• No results found

Effect van bewegen op concentratie : is er op korte termijn een verschil te zien in de concentratie van jongeren in de leeftijd van 16 tot 18 jaar nadat er is deelgenomen aan sport- en beweegactiviteiten op matig intensief niveau

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effect van bewegen op concentratie : is er op korte termijn een verschil te zien in de concentratie van jongeren in de leeftijd van 16 tot 18 jaar nadat er is deelgenomen aan sport- en beweegactiviteiten op matig intensief niveau"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Samenvatting

De afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar de correlatie tussen bewegen en schoolprestaties van kinderen. Uit veel van deze onderzoeken blijkt een positief verband tussen meer bewegen en betere schoolresultaten op lange termijn. Echter is er tot op heden weinig literatuur gevonden over de relatie tussen beweging en concentratie in de

leeftijdsgroep van 16 tot 18 jaar.

Dit afstudeeronderzoek, geschreven vanuit de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam, richt zich op de effecten op korte termijn van sport- en beweegactiviteiten op de concentratie en heeft als onderzoeksvraag: Is er op korte termijn een verschil te zien in de concentratie van jongeren in de leeftijd van 16 tot 18 jaar nadat er is deelgenomen aan sport- en beweegactiviteiten op matig intensief niveau?

Aan dit onderzoek hebben 100 participanten deelgenomen van de MBO opleiding Sport en Bewegen niveau 3/4 te Hilversum. Deze 100 participanten zijn verdeeld in twee groepen; interventie groep A en controle groep B. Binnen dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Digit Span Test. Dit is een test om aandacht, concentratie en korte termijn geheugen te meten (Campbell, 2012; Wolters & Hazenberg, 2003). Tijdens de voormeting hebben groep A en B de test gemaakt. Bij de nameting heeft groep A vooraf aan de test matig intensief bewogen, groep B had op dat moment rust. Hierna hebben beide groepen de Digit Span Test opnieuw gemaakt.

De resultaten zijn verwerkt en geanalyseerd door middel van een Independent Samples T Test en een Paired Samples T Test. Bij groep A is er een significant verschil tussen de

concentratiescores bij de voor- en nameting aangetoond, p = ,001. Uit dit verschil blijkt dat de interventie die is gebruikt tijdens dit onderzoek effectief is. De voor- en nameting van groep B heeft niet geleid tot een significant verschil, p = ,297.

Uit dit onderzoek is gebleken dat matig intensief bewegen gedurende de dag, de concentratie van leerlingen bevordert. Hierdoor is het voor scholen aan te bevelen om theorielessen of toetsen, waarbij leerlingen zich moeten concentreren, aan te bieden direct na matig intensieve sport- en beweegactiviteiten.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Methode 9

Participanten 9

Omgeving van de school 9

Beschrijving interventie 9

Meetinstrument 10

Betrouwbaarheid en validiteit meetmethode 10

Procedure onderzoek 11

Beschrijving dataverzameling/statistische verwerking 12

Resultaten 13

Verschil tussen groepen 13

Verschil binnen groepen 13

Conclusie 15

Discussie & Aanbevelingen 16

Dankwoord 18

Bronnen 19

Bijlage 1 22

SPSS Output Independent Samples T Test 22

SPSS Output Paired Samples T Test groep A 23

SPSS Output Paired Samples T Test groep B 24

Bijlage 2 25

Samenwerking

25

Bijlage 3 26

(4)

Inleiding

Sport- en beweegactiviteiten krijgen steeds meer aandacht in onze maatschappij. Naast sport als doel, wordt sport ook steeds meer ingezet als middel voor maatschappelijke doelen (Hoyng & Jong, 2007). Naar de effecten van deze sport- en beweegactiviteiten is in de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan. Al lange tijd is bekend dat regelmatig en intensief bewegen de lichamelijke fitheid kan verbeteren (Hildebrandt, Ooijendijk & Hopman-Rock, 2006/2007). Diverse onderzoeken hebben een overtuigend en gunstig verband aangetoond tussen bewegen en gezondheid (Proper, Bergsta, Bakker & Mechelen, 2006). Een actieve leefstijl zorgt voor vermindering van overgewicht, verkleint het risico op

gezondheidsproblemen, ziekten en zorgt voor een positief effect op het welbevinden (Halfwerk, Lodeweges & Volkering, 2009). Jongeren die weinig bewegen hebben daarentegen meer risico op obesitas, cardiovasculaire ziekten en een slechte geestelijke gezondheid (Reppa, 2007).

Bewegen heeft niet alleen effect op de lichamelijke gezondheid. Uit onderzoek van Van der Borght (2006) blijkt dat sport- en beweegactiviteiten de vorming van nieuwe hersencellen bevordert. Het verhoogt de cerebrale capillaire groei, de doorbloeding, de zuurstofopname, de groei van zenuwcellen in de hippocampus (het centrum van leren en geheugen), de

ontwikkeling van zenuwverbindingen en het volume van het hersenweefsel. Deze fysiologische veranderingen kunnen worden geassocieerd met verbeterde aandacht, verbeterde werking van informatieopslag en informatieopname en een vermindering van onbedwingbare trek en pijn (Rasberry, et al., 2010). Ook leiden sport- en beweegactiviteiten tot verbetering van de stemming, de mentale alertheid, de concentratie, een positiever zelfbeeld en een hoger ambitieniveau (Stegeman, 2007). Maar leiden deze gunstige effecten van sport- en beweegactiviteiten vervolgens ook tot betere cognitieve schoolprestaties?

De ontwikkelingspsycholoog Piaget schrijft: “Het bewegen is voor het jonge kind bij uitstek de brug naar de ander en het andere. Het weet krijgen van iets (incl. verbaal begrip en

ruimtelijk inzicht) komt primair tot stand als aan-den-lijve ondervinden: het kind volgt de weg van grijpen naar begrijpen, niet omgekeerd” (Piercy & Berlyne, 2011, p. 59). De ontwikkeling van een mens verloopt op drie gebieden, namelijk op cognitief, motorisch en sociaal affectief niveau (Geenen, Mol & Rijvers, 2006). Deze ontwikkelingsgebieden overlappen elkaar en

(5)

ontwikkelen zich door middel van een dynamische interactie (Rasberry, et al., 2010). Stagnering binnen het cognitieve ontwikkelingsgebied zorgt voor stagnering op motorisch gebied en andersom (Gelder, Weene & Berg, 2007). Sibley en Etnier (2003) keken naar de ontwikkeling vanuit een holistische benadering. Zij benadrukten dat de geest en het lichaam een geheel zijn en dat alles wat er gebeurt met het één, invloed heeft op het ander. Volgens Bailey en Dismore (2006) hebben sport- en beweegactiviteiten op school effect op zowel de motorische-, de cognitieve-, en de sociaal-affectieve ontwikkeling. Dit onderzoek verdiept zich in twee van de drie aspecten: de motorische- (sport- en beweegactiviteiten) en de cognitieve ontwikkeling. De Groot (2011) schrijft hierover dat de ontwikkeling van een kind in fases verloopt, waarbij het motorisch handelen de basis vormt voor het abstracte denken (cognitie). Hij noemt de motoriek de basis voor het leren.

Grissom (2005) deed onderzoek en toonde een positief verband aan dat fitte kinderen betere prestaties leveren op school. Dit positieve effect was groter bij meisjes dan bij jongens. Ook Carlson et al. (2008) deden onderzoek naar lichamelijke opvoeding en cognitieve prestaties (wiskunde en lezen). Dit onderzoek liet een klein significant voordeel zien voor de cognitieve prestaties bij meisjes met een belasting van 70 tot 300 minuten per week, ten opzichte van de meisjes met een belasting van 0 tot 35 minuten per week. Uit dit onderzoek kwam geen positief of negatief verschil bij de jongens. Dit onderzoek ondersteunt de conclusies van eerder onderzoek dat, zodra er meer uren lichamelijke opvoeding gegeven worden en minder theoretische vakken, dit geen negatief verschil maakt maar zelfs een gunstig effect heeft op de schoolprestaties. In Australië werd dezelfde conclusie getrokken bij een onderzoek onder 7.961 schoolkinderen in de leeftijd van 7 tot 15 jaar. Hier werden de schoolprestaties vergeleken met de mate waarin de kinderen fysiek actief waren en met hun fitheidsniveau. Hier werd aangetoond dat de schoolprestaties gelijk bleven of zelfs verbeterden bij meer lessen bewegingsonderwijs in plaats van theorielessen. Dit onderzoek stelde hoofdzakelijk het positieve effect bij de vakken rekenen en taal vast (Dwyer, Sallis, Blizzard, Lazarus, & Dean, 2001).

De onderzoekspsycholoog Langedijk deed onderzoek op een basisschool. Ondanks dat dit geen wetenschappelijk onderzoek was, zijn de resultaten opvallend. De lerares liet de kinderen staand enkele minuten figuren en letters in de lucht maken. De resultaten van dit onderzoek waren aan het einde van een jaar lezen, taal en rekenen gelijk aan de resultaten van

(6)

veel klassen na twee jaar lezen, taal en rekenen. Ook deed Langedijk onderzoek naar kinderen met grote problemen op het gebied van lezen, taal en rekenen. De kinderen werden

onderzocht op intelligentie, rekenen, taal, lezen en motoriek. Vrijwel alle kinderen met leerproblemen hadden een grote achterstand op motoriek. De kinderen trainden drie maanden motorische handelingen. Na deze drie maanden werden er opnieuw testen uitgevoerd. De resultaten waren vrijwel op alle fronten beter. Sommige kinderen behaalden bij de

intelligentie test zelfs 30 punten hoger. Gemiddeld gingen de kinderen bij deze test met 10 punten vooruit (Langedijk, www.pieterlangedijk.blogse.nl).

Coe, Pivarnik, Womack, Reeves & Malina (2006) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen sport- en beweegactiviteiten en cognitieve leerprestaties op school. Dit onderzoek heeft aangetoond dat er een relatie is tussen veel bewegen en de leerprestaties van leerlingen. Bij veel bewegen boekten leerlingen significant hogere cijfers. Er werd geen verschil aangetoond in cijfers bij leerlingen die weinig bewogen. Marsh en Kleitman (2003) stelden vast dat een frequente deelname aan sport- en beweegactiviteiten in het voortgezet onderwijs samenhangt met hogere rapportcijfers en grotere kans op toelating tot het universitair onderwijs. Zij suggereerden dat dit het gevolg zou kunnen zijn van een grotere identificatie met school en met de waarden die op school belangrijk worden gevonden.

Mulder (in Cox, 2007, p.97) is echter sceptisch over de relatie tussen beweging en cognitieve ontwikkeling: “Het is zo dat er een relatie bestaat tussen beweging en cognitieve processen bij mensen waarbij die processen minder functioneren (ouderen, beginnende Alzheimer e.d). Bij gezonde mensen is er al snel sprake van een plafondeffect. Ik geloof niet dat beweging en sport slimmer maken. Ik ken geen enkel onderzoek dat dat laat zien. Ik zie wel veel domme sporters”. Uit de meta-analyse van Sibley en Etnier (2003), waar zij uit meerdere artikelen die verschenen over dit onderwerp een gemiddelde uitkomst berekenden, komen verschillende resultaten. Uit tien van de vijftien studies bleek een positief effect van sport- en

beweegactiviteiten op de cognitie. Drie studies hadden gemengde resultaten en twee studies hadden overwegend negatieve effecten van sport- en beweegactiviteiten op cognitie.

Veruit de meeste onderzoeksresultaten zijn afkomstig uit het buitenland, met name Noord-Amerika. Voorzover zij wel binnen de context van het onderwijs zijn verkregen, is transfer naar de Nederlandse situatie niet vanzelfsprekend. Het Amerikaanse school(sport)systeem

(7)

verschilt immers nogal van dat in ons land (Stegeman, 2007). De Nederlandstalige literatuur met betrekking tot de effecten van sport- en beweegactiviteiten in schoolverband op het cognitief functioneren van kinderen en jongeren is uiterst summier. Er is met name in het Angelsaksische taalgebied wel veel onderzoek gedaan naar de invloed van sport- en

beweegactiviteiten op het cognitieve leren (Stegeman, 2007). Singh, Uijtdewilligen, Twisk, Van Mechelen & Chinapaw (2012) publiceerden een review waarin veertien onderzoeken met elkaar werden vergeleken. De kwaliteitscore van deze studies varieerde van 22% tot 75%. Echter bleek dat slechts twee van de veertien studies beoordeeld werden zijnde van hoge methodologische kwaliteit. De methodologische kwaliteit van de andere studies was bijzonder laag. De bevindingen van Singh et al. (2012) ondersteunen de voorzichtige conclusie dat deelname aan sport- en beweegactiviteit positief gerelateerd is aan betere cognitieve prestaties bij jongeren.

Er zijn veel onderzoeken die beweren dat sport- en beweegactiviteiten een positief effect hebben op de cognitie. Bewegen is een breed begrip. Maar wat is de precieze oorzaak van het positieve effect wat sport- en beweegactiviteiten met zich meebrengen?

Zoals al eerder genoemd leiden sport- en beweegactiviteiten tot een verhoging van de doorbloeding, de zuurstofopname en de groei van zenuwcellen in de hersenen. Deze fysiologische veranderingen kunnen worden geassocieerd met onder andere verbeterde aandacht (Rasberry, et al., 2010). Volgens Ratey & Hagerman (2009) stimuleert bewegen het leren op drie niveaus: 1) neurogenese: de aangroei van hersencellen en neuronen; 2) vorming van nieuwe zenuwcellen uit stamcellen in de hippocampus en 3) optimalisatie van aandacht en concentratie door vorming van neurotransmitters als serotonine, norepinefrine en

dopamine.

De vraag of sport- en beweegactiviteiten een rol spelen bij een betere concentratie en het beter presteren op academisch niveau is van bijzonder belang voor scholen die overwegen uren bewegingsonderwijs te schrappen om op deze manier geld te besparen.

Rutherford (2012) schreef een artikel over een Italiaans onderzoek bij schoolkinderen. Bij dit onderzoek werden meerdere groepen na verschillende vormen van sport- en

beweegactiviteiten getest, zij moesten lange ketens van symbolen onthouden. De kinderen die meededen aan deze test waren allemaal gezond en hadden geen last van serieuze aandacht tekorten. Uit deze test bleek dat de kinderen hun toetsresultaten verbeterden na deelgenomen

(8)

te hebben aan sport- en beweegactiviteiten. De beste resultaten werden gemeten bij de groep die vooraf vijftig minuten hun duur-uithoudingsvermogen hadden getraind. Interessant was dat de testscores niet zo sterk waren bij de groep die voorafgaand aan de test nieuwe vaardigheden met een bal hadden geoefend. Deze onderzoekers speculeren dat sport- en beweegactiviteiten voorafgaand aan academische testen de mogelijkheid tot een betere concentratie positief beïnvloeden. De implicaties zijn bemoedigend en suggereren dat sport- en beweegactiviteiten kinderen en jongeren kunnen helpen beter te laten concentreren tijdens hun theorielessen.

Budde, Voelcker-Rehage, Pietrassyk-Kendziorra, Machado, Ribeiro & Arafat (2010) deden eenzelfde soort onderzoek. Zij lieten 38 scholieren van 14-16 jaar in hun schoolpauze twaalf minuten hardlopen. De ene helft van de scholieren liep op een gematigd tempo (50-65 procent van maximale hartslag). De andere helft liep op 70-85 procent van de maximale hartslag, wat een vrij zware training betekent. De controle groep deed niets. Na de korte inspanning werd door de onderzoekers in het speeksel van de scholieren de concentratie van de hormonen cortisol en testosteron gemeten. Ook testten ze hoe goed de proefpersonen zich konden concentreren. De gematigde inspanning verhoogden de cortisolspiegel significant, verlaagde de testosteronspiegel en verhoogde de scores op de concentratietest. De sport- en

beweegactiviteiten verhoogde zowel de cortisol- als de testosteronspiegel, maar had geen noemenswaardig effect op de scores. Deze resultaten betekenen volgens de onderzoekers een pleidooi voor meer korte sport- en beweegactiviteiten tussendoor. Zo kan op scholen in

pauzes het bewegen worden gestimuleerd met goede resultaten. Zelfs gematigd bewegen heeft een positief effect op aandacht en werkgeheugen van kinderen en jongeren.

“Het is tijd om te beginnen met kijken naar lichamelijke opvoeding als niet verloren academische tijd, maar als een middel van schoolse verrijking” (Rutherford, 2012, p. 25). Zowel Rutherford (2012) als Budde et al. (2010) concludeerden dat sport- en

beweegactiviteiten op matig intensief niveau de meest positieve invloed hebben op de concentratie.

Het nu volgende onderzoek onderzocht wat de directe invloed is van fysieke inspanning op de concentratie bij jongeren van 16 tot 18 jaar. Er is gekozen voor deze doelgroep omdat er in bestaande literatuur weinig bekend is over de directe effecten van sport- en beweegactiviteiten op concentratie bij deze specifieke leeftijdscategorie. Op basis van de bovenstaande

(9)

onderzoeken is de probleemstelling vastgesteld, dit heeft geleid tot de volgende

onderzoeksvraag: Is er op korte termijn een verschil te zien in de concentratie van jongeren in de leeftijd van 16 tot 18 jaar, nadat er is deelgenomen aan sport- en beweegactiviteiten op matig intensief niveau?

De hypothese is gebaseerd op bovengenoemde literatuur. Door de toename van de

bloedtoevoer naar de hersenen waardoor de leerbereidheid vergroot en de mentale alertheid toeneemt (Rasberry, et al., 2010), wordt verwacht dat de concentratie van jongeren van 16 tot 18 jaar hoger is bij de groep die vooraf heeft deelgenomen aan sport- en beweegactiviteiten op matig intensief niveau in tegenstelling tot de testgroep die dit niet heeft gedaan. Verwacht wordt dat fysieke activiteit een direct positief gevolg heeft op concentratie.

(10)

Methode

Participanten

Aan dit onderzoek hebben in totaal 100 participanten deelgenomen, waaronder 25 meisjes en 75 jongens in de leeftijd van 16 tot 18 jaar van de MBO opleiding Sport & Bewegen niveau 3/4 te Hilversum. Leerlingen met ADHD en eventuele verwante stoornissen werden

uitgesloten van deelname aan dit onderzoek. De participanten die hebben deelgenomen komen voornamelijk uit Utrecht, Amsterdam en het Gooi en zijn hoofdzakelijk van

Nederlandse afkomst. De participanten werden verplicht om deel te nemen aan het onderzoek, aangezien het een onderdeel was van de reguliere lessen.

Omgeving van de school

De testen van dit onderzoek zijn afgenomen op de MBO opleiding Sport & Bewegen te Hilversum. De MBO opleiding telt ongeveer 300 leerlingen en beschikt over een opleiding niveau 2 en niveau 3/4. Er is voor deze doelgroep gekozen omdat één van de onderzoekleiders hier stage loopt en toestemming had om dit onderzoek uit te voeren.

Beschrijving interventie

De 100 geselecteerde participanten zijn opgesplitst in twee gelijke groepen van 50

proefpersonen (groep A en groep B). Jongens en meisjes werden hierbij gemengd en er werd geprobeerd om in beide onderzoeksgroepen evenveel meisjes als jongens te krijgen.

Groep A was de interventie groep en groep B de controle groep. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een voor- en nameting om zo het verschil te kunnen aflezen.

Zowel groep A als groep B hebben op dag één dezelfde test (test één) gemaakt. In week 2 heeft groep A na een uur op matig intensief niveau te hebben bewogen, de tweede test gemaakt. Groep B had op dat moment geen beweging en maakte gelijktijdig met groep A vervolgens ook test twee. Alle testen werden in hetzelfde lokaal afgenomen en beide weken werd er op dezelfde dag en hetzelfde tijdstip gemeten. Er is gekozen voor het computerlokaal waar de participanten niet naar buiten of naar de gang konden kijken, om zo afleiding te voorkomen. De tafels in het computerlokaal stonden in een tentamenopstelling, zodat er niet kon worden afgekeken. Daarnaast mochten de participanten absoluut niet met elkaar

communiceren of overleggen. Van tevoren werd er aangegeven dat de participanten op beide testdagen zo uitgerust mogelijk moesten zijn. Ook werd er gevraagd en geadviseerd om bij de

(11)

voor- en nameting hetzelfde ontbijt te nemen, zodat het energiepeil zoveel mogelijk gelijk was. Door deze maatregelen zijn er zoveel mogelijk storende aspecten uitgesloten die de testuitslagen konden beïnvloeden.

Meetinstrument

Voor dit onderzoek is gezocht naar valide testen die gebruikt worden om de concentratie te meten. Doordat dit onderzoek niet gefinancierd werd is er gekozen om gebruik te maken van één test waar geen kosten aan verbonden zijn, namelijk de Digit Span Test. De Digit Span Test is een test om aandacht, concentratie en korte termijn geheugen te meten (Campbell, 2012; Wolters & Hazenberg, 2003). Deze test is onderdeel van een intelligentietest (WAIS) en wordt ook veelvuldig afzonderlijk toegepast in geheugenonderzoek

(http://burotester.nl/java/html/nl/digitspan.html).

Wolters & Hazenberg (2003) concludeerden dat de aandacht en concentratie kan worden onderzocht door de maanden van het jaar in omgekeerde volgorde te laten opzeggen, woorden achterstevoren te laten spellen of cijferreeksen te laten reproduceren. De Digit Span Test is een veel gebruikte test om de concentratie vaardigheden te testen en te beoordelen (Bailes & Day, 2001).

De Digit Span Test is een test waarbij men cijferreeksen moet onthouden. De test werd op de computer uitgevoerd en duurde tien minuten. De test begint met het indrukken van de

muisknop. Voordat de test daadwerkelijk begint verschijnt de tekst ‘Let op’ op het

beeldscherm en één seconde hierna start de test. De test begint met drie cijfers die na elkaar worden getoond, na het laatste cijfer moet deze reeks met cijfers worden ingevuld. De test wordt steeds moeilijker doordat de cijferreeksen langer worden. Na twee fouten in de eerste serie of na twaalf juiste antwoorden volgt automatisch de tweede serie. Voordat de tweede serie begint verschijnt er een uitleg dat de cijferreeksen nu achterstevoren moeten worden ingevuld door de deelnemer. De tweede serie begint ook met drie cijfers en na het laatste cijfer vult de deelnemer de cijferreeks achterstevoren in. Na de test volgt automatisch de uitslag (http://burotester.nl/java/html/nl/digitspan.html).

Betrouwbaarheid en validiteit meetmethode

Een relevant aantal onderzoekers (Bailes & Day, 2001; Budde, et al., 2010; Campbell, 2012; Wolters & Hazenberg, 2003) hebben in hun onderzoek gebruik gemaakt van de Digit Span

(12)

Test. Deze test is misschien wel de meest voorkomende methode om de concentratie vaardigheden te testen en te beoordelen (Bailes & Day, 2001).Veel verschillende methoden zijn van oudsher gebruikt om de aandacht en de concentratie te testen. De omgekeerde Digit Span Test waarbij een reeks cijfers achterstevoren wordt genoteerd is de meest gevoelige manier om subtiele cognitieve en aandachtstekorten te ontdekken (Bailes & Day, 2001).

Ondanks de vele onderzoeken waarin de Digit Span Test gebruikt wordt is er geen literatuur gevonden waarin de validiteit volledig is aangetoond. Voor de Digit Span Test is de

betrouwbaarheid wel berekend op basis van Cronbach’s Alpha. De berekening aan de hand van de Digit Span Test geeft een betrouwbaarheid van α = 0,64 (Berg, 2008). Dat is alleszins redelijk. Temeer daar andere meetinstrumenten, in verband met beperkte financiele middelen, niet in aanmerking komen is besloten de Digit Span Test te gebruiken. Er wordt vanuit gegaan dat deze test voldoende betrouwbaar is om een eventueel significant verschil aan te tonen.

Om de test zo betrouwbaar mogelijk uit te voeren en zo veel mogelijk aspecten uit te sluiten is de instructie bij de voor- en nameting gedaan door dezelfde onderzoeksleider. Om eventueel andere aspecten uit te sluiten die de uitslagen konden beïnvloeden, zijn de voor- en nameting op dezelfde dag, in hetzelfde lokaal en op hetzelfde tijdstip afgenomen.

Procedure onderzoek

De klassen die hebben deelgenomen aan het onderzoek is van te voren uitgelegd wat de test inhield en waarom zij deelnamen. Er werd aangegeven wanneer en waar de testen

plaatsvonden en wie er sportkleding mee moest nemen. Ook is er aangegeven dat de

deelnemers zo uitgerust mogelijk moesten zijn en dat zij bij test één en bij test twee hetzelfde ontbijt moesten nemen. De deelnemers werden bij de voormeting in het klaslokaal ontvangen door de onderzoeksleiders. Er is verteld dat ze plaats mochten nemen achter een computer. Hierna is verteld dat de test tien minuten zou duren en dat hij start zodra de deelnemers op de muis klikten. De deelnemers lazen de uitleg van de test op de computer (deze hoort bij de test). Hierna werd er gelegenheid gegeven voor eventuele vragen. Toen de deelnemers klaar waren met de test lieten zij de uitslag op de computer staan en wachtten tot alle deelnemers klaar waren. De uitslag werd genoteerd door de onderzoeksleiders.

Voorafgaand aan de nameting werd groep A (interventie) opgewacht bij de gymzaal waar zij een uur matig tot intensief hebben bewogen. Groep B (controle) had op dit moment rust. Na

(13)

afloop van beide uren kwamen zowel groep A als groep B samen in het computerlokaal waar de Digit Span Test opnieuw is afgenomen. De instructie van de onderzoeksleiders was hetzelfde als tijdens de voormeting. Na afloop werden de uitslagen genoteerd en de deelnemers bedankt voor hun deelname.

Beschrijving dataverzameling/statistische verwerking

In dit onderzoek is onderzocht wat de directe invloed is van fysieke inspanning op de concentratie bij jongeren van 16 tot 18 jaar. Er wordt gebruik gemaakt van twee groepen; interventie groep A (N = 50) en controle groep B (N = 50). Bij beide groepen is gebruik gemaakt van een voor- en een nameting. Groep A heeft voorafgaand aan de nameting deelgenomen aan matig intensieve sport- en beweegactiviteiten als interventie, groep B had op dit moment rust. Mocht er bij groep A tussen de voor- en nameting een significant verschil p = < 0,05 aangetoond worden dan betekent dit dat de interventie hierin een rol heeft

gespeeld.

De data worden met behulp van het softwareprogramma SPSS 18 verwerkt en geanalyseerd door middel van een Independent Samples T Test en een Paired Samples T Test. De

Independent Samples T Test wordt gebruikt om twee groepen met elkaar te vergelijken. Binnen dit onderzoek worden de voormetingen van groep A en groep B met elkaar

vergeleken. De Paired Samples T Test wordt gebruikt om één groep op twee momenten te vergelijken. Dit gebeurt door de voor- en nameting van groep A met elkaar te vergelijken en de voor- en nameting van groep B met elkaar te vergelijken.

Aan de hand van de uitslag van de statistische analyses kan worden bepaald of de resultaten van dit onderzoek overeenkomen met de vooraf aangenomen hypothese. Er wordt hierbij verwacht dat sport- en beweegactiviteiten op korte termijn een positief effect hebben op de concentratie van leerlingen van 16 tot 18 jaar.

(14)

Resultaten

Tabel 1. Aantal participanten opgesplitst naar groepen (A en B) en sekse (jongens en

meisjes).

Totaal Groep A Groep B

Jongen Meisje Jongen Meisje

Aantal 100 38 12 37 13

Alle participanten zijn twee keer getest door middel van de Digit Span Test om de concentratie te meten. Voorafgaand aan de voormeting hadden beide groepen rust. Voorafgaand aan de nameting had de interventie groep deelgenomen aan sport- en beweegactiviteiten en had de controle groep rust.

Verschil tussen groepen

Er is gebruik gemaakt van een Independent Samples T Test om de concentratiescores bij de voormeting tussen de interventiegroep A (M = 9,72, SD = 3,369) en de controle groep B (M = 9,82, SD = 3,403) met elkaar te vergelijken. Hierbij is geen significant verschil gevonden, p = 0,883.

Verschil binnen groepen

Met behulp van een Paired Samples T Test is gekeken of de concentratie voor de

afzonderlijke groepen A en B significant verschillen tussen de voor- en nameting (Figuur A). Voor groep A werd een significant verschil tussen de concentratiescores bij de voor- en nameting gevonden, p < 0,001. Groep A behaalde in de nameting (M = 10,7, SD = 3,448) een hogere score op de concentratie dan bij de voormeting (M = 9,72, SD = 3,369). De

concentratiescores van groep B verschilden niet significant van elkaar tussen de voor- en nameting, p = 0,297. Groep B behaalde namelijk in de nameting (M = 10,04, SD = 3,891) een beduidend kleinere, niet significante groei op de concentratie dan bij de voormeting (M = 9,82, SD = 3,403).

(15)

Figuur A. De concentratiescores van de Digit Span Test van groep A en B tijdens de voor- en

(16)

Conclusie

In dit onderzoek is onderzocht wat de directe invloed is van fysieke inspanning op de concentratie bij jongeren van 16 tot 18 jaar. Dit onderzoek is uitgevoerd omdat er over deze doelgroep in bestaande literatuur weinig bekend is over de directe effecten van sport- en beweegactiviteiten op concentratie.

Door middel van de Independent Samples T Test is de voormeting van interventiegroep A vergeleken met de voormeting van controle groep B. Er is hierbij geen significant verschil gevonden, p = 0,883. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de groepen een vergelijkbaar beginniveau hadden voorafgaande aan dit onderzoek.

Met behulp van een Paired Samples T Test is voor beide groepen gekeken of er een significant verschil kon worden aangetoond tussen de voor- en nameting. Bij groep A is er een significant verschil tussen de concentratiescores bij de voor- en nameting gevonden, p = 0,001. Uit dit verschil blijkt dat de interventie die is gebruikt tijdens dit onderzoek

effectief is. De minimale stijging die te zien is in de concentratiescores van groep B tussen de voor- en nameting (Figuur A) hebben niet geleid tot een significant verschil, p = 0,297. Doordat er bij groep A wel een significant verschil is aangetoond en bij groep B niet, is het uitgesloten dat er een leereffect heeft opgetreden bij groep B.

Uit dit onderzoek is gebleken dat matig intensief bewegen gedurende de dag de concentratie van leerlingen bevordert. Als er gekeken wordt naar de onderzoeksvraag: ‘Is er op korte termijn een verschil te zien in de concentratie van jongeren in de leeftijd van 16 tot 18 jaar nadat er is deelgenomen aan sport- en beweegactiviteiten op matig intensief niveau’ kan er met zekerheid gezegd worden dat dit verschil significant is, p = 0,001. Deze conclusie komt overeen met de hypothese dat fysieke activiteit op matig intensief niveau een direct positief gevolg heeft op concentratie.

(17)

Discussie & Aanbevelingen

De resultaten kunnen als volgt worden samengevat. De betrouwbaarheid van de Digit Span Test was op basis van Cronbach’s Alpha alleszins redelijk (Berg, 2008). Tussen de

componenten sport- en beweegactiviteiten en concentratie werd na het uitvoeren van een voor- en nameting een positief verband gevonden. Dit verband is met behulp van het software programma SPSS 18 verwerkt en geanalyseerd en heeft door middel van Paired Samples T Test een significant verschil aangetoond, p = 0,001.

In de literatuur die gebruikt is voor dit onderzoek gaven Bailey en Dismore (2006) aan dat sport- en beweegactiviteiten op school effect op zowel de motorische-, de cognitieve-, en de sociaal-affectieve ontwikkeling hebben. Zowel Rutherford (2012) als Budde, Voelcker-Rehage, Pietrassyk-Kendziorra, Machado, Ribeiro & Arafat (2010) toonden aan dat gematigd bewegen een positief effect op de aandacht en werkgeheugen van kinderen en jongeren heeft. Zij concludeerden dat sport- en beweegactiviteiten op matig intensief niveau de meeste positieve invloed hebben op de concentratie. Het positieve verband dat gevonden is in dit onderzoek komt overeen met de eerder gebruikte literatuur.

Een kritische noot binnen dit onderzoek is de betrouwbaarheid van de Digit Span Test. Uit de Cronbach’s Alpha blijkt dat de test met een score van α = 0,64 zonder meer betrouwbaar is. Toch wordt voor volledige betrouwbaarheid α = 0,7 als maat gehanteerd. Bij een eventueel vervolgonderzoek zou gezocht kunnen worden naar een test met een hogere score op basis van Cronbach’s Alpha, α > = 0,7. Dit om de betrouwbaarheid verder te verhogen.

Een ander en veel gehoorde kritiek binnen dit onderzoek is dat er tussen de voor- en nameting maar een tussentijd van één week zat. De korte periode tussen voor- en nameting zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de minimale stijging die te zien is bij de controle groep. Een aanbeveling zou zijn om bij eventueel vervolgonderzoek een langere

tussenperiode te hebben tussen de voor- en de nameting. Dit om een eventuele herkenning van de test bij voorbaat grotendeels te kunnen uitsluiten. Ook het feit dat de test is afgenomen in groepsverband, in plaats van op individuele basis, kan de concentratie en dus de uitslag negatief hebben beïnvloed. Het individueel afnemen van de testen wordt dan ook sterk aangeraden bij een vervolgonderzoek.

(18)

Als aanbeveling voor de beroepspraktijk wordt er verwezen naar eerder genoemde literatuur. Hier wordt veelvuldig aangetoond dat matig intensief bewegen een positieve invloed heeft op de aandacht en concentratie van kinderen en jongeren. Hierdoor geldt voor docenten de aanbeveling, om tussentijds matig- intensieve oefeningen te laten uitvoeren, als de aandacht en concentratie van de leerlingen gedurende de les verzwakt. Ook verdient het aanbeveling theorielessen of toetsen aan te bieden direct ná matig intesieve sport- en beweegactiviteiten.

(19)

Dankwoord

Velen hebben ons bijgestaan bij het verwezenlijken van dit afstudeeronderzoek. Ons

dankwoord willen wij richten aan een ieder die een bijdrage heeft geleverd aan het realiseren hiervan, waaronder de opleiding Sport & Bewegen te Hilversum voor de ruimte die zij beschikbaar hebben gesteld om het onderzoek uit te voeren.

Ook willen wij Kees Limmen, Wil Padt, Suzanne Limmen, Tom van der Horst, Jan Gout, Wilma Gout, Sander Gout en Justin van Duinkerken bedanken voor het lezen en corrigeren van dit onderzoek waardoor wij ons telkens konden blijven verbeteren. Sander Gout willen wij bedanken voor het ontwerp van het voorblad. Stefanie Erk willen wij op deze manier bedanken voor haar support bij het statistische gedeelte van ons onderzoek.

In het bijzonder gaat onze dank uit naar onze onderzoeksbegeleiders Hilde Bax en Douwe van Dijk voor de hulp, feedback en steun tijdens dit onderzoeksproces.

(20)

Bronnen

Artikelen

Bailes, J. E. & Day, A. L. (2001). A Guide for Physicians & Athletic Trainers. Neurological Sports Medicine, 113-114.

Bailey, R., & Dismore, D. (2006). Physical Education and Sport in Schools: A Review of Benefits and Outcomes . Journal of School Health, 76 (8), 397-401.

Berg, D. H. (2008). Working memory and arithmetic calculation in children: The contributory roles of processing speed, short-term memory, and reading. Journal of Experimental Child Psychology, 99 (4), 288-308.

Borght, K. (2006). New neurons in the adult brain. A study on the regulation and function of neurogenesis in the adult rodent hippocampus. Proefschrift Rijks Universiteit

Groningen.

Budde, H., Voelcker-Rehage, C., Pietrassyk-Kendziorra, S., Machado, S., Ribeiro, P. & Arafat, A. M. (2010). Steroid hormones in the saliva of adolescents after different exercise intensities and their influence on working memory in a school setting. Psychoneuroendocrinology, 35 (03).

Campbell, W. W. (2012). De Jong's The Neurologic Examination. In De Jong's The Neurologic Examination, 67. Lippincott Williams And Wilkins.

Carlson, S. A., Fulton, J. E., Lee, S. M., Maynard, M., Brown, D. R., Kohl, H. W. & Dietz, W. H. (2008). Physical Education and Academic Achievement in Elementary School: Data From the Early Childhood Longitudinal Study. American Journal of Public Health, 721-727.

Coe, D. P., Pivarnik, J. M., Womack, C. J., Reeves, M. J. & Malina, R. M. (2006). Effect of Physical Education and Activity Levels on Academic Achievement in Children. Medicine & Science in Sports & Exercise, 1515-1519.

Cox, A. (2007). Relatie cognitie en sport-bewegen.CINOP Expertisecentrum.

Dwyer, T., Sallis, J. F., Blizzard, L., Lazarus, R. & Dean, K. (2001). Relation of Academic Performance tot Physical Activity and Fitness in Children. Rediatric Exercixe Science, 13, 224-238.

Geenen, B., Mol, I. & Rijvers, N. (2006). Sociale Vaardigheden & Sport en Gedrag SB302. In: Sociale Vaardigheden & Sport en Gedrag SB302, pp. 19-21. Uitgeverij

Angerenstein.

Gelder, W. van., Weene, E. van. & Berg, M. (2007). Zorg voor beweging in de PABO. In: Zorg voor beweging in de PABO, p. 14. Esstede B.V.

(21)

Grissom, J. B. (2005). Physical Fitness and Academic Achievement. Journal of Exercise Physiology, 11-25.

Groot, J. (2011). Motoriek als basis voor het leren, rekenen zonder ruitjesschrift. Mensenkinderen, 16-17.

Halfwerk, E., Lodeweges, J.& Volkering, C. (2009). Gezonde en actieve leefstijl in leermiddelen. Enschede: Stichting leerplanontwikkeling (SLO).

Hildebrandt, V. N., Ooijendijk, W. T.& Hopman-Rock, M. (2006/2007). Trendrapport Bewegen en Gezondheid. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.

Hoyng, J.& Jong , I. d. (2007). Beleidswijzer Sport & Bewegen. Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen, 7.

Jensen, A. R. (2000). A "Simplest Cases" Approach to Exploring the Neural Basis of Psychology. 3, 36.

Maas, H. A. (n.d.). Intrinsieke motivatie van kinderen in sport en spelsituaties. Tilburg: Universiteit van Tilburg.

Marsh, H. & Kleitman, S. (2003). School Athletic Participation: mostly gain with little pain. . Journal of Sport and Exercise Psychology, 25 (2), 205-228.

Perry, C. M., Mohamed, A. & Kaber, D. B. (2006). Effects of physical workload on cognitive task performance and situation awareness. Theoretical Issues in Ergonomics Science, 1-19.

Piercy, M. & Berlyne, D. E. (2011). The Psychology of Intelligence. In: J. Piaget, The Psychology of Intelligence, 59. Taylor & Francis Ltd.

Pijning, H. (1990). Goed in gymnastiek, goed in leren? Lichamelijke Opvoeding, 628-632.

Proper, K. I., Bergsta, B., Bakker, I. & Mechelen, W. (200). De effectiviteit van interventies ter stimulering van bewegen. Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, 14 (3), 103-108.

Rasberry, C. N., Lee, S. M., Robin, L., Laris, B. A., Russel, L. A., Coyle, K. K.& Nihiser , A. J. (2010). The Association Between School-Based Physical Activity, Including

Physical Education, and Academic Performance. Atlanta: U.S. Department of Health and Human Services.

Ratey, J. & Hagerman, E. (2009). Bewegen goed voor lichaam en geest. Hogrefe Uitgevers.

Reppa, G. (2007). Motivation and Affective Outcomes of Physical Education Implications for Health Education. Science Education International, 18 (3), 217-233.

(22)

Sibley, B.& Etnier, J. (2003). The relationship between physical activity and cognition in children. Pediatric Exercise Science, 15, 243-256.

Singh, A., Uijtdewilligen, L., Twisk, J. W., van Mechelen, W. & Chinapaw, M. J. (2012). Physical Activity and Performance at School. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 166 (1), 49-55.

Stegeman, H. (2007). De relatie van fysieke activiteit met de cognitieve, affectieve en sociale ontwikkeling.'s-Hertogenbosch: Mulier Instituut.

Stigles, J. W., Lee, S. & Stevenson, H. W. (1986). Digit Memory in Chinese and Englisch: Evidence for a temporally limited store. 23, 1-20.

Symons, C. W., Cinelli, B., Jamer, T. C.& Groff, P. (1997). Bridging Student Health Risks and Academic Achivement through comprehensive School Health Programs. Journal of School Health, 220-227.

TNO. (2009). Regelmatig fietsen naar het werk leidt tot lager ziekteverzuim. TNO.

Tremblay, M. S., Inman, W. J. & Willms, D. J. (2000). The Relationship Between Physical Activity, Self-Esteem, and Academic Achievement in 12-Year-Old Children. Pediatric Exercise Science, 12, 312-323.

Wolters, E. C.& Hazenberg, G. J. (2003). Leidraad Neurologie. In Leidraad Neurologie, 30. Bohn Stafleu Van Loghummaart.

Websites

Retrieved from http://burotester.nl/java/html/nl/digitspan.html

Retrieved from http://burotester.nl/java/html/nl/digitspan.html BrainBaseline. (2010). Retrieved from https://brainbaseline.com/

Retrieved from http://pieterlangedijk.blogse.nl/archief/

(23)

Bijlage 1

SPSS Output Independent Samples T Test

Group Statistics groep

N Mean Std. Deviation Std. Error Mean

voormeting groep A 50 9,72 3,369 ,476

groep B 50 9,82 3,403 ,481

nameting groep A 50 10,70 3,448 ,488

groep B 50 10,04 3,891 ,550

Independent Samples Test Levene's Test

for Equality of

Variances t-test for Equality of Means

F Sig. t df Sig. (2-tailed) Mean Difference Std. Error Difference 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper voormeting Equal variances assumed ,013 ,909 -,148 98 ,883 -,100 ,677 -1,444 1,244 Equal variances not assumed -,148 97,990 ,883 -,100 ,677 -1,444 1,244 nameting Equal variances assumed ,663 ,417 ,898 98 ,372 ,660 ,735 -,799 2,119 Equal variances not assumed ,898 96,600 ,372 ,660 ,735 -,799 2,119

(24)

SPSS Output Paired Samples T Test groep A

Paired Samples Statistics

Mean N Std. Deviation Std. Error Mean

Pair 1 voormeting 9,72 50 3,369 ,476

nameting 10,70 50 3,448 ,488

Paired Samples Correlations

N Correlation Sig.

Pair 1 voormeting & nameting 50 ,882 ,000

Paired Samples Test Paired Differences t df Sig. (2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error Mean 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper Pair 1 voormeting - nameting -,980 1,660 ,235 -1,452 -,508 -4,175 49 ,000

(25)

SPSS Output Paired Samples T Test groep B

Paired Samples Statistics

Mean N Std. Deviation Std. Error Mean

Pair 1 voormeting 9,82 50 3,403 ,481

nameting 10,04 50 3,891 ,550

Paired Samples Correlations

N Correlation Sig.

Pair 1 voormeting & nameting 50 ,927 ,000

Paired Samples Test Paired Differences t df Sig. (2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error Mean 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper Pair 1 voormeting - nameting -,220 1,475 ,209 -,639 ,199 -1,055 49 ,297

(26)

Bijlage 2

Samenwerking

Voor ons afstudeeronderzoek zijn wij in september 2012 individueel op zoek gegaan in de literatuur naar een onderwerp dat onze interesse wekte en raakvlakken had met onze studie. Uiteindelijk bleek dat wij beide geïnteresseerd waren in de effecten van bewegen op concentratie. Na overleg met onze onderzoeksbegeleiders, Hilde Bax en Douwe van Dijk, hebben wij besloten om onze handen ineen te slaan en samen ons onderzoek te schrijven.

Onze neuzen stonden vanaf het begin dezelfde kant op en direct is besloten om alle

onderzoeksgerelateerde zaken samen uit te voeren. Er zijn geen individuele schrijfmomenten of taken geweest. Nu, in mei 2013 kijken wij met een tevreden en positief gevoel terug op onze samenwerking. Indien wij opnieuw voor de keuze zouden staan om onze afstudeeronderzoek met elkaar te schrijven, zouden we beiden zonder twijfel ja zeggen.

(27)

Bijlage 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De chirurg neemt voor de ingreep foto’s en maakt een tekening op uw borsten die gebruikt wordt als richtlijn tijdens de ingreep.. Nadat de anesthesist u in slaap heeft gebracht voert

Langs het Veluwemeer worden tussen de klei- en veengronden en de hoge­ re zandgronden lage beekdalgronden aangetroffen (kaarteenheid 5)» Deze gron­ den bestaan uit

 er is gerekend met de binnenwerkse maten van een afdeling (of stal), zonder rekening te houden met de dikte van de hokafscheidingen, waardoor het netto hokoppervlak dusdanig

De boer zei tegen mijn vader: die jongen moet boer worden, het zit er helemaal in.’ Nog jaren na de oorlog brengt De Bruijn de zomervakan- ties door op de boerderij, maar het wordt

Deze proef is aan de ene kant een herhaling van een proef uitgevoerd in het voorjaar maar omdat er in de vorige proef zeer uiteenlopende EC-niveaus en Cl concentraties

Het feit dat deze vraag door de onderzoekers (National Economie Research Associates - in de wandel­ gang: NERA) negatief is beantwoord - en de Com­ missie sindsdien

• De atmosfeer is maar beperkt doorlatend voor de door de aarde uitgezonden infrarode straling; een deel van de. uitgezonden straling wordt geabsorbeerd, en weer in alle

Een model dat beter past bij de gegevens van 1930 tot 2000 gaat uit van een natuurlijk niveau in de CO 2 -concentratie met daar bovenop een bijdrage van de mens aan de CO