere kwalificaties, en dus andere straffen, afgedaan door rechtbanken en gerechtshoven. Het onder invloed op een andere weghelft belanden terwijl verdachte op zijn telefoon keek, leverde bij Rechtbank Den Haag roekeloosheid op. Na het nuttigen van alcohol echter zijn ogen op zijn autoradio in plaats van de weg gericht hebben, bracht geen roekeloosheid te weeg.117 In mijn

113 Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 30 maart 2010, ECLI:NL:RBSHE:2010:BL9447

114 Gerechtshof Leeuwarden 6 april 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1945

115 Gerechtshof Leeuwarden 6 april 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BM1995

116 Rechtbank ‘s-Gravenhage 2 juni 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6689

117 Rechtbank ‘s-Gravenhage 9 april 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BI0735 en Rechtbank ‘s-Gravenhage 2 juni 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6689 versus Gerechtshof Leeuwarden 6 april 2010,

(20)

ogen zou het kijken naar een telefoon dezelfde kwalificatie opleveren als het zitten aan een autoradio. ‘Weten dat hij te veel gedronken heeft’ was voldoende voor roekeloosheid, daar waar een maand later, bij een ander gerechtshof, driemaal de toegestane hoeveelheid alcohol nuttigen dit niet was.118 Ook volgde na het gebruik van allerlei soorten soft- en harddrugs,

door elkaar, geen bewezenverklaring ter zake roekeloosheid.119 In de negen besproken zaken

onder 2.3.3 is nauwelijks een consistente lijn te ontdekken. Toch is er wel enige houvast te constateren. Zo lijkt het erop dat er naast bijvoorbeeld het gebruik van alcohol ‘nog iets bij moet komen’.

2.4. De Hoge Raad in 2012

In 2012 vindt de eerste uitvoerige inhoudelijke bespreking door de Hoge Raad van het begrip roekeloosheid plaats. Het gaat om de zogenoemde Huissense-zaak.120 Verdachte rijdt 94

kilometer per uur harder dan toegestaan over een smalle, ongemarkeerde en onverlichte buitenweg terwijl hij onder invloed van alcohol verkeert. Zijn moeder had hem gewaarschuwd niet te rijden omdat hij heel opgefokt was. Verdachte stapt toch de auto in om af te koelen en rijdt de bestuurder van een brommer aan die zwaar lichamelijk letsel aan het voorval overhoudt. Het Gerechtshof Arnhem verklaart bewezen dat verdachte roekeloos heeft gereden. De Hoge Raad komt niet tot eenzelfde oordeel. Hij herhaalt de in Black-out ontstane criteria voor schuld, merkt op dat niet uit de ernst van een gevolg direct culpa volgt en overweegt het volgende:

‘4.3.2. Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.

4.4. In het licht van het voorafgaande schiet de motivering van het Hof tekort. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte 's nachts op een vrij smalle, onverlichte weg buiten de bebouwde kom met onbelemmerd uitzicht aanmerkelijk sneller heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan en met onverminderde snelheid tegen een voor hem op die weg rijdende bromfietser is gebotst, en voorts dat hij ondanks een waarschuwing van zijn moeder was gaan rijden terwijl hij 'opgefokt' was en alcoholhoudende drank had gedronken, zouden

118 Gerechtshof Leeuwarden 3 november 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2003 versus Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 2 december 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK5126

119 Gerechtshof Leeuwarden 15 maart 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7563

(21)

toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem onder 1 primair eveneens is tenlastegelegd - "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden. Zonder nadere motivering valt voorts niet in te zien hoe de door het Hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde recidive van de verdachte aan de bewezenverklaarde roekeloosheid van diens rijgedrag heeft bijgedragen.’121

De Hoge Raad legt de lat hier vrij hoog. Na een waarschuwing te hebben gekregen, onder invloed verkeren van alcohol en te hard rijden over een onverlichte weg levert dus niet de kwalificatie roekeloosheid op. De Huissense-zaak legde de basis voor de komende paar jaren, waarin de Hoge Raad veelvuldig heeft gecasseerd. Veelal wegens een ontoereikende motivering van het gerechtshof.122

Een voorbeeld waarin de Hoge Raad casseerde is het arrest van 4 december 2012.123 Op een

weg waar een toegestane snelheid van 120 kilometer per uur gold, en 90 kilometer per uur werd geadviseerd, rijdt verdachte met een snelheid van 188 kilometer per uur. Hij is in gesprek met de bijrijder naast hem, wendt zich daarbij regelmatig tot die bijrijder en verkeert onder invloed van alcohol. Deze omstandigheden waren ‘niet zonder meer toereikend voor het oordeel dat verdachte roekeloos heeft gereden.’ Het ruimschoots te hard rijden terwijl verdachte onder invloed verkeert van alcohol zijn omstandigheden ‘die op zich niet het oordeel kunnen dragen dat er sprake is van roekeloosheid,’124 en leveren dus niet direct

roekeloosheid op.

Aan feiten die verder afstaan van het rijgedrag lijkt de Hoge Raad minder waarde te hechten. Weinig betekenis heeft bijvoorbeeld het hebben van ruime ervaring in bepaalde verkeerssituaties of het zijn van ‘een gewaarschuwd man’.125 Gewaarschuwd zijn wegens

beschonken toestand, en toch rijden heeft enerzijds wellicht tot gevolg dat het feit zwaarder kan worden aangerekend, anderzijds dient ervoor gewaakt te worden dat het drankgebruik niet dubbel geteld wordt.126 Zelfoverschatting gaat immers veelal gepaard met het nuttigen

van alcohol.127

2.5. De Hoge Raad in 2013

121 HR 22 mei 2012 ECLI:NL:HR:2012:BU2016, r.o. 4.3.2 en 4.4 (Huissense-zaak)

122 Van der Aa e.a. 2016, p. 83

123 HR 4 december 2012 ECLI:NL:HR:2012:BY2823

124 Conclusie A-G Kigge ECLI:NL:PHR:2013:362, onder 6.8

125 Zie bijvoorbeeld HR 3 juli 2012 ECLI:NL:HR:2012:BW4254 waarin een taxichauffeur die ervaring heeft met onvoorspelbaar gedrag van verkeersdeelnemers en wetenschap heeft van de langere remweg op een vochtige trambaan en (reeds besproken) HR 22 mei 2012 ECLI:NL:HR:2012:BU2016 waarin verdachte door zijn moeder is gewaarschuwd niet te gaan rijden. In beide zaken werd roekeloosheid niet bewezen verklaard. 126 De Hullu 2015, p. 275

(22)

De Azewijnse-zaak, HR 15 oktober 2013.128 Op het moment dat een bestelbusje verdachte

tracht in te halen, geeft verdachte gas bij. Hierdoor kan de bestuurder van het bestelbusje niet anders dan op de andere weghelft blijven rijden. Verdachte ziet eveneens dat tegemoetkomend verkeer nadert en een frontale botsing dreigt. Volgens de medepassagier van verdachte heeft hij dit soort gedrag eerder vertoond. De bestuurder van het bestelbusje ziet geen andere mogelijkheid dan sterk naar rechts te sturen, raakt hierbij verdachte die op zijn beurt in botsing komt met een van de tegemoetkomende auto’s. Bij het ongeval overlijdt een inzittende van de tegemoetkomende auto. Advocaat-Generaal Knigge stelt dat ‘het moeilijk anders dan dat verdachte heeft gehandeld in het volle besef dat de kans op een (dodelijk) verkeersongeval aanzienlijk was. Het oordeel van het Hof dat sprake is van roekeloosheid is dan ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.’129 De Hoge Raad

merkt eerst op dat roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ – in de betekenis van ‘onberaden’ – wordt verstaan.130 Daarna formuleert de Hoge Raad een ‘nieuwe

eis’. Een zeer ernstig gevaar dient in het leven geroepen te zijn door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging.131 Dit terwijl de wetgever nog sprak over zeer onvoorzichtig

gedrag.132 De Hoge Raad legt de lat dus hoger dan de wetgever waardoor er slechts in

uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn van roekeloosheid.133 Onduidelijk blijft nu wat onder

een buitengewoon onvoorzichtige gedraging valt. Tot slot vernietigt de Hoge Raad het oordeel van het gerechtshof, daar niet volstaat de enkele vaststelling dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan één of meer gedragingen genoemd in artikel 175 lid 3 WVW.134

Nadat de Hoge Raad zich in de Huissense-zaak voor het eerst heeft gebogen over een roekeloosheidsoordeel heeft hij de lat om tot dit oordeel te komen in de Azewijnse-zaak erg hoog gelegd. In de periode daarna is nog een flink aantal arresten gecasseerd. Een korte opsomming volgt hieronder. Opvallend daarbij is dat bij heel veel arresten verschillende Advocaten-Generaal telkens anders concluderen dan de Hoge Raad.135

Op de verkeerde weghelft tracht een motorrijder een aantal auto’s links in te halen. Hij rijdt 160 kilometer per uur waar als maximumsnelheid 50 kilometer per uur gold. Hij komt in botsing met een auto, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig (motor-)rijbewijs. Geen sprake van roekeloos rijgedrag.136

Op de A4 slingert een bestuurster in een auto over de weg. Verdachte heeft gedronken en belandt op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer, met als gevolg dat zij al spookrijdend 128 HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:960 (Azewijnse zaak)

129 Conclusie A-G Knigge ECLI:NL:PHR:2013:362, onder 6.12

130 HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:960, r.o. 4.4 (Azewijnse zaak)

131 HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:960, r.o. 4.5 (Azewijnse zaak)

132 Kamerstukken II 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 10

133 Van der Aa e.a. 2016, p. 84

134 HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:960, r.o. 4.5 (Azewijnse zaak)

135 Van der Aa e.a. 2016, p. 85

(23)

verder rijdt. Hierna volgt een frontale botsing en de bestuurder van de andere auto overlijdt. Verdachte heeft niet roekeloos gereden.137

Een jonge bestuurder rijdt veel te hard en heeft zes keer de toegestane hoeveelheid alcohol genuttigd. Zonder te remmen rijdt hij een kruispunt over en raakt hij een fietser waarna deze overlijdt: volgens de Hoge Raad geen roekeloos rijgedrag.138 Interessant in deze zaak is, en

daar wijst Advocaat-Generaal Vellinga op in zijn conclusie die strekt tot bekrachtiging van het oordeel dat sprake is van roekeloosheid, dat verdachte na het ongeval is doorgereden en het slachtoffer heeft achtergelaten. Volgens hem blijkt hieruit de bevestiging van de onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het rijden onder invloed van alcohol.139 De

Hoge Raad gaat op dit aspect in zijn geheel niet in. Hieruit kan ik slechts concluderen dat het gedrag van verdachte na een ongeval eveneens geen rol kan spelen om tot een bewezenverklaring van roekeloosheid te komen.

2.6. Roekeloosheid volgens de Hoge Raad

In de jaren volgend op de Huissense-zaak heeft de Hoge Raad in een beperkt aantal gevallen een oordeel van het gerechtshof ter zake roekeloosheid in stand gelaten en is er veelvuldig gecasseerd. Een jurisprudentieonderzoek levert op dat de Hoge Raad in een beperkt aantal gevallen het oordeel van het gerechtshof in stand laat inzake roekeloosheid. De Hoge Raad doet dit als er sprake is van een zogenoemd ‘kat-en-muisspel’, een snelheidswedstrijd en vluchten voor de politie.

2.6.1. Kat-en-muisspel

Het op 15 oktober 2013 door de Hoge Raad gewezen arrest betreft een zaak uit Tilburg.140 Dit

zou de eerste zaak worden waarin de Hoge Raad uitvoerig in gaat op het standpunt van het gerechtshof ter zake roekeloosheid, en zijn oordeel dat sprake zou zijn van roekeloosheid, in stand laat.141 Verdachte reed veel te hard en ook nog eens door rood. Deze omstandigheden

zouden geen roekeloosheid opleveren. Voorafgaand aan de botsing is verdachte echter tezamen met een ander beland in een reeds tien kilometer lang durend ‘kat-en-muisspel’, terwijl er tevens andere weggebruikers op de weg aanwezig waren. Verdachte raakt geïrriteerd door de bestuurder van een Volkswagen Golf omdat hij deze probeerde in te halen, maar de bestuurder steevast links bleef rijden. Na een stop voor een rood stoplicht zijn beiden hard opgetrokken en hebben elkaar afwisselend over de rechter- en linkerbaan ingehaald. De ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur is grof overschreden en verdachte heeft ter hoogte van een kruispunt een rood stoplicht genegeerd.

137 HR 3 december 2013 ECLI:NL:HR:2013:1552 (de Hoge Raad kom tot hetzelfde oordeel als A-G Harteveld in ECLI:NL:PHR:2013:1537), enigszins vergelijkbaar: HR 18 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:351

138 HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:964, enigszins vergelijkbaar: HR 30 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1772 (A-G Vegter concludeert eveneens niet tot roekeloosheid: ECLI:NL:PHR:2015:980)

139 Conclusie A-G Vellinga ECLI:NL:PHR:2013:502

140 HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:959

141 In HR 6 oktober 2009 ECLI:NL:2009:BJ9367 is roekeloosheid door de Hoge Raad bewezen verklaard, maar daarin is niet inhoudelijk ingegaan op het begrip.

(24)

Verdachte komt met een van links komende auto in botsing, waarbij twee inzittenden van die auto om het leven komen. Het deelnemen aan een ‘kat-en-muisspel’, hetgeen werd geïnitieerd door verdachte voorafgaand aan de aanrijding, was voor het gerechtshof en de Hoge Raad voldoende om te spreken van roekeloosheid. ‘Verdachte heeft met zijn rijgedrag onaanvaardbare risico’s genomen en een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid aan de dag gelegd.’142 Keijzer merkt hierbij in zijn noot op dat het gedrag van verdachte wijst op

onverschilligheid ten aanzien van de veiligheid van medeweggebruikers. Hij ziet in deze zaak een verschil met eerdergenoemde zaken waarin verdachten weliswaar eveneens niet naar behoren handelden, maar geen blijk hadden gegeven van onverschilligheid ten aanzien van medeweggebruikers.143

2.6.2. Snelheidswedstrijd

Nog geen twee maanden later, 3 december 2013, volgt wederom een instandlating ter zake roekeloosheid door de Hoge Raad.144 Binnen de bebouwde kom besloot verdachte een

wedstrijd te houden met een andere automobilist. Terwijl hij een bocht naderde reed hij minimaal 54 kilometer per uur te hard. Verdachte raakt de macht over zijn stuur kwijt en komt in botsing met een andere auto, die niet meedeed aan de wedstrijd. Eén inzittende van die auto overlijdt en een ander raakt ernstig gewond. Verdachte heeft de verkeersveiligheid geheel veronachtzaamd. Ondanks dat zijn rijgedrag ‘slechts’ bestond uit het ernstig overschrijden van de maximumsnelheid, wordt de rechtvaardiging voor de kwalificatie roekeloosheid gezocht in het feit dat er sprake is van een wedstrijdelement.145 Deze zaak en

voornoemde Tilburgse zaak onderscheiden zich volgens Keijzer van de andere zaken omdat verdachten ‘kennelijk hun aandacht in hoofdzaak bij de wedstrijd hebben gehad en blijk hebben gegeven van onverschilligheid ten aanzien van het door hun opgeroepen gevaar voor anderen.’146 Keijzer vat roekeloosheid dus op als laakbare onverschilligheid jegens

medeweggebruikers.

2.6.3. Politieachtervolging

Op 16 juni 2015 wees de Hoge Raad het arrest dat daarna bekend zou worden onder de naam ‘Filefuik-arrest’.147 Verdachte heeft een dodelijk ongeval veroorzaakt toen hij trachtte te

ontkomen aan een aantal politieauto’s. ‘Door over een afstand van ruim 25 kilometer met snelheden variërend tussen 120 en 160 kilometer per uur gereden, waarbij hij links en rechts slingerend andere weggebruikers heeft ingehaald, verschillende achtervolgende politieauto’s heeft geramd of aangereden en uiteindelijk met hoge snelheid tegen de auto van het slachtoffer is aangereden terwijl verdachte niet beschikte (en ook nooit heeft beschikt) over 142 Kooijmans 2014, p. 122

143 HR 3 december 2013 ECLI:NL:HR:2013:1554, m. nt. M. Keijzer (onder 5)

144 HR 3 december 2013 ECLI:NL:HR:2013:1554

145 Eveneens sprake van wedstrijdachtige situatie: HR 16 december 2014 ECLI:NL:HR:2014:3620. Ook lagere rechters grijpen dit idee van roekeloosheid aan, zo blijkt onder andere uit: Rechtbank ‘s-Gravenhage 15 oktober 2014 ECLI:NL:RBDHA:2014:12575

146 HR 3 december 2013 ECLI:NL:HR:2013:1554, m. nt. M. Keijzer (onder 5) 147 HR 16 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1656 (Filefuik)

(25)

een rijbewijs, aan één oog blind is en verkeerde onder invloed van het gebruik van cannabis. De inzittende van de andere auto is daarbij om het leven gekomen. Het gerechtshof stelt daarbij vast dat verdachte kennelijk hoe dan ook niet voor de politie wilde stoppen en dat het niet anders kan dan dat hij daarmee zijn aandacht vooral had gericht op de hem achtervolgende politieauto’s en onvoldoende op het overige verkeer.’148 Volgens het

gerechtshof blijkt uit het inrijden op de staart van de file geen opzet. Het gerechtshof acht wel aannemelijk, en de Hoge Raad gaat hierin mee, dat verdachte gelet op zijn wijze van rijden, grote risico’s (op het veroorzaken van een ernstig verkeersongeluk) heeft genomen en dat hij zich daarvan bewust is geweest. Ook in lagere rechtspraak zijn uitspraken te vinden met eenzelfde uitkomst.149

Deze drie soorten zaken (kat-en-muisspel, snelheidswedstrijd en politieachtervolging) hebben naar Rozemonds idee, alwaar ik mij bij aansluit, één gemeenschappelijke deler: ‘Verdachten hebben zich met hun gedragingen welbewust buiten de orde van het normale verkeer geplaatst, ten koste van extreme risico’s voor andere verkeersdeelnemers: het spel, de wedstrijd of de race had helemaal niets te maken met normaal verkeersgedrag.’150

2.7. Feitenrechtspraak na 2013

Ondanks dat roekeloosheid door de Hoge Raad tamelijk restrictief is ingekaderd, wordt er door feitenrechters af en toe alsnog ruimer mee omgesprongen. De rechtbank Overijssel was in 2014 de mening toegedaan dat een optelsom van gevaarzettende handelingen voorafgaand aan het ongeluk kon leiden tot het stempel roekeloosheid.151 Verdachte, niet in het bezit van

een rijbewijs, reed veel te hard en onder invloed in een zeer drukke straat. Na een paar maal ingehaald te hebben, rijdt hij tegen een auto waarbij één van zijn medepassagiers dit niet na kan vertellen. De rechtbank verwijst in haar vonnis expliciet naar ‘het grote aantal gevaarzettende handelingen en gedragingen.’152

Een ander voorbeeld uit de feitenrechtspraak waar roekeloosheid bewezen werd verklaard, is een zaak die werd behandeld bij de rechtbank Limburg.153 Verdachte raakt al rijdend in

conflict met een bestuurster van een andere auto. Uit woede haalt hij haar in om vervolgens uit het niets te remmen. Om een ongeval te voorkomen remt de bestuurster ook, waardoor beide auto’s midden op de snelweg in het donker stilstonden. Dan rijdt er een derde auto in op de achterste van de twee stilstaande auto’s. Meerdere personen houden zwaar lichamelijk letsel over aan het voorval.

148 Blom 2015, p. 1

149 Gerechtshof Amsterdam 28 oktober 2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:4523 en Rechtbank Limburg 28 januari 2015 ECLI:NL:RBLIM:2015:682

150 HR 4 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:470, m. nt. N. Rozemond (onder 2)

151 Rechtbank Overijssel 14 november 2014 ECLI:NL:RBOVE:2014:6052

152 Rechtbank Overijssel 14 november 2014 ECLI:NL:RBOVE:2014:6052, r.o. 5.2

(26)

Met Van der Aa e.a. ben ik de mening toegedaan dat de kans dat de twee bovengenoemde uitspraken (van Rechtbank Overijssel en Rechtbank Limburg) stand zouden hebben gehouden in hoger beroep, klein is.154 Een voorbeeld waarin wel volgens de door de Hoge Raad

uitgezette lijn is veroordeeld, is de uitspraak van de Rechtbank Utrecht in de zaak tegen Neil van der L. (in de inleiding reeds aan bod gekomen). Hoewel de feiten er, in alle drie de zaken overigens, niet om liegen werd Van der L. niet ter zake roekeloosheid veroordeeld, immers: geen kat-en-muisspel, geen wedstrijd en geen politieachtervolging.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nieuw is onder meer dat de stem van de verdachte in de rechtszaal in beginsel ook zonder zijn toe- stemming door journalisten mag worden opgenomen.. In verschillende media heeft

videoconferentie wordt gebruikt in de wederzijdse rechtshulp er in de praktijk weliswaar in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van videoconferentie, maar dat dit ten aanzien van

It cannot be deduced from the case law of the ECtHR that the suspect has a clear right of consent. What matters is that there is a justified restriction on the right of presence due

Hoewel de rechter niet zonder meer een publieke taak kan worden toegedicht, kunnen voor de invulling van zijn taak aanknopingspun- ten worden gevonden in de hierboven reeds

Een tweede punt dat door sommigen als nadeel van de huidige verstekregeling is genoemd is dat het met het oog op de kwaliteit van de rechterlijke beslissing van belang kan zijn om

Het spreekt voor zich dat hoe uniformer de inforroatie gegeven wordt (hoe meer gebruik wordt gemaakt van dezelfde bewegwijzering), des te duidelijker de weg voor de rechter zal

Online undercoverbevoegdheden bieden een meerwaarde voor de opsporing, omdat zij naast de fysieke undercoveroperaties de moge- lijkheid bieden ook in een online context onder

Over de rol van de huisarts bij de controle en follow-up van patiënten die voor een melanoom, plaveiselcelcarcinoom of hoogrisico basaalcelcarcinoom behandeld zijn in de tweede