• No results found

Veranderingen in het gebruik van biologische voeding na diagnose van colorectaalcarcinoom : bevindingen vanuit de COLON-studie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veranderingen in het gebruik van biologische voeding na diagnose van colorectaalcarcinoom : bevindingen vanuit de COLON-studie"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0 | P a g e Afdeling Humane Voeding

Wageningen University and Research centre Nederland

Scriptie

Veranderingen in het gebruik van biologische voeding na

diagnose van colorectaalcarcinoom

Bevindingen vanuit de COLON-studie

Bacheloropleiding Voeding & Diëtetiek

Hogeschool van Amsterdam Nederland

Judith Brand

Marrilou Louwaard

Projectnummer: 2014213

(2)

1 | P a g e

Veranderingen in het gebruik van biologische voeding

na diagnose van colorectaalcarcinoom

Bevindingen vanuit de COLON-studie

Judith Brand

Marrilou Louwaard

Hoogstraat 44 6701 BW Wageningen

Conventstraat 41-1 6701 GA Wageningen

Hogeschool van Amsterdam

Docentbegeleider:

M.J.J. de Bos Kuil

Wageningen University and Research centre

Praktijkbegeleiders:

C. Perenboom

Ir M. van Zutphen

Louis Bolk Instituut

Externe begeleider:

L. van de Vijver

(3)

2 | P a g e

Voorwoord

Voor u ligt onze afstudeerscriptie; een onderdeel van onze bachelor Voeding en Diëtetiek. Dit onderzoek hebben wij gedaan binnen de COLON-studie in de periode februari tot en met juni 2014 bij Wageningen University and Research centre.

In deze scriptie beschrijven wij hoeveel mensen met nieuw gediagnosticeerde colorectaalcarcinoom een biologisch voedingspatroon hebben en hoeveel mensen na diagnose de keuze maken voor het starten met biologische voeding. Vervolgens beschrijven wij of deze keuze samenhangt met het maken van andere voedingsaanpassingen. Dit onderzoek is geschreven in de vorm van een wetenschappelijk artikel. In de bijlagen is het uitgebreide literatuuronderzoek te vinden. Ook staat hier beschreven hoe de definitie van een biologisch voedingspatroon tot stand is gekomen en de overige resultaten die we hebben gevonden, maar niet geschikt waren voor het artikel.

Graag willen wij de mensen bedanken die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie. Allereerst dank aan Moniek van Zutphen, onze eerste begeleider die altijd klaarstond voor het beantwoorden van lastige vragen. Ten tweede, een dankwoord voor Corine Perenboom die ons elke keer weer van positieve feedback heeft voorzien. Ook een woord van dank gaat uit naar Renate Winkels die heeft meegedacht en goede tips heeft gegeven. Tevens willen wij Lucy de Vijver bedanken voor haar input met betrekking tot biologische voeding. Ook gaat onze dank uit naar onze docentbegeleider Minse de Bos Kuil, die altijd bereid was mee te denken. Als laatste willen we alle medewerkers van de COLON-studie bedanken voor het warme welkom en de fijne samenwerking. Met tevredenheid kijken wij terug op de afgelopen vijf maanden. Wij wensen jullie veel plezier met het lezen van onze scriptie.

Judith Brand en Marrilou Louwaard Wageningen, juni 2014

(4)

3 | P a g e

Samenvatting

DOEL Meer inzicht verkrijgen in het gedrag van mensen met nieuw gediagnosticeerde colorectaalcarcinoom (CRC de novo) ten aanzien van biologische voeding en de eventuele samenhang met verandering in de voedingsinname in kaart brengen.

OPZET Data werd gebruikt van 388 deelnemers van de COLON-studie; een longitudinale, prospectieve studie onder mensen met CRC de novo.

METHODE Data voor deze studie werd verkregen bij diagnose en 6 maanden na diagnose uit 2 vragenlijsten: een voedselfrequentievragenlijst, inclusief vragen over biologische voeding, en een algemene vragenlijst over sociaal-demografische kenmerken en leefstijl. Deelnemers werden ingedeeld als mensen met een ‘stabiel biologisch voedingspatroon’, deelnemers die ‘stoppen met een biologisch voedingspatroon’, ‘starten met een biologisch voedingspatroon’ of deelnemers met een ‘stabiel niet-biologisch voedingspatroon’.

RESULTATEN 24% (n=93) van de deelnemers had een biologisch voedingspatroon voor diagnose. Zes maanden later was dit 25,5% (n=99). 9,5% van de 295 mensen met een niet-biologisch voedingspatroon bij diagnose, starten na diagnose met een biologisch voedingspatroon, zij zijn significant vaker vrouw. 23,7% van de 93 mensen met een biologisch voedingspatroon stoppen 6 maanden na diagnose met het eten van biologische voeding, zij hebben een significant hogere Body Mass Index (BMI) dan mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon. Mensen die starten met een biologisch voedingspatroon zijn ten opzichte van de mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon significant meer fruit gaan eten, maar ze zijn ook significant meer fruit gaan eten 6 maanden na diagnose ten opzichte van bij diagnose. Ze zijn als enige groep niet minder groenten gaan eten en hebben de laagste alcoholinname op beide meetmomenten vergeleken met de andere groepen.

CONCLUSIE Een kwart van de deelnemers had bij diagnose een biologisch voedingspatroon. Een bijna even groot aantal deelnemers start met een biologisch voedingspatroon als het aantal deelnemers dat stopt met een biologisch voedingspatroon. Patiënten met CRC de novo maken na diagnose voedingsaanpassingen, ongeacht of zij een biologisch voedingspatroon hebben of niet. Echter is het verschil 6 maanden na diagnose erg klein ten opzichte van bij diagnose en kan er dus niet vastgesteld worden dat het gaan eten van biologische voeding samenhangt met het maken van andere voedingsaanpassingen.

(5)

4 | P a g e

Afkortingen

BMI Body Mass Index

CMO Commissie Mensgebonden Onderzoek

CRC de novo Nieuw gediagnosticeerde colorectaalcarcinoom.

COLON-studie Colorectaal kanker: Observationele, LONgitudinale studie

Demeter-kwaliteitsmerk Product voldoet tenminste aan de normen voor biologische landbouw, vastgelegd in Europese wetgeving

EKO-keurmerk Product voldoet aan Europese wettelijk gestelde normen voor ecologische producten en productiemethoden

NNGB Nederlandse Norm Gezond Bewegen

RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu SQUASH Vragenlijst naar lichamelijke activiteit

(6)

5 | P a g e

Inhoudsopgave

Inleiding ... 6 Methoden ... 7 Studiepopulatie ... 7 Dataverzameling ... 7 Data-analyse ... 9 Resultaten ... 9 Biologisch voedingspatroon ... 9

Verandering in biologisch voedingspatroon ... 9

Voedingsinname ... 9 Discussie ... 10 Conclusie en aanbevelingen ... 13 Referentielijst ... 18 Bijlagen ... 20 Bijlage I – Literatuuronderzoek ... 20 Bijlage II – Voedselfrequentievragenlijst ... 34

Bijlage III – Totstandkoming definitie biologisch voedingspatroon ... 36

(7)

6 | P a g e

Inleiding

E

r is sinds 2002 een stijgende lijn te zien in het aantal nieuw gediagnosticeerde patiënten met colorectaalcarcinoom (CRC de novo), maar ook in het aantal sterfgevallen (1). Van alle personen die in Nederland de diagnose kanker krijgen, staat de incidentie van CRC op de derde plaats met 13.400 gevallen per jaar (2). De prognose is dat door de bevolkingsgroei en vergrijzing de incidentie van CRC verder zal stijgen tot circa 17.000 personen in 2020 (2, 3).

Er is al veel bekend over de preventie van CRC; zowel voedings- als leefstijlfactoren kunnen het risico op het ontwikkelen van CRC beïnvloeden. Zo is er overtuigend bewijs dat lichamelijke activiteit en het gebruiken van vezelrijke producten een lager risico geven op het ontstaan van CRC, terwijl rood en bewerkt vlees, alcohol (voornamelijk bij mannen) en lichaams- en abdominaal vet een verhoogd risico geven. Het consumeren van groenten en fruit heeft mogelijk ook een beschermende werking (4-6). Er is echter weinig bekend over de invloed van deze en andere voedings- of leefstijlfactoren op de behandeling, de terugkeer en de overlevingskans van mensen met CRC.

Uit verschillende Amerikaanse studies blijkt dat mensen met CRC na diagnose voedings- en leefstijlaanpassingen maken; er wordt meer fruit, groenten, vis en hele granen gegeten, terwijl consumptie van alcohol, rood vlees, suiker en volle melk afneemt. Ook gebruiken ze vaker voedingssupplementen en verhogen ze hun lichamelijke activiteit (7-9). De redenen voor deze veranderingen zijn niet onderzocht.Wel blijkt uit eerdere onderzoeken onder kankerpatiënten dat de diagnose en gezondheidseffecten van kanker en de gezondheidseffecten van de behandelingen, mogelijk machteloosheid en verlies van controle tot gevolg heeft (10). Deelnemers die sterker verlangen naar persoonlijke controle maken vaker leefstijlaanpassingen (9).

Een voorbeeld van een mogelijke leefstijlverandering na het krijgen van de diagnose CRC is het gaan eten van biologische voeding. De belangrijkste reden waarom consumenten kiezen voor biologische voeding is de bijdrage die de producten zouden leveren aan de gezondheid (11-13), ondanks dat er geen overtuigende gezondheidseffecten van biologische voeding bij mensen zijn gemeten (14-16). In een steekproef van het Louis Bolk Instituut onder kankerpatiënten die een bewuste keuze maken voor biologische voeding, bleek dat bij 76% van de deelnemers de diagnose van kanker de reden was om voor biologische voeding te kiezen (17). Echter hoe groot de groep mensen is die na diagnose daadwerkelijk meer biologische voeding gaat consumeren is niet onderzocht. Ook is het onduidelijk of het gaan kiezen voor biologische voeding samenhangt met andere voedingsaanpassingen. Mogelijk zouden mensen met CRC de novo die na diagnose kiezen voor biologische voeding ook andere voedingsaanpassingen kunnen maken, omdat het kiezen voor biologische voeding vaak samengaat met een bewustere leefstijl (18).

In deze studie wordt daarom gekeken hoeveel mensen met CRC de novo voor diagnose al een biologisch voedingspatroon hebben, hoeveel mensen na diagnose hun biologische of niet-biologische voedingspatroon veranderen en welke mensen er meer geneigd zijn om te veranderen. Vervolgens wordt onderzocht of het overstappen naar een biologisch voedingspatroon samenhangt met het maken van andere voedingsaanpassingen. Er wordt specifiek gekeken naar productgroepen die effect hebben op het ontstaan van CRC (groenten, fruit, vlees, vezels, alcohol en energie).

(8)

7 | P a g e

534 deelnemers in COLON-studie

37 deelnemers voldeden niet aan de inclusiecriteria van de COLON-studie 15 deelnemers die niet zijn gediagnosticeerd met CRC

14 deelnemers die al eerder CRC hebben gehad 3 deelnemers met een chronische darmziekte 4 deelnemers met een erfelijke vorm van CRC (Lynch) 1 deelnemer was al geopereerd aan een transversum resectie

439 deelnemers bij diagnose

58 deelnemers die de vragenlijsten bij diagnose niet (volledig) hebben ingevuld 17 deelnemers die geen vragenlijst hebben ingevuld bij diagnose 32 deelnemers die zijn gestopt bij diagnose

6 deelnemers die geen gegevens over biologisch gebruik hebben ingevuld 3 deelnemers die zijn overleden bij diagnose

51 deelnemers die de vragenlijsten na 6 maanden niet volledig hebben ingevuld

24 deelnemers die zijn gestopt voor het invullen van de vragenlijst 6 maanden na diagnose 12 deelnemers die geen vragenlijst hebben ingevuld 6 maanden na diagnose

11 deelnemers die zijn overleden bij diagnose

4 deelnemers die geen vragen over biologisch gebruik hebben ingevuld 388 deelnemers geïncludeerd voor analyses

Methoden

Studiepopulatie

Data voor analyse werd gebruikt van de COLON-studie (19). Dit is een observationele, longitudinale studie waarbij wordt gekeken of voeding, voedingssupplementen en leefstijl invloed hebben op de ontwikkeling en terugkeer van CRC en de overlevingskans bij patiënten met CRC de novo. Inclusie van de deelnemers vond plaats vlak na de diagnose van CRC. Voor de analyses werd data van deelnemers gebruikt die geïncludeerd zijn in de COLON-studie gedurende september 2010 t/m september 2013. Van de 534 deelnemers werden er in totaal 146 geëxcludeerd, vanwege het niet voldoen aan de inclusiecriteria van de COLON-studie of vanwege het ontbreken van (volledig) ingevulde vragenlijsten op één van beide meetmomenten (bij diagnose en 6 maanden na diagnose); dit resulteerde in een totaal van 388 deelnemers voor analyse (figuur 1). Ethische goedkeuring voor de studie was verleend door de Commissie Mensgebonden Onderzoek (CMO), regio Arnhem Nijmegen.

Dataverzameling

Data voor deze studie werd verkregen uit 2 vragenlijsten: de voedselfrequentievragenlijst en de algemene vragenlijst. Beide vragenlijsten zijn ingevuld bij diagnose en 6 maanden na diagnose. De vragenlijsten die zijn ingevuld bij diagnose gaan over de maand vóór de diagnose van CRC de novo. De vragenlijsten die zijn ingevuld 6 maanden na diagnose gaan over de afgelopen maand.

(9)

8 | P a g e 2 3 1 4 Biologisch voedings-patroon Biologische voedings-patroon Niet-biologisch voedings-patroon Niet-biologisch voedings-patroon

Bij diagnose 6 maanden

na diagnose Voedselfrequentievragenlijst

Voedingsinname werd vastgesteld door een zelf-gerapporteerde voedselfrequentievragenlijst, bestaande uit 204 voedings- en drankitems, ontwikkeld door de afdeling Humane Voeding van Wageningen Universiteit (20, 21). De gemiddelde groenten-, fruit-, vlees-, vezel- en alcoholinname werd berekend in grammen per dag. De gemiddelde energie-inname werd berekend in kilocalorieën per dag.

In de voedselfrequentievragenlijst werd ook gevraagd naar het gebruik van biologische voeding. Nagevraagd werd: welk deel van de totale voeding van biologische herkomst was (<25%, 25-50% 50-90%, >90%), hoeveel jaren er al bewust biologisch werd gegeten, wat de reden was om te kiezen voor biologische voeding en welke producten dan biologisch werden gegeten. Bij de vraag wat de reden was om over te stappen van gangbare naar biologische voeding, konden meerdere antwoorden worden aangekruist. Bij diagnose was ‘smaak’ nog geen antwoordmogelijkheid. Dit is pas in de vragenlijsten op 6 maanden na diagnose toegevoegd. Bij de vraag welke productgroepen biologisch werden gegeten, waren de antwoordmogelijkheden steeds: ‘ik gebruik deze productgroep niet’, ‘niet biologisch’, ‘soms biologisch’, ‘vaak biologisch’ en ‘(bijna) altijd biologisch’. Bij analyse is er geen onderscheid gemaakt tussen soms, vaak en (bijna) altijd biologisch.

Er werd vastgesteld dat mensen een biologisch voedingspatroon hadden als zij in de vragenlijst hadden ingevuld dat zij in de afgelopen maand ‘zeer regelmatig’ of ‘af en toe’ voeding van biologische herkomst hebben gebruikt en daarbij 3 of meer van de 6 grootste productgroepen (zuivel, graanproducten, vlees, aardappelen, groenten en fruit) (22) biologisch aten.

Biologische voeding is gedefinieerd als ”producten die herkenbaar zijn aan het EKO-keurmerk of Demeter-kwaliteitsmerk”. Deelnemers die ‘biologische producten’ uit eigen (moes)tuin gebruiken voldeden niet aan de definitie ‘biologisch voedingspatroon’, tenzij er naast producten uit de eigen tuin ook nog biologisch vlees, zuivel en granen gebruikt werd.

Per meetmoment (bij diagnose en 6 maanden na diagnose) zijn er steeds 2 groepen te onderscheiden: de deelnemers met een biologisch voedingspatroon en de deelnemers met een niet-biologisch voedingspatroon. Omdat het wel of niet hebben van een biologisch voedingspatroon na diagnose kan veranderen zijn er 4 onderzoeksgroepen te onderscheiden: deelnemers met een ‘stabiel biologisch voedingspatroon’ (pijl 1), deelnemers die ‘stoppen met een biologisch voedingspatroon’ (pijl 2), ‘starten met een biologisch voedingspatroon’ (pijl 3) of deelnemers met een ‘stabiel niet-biologisch voedingspatroon’ (pijl 4) (figuur 2). Algemene vragenlijst

De algemene vragenlijst gaat over sociaal-demografische kenmerken en leefstijl. Voor elke onderzoeksgroep werd bij diagnose gekeken naar de gemiddelde leeftijd, het geslacht en het opleidingsniveau ingedeeld in categorieën (laag/middel/hoog) (23). Ook was lengte en gewicht nagevraagd en werd de Body Mass Index (BMI) berekend en onderverdeeld in categorieën (24). Daarnaast werd gevraagd naar rookgewoonten (ja/nee/nee, gestopt) en of er sprake was van vegetarisme (minder dan 1 keer per week vlees). Lichamelijke activiteit werd nagevraagd volgens de SQUASH vragenlijst (25). Middels deze vragenlijst werd gekeken of deelnemers de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) behaalden (26).

(10)

9 | P a g e Data-analyse

Data is geanalyseerd met SPSS versie 22. Voor de analyse zijn steeds 2 groepen met elkaar vergeleken, namelijk de ‘veranderaars’ met de ‘niet-veranderaars’; deelnemers die starten met een biologisch voedingspatroon ten opzichte van deelnemers die een stabiel niet-biologisch voedingspatroon hebben en deelnemers die stoppen met een biologisch voedingspatroon ten opzichte van deelnemers met een stabiel biologisch voedingspatroon.

Eerst zijn de mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon met de mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon vergeleken om te bepalen welke mensen meer geneigd zijn om een biologisch voedingspatroon te hebben. De t-toets is gebruikt om een verschil te toetsen voor leeftijd, BMI en voedingsinname (fruit, groenten, vlees, vezels, alcohol en energie) tussen de ‘veranderaars’ en ‘niet-veranderaars’. X²-toetsen zijn gebruikt om een verschil te toetsen tussen de ‘veranderaars’ en ‘niet-veranderaars’ voor geslacht, roken, lichamelijke activiteit en vegetarisme. Voor opleidingsniveau werd de Mann-Whitney toets gebruikt. De gepaarde t-toets is gebruikt om de verandering in de totale voedingsinname binnen de onderzoeksgroepen in kaart te brengen. Een p < 0,05 werd als statistisch significant beschouwd.

Resultaten

Van de 388 deelnemers was de gemiddelde leeftijd 65 jaar (±9,6), meer dan de helft was man (60,3%), bijna de helft was laag opgeleid (48,7%) en de gemiddelde BMI was 26,0 (±3,8) (tabel 1). Biologisch voedingspatroon

Bij diagnose had 24% (n=93) een biologisch voedingspatroon (tabel 2). Zes maanden later is dit 25,5% (n=99). Meer dan de helft van de mensen met een biologisch voedingspatroon rapporteren dat de inname van biologische voeding maximaal 25% van de totale voedingsinname bedraagt. Dit is het geval bij diagnose, maar ook 6 maanden na diagnose. De voornaamste reden om biologische voeding te gebruiken is de gezondheid, zowel bij diagnose als 6 maanden daarna. De productgroepen die door de mensen met een biologisch voedingspatroon (n=93) bij diagnose het meest biologisch werden gegeten, zijn groenten (93,5%), zuivel, eieren, granen, fruit, vlees en aardappelen (69,9%) (figuur 3). Er is geen verschil tussen bij diagnose, en 6 maanden na diagnose (niet weergegeven in figuur).

Verandering in biologisch voedingspatroon

Mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon zijn significant vaker vrouw, hebben een hoger opleidingsniveau en zijn vaker vegetariërs ten opzichte van de mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon, gemeten bij diagnose (tabel 1). Mensen die na diagnose starten met een biologisch voedingspatroon zijn ook significant vaker vrouw ten opzichte van de mensen die hun niet-biologische voedingspatroon niet veranderen. Mensen die stoppen met een biologisch voedingspatroon na diagnose hebben een significant hogere BMI dan mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon.

Voedingsinname

Zes maanden na diagnose is er een significante afname te zien in de totale inname van groenten (-5,3 g/d), vlees (-4,7 g/d), alcohol (-4,1 g/d) en vezels (-0,5 g/d), ten opzichte van bij diagnose (figuur 4a-e). De energie-inname en fruitconsumptie zijn niet significant veranderd (figuur 4a,f).

(11)

10 | P a g e

Stabiel biologisch voedingspatroon vergeleken met stabiel niet-biologisch voedingspatroon

Bij diagnose gebruikten mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon ten opzichte van de mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon meer groenten (85,0 vs. 55,7 g/d; p<0,001) en minder vlees (65,2 vs. 86,9 g/d; p<0,001). Zes maanden na diagnose gebruiken ze nog steeds meer groenten (71,8 vs. 51,8 g/d; p<0,001), minder vlees (65,1 vs. 81,0 g/d; p=0,001), maar ook meer fruit (193,8 vs. 145,2 g/d; p=0,002).

Starten met een biologisch voedingspatroon

Als er gekeken wordt naar de mensen die starten met een biologisch voedingspatroon is er 6 maanden na diagnose ten opzichte van bij diagnose een significante toename in de fruitconsumptie te zien (+66,0 g/d) bij de mensen die starten met een biologisch voedingspatroon. Waar zij bij diagnose gemiddeld de laagste inname van fruit hadden (133,0 g/d), hebben zij 6 maanden na diagnose gemiddeld de hoogste inname van fruit (199,0 g/d). Deze toename van de fruitconsumptie bij mensen die starten met een biologisch voedingspatroon verschilt ook significant van de toename van de fruitconsumptie van mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon (+66,0 vs. +1,4 g/d; p=0,008) (figuur 4a).

Bij mensen die starten met een biologisch voedingspatroon is als enige geen daling te zien in de inname van groenten (+0,9 g/d). Zes maanden na diagnose was er wel een significante daling in de inname van groenten bij mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon (-13,2 g/d) en mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon (-3,9 g/d).

De inname van vlees veranderd 6 maanden na diagnose niet significant voor mensen die starten met een biologisch voedingspatroon. Bij mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon is er wel sprake van een significante daling in de inname van vlees (-5,9 g/d), 6 maanden na diagnose ten opzichte van bij diagnose (figuur 4c). Deze groep had gemiddeld gezien wel de hoogste inname van vlees bij diagnose (86,9 g/d).

Gemiddeld nemen mensen die starten met een biologisch voedingspatroon het minste alcohol, zowel bij diagnose (10,1 g/d) als 6 maanden na diagnose (5,5 g/d); maar de afname van de alcoholconsumptie is niet significant (figuur 4e). Mensen die stoppen met een biologisch voedingspatroon en mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon zijn 6 maanden na diagnose wel significant minder alcohol gaan drinken ten opzichte van bij diagnose (-3,4 vs. -5,1 g/d) (figuur 4e). De mensen die na 6 maanden gestopt zijn met het volgen van een biologisch voedingspatroon, hadden bij diagnose gemiddeld wel de hoogste inname van alcohol (14,6 g/d).

Discussie

In deze prospectieve, longitudinale studie onder 388 patiënten met CRC de novo in Nederland, is te zien dat ongeveer een kwart van de deelnemers een biologisch voedingspatroon had, zowel bij diagnose als 6 maanden na diagnose. Bijna 10% van alle mensen met een niet-biologisch voedingspatroon, veranderen hun voedingspatroon 6 maanden na diagnose naar een biologisch voedingspatroon. Deze mensen zijn vaker vrouw dan de mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon. Bijna een kwart van de 93 mensen met een biologisch voedingspatroon stoppen 6 maanden na diagnose met een biologisch voedingspatroon. De mensen die stoppen hebben een hogere BMI dan de mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon. Ongeveer 75% van de mensen met een biologisch voedingspatroon blijft een biologisch voedingspatroon aanhouden 6

(12)

11 | P a g e maanden na diagnose. Mensen die starten met een biologisch voedingspatroon zijn ten opzichte van de deelnemers met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon significant meer fruit gaan eten maar ook zijn ze significant meer fruit gaan eten 6 maanden na diagnose ten opzichte van bij diagnose. Ze zijn als enige groep niet minder groenten gaan eten en hebben de laagste alcoholinname op beide meetmomenten vergeleken de andere groepen. Dit is de eerste studie die onderzoekt of patiënten met CRC de novo hun voedingspatroon veranderen, in relatie tot biologische voeding.

Bij diagnose had 24% van de deelnemers een biologisch voedingspatroon. Het is onduidelijk welk percentage van de Nederlanders een biologisch voedingspatroon heeft. In vergelijking met een onderzoek onder ruim 600.000 vrouwen in het Verenigd Koninkrijk, waar 70% aangaf soms of altijd biologische voeding te gebruiken (27), valt dit getal een stuk lager uit. Mogelijk is dit te verklaren door de definitie: deelnemers die zelf vonden dat zij een biologisch voedingspatroon hadden, maar minder dan 3 van de grote productgroepen biologisch gebruikten, werden niet gezien als iemand met een biologisch voedingspatroon. Terwijl deelnemers uit het onderzoek van Bradbury et al wel voldeden aan een biologisch voedingspatroon ongeacht het aandeel biologische voeding binnen de totale inname van voeding. Ook deden er alleen vrouwen mee aan het onderzoek. Vrouwen zijn meer geneigd om biologische voeding te consumeren dan mannen (28, 29). Mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon zijn significant vaker vrouw dan de mensen met een stabiel niet-biologisch voedingspatroon. Gezien deze cijfers is het ook niet opvallend dat de deelnemers die na diagnose hun niet-biologische voedingspatroon veranderen naar een biologisch voedingspatroon, significant vaker vrouw dan man zijn.

Uit een onderzoek onder (ex-)kankerpatiënten bleek dat 76% van de deelnemers de keuze voor biologische voeding maakte vanwege de diagnose van kanker (17). Gezien deze resultaten zou je in dit onderzoek een hoger aantal mensen verwachten dan de 9,5% die 6 maanden na diagnose starten met een biologisch voedingspatroon. Mogelijk wijken onze resultaten veel af door het verschil in type onderzoek; het onderzoek van van Vliet is gedaan onder 38 mensen die al biologische voeding gebruikten; retrospectief onderzoek. Dit type onderzoek is meer vatbaar voor vertekening dan onze opzet; prospectief onderzoek (30).

In dit onderzoek is de voornaamste reden voor het kiezen van biologische voeding de gezondheid van zichzelf of het gezin, uit verschillende studies blijkt dit ook (11-13). Na diagnose verandert de reden voor gebruik van biologische voeding niet. Wel is te zien dat 6 maanden na diagnose vaker wordt gekozen voor biologische voeding vanwege de smaak. Waarschijnlijk is dit verschil te verklaren, doordat ‘smaak’ pas later als antwoordmogelijkheid is toegevoegd en mensen meer geneigd zijn dit aan te kruisen.

Opvallend is dat 56,3% van de mensen die 6 maanden na diagnose een biologisch voedingspatroon heeft, aangeeft al langer dan 1 jaar biologische voeding te gebruiken. Dit komt mogelijk door de definitie ‘biologisch voedingspatroon’. Waarschijnlijk gebruikten deze patiënten bij diagnose al biologische voeding, maar niet genoeg om aan de definitie te voldoen. Aannemelijk is dat zij na diagnose meer biologische voeding zijn gaan consumeren waardoor ze wel aan de definitie voldeden. Fluctuaties in het gebruik van biologische voeding kunnen ervoor zorgen dat deelnemers op het ene meetmoment wél een biologisch voedingspatroon hebben en op het andere meetmoment niet. Mogelijk is dit de reden waarom mensen stoppen met een biologisch voedingspatroon. De ziektefactor en de behandeling van CRC de novo lijken in ieder geval geen rol te spelen in de verlaagde inname van biologische producten, omdat deelnemers 6 maanden na diagnose nog steeds dezelfde productgroepen even vaak gebruiken. Deelnemers geven niet aan bepaalde productgroepen vaker te laten staan.

(13)

12 | P a g e Alle 4 de onderzoeksgroepen, gebruiken 6 maanden na diagnose, meer fruit, minder vlees en alcohol. Dit komt overeen met eerdere studies (7-9). De daling in vlees, groenten en alcohol kan ook deels verklaard worden door het ziekteproces en de eventuele bijwerkingen van behandelingen (31-36). Dit wordt bevestigd door de resultaten van de totale energie-inname; de totale inname daalt in alle onderzoeksgroepen na diagnose, ook al is deze daling niet significant.

Er wordt gezien in de literatuur dat de keuze voor biologische voeding samengaat met een gezondere leefstijl (18). Sommige onderzoeksgroepen zijn significant meer of minder gaan eten dan de andere onderzoeksgroepen, wat zou kunnen duiden op het feit dat het hebben van een biologisch voedingspatroon samengaat met een ander, misschien bewuster voedingspatroon. Bij de mensen die starten met een biologisch voedingspatroon wordt als enige geen daling gezien in de inname van groenten, 6 maanden na diagnose. Daarnaast is er bij deze groep ook een significante toename te zien in de fruitinname; waar ze bij diagnose nog de laagste inname van fruit hadden, hebben ze 6 maanden na diagnose de hoogste inname. Ook is de alcoholinname op beide meetmomenten het laagst vergeleken de andere onderzoeksgroepen. Mocht de hypothese waar zijn dat mensen met een biologisch voedingspatroon een bewustere leefstijl hebben dan is het voor verdere onderzoeken ook lastig te bepalen of het eten van biologische producten ook een effect heeft op de gezondheid; gezien het gebruik van biologische voeding misschien samengaat met een gezondere leefstijl en dit de uitkomsten kan beïnvloeden. Deze hypothese wordt in dit onderzoek ondersteunt doordat er bij diagnose ook al significante verschillen te zien zijn tussen mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon en een stabiel niet-biologisch voedingspatroon; de mensen met een stabiel biologisch voedingspatroon hadden een significant hogere inname van groenten en een lagere inname van vlees. Zes maanden na diagnose hadden ze ook nog een significant hogere inname van fruit. Er moet echter voorzichtig worden omgegaan met de resultaten van dit onderzoek. De toe- en afname die wordt gezien in de voedingsinname zijn wel significant, maar de verschillen zijn klein. Hierdoor lijken de uitkomsten niet erg relevant.

Dit onderzoek kent zowel sterke als zwakke punten. Een sterk punt is de soort studie namelijk prospectief, de grootte en de representativiteit van de studiepopulatie: In totaal werden er 388 deelnemers geïncludeerd in deze studie waarvan meer dan de helft man is (60,3%) en de gemiddelde leeftijd 65 jaar is. Dit komt overeen met algemene kenmerken van CRC: CRC komt vaker voor bij mannen en de kans op het ontwikkelen ervan neemt toe met de leeftijd (1, 37).

De definitie die is vastgesteld voor een biologisch voedingspatroon is een ander sterk punt. Er is namelijk rekening gehouden met het feit dat deelnemers het gebruik van biologische voeding zelf rapporteren in de vragenlijsten. Voor de definitie is gekeken naar het aandeel dat biologische voeding uitmaakt binnen de totale voedingsinname. Hierdoor zijn de deelnemers eruit gefilterd die zelden kiezen voor biologische producten. Voorgaande studies hebben vaak onderscheid gemaakt tussen ‘lichte’ en ‘zware gebruikers van biologische voeding’, gebaseerd op wat deelnemers zelf aangeven, maar hebben niet gekeken naar het aandeel van biologische voeding binnen de totale voedingsinname.

Een beperking is dat deelnemers na diagnose worden geïncludeerd in de COLON-studie. Mogelijk vullen deelnemers de vragenlijsten bewuster in. Ook nemen mensen vrijwillig deel aan de COLON-studie. Wellicht zijn deze mensen al meer geïnteresseerd in gezondheid en houden zij er al een gezondere leefstijl op na en zorgt dit voor minder grote verschillen tussen de mensen met een biologisch voedingspatroon en mensen met een niet-biologisch voedingspatroon.

Twee onderzoeksgroepen bestaan uit minder dan 30 deelnemers: de ‘veranderaars’ zijn in omvang een stuk kleiner dan de ‘niet-veranderaars’; de deelnemers met een stabiel (niet-)biologisch

(14)

13 | P a g e voedingspatroon. Hierdoor is de kans op spreiding in de kleinere groepen hoger. Er is geen rekening gehouden met de behandeling of het stadium van de ziekte. Gezien kanker en de behandeling invloed kunnen hebben op de voedingsinname (31-36) geeft dit mogelijk een vertekend beeld in de kleinere onderzoeksgroepen vanwege deze spreiding. Ook geldt dit voor de invloed van het seizoen op de voedingsinname. Mogelijk is de voedingsinname in de winter anders dan in de zomer en zijn er in de kleine onderzoeksgroepen meer deelnemers in hetzelfde seizoen geïncludeerd. Dit kan een vertekend beeld op de voedingsinname geven.

Conclusie en aanbevelingen

Bij diagnose heeft circa een kwart van de deelnemers een biologisch voedingspatroon. Bijna 10% van de deelnemers start na diagnose met een biologisch voedingspatroon. Absoluut gezien stopt bijna een gelijk aantal deelnemers met het gebruiken ervan.

De keuze voor het gaan eten van biologische voeding 6 maanden na diagnose lijkt niet samen te hangen met het maken van andere voedingsaanpassingen. Er worden echter wel toe- en afnames gezien in de voedingsinname maar deze zijn te klein om echt van voedingsaanpassingen te spreken.

Gezien bij diagnose circa een kwart van de mensen een biologisch voedingspatroon heeft, zouden diëtisten in hun advies meer kunnen toespitsen op de leefstijl van mensen. De voornaamste reden voor het kiezen van biologische voeding is de gezondheid, ondanks dat er geen bewijs is of het gezondheidseffecten oplevert. Aangezien mensen met CRC na diagnose geïnteresseerd zijn in het maken van leefstijl- en voedingsaanpassingen, zouden diëtisten de patiënt na diagnose kunnen begeleiden en informeren over de juiste voeding na de diagnose van CRC. Op dit moment wordt hiernaar verder onderzoek gedaan.

(15)

14 | P a g e Tabel 1 - Karakteristieken per onderzoeksgroep bij diagnose

a

Indeling volgens Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (23), bIndeling volgens World Health Organization (WHO) (24), cNederlandse Norm Gezond Bewegen (26)

*P1= verschil tussen stabiel biologisch voedingspatroon en stabiel niet-biologisch voedingspatroon, P2= verschil tussen start met biologisch voedingspatroon en stabiel niet-biologisch voedingspatroon, P3= verschil stopt met biologisch voedingspatroon en stabiel biologisch voedingspatroon

**significant verschil tussen de groepen bij diagnose

- Biologisch voedingspatroon bij diagnose

(n=93), 24,0%

Niet-biologisch voedingspatroon bij diagnose (n=295), 76,0%

Karakteristieken Totaal Stabiel biologisch

voedingspatroon

Stopt met biologisch voedingspatroon

Start met biologisch voedingspatroon Stabiel niet-biologisch voedingspatroon P1* P2* P3* n % 388 71 76,3% 22 23,7% 28 9,5% 267 90,5%

Leeftijd in jaren, gem±SD 65 ±9,6 63 ±10,1 62 ±9,0 65 ±9,7 65 ±9,4 0,07 0,78 0,72 Geslacht, man, n (%) 234 (60,3%) 31 (43,7%) 13 (59,1%) 12 (42,9%) 178 (66,7%) 0,001** 0,02** 0,31 Opleidingsniveaua, n (%) Laag Middel Hoog Missing 189 (48,7%) 83 (21,4%) 115 (29,7%) 1 28 (39,4%) 14 (19,7%) 29 (40,8%) 4 (18,2%) 6 (27,3%) 12 (54,5%) 15 (53,6%) 7 (25,0%) 6 (21,4%) 142 (53,4%) 56 (21,1%) 68 (25,6%) 1 0,01** 0,84 0,11

Body Mass Indexb (kg/m²), gem±SD <18,5 18,5-24,9 25-29,9 >30 26,0 ±3,8 4 (1,0%) 166 (42,8%) 169 (43,6%) 49 (12,6%) 25,0 ±4,1 2 (2,8%) 39 (54,9%) 24 (33,8%) 6 (8,5%) 27,9 ±4,6 0 (0,0%) 8 (36,4%) 8 (36,4%) 6 (27,3%) 26,1 ±4,1 0 (0,0%) 13 (46,4%) 11 (39,3%) 4 (14,3%) 26,1 ±3,6 2 (0,7%) 106 (39,7%) 126 (47,2%) 33 (12,4%) 0,57 0,94 0,007** Rookgewoonten, n (%) Roker Niet-roker

Gestopt met roken Missing 44 (11,4%) 112 (29,1%) 229 (59,5%) 3 7 (9,9%) 23 (32,4%) 41 (57,7%) 1 (4,5%) 3 (13,6%) 18 (81,8%) 4 (14,3%) 10 (35,7%) 14 (50,0%) 32 (12,1%) 76 (28,8%) 156 (59,1%) 3 0,78 0,65 0,12 Vegetarisme, n (%) Ja Nee 8 (2,1%) 380 (97,9%) 4 (5,6%) 67 (94,4%) 0 (0,0%) 22 (100%) 2 (7,1%) 26 (92,9%) 2 (0,7%) 265 (99,3%) 0,02** 0,054 0,59

Lichamelijke activiteit volgens NNGBc, n (%) Ja Nee Missing 295 (76,4%) 91 (23,6%) 2 58 (81,7%) 13 (18,3%) 16 (72,7%) 6 (27,3%) 19 (67,9%) 9 (32,1%) 202 (76,2%) 63 (23,85) 2 0,41 0,46 0,54

(16)

15 | P a g e Tabel 2 - Gebruik biologische voeding door deelnemers met een biologisch voedingspatroon

Gebruik biologische voeding

Totaal biologisch voedingspatroon

Stabiel biologisch voedingspatroon

Stopt met biologisch voedingspatroon

Start met biologisch voedingspatroon Diagnose 6 mnd na diagnose Diagnose 6 mnd na diagnose Diagnose 6 mnd na diagnose Diagnose 6 mnd na diagnose n 93 99 71 71 22 22 28 28

Aandeel biologische voeding binnen totale voedingsinname, n (%) <25% 25-50% 50-90% >90% Missing 51 (54,8%) 28 (30,1%) 11 (11,8%) 3 (3,2%) 51 (52,0%) 31 (31,6%) 13 (13,3%) 3 (3,1%) 1 36 (50,7%) 22 (31,0%) 10 (14,1%) 3 (4,2%) 34 (48,6%) 23 (32,9%) 11 (15,7%) 2 (2,9%) 1 15 (68,2%) 6 (27,3%) 1 (4,5%) 0 (0,0%) - - - - - - - - 17 (60,7%) 8 (28,6%) 2 (7,1%) 1 (3,6%) Duur gebruik biologische voeding, n (%)

<1 jaar 1-2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar >10 jaar Missing 8 (11,4%) 14 (20,0%) 16 (22,9%) 15 (21,4%) 17 (24,3%) 23 17 (22,7%) 16 (21,3%) 19 (25,3%) 9 (12,0%) 14 (18,7%) 24 6 (10,7%) 13 (23,2%) 11 (19,6%) 11 (19,6%) 15 (26,8% 15 10 (16,9%) 13 (22,0%) 17 (28,8%) 7 (11,9%) 12 (20,3%) 12 2 (14,3%) 1 (7,1%) 5 (35,7%) 4 (28,6%) 2 (14,3%) 8 - - - - - - - - - - 7 (43,8%) 3 (18,8%) 2 (12,5%) 2 (12,5%) 2 (12,5%) 12 Redenen gebruik biologische voeding, n

Milieu Gezondheid zichzelf/gezin Dierenwelzijn Smaak Andere reden Missing 36 73 35 3 5 2 36 68 33 29 4 5 30 56 32 3 2 2 30 49 29 24 2 3 6 17 3 0 3 0 - - - - - - - - - - 6 19 4 5 2 2

(17)

16 | P a g e Figuur 3 - Keuze van deelnemers met een biologisch

voedingspatroon (n=93) voor biologische voeding per productgroep bij diagnose

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Gebruikt productgroep niet Nooit biologisch

Soms, vaak of (bijna) altijd biologisch

0 50 100 150 200 250

Totaal Stabiel bio Stopt met bio Start met bio Stabiel niet-bio Fr u itinn am e in g/d Onderzoeksgroepen

Fruitinname bij diagnose Fruitinname 6 mnd na diagnose

P=0,007 P=0,008

Figuur 4a - verschil in fruitinname per groep (n=388)

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Totaal Stabiel bio Stopt met bio Start met bio Stabiel niet-bio Gr o e n te n in n am e in g/d Onderzoeksgroepen

Groenteninname bij diagnose Groenteninname 6 mnd na diagnose

P=0,004

P=0,04 P=0,002

(18)

17 | P a g e 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Totaal Stabiel bio Stopt met bio Start met bio Stabiel niet-bio Vl e e si n n am e in g/d Onderzoeksgroepen

Vleesinname bij diagnose Vleesinname 6 mnd na diagnose

P=0,09 P=0,008

Figuur 4c - verschil in vleesinname per groep (n=388)

0 5 10 15 20 25

Totaal Stabiel bio Stopt met bio Start met bio Stabiel niet-bio Veze lin n am e in g/d Onderzoeksgroepen

Vezelinname bij diagnose Vezelinname 6 mnd na diagnose

P=0,03

Figuur 4d - verschil in vezelinname per groep (n=388)

0 2 4 6 8 10 12 14 16

Totaal Stabiel bio Stopt met bio Start met bio Stabiel niet-bio A lc o h o lin n am e in g/d Onderzoeksgroepen

Alcoholinname bij diagnose Alcoholinname 6 mnd na diagnose

P=0,006

P=0,04 P<0,001

Figuur 4e - verschil in alcoholinname per groep (n=388)

0 500 1000 1500 2000 2500

Totaal Stabiel bio Stopt met bio Start met bio Stabiel niet-bio En e rg ie -i n n am e in k cal /d Onderzoeksgroepen

Energie-inname bij diagnose Energie-inname 6 mdn na diagnose

P=0,05

(19)

18 | P a g e

Referentielijst

1. IKNL Integraal Kankercentrum Nederland. Cijfers over kanker: Integraal Kankercentrum Nederland; 2011.

2. IKNL Integraal Kankerkcentrum Nederland. Darmkanker in Nederland: Intergraal Kankerkcentrum Nederland; 2014.

3. Meulepas JM, Kiemeney LALM. Kanker in Nederland tot 2020: trends en prognoses. Oisterwijk: Almedeon; 2011.

4. WCRF World Cancer Research Fund, AICR American Institute for Cancer Research. Colorectal Cancer Report: Food, Nutrition, Physical Activity,and the Prevention of Colorectal Cancer: World Cancer Research Fund / American Institute for Cancer Research; 2011.

5. Aune D, Chan DS, Lau R, Vieira R, Greenwood DC, Kampman E, et al. Dietary fibre, whole grains, and risk of colorectal cancer: systematic review and dose-response meta-analysis of prospective studies. BMJ. 2011;343:d6617.

6. Koushik A, Hunter DJ, Spiegelman D, Beeson WL, van den Brandt PA, Buring JE, et al. Fruits, vegetables, and colon cancer risk in a pooled analysis of 14 cohort studies. Journal of the National Cancer Institute. 2007;99(19):1471-83.

7. Van Loon K, Wigler D, Niedzwiecki D, Venook AP, Fuchs C, Blanke C, et al. Comparison of dietary and lifestyle habits among stage III and metastatic colorectal cancer patients: findings from CALGB 89803 and CALGB 80405. Clinical colorectal cancer. 2013;12(2):95-102.

8. Satia JA, Campbell MK, Galanko JA, James A, Carr C, Sandler RS. Longitudinal changes in lifestyle behaviors and health status in colon cancer survivors. Cancer epidemiology, biomarkers & prevention: a publication of the American Association for Cancer Research, cosponsored by the American Society of Preventive Oncology. 2004;13(6):1022-31.

9. Patterson RE, Neuhouser ML, Hedderson MM, Schwartz SM, Standish LJ, Bowen DJ. Changes in diet, physical activity, and supplement use among adults diagnosed with cancer. Journal of the American Dietetic Association. 2003;103(3):323-8.

10. McBride CM, Clipp E, Peterson BL, Lipkus IM, Demark-Wahnefried W. Psychological impact of diagnosis and risk reduction among cancer survivors. Psycho-oncology. 2000;9(5):418-27. 11. van de Vijver LP, van Vliet ME. Health effects of an organic diet--consumer experiences in the

Netherlands. Journal of the science of food and agriculture. 2012;92(14):2923-7.

12. Hughner RS, McDonagh P, Prothero A, Shultz CJ, Stanton J. Who are organic food consumers? A compilation and review of why people purchase organic food. Journal of Consumer Behaviour. 2007;6(2-3):94-110.

13. Williams CM. Nutritional quality of organic food: shades of grey or shades of green? Proc Nutr Soc. 2002;61(1):19-24.

14. Petersen SB, Rasmussen MA, Strom M, Halldorsson TI, Olsen SF. Sociodemographic characteristics and food habits of organic consumers--a study from the Danish National Birth Cohort. Public health nutrition. 2013;16(10):1810-9.

15. Dangour AD, Lock K, Hayter A, Aikenhead A, Allen E, Uauy R. Nutrition-related health effects of organic foods: a systematic review. Am J Clin Nutr. 2010;92(1):203-10.

16. Bradbury KE, Balkwill A, Spencer EA, Roddam AW, Reeves GK, Green J, et al. Organic food consumption and the incidence of cancer in a large prospective study of women in the United Kingdom. 2014;110(9):2321-6.

17. Van Vliet M, Van de Vijver L. Kan biologische voeding een bijdrage leveren aan de gezondheid van mensen met kanker?: ervaringen van de patiënt. Driebergen: Louis Bolk Instituut, 2012. 18. Oates L, Cohen M, Braun L. Characteristics and consumption patterns of Australian organic

consumers. J Sci Food Agric. 2012;92(14):2782-7.

19. Winkels RM, Heine-Broring RC, van Zutphen M, van Harten-Gerritsen S, Kok DE, van Duijnhoven FJ, et al. The COLON study: Colorectal cancer: Longitudinal, Observational study on

(20)

19 | P a g e Nutritional and lifestyle factors that may influence colorectal tumour recurrence, survival and quality of life. BMC Cancer. 2014;14(1):374.

20. Feunekes GI, Van Staveren WA, De Vries JH, Burema J, Hautvast JG. Relative and biomarker-based validity of a food-frequency questionnaire estimating intake of fats and cholesterol. The American journal of clinical nutrition. 1993;58(4):489-96.

21. Verkleij-Hagoort AC, de Vries JH, Stegers MP, Lindemans J, Ursem NT, Steegers-Theunissen RP. Validation of the assessment of folate and vitamin B12 intake in women of reproductive age: the method of triads. Eur J Clin Nutr. 2007;61(5):610-5.

22. Ocke MC, Buurma-Rethans EJM, De Boer EJ, Wilson-van den Hooven C, Etemad-Ghameslou Z, Drijvers JJMM, et al. Diet of community-dwelling older adults: Dutch National Food Consumption Survey Older adults 2010-2012. 2013.

23. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Bevolking. Sociaaleconomische status. Onderwijsdeelname: Indeling opleidingsniveau Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; 2008.

24. World Health Organization. Obesity: preventing and managing the global epidemic. Geneva: World Health Organization, 2000.

25. Wendel-Vos GC, Schuit AJ, Saris WH, Kromhout D. Reproducibility and relative validity of the short questionnaire to assess health-enhancing physical activity. J Clin Epidemiol. 2003;56(12):1163-9.

26. NISB Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen. Weten. Normen. Beweegnormen Ede: Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen; 2000.

27. Bradbury KE, Balkwill A, Spencer EA, Roddam AW, Reeves GK, Green J, et al. Organic food consumption and the incidence of cancer in a large prospective study of women in the United Kingdom. British journal of cancer. 2014;110(9):2321-6.

28. Curl CL, Beresford SA, Hajat A, Kaufman JD, Moore K, Nettleton JA, et al. Associations of organic produce consumption with socioeconomic status and the local food environment: Multi-Ethnic Study of Atherosclerosis (MESA). PLoS One. 2013;8(7):e69778.

29. Olivas R, Bernabéu R. Men’s and women’s attitudes toward organic food consumption. A Spanish case study. 2012. 2012;10(2).

30. Dutch Cochrane Centre, Institute for Medical Technology Assessment, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Nederlands Huisartsen Genootschap, Orde van Medisch Specialisten, Werkgroep Onderzoek Kwaliteit, et al. Evidence-based RichtlijnOntwikkeling: formulier 3 voor het beoordelen van een cohortonderzoek. 2003.

31. Vogel J, Beijer S, Doornink N, Wipkink A. Handboek Voeding bij kanker. Utrecht: De Tijdstroom; 2012.

32. Hoeven J, Wagener D, Dalmeijer J, redactie. Het Oncologie Formularium. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2010.

33. van de Velde C, van Krieken J, Vermorken J, van der Graaf W, Marijnen C, redactie. Oncologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2011.

34. Sanchez-Lara K, Sosa-Sanchez R, Green-Renner D, Rodriguez C, Laviano A, Motola-Kuba D, et al. Influence of taste disorders on dietary behaviors in cancer patients under chemotherapy. Nutr J. 2010;9.

35. Boltong A, Keast R. The influence of chemotherapy on taste perception and food hedonics: a systematic review. Cancer Treat Rev. 2012;38(2):152-63.

36. Mahmoud FA, Aktas A, Walsh D, Hullihen B. A pilot study of taste changes among hospice inpatients with advanced cancer. Am J Hosp Palliat Care. 2011;28(7):487-92.

37. Poos MJJC, Gommer AM. Hoe vaak komt dikkedarmkanker voor en hoeveel mensen sterven eraan? Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; 2013.

(21)

20 | P a g e

Bijlagen

Bijlage I – Literatuuronderzoek

Voor dit onderzoek is ook literatuuronderzoek gedaan. Hieronder volgen enkele tabellen met daarin de artikelen die we gelezen hebben. We hebben van ieder artikel in kaart gebracht wat voor soort onderzoek er is gedaan, hoeveel deelnemers er deelnamen, wat de resultaten waren en in hoeverre we dit bewijs overtuigend vonden.

Voeding en ontstaan CRC

Auteur Titel Publicatie Jaar Soort studie N Gevonden Kracht van bewijs Larsson SC et al Meat consumption and risk of colorectal cancer: a meta-analysis of prospective studies Tijdschrift: Internation al Journal of Cancer 2006 Meta-analyse 15 prospectieve studies naar rood vlees

14 prospectieve studies naar bewerkt vlees

Rood en bewerkt vlees geven beiden verhoogd risico op colon- en rectaalcarcinoom. Voor rood vlees is er een sterkere associatie bij

rectaalcarcinoom gevonden.

3 studies: bewerkt vlees is geassocieerd met een verhoogd risico op een carcinoom in het distale gedeelte van het colon en niet het proximale gedeelte, zoals de andere studies zeggen.

Meta-analyse (+). Kracht van bewijs weerlegd door Alexander DD (zie hieronder).

Uitkomst is mogelijk, maar het proces erachter is nog onduidelijk. Alexander DD et al Meta-analysis of prospective studies of red meat consumption and colorectal cancer Tijdschrift: European Journal of Cancer Prevention 2011 Meta-analyse 34 prospectieve studies (25 niet overlappend aan elkaar)

Bewijs over rood en bewerkt vlees bij CRC is niet sterk genoeg, want

- Geen eenduidige definitie rood vlees - Gemiddelde intake studie zou hoger zijn

dan gemiddelde intake populatie - Bereiding en productie vlees niet

meegenomen

- Geen consistente uitkomsten - Fouten in studies

Meta-analyse (+)

Kim E et al Review of the association between meat consumption and risk of colorectal Tijdschrift: Nutrition Research

2013 Review Hoge inname van vlees (vooral rood en bewerkt) is in de meeste studies, maar niet allemaal, geassocieerd met verhoogd risico op CRC. Redenen:

- Inhoud van vlees (bijv eiwit, heamijzer),

(22)

21 | P a g e

cancer - Kookproces (heterocyclic amines).

IJssennagg er et al Dietary haem stimulates epithelial cell turnover by downregulating feedback inhibitors of proliferation in murine colon Tijdschrift: Gut

2012 Review Onderzocht de reden waarom vlees een

verhoogd effect zou hebben op het ontstaan van CRC. Reden dat gevonden is: haemijzer in vlees.

Te specifiek voor dit onderzoek (-) World Cancer Research Fund (WCRF) Colorectal Cancer Report Food, Nutrition, Physical Activity,and the Prevention of Colorectal Cancer Rapport 2011 Rapport/revi ew Overtuigend bewijs: - Lichamelijke activiteit en

vezelbevattende producten geven lager risico,

- Rood en bewerkt vlees, alcohol (man) verhoogd risico.

Waarschijnlijk:

- Knoflook, melk, calcium geven verlaagd risico,

- Alcohol (vrouw) verhoogd risico. Suggestief:

- Groenten (niet-zetmeelrijk), fruit, producten met vitamine D geven verlaagd risico,

- Producten met ijzer, dierlijke vetten en suikers, en kaas geven verhoogd effect

Sterk! Bradbury KE, Balkwill A et al Organic food consumption and the incidence of cancer in a large prospective study of women in the United Kingdom Tijdschrift: British Journal of Cancer 2014 Cohort 623080 vrouwen, geworven via screeningcentra voor borstkanker

- Er is geen associatie gevonden tussen het gebruiken van biologische voeding en de incidentie van alle kankers. - Ook is er geen associatie voor sarcomen

(zachte weefsels) of borstkanker. - Er is wel associatie gevonden voor

non-Hodgkin lymfoom (mogelijk effect).

Grote steekproef (+) Alleen bij vrouwen gekeken (-) Werving (+) Groenten en fruit/vezels Aune D et al Dietary fibre, whole grains, and

Tijdschrift: British 2011 Systematic review en 25 prospectieve studies

In de studie is gekeken naar de inname van vezels en deze zijn verder uitgesplitst in:

(23)

22 | P a g e risk of colorectal

cancer: systematic review and dose-response meta-analysis of prospective studies Journal of Cancer meta-analyse

- Graan (mogelijk geeft dit een verminderd risico op het krijgen van CRC)

- Fruit (geen associatie) - Peulvruchten (geen assocatie) - Groenten (geen associatie) Koushik A

et al

Fruits,

vegetables, and colon cancer risk in a pooled analysis of 14 cohort studies Tijdschrift: Journal of the National Cancer Institute 2007 Pooled analysis

Innames van fruit en groenten zijn niet sterk geassocieerd met het risico op het krijgen van CRC, maar er zijn wel associaties gevonden dat het een lager risico geeft op het krijgen van CRC in het distale gedeelte van de colon.

Studie-opzet (+)

CRC patiënten

Auteur Titel Publicatie Jaar Soort studie N Gevonden Kracht van bewijs Voedingsaanpassingen bij CRC patiënten

Loon van, K et al

Comparison of dietary and lifestyle habits among stage III and metastatic colorectal cancer patients: findings from CALGB 89803 and CALGB 80405 Tijdschrift: Clinical Colorectal Cancer

2012 Clinical trials 1095 patiënten met stadium 3 coloncarcinoom 875 patiënten met gemetastaseerde colorectaal-carcinoom

Zes maanden na diagnose, ten opzichte van bij diagnose hebben deelnemers

voedingsaanpassingen gemaakt:

- Meer groenten, fruit, vis, hele granen - Minder alcohol, rood vlees, suiker, volle

melk

Meer verdiept in voedingsintake dan andere onderzoeken/meer uitgesplitst (+)

Amerikaanse studie, ander voedselpatroon als in Nederland (-) J.A. Satia, M.K. Campbell, J.A. Galanko et al. Longitudinal changes in lifestyle behaviors and health status in colon cancer survivors Tijdschrift: Cancer Epidemio-logy, Bio-markers & Prevention

2004 cohort 278 mensen die zijn genezen van coloncarcinoom en een controlegroep van 459 mensen

Twee jaar na de diagnose van coloncarcinoom hadden deelnemers leefstijlveranderingen gemaakt:

- Fruit en groenten inname verhoogd (grootste gedeelte van de deelnemers had dit gedaan)

- Meer supplementgebruik

Lichamelijke activiteit kan te maken hebben met pensioen (meer mensen gingen na diagnose met pensioen) (-)

Homogene

(24)

23 | P a g e - Meer lichamelijke activiteit Deelnemers deden

vrijwillig mee aan 2 onderzoeken, mogelijk meer met gezondheid bezig (-) R.E. Patterson, M.L. Neuhouser , M.M. Hedderson et al. Changes in diet, physical activity, and supplement use among adults diagnosed with cancer Tijdschrift: Journal of the American Dietetic Associatio n 2003 Observatio-neel onderzoek 126 borstkanker patiënten, 114 prostaat, 116 CRC

66,3% van de patiënten hebben een leefstijlverandering gemaakt (40,4%

voedingsaanpassing; 20,8% had een verhoogde lichamelijke activiteit; 48% namen vaker een voedingssupplement).

- Vrouwen namen 2,2x vaker supplementen dan mannen - Leeftijd 35-39 maakten vaker

voedingsaanpassingen en gebruikten vaker supplementen tov de

leeftijdsgroepen 60-69 en 70 of ouder. - Patiënten die 3 of meer behandelingen

ondergingen maakten meer

voedingsaanpassingen of waren actiever - Deelnemers die sterker verlangen naar

persoonlijke controle vaker dieetaanpassingen doen of supplementen nemen.

3 typen kanker (-) Leefstijlaanpassingen werden zelf gerapporteerd (-)

Motivatie om leefstijlaanpassingen te doen/psychologische effecten van het krijgen van kanker J.A. Satia, M.K. Campbell, J.A. Galanko et al. Longitudinal changes in lifestyle behaviors and health status in colon cancer survivors Tijdschrift: Cancer Epidemio-logy, Bio-markers & Prevention 2004 Cohort, prospectief 278 coloncancer survivors en 459 controlegroep

Gezondheid werd na het maken van voedings- en leefstijlaanpassingen (fruit, groenten,

supplementen en lichaamsbeweging) beter beoordeeld door zichzelf.

Lichamelijke activiteit kan te maken hebben met pensioen (meer mensen gingen na diagnose met pensioen). (-)

Homogene

studiepopulatie (+) Deelnemers deden vrijwillig mee aan 2 onderzoeken, mogelijk meer met gezondheid bezig (-)

(25)

24 | P a g e R.E. Patterson, M.L. Neuhouser , M.M. Hedderson et al. Changes in diet, physical activity, and supplement use among adults diagnosed with cancer Tijdschrift: Journal of the American Dietetic Associatio n 2003 Observatio-neel onderzoek 126 borstkanker patiënten, 114 prostaat, 116 CRC

66,3% van de patiënten hebben een leefstijlverandering gemaakt (40,4%

voedingsaanpassing; 20,8% had een verhoogde lichamelijke activiteit; 48% namen vaker een voedingssupplement).

Deelnemers die sterkers verlangen naar persoonlijke controle vaker dieetaanpassingen doen of supplementen nemen.

3 typen kanker (-) Leefstijlaanpassingen werden zelf gerapporteerd (-)

Gemeten gevoel van controleverlies (+) McBride, MC, Clipp E, Peterson BL, et al Psychological impact of diagnosis and risk reduction among cancer survivors Tijdschrift: Psycho-Oncology 2000 Observatio-neel onderzoek 920 borstkanker of prostaatkankerpati ënten

Borstkankerpatiënten, jongere patiënten en patiënten die aangaven een slechte gezondheid te hebben, ervaarden de grootste impact van de diagnose.

Alleen gedaan bij borstkanker- en

prostaatkankerpatiënten (-)

Zegt verder niets over type aanpassingen (-)

Profiel biogebruikers

Auteur Titel Publicatie Jaar Soort studie N Gevonden Kracht van bewijs Sociaal-demografische factoren (geslacht, leeftijd, opleidingsniveau)

Kesse-Guyot et al Profiles of organic food consumers in a large sample of French adults: results from the Nutrinet-Sante cohort study Tijdschrift: Public Library Of Science 2013 Cohort, Observatio-neel onderzoek, Prospectief 54311 Volwassenen, ouder dan 18, gebruikers van internet in Frankrijk

Het profiel van mensen die biologische voeding gebruiken werd onderzocht. Mensen werden ingedeeld in 5 groepen (nooit gebruikers met 3 verschillende redenen, af en toe gebruikers en vaak gebruikers).

Uitkomsten:

Opleidingsniveau: meerderheid van de

gebruikers van biologische voeding hadden een hogere educatieniveau dan niet-gebruikers, terwijl er geen opvallende verschillen waren in inkomen tussen de groepen (apart bekeken voor mannen en vrouwen).

Grote groep (+)

Observationele studie (-) Uitkomsten vergeleken met andere studies (+) Duidelijke opzet (+) Onderscheid tussen regelmatige gebruikers en af en toe gebruikers en nooit gebruikers (3 redenen) (+)

Deelnemers gaven zelf aan dat ze ‘af en toe’ of ‘regelmatig’ bio aten/perceptie van mensen kan verschillend zijn (-) Oates L et al Characteristics and consumption Tijdschrift: Journal of 2012 Observatio-neel 318 Gebruikers van

Mensen konden zelf invullen of ze veel of weinig gebruik maken van biologische voeding per

Kleine groep (-) Onderzoek alleen

(26)

25 | P a g e patterns of Australian organic consumers the Science of Food and Agriculture

onderzoek biologische voeding (≥65% biologisch, waarvan ≥35% geclassificeerd) in Australië, 19 mensen hielden ook driedaags eetdagboek bij

productgroep (cijfer 1-5). Uiteindelijk kwam er cijfer 1-10 uit. 3 gelijke groepen werden daaruit gemaakt (laag gebruik = <6,93), gemiddeld (6,93-8,13) en hoog (>(6,93-8,13).

Uitkomsten:

-Opleidingsniveau: gebruikers van biologische voeding hebben geen hoger inkomen, maar wel een hoger educatieniveau. 61,2% van de deelnemers woonde in stedelijk gebied, waar educatieniveau hoger is.

-Geslacht: 80,3% van de deelnemers is vrouw. Er is dus een aanwijzing dat vrouwen het meer gebruiken of meer geïnteresseerd zijn in het onderzoek.

-Leeftijd: 80,3% van de deelnemers had een leeftijd tussen de 25-55 jaar oud.

uitgevoerd bij mensen met een biologisch

voedingspatroon; referentiegroep is gemiddelde Australiër. Geslacht: kan ook komen doordat vrouwen eerder geneigd zijn mee te doen aan onderzoek? (-) Idem voor educatie.

Leeftijd:

wervingsprocedure, namelijk online, van invloed? (-/+)

Andere bronnen zeggen onder 40 jaar

voornamelijk gebruik biologische voeding (-) Extra controle op intake door middel van voedingsdagboek (+) Hoefkens C et al Consuming organic versus conventional vegetables: the effect on nutrient and contaminant intakes Tijdschrift: Food and Chemical Toxicology 2010 Observatio-neel onderzoek 2 groepen: 1. 3245 = representatieve groep Belgische inwoners 2. 522

= mensen die alleen biologische of alleen conventionele producten gebruiken

Meegenomen groenten in onderzoek: wortelen, tomaten, sla, spinazie en aardappelen.

Uitkomsten:

- Er is juist een positieve associatie met leeftijd en inkomen.

- Er is een negatieve associatie met educatieniveau.

Specifiek gekeken naar inname van groenten per voedingsmiddel.

Vergeleken met een representatieve groep inwoners van België (+) Geen harde bewijzen (-)

Leefstijlfactoren Kesse-Guyot et al Profiles of organic food Tijdschrift: Public 2013 Cohort, Observatio-54311 Volwassenen,

Het profiel van mensen die biologische voeding gebruiken werd onderzocht. Mensen werden

Geen denderend bewijs, niet significant verschil. (-)

(27)

26 | P a g e consumers in a

large sample of French adults: results from the Nutrinet-Sante cohort study Library Of Science neel onderzoek, Prospectief ouder dan 18, gebruikers van internet in Frankrijk

ingedeeld in 5 groepen (nooit gebruikers met 3 verschillende redenen, af en toe gebruikers en vaak gebruikers).

Regelmatige gebruikers van biologische voeding: - Man: vaker niet-rokers dan andere

groepen (maar niet significant) - Vrouw: vaker voormalige rokers dan

andere groepen (ook niet significant) Van de Vijver et al Health effects of an organic diet – consumer experiences in the Netherlands Tijdschrift: Journal of the Science of Food and Agriculture 2012 Observatio-neel onderzoek 566 Mensen die biologische voeding gebruiken

(minder dan 1 jaar tot meer dan 20 jaar)

Mogelijk gaat het switchen naar een biologisch voedingspatroon samen met het maken van andere leefstijlaanpassingen (in het artikel gaat het om een switch van voedings- en

nutriënteninname). Verklaringen:

- Doordat er minder biologische bewerkte producten bestaan, kiezen mensen vaker voor basisvoedingsmiddelen. - Mensen krijgen meer bewustzijn op

andere gebieden, vanwege de betere mentale gesteldheid die het gebruiken van biologische voeding zou opleveren.

Werving via verschillende kanalen (+)

Sommige vragen zijn pas later toegevoegd (-) Subjectieve gevoelens van mensen (-)

Het zijn voornamelijk deelnemers die veel gebruik maken van biologische voeding Mensen die weinig biologische voeding gebruiken deden minder mee aan het onderzoek (-/+) Studie-opzet (-) BMI Kesse-Guyot et al Profiles of organic food consumers in a large sample of French adults: results from the Nutrinet-Sante cohort study Tijdschrift: Public Library Of Science 2013 Cohort, Observatio-neel onderzoek, Prospectief 54311 Volwassenen, ouder dan 18, gebruikers van internet in Frankrijk

Associatie werd gekeken per groep (nooit gebruikers met 3 verschillende redenen, af en toe gebruikers en vaak gebruikers).

Uitkomsten:

-RCOP (regelmatige gebruikers) hadden over het algemeen een lagere BMI. Nutriënteninname was echter ook meer richting aanbevelingen.

Artikel geeft mogelijkheid aan dat andere artikelen als uitkomst hadden dat er minder

Grote groep (+)

Observationele studie (-) Uitkomsten vergeleken met andere studies (+) Onderscheid tussen regelmatige gebruikers en af en toe gebruikers en nooit gebruikers (3 redenen)

(28)

27 | P a g e pesticiden in biologische voeding zit en dat dit

mogelijk preventief is bij excessief adipositas.

allerlei andere

leefstijlaanpassingen (-) Ze hebben wel rekening gehouden met ander voedingspatroon (leeftijd, fysieke activiteit, educatie, roken, energie-inname, dieet en PNNS score (hoever je aan richtlijnen goede voeding voldoet) (+) Pesticiden als mogelijkheid is niet bewezen (-) Oates L et al Characteristics and consumption patterns of Australian organic consumers Tijdschrift: Journal of the Science of Food and Agriculture 2012 Observatio-neel onderzoek 318 Gebruikers van biologische voeding (≥65% biologisch, waarvan ≥35% certified) in Australië, 19 mensen hielden ook driedaags eetdagboek bij Uitkomsten:

-33,4% van de deelnemers had overgewicht of obesitas. Vergeleken met nationaal

gezondheidsvragenlijst is dit minder. Gemiddelde Australiër zou namelijk 61,4% overgewicht of obesitas hebben (42,1% van de mannen had overgewicht, 25,6% obees tegenover 30,9% van de vrouwen overgewicht en 24% obees). Aanwijzing voor betere algemene gezondheid. Onduidelijk hoe dit komt (door biologische voeding, dieetkeuzes, leefstijl of een combinatie) + onduidelijk of mensen met biologische voeding betere leefstijl aannemen of dat mensen met een betere leefstijl eerder geneigd zijn biologisch te eten.

Kleine groep (-) Onderzoek alleen uitgevoerd bij biologische gebruikers;

referentiegroep is gemiddelde Australiër. Er waren veel jonge vrouwen (onder 55 jaar) in de studie. BMI van vrouwen over het algemeen lager (-) Voedings- en nutriënteninname Kesse-Guyot et al Profiles of organic food consumers in a large sample of French adults: results from the Nutrinet-Sante cohort study Tijdschrift: Public Library Of Science 2013 Cohort, Observatio-neel onderzoek, Prospectief 54311 Volwassenen, ouder dan 18, gebruikers van internet in Frankrijk

Associatie werd gekeken per groep (nooit gebruikers met 3 verschillende redenen, af en toe gebruikers en vaak gebruikers).

Uitkomsten:

-Veranderingen in voedingsinname: stapsgewijs aanpassingen in voedingsgroepen consumptie bij af en toe gebruikers van biologische voeding en

Grote groep (+)

Observationele studie (-) Uitkomsten vergeleken met andere studies (+) Onderscheid tussen regelmatige gebruikers en af en toe gebruikers en nooit gebruikers (3

(29)

28 | P a g e vaak gebruikers. Het gaat hier om: verhoogde

consumptie hele granen, groenten, fruit, soep, gedroogd fruit, peulvruchten en vruchtensappen, plantaardige oliën en noten. Verlaagde

consumptie van (bewerkt) vlees, melk, zuivelproducten, frisdrank, alcoholische consumpties, snoep en vette producten (producten met toegevoegd vet en fastfood) Sommige productgroepen bleven onveranderd, bijvoorbeeld geraffineerde granen, vis,

zeevruchten, kaas en zuiveldesserts, aardappelen, knollen en biscuits. Ze gebruikten mPNNS-GS, een score die adequaatheid met voedingsrichtlijnen meet. Dit verbeterde voor de groepen die af en toe en regelmatig biologische voeding at.

Het gebruik van meer plantaardige voeding zorgt ervoor dat mensen meer richting de

aanbevelingen komen, maar kan ook de impact op het milieu verkleinen (staan bronnen bij) -Veranderingen nutriënteninname: Geen significante verschillen (energie, totaal vet, meervoudig onverzadigd vetzuur, fosfor, calcium). Wel hogere intake (meeste mineralen, vetzuren, vitaminen, vezels) en lagere intake (eiwit, verzadigd vet, natrium, vitamine A, alcohol, cholesterol) bij regelmatige biologische gebruikers. (consistente bevindingen met eerdere bevindingen, namelijk dat je het eenvoudigst alle nutriënten binnen krijgt als je een meer plantaardige voedingsmiddelen consumeert en minder dierlijke, en vet- en suikerrijke voedingsmiddelen. (bron staat erbij!!)

redenen)

Ze gebruikten mPNNS-GS (gevalideerd instrument), een score die

adequaatheid met voedingsrichtlijnen meet. Dit verbeterde voor de groepen die af en toe en regelmatig biologische voeding at. (+) Oates L et al Characteristics and consumption patterns of Australian Tijdschrift: Journal of the Science of 2012 Observatio-neel onderzoek 318 Australië Meerderheid biogebruikers: Uitkomsten:

-Biologische gebruikers aten voornamelijk groenten en fruit biologisch (ook een groot deel daarvan was afkomstig van eigen moestuin)

Kleine groep (-) Onderzoek alleen uitgevoerd bij biologische gebruikers;

(30)

29 | P a g e organic consumers Food and Agriculture (≥65% biologisch, waarvan ≥35% certified)

-Biologische gebruikers aten vlees het minst (incl. vis en gevogelte. Vis en zeevruchten is niet vaak biologische in Australië)

Waarschijnlijk door de prijs!

referentiegroep is gemiddelde Australiër. Hoefkens C et al Consuming organic versus conventional vegetables: the effect on nutrient and contaminant intakes Tijdschrift: Food and Chemical Toxicology 2010 Observatio-neel onderzoek 2 groepen 1. 3245 = representatieve groep inwoners van België

2. 522

= mensen die alleen biologische

groenten eten en mensen die alleen conventionele groenten eten.

Meegenomen groenten in onderzoek: wortelen, tomaten, sla, spinazie en aardappelen.

Uitkomsten:

-Consumenten van biologische voeding eten over het algemeen meer groenten

-Consumenten van biologische voeding hadden over het algemeen een hogere intake

betacaroteen

Specifiek gekeken naar groenten inname per voedingsmiddel. Vergeleken met een representatieve groep inwoners van België (+) Geen harde bewijzen (-)

Van de Vijver et al Health effects of an organic diet – consumer experiences in the Netherlands Tijdschrift: Journal of the Science of Food and Agriculture 2012 Observatio-neel onderzoek 566 Mensen die biologische voeding gebruiken

(minder dan 1 jaar tot meer dan 20 jaar)

Uitkomsten:

-gezondheidseffecten van biologische voeding worden door consumenten voornamelijk toegeschreven aan specifieke productgroepen, voornamelijk groenten (38%) en fruit (35%) 1/4 gaf aan meer energiek te zijn. Sommige respondenten maken de connectie tussen pesticiden in landbouw. (hun lichaam zou dan minder residuen hoeven te verwerken naar hun idee). (eigen invulling: de verwachting is dat dit het idee kan zijn van meer gebruik van groenten en fruit).

-Switch naar biologische voeding zorgt voor andere leefstijlveranderingen

-Proces van meer bewustzijn omtrent voeding, de productie van voeding en het milieu. Door meer bewustzijn veranderd niet alleen de reden voor de verandering van voeding, maar ook productkeuze en soms ook leefstijlfactoren

Werving via verschillende kanalen (+)

Sommige vragen zijn pas later toegevoegd (-) Subjectieve gevoelens van mensen (-)

Het zijn voornamelijk deelnemers die veel gebruik maken van biologische voeding. Mensen die weinig biologische voeding gebruiken deden minder mee aan het onderzoek (-/+)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

non-evenwich tsvoors te

The extracted fragment was then reamplified using the second set of primers (e.. In the second amplification, the PCR cycles and parameters such as denaturation,

Hoofdstuk 1 (Grondrechten) blijkt – achteraf beschouwd - het pronkstuk te zijn van het politieke proces dat leidde tot de Nederlandse Grondwet van 1983: in 23 artikelen kregen

The monthly averaged pneumatic drilling performance graph, Figure 52, compares the area mined per working crew with the average peak compressed air supply pressure.. The size of the

Additional information in the adapted EAu review package, that was absent in the Caddick review package, are included in categories addressing the decision, authorised

The following scenario will compare the US style REIT property company (which can deduct the building allowance and distribute all the company’s available cash flow) to the

Om een beeld te kunnen schetsen, welke factoren invloed hebben op de consumptie van exotische producten zijn er twee determinanten aangewezen, woningsoort en inkomensklasse.. Dat

Zout water kan vooral voor planten die ermee in aanraking komen een groot probleem zijn Om te kunnen groeien en leven hebben planten, in lage concentraties, zouten nodig3. Wordt de