Paul Tesser
Column
De trage verpoldering van een radicale actie
Heeft het zin een wet te handhaven waar vrij wel niemand zich aan houdt? Bekendste voor beeld: wat te doen als de maximumsnelheid massaal wordt overschreden ? De alternatieven zijn talrijk, maar wat te denken van het af schaffen van de boete en met de ANWB afspre- ken dat deze organisatie bij haar leden zal be vorderen dat zij zich beter aan de maximum snelheid zullen houden?
Na de economische crisis die het land begin jaren tachtig teisterde, begon de werkgelegen heid vanaf 1983 weer aan te trekken. Bij de et nische minderheden was hiervan echter weinig te merken. Het aantal werkenden uit de min derheden bleef tot 1989 precies gelijk, zodat hun werkloosheid van jaar tot jaar verder toen am. Dit bleef niet onopgemerkt. Het anti-dis- criminatiefront begon zich te weren. Voor hen was de zaak duidelijk: minderheden werden ge weerd uit bedrijven en xenofobe werkgevers maakten zich schuldig aan discriminerende praktijken bij het aantrekken van personeel. De overheid diende in te grijpen, liefst met harde maatregelen. Afgevaardigden van het front gingen naar de VS en kwamen terug met opgetogen berichten over het voorschrijven van minderhedenquota en over boetes van over de 100.000 dollar voor bedrijven die de voorschriften aan hun laars lapten. Hierdoor geoenspireerd stelde de Adviescommissie on derzoek minderheden in 1986 voor bedrijven te verplichten om bij voldoende geschiktheid de voorkeur te geven aan sollicitanten uit de minderheden.
Werkgevers reageerden voorspelbaar: van discriminatie was geen sprake, zij zouden wel uitkijken om een geschikte sollicitant naar de
concurrent te laten lopen. Dat zij geen minder heden in dienst hadden, kwam louter en alleen omdat kandidaten uit die kring zich in de sol- licitatiecompetitie niet konden meten met hun autochtone concurrenten. De meesten spraken niet eens Nederlands! Dit was zo'n 15 jaar eer der overigens geen beletsel geweest om hen het minder aangename handwerk in de industrie te laten opknappen. Dat werkzoekende uit de minderheden in de tussentijd natuurlijk best wel eens wat Nederlands hadden kunnen bijle ren is een andere kwestie.
Een nationale controverse was geboren en kreeg, in wat toen nog de overlegeconomie werd genoemd, de gebruikelijke behandeling. De overheid vroeg advies: aan de SER 3n aan de WRR. De SER moest weinig hebben van quota en verplichtingen en wees in 1987 een van overheidswege opgelegd voorkeursbeleid van de hand. De minderheden dienden door scho ling geschikt te worden gemaakt voor de ar beidsmarkt; bedrijven zouden via CAO-afspra- ken moeten worden gestimuleerd om personen uit de minderheden in dienst te nemen.
De zaak leek geregeld, maar de rust aan het front was van korte duur. De WRR zag twee jaar later namelijk een etnische onderklasse in opkomst en meende dat marginalisering van de minderheden alleen was tegen te houden met een krachtig overheidsbeleid. De zegenin gen van het poldermodel werden in die dagen nog niet door eenieder onderkend. De raad gaf de voorkeur aan dwang boven zachte afspra ken: scholing afdwingen, bedrijven verplich ten tot evenredige vertegenwoordiging van minderheden in het personeel, contract com
pliance bij overheidsopdrachten.
* Paul Tesser is coördinator minderhedenonderzoek bij het Sociaal en Cultureel Planbureau
Column
De overheid kwam door de WRR-voorstellen in een moeilijk parket. Het kabinet kon de waarschuwingen van de WRR over de verloede ring van de minderheden moeilijk negeren, maar wilde ook de werkgevers niet bruuskeren met dwangmaatregelen. Die laatsten schoten de regering te hulp met een in de Stichting van de Arbeid gemaakte afspraak om binnen een jaar of vijf het aantal werkenden uit de minder heden met 60.000 personen te laten toene men. Het kabinet was ingenomen met de af spraak en zag af van verdere maatregelen. Een beginnende maatschappelijk binnenbrand was effectief gesmoord onder de deken van het ge meenschappelijk overleg: samen waren ze er weer uitgekomen !
De vreugde was opnieuw van korte duur. Ar beidsorganisaties lieten zich weinig gelegen liggen aan de landelijke afspraken en het anti- discriminatiefront was inmiddels doorgedron gen tot in de hoogste politieke kringen. De maatschappelijke druk op de overheid om toch maatregelen te nemen nam weer toe. Het kabi net voelde er weinig voor en wendde zich in 1991 opnieuw tot de SER. D e raad adviseerde enkele weinig verplichtende wijzigingen in de Wet op de Ondernemingsraden. Het kabinet kon hiermee wel uit de voeten, maar juist op het moment dat de kwestie alsnog soepel leek te worden afgewikkeld, gebeurde er iets onver wachts: de parlementaire oppositie nam het initiatief. Groen Links, D66 en de VVD - toen nog: bien 3tonn3 de se trouver ensemble - dien den een voorstel in voor een wet Bevordering evenredige arbeidsdeelname van allochtonen. De wet was een uitwerking van het WRR-voor- stel: werkgevers werden verplicht tot het bij- houden van een registratie van de etnische her komst van het personeel, het maken van een openbaar verslag hierover en het opstellen van een plan voor positieve actie ten behoeve van minderheden. Bij nalatigheid werd een fikse boete in het vooruitzicht gesteld. Tot veler ver rassing kreeg het initiatiefwetsontwerp in de laatste nacht v44r het parlementaire zomerre ces van 1993 de goedkeuring van het parle ment. De werkgevers waren furieus, maar op 1 juli 1994 werd de wet BEAA van kracht. Het vervolg van deze geschiedenis vertoont gelijke nis met de situatie die het begin van dit stukje beschrijft. De verplichting tot het opzetten van
een registratie werd door niet veel meer dan de helft van de werkgevers nagekomen. Minder dan een kwart maakte een jaarverslag en de verplichting tot het maken van een plan voor positieve actie werd vrijwel genegeerd. Van de mogelijkheid tot het opleggen van boetes aan werkgevers die in gebreke waren gebleven werd geen gebruik gemaakt.
Toen het verbond van werkgevers en werk nemers in 1997 een nieuw akkoord sloot over de arbeidsdeelname van de minderheden greep het kabinet de gelegenheid aan de wet BEAA te ontdoen van zijn radicale trekken. D e herziene wet heeft een hoog poldergehalte en tooit zich niet voor niets met de naam Wet Samen. De strafrechtelijke boetebepaling uit de oude wet is vervangen door de mogelijkheid dat maat schappelijke organisaties in een civielrechtelij ke procedure nalatige werkgevers in gebreke stellen. De verplichte jaarlijkse verslaglegging over de personeelssamenstelling en het posi tieve actieplan zijn ineengeschoven en dienen te worden gedeponeerd bij het RBA.
Er zijn weinig redenen om aan te nemen dat de nieuwe wet beter zal worden nageleefd dan haar voorganger. Terug dus naar de begin vraag: wat is de zin van een wet waar vrijwel niemand zich aan houdt? Het is gemakkelijk deze hele geschiedenis te zien als een klucht waarin na veel tumult uiteindelijk alles bij het oude is gebleven. Maar dat is t3 gemakkelijk. In verschillende sectoren nemen werkzoekenden uit de minderheden nu deel aan praktijkgerich te opleidingstrajecten die vanuit de sector zijn opgezet. Van daaruit stromen zij door naar ba nen waarop ze zo'n tien jaar geleden geen kans hadden gehad. Of die trajecten er ook zonder de wetgeving over de arbeidsdeelname van de minderheden en vooral zonder de discussie eromheen zouden zijn gekomen is op zijn minst twijfelachtig. Ondanks deze indirecte ef fecten is de werkloosheid onder de minderhe den nog steeds onaanvaardbaar hoog en is dis criminatie bij de aanstelling van personeel aantoonbaar. Aanvullende maatregelen zijn daarom gewenst. Contract compliance gooit wat mij betreft hoge ogen. Het past in de logica van het ondernemen en er zijn directe effecten van te verwachten op het aannamebeleid van bedrijven.