• No results found

Een meetinstrument voor thuiswonende ouderen met een valrisico

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een meetinstrument voor thuiswonende ouderen met een valrisico"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor Thesis

Een meetinstrument voor thuiswonende ouderen met een

valrisico

Betreft: Adviesrapport Amsterdam, juni 2016 Auteurs: Claudia Koster 500667637

Bianca ten Rouwelaar 5000664352 Lisa Siecker 500639542

Opleiding:

Ergotherapie, Hogeschool van Amsterdam Begeleider Hogeschool van Amsterdam: Ineke Smit

Opdrachtgever:

Marcella Durkstra en Monique de Rijk Organisatie:

Ergotherapie Welzijn Aantal woorden: 8357 woorden

(2)

Samenvatting

Valincidenten vormen door de huidige vergrijzing een steeds groter wordend probleem binnen de ouderenzorg (Zorgvoorbeter, 2015; Garssen, 2011). De consequenties van valincidenten hebben negatieve gevolgen op het participatievermogen van de ouderen, bijvoorbeeld op de zelfredzaamheid en de sociale contacten (Deshpande et al., 2008). De overheid stimuleert ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te blijven wonen (Blok & Rijn, 2014). Een significant deel van de valincidenten bij ouderen vinden plaats in de woning (Pighills et al., 2011). Voor de ergotherapeut is een belangrijke rol weggelegd in de preventie van valincidenten bij thuiswonende ouderen (Pighills et al., 2011).

Het eindproduct van het afstudeeronderzoek is een adviesrapport over inzetbare ergotherapeutische meetinstrumenten bij thuiswonende ouderen met een valrisico. Het is een afstudeeronderzoek in opdracht van Ergotherapie Welzijn en sluit goed aan op de bovenstaand beschreven maatschappelijke veranderingen. De centrale vraagstelling luidt als volgt:

'Welk meetinstrument is inzetbaar voor Ergotherapie Welzijn te Purmerend bij thuiswonende ouderen met een verhoogd valrisico?'

Het afstudeerproject is gestart met literatuuronderzoek naar huidige meetinstrumenten, valrisico's bij thuiswonende ouderen en de mogelijk invloed van factoren. Vervolgens is er een praktijkonderzoek uitgevoerd, waarbij door middel van enquêtes onderzoek is gedaan naar de tevredenheid van meetinstrumenten bij vier disciplines: ergotherapeuten, fysiotherapeuten, huisartsen en (wijk)verpleegkundigen.

Uit het literatuuronderzoek zijn meerdere valide en betrouwbare meetinstrumenten naar voren gekomen die ergotherapeuten gebruiken om het valrisico van de ouderen in kaart te brengen, zoals: WeHSA, HOME FAST, HSSAT, Home Safety Checklist en de ABC-scale. Uit het praktijkonderzoek onder 51 respondenten is naar voren gekomen dat zij verschillende meetinstrumenten gebruiken, welke niet direct overeenkomen met de meetinstrumenten uit het literatuuronderzoek. De 29 ergotherapeuten maken het meest gebruik van: Veiligheid NL, Valanalyse en zelfgemaakte meetinstrumenten. Hierdoor is ervoor gekozen om een samengesteld meetinstrument, de VAO genaamd, te adviseren voor Ergotherapie Welzijn.

(3)

Voorwoord

Dit afstudeeronderzoek over ergotherapeutische meetinstrumenten voor thuiswonende ouderen met een verhoogd valrisico is geschreven in opdracht van Monique de Rijk en Marcella Durkstra, eigenaar van Ergotherapie Welzijn te Purmerend. Het afstudeeronderzoek is uitgevoerd door drie studenten van de Hogeschool van Amsterdam: Claudia Koster, Bianca ten Rouwelaar en Lisa Siecker. Tijdens onze opleiding hebben wij belangstelling ontwikkeld voor valpreventie bij ouderen en hebben wij ons verdiept in de ergotherapeutische meetinstrumenten voor ouderen met een valrisico. Valpreventie is een actueel onderwerp, waar we alle drie tijdens onze stages in verpleeghuizen en eerstelijns praktijken mee te maken hebben gehad.

’Teamwork. Coming together is a beginning, keeping together is progress, working together is success’- Henry Ford

Het afstudeeronderzoek is (mede) mogelijk gemaakt door Ergotherapie Welzijn, de Hogeschool van Amsterdam, onder supervisie van Ineke Smit en Soemitro Poerbodipoero met Eric Tichelaar voor de ondersteuning bij SPSS.

Claudia Koster, Bianca ten Rouwelaar en Lisa Siecker

Amsterdam, Juni 2016

©COPYRIGHT

De i deze a helo thesis afge eelde gege e s, aa o de tekste , illust aties e logo s zij eigendom van de projectgroep en Ergotherapie Welzijn en worden beschermd door auteursrecht, merkenrecht en/of enig ander intellectueel eigendomsrecht. De hiervoor genoemde rechten gaan op geen enkele wijze over op (rechts)personen die toegang krijgen tot deze bachelor thesis.

De inhoud van deze bachelor thesis mag alleen worden gebruikt voor niet-commerciële privé doeleinden. Het is de gebruiker van de bachelor thesis niet toegestaan de inhoud van de bachelor thesis te vermenigvuldigen, door te sturen, distribueren, verspreiden of tegen vergoeding beschikbaar te stellen aan derden, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Ergotherapie Welzijn.

(4)

Leeswijzer

Deze bachelor thesis bestaat uit acht hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk betreft de inleiding waarin de aanleiding en de relevantie van het afstudeeronderzoek beschreven zijn. Daarin zijn de centrale vraagstelling, de bijbehorende deelvragen uiteengezet en is het verband met het beroep beschreven. Hoofdstuk twee is een weergave van de methode die in het proces naar de doelstelling is gehanteerd. Dit hoofdstuk is onderverdeeld in theoretische achtergrond en praktijkonderzoek. Hoofdstuk drie betreft de resultaten in relatie tot de centrale vraagstelling en de deelvragen. Ook dit hoofdstuk is onderverdeeld in een theoretische achtergrond en het praktijkonderzoek en geeft de resultaten uit het afstudeeronderzoek weer. In hoofdstuk vier is de discussie beschreven, waarin het proces van het afstudeeronderzoek achteraf vanuit een kritisch oogpunt is beoordeeld. Hoofdstuk vijf bevat de conclusie waarin antwoord is gegeven op de centrale vraagstelling. Hoofdstuk zes betreft het advies voor Ergotherapie Welzijn in de vorm van een meetinstrument, inclusief aanbevelingen. In hoofdstuk zeven staat de bibliografie weergeven en daarna staan de bijlagen uiteengezet.

(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2 Voorwoord ... 3 Leeswijzer ... 4 1. Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Relevantie onderzoek ... 7 1.3 Doelstelling en vraagstelling ... 8 1.4 Begrippenkader ... 10 2. Methode ... 11 2.1 Theoretische achtergrond ... 11 2.2 Praktijkonderzoek ... 12 3. Resultaten ... 14 3.1 Theoretische achtergrond ... 14 3.2 Praktijkonderzoek ... 17 3.2.1. Respondenten ... 17 3.2.2 Ergotherapie ... 19 3.2.3 Meetinstrumenten ... 21

3.2.4 Resultaten multidisciplinair werken ... 23

4. Discussie ... 25

5. Conclusie ... 27

6. Advies ergotherapie Welzijn ... 28

7. Bibliografie ... 30

Bijlagen ... 35

Bijlage 1: Draaiboek van de enquête ... 35

Bijlage 2: Disciplines ... 39

Bijlage 3: Ondersteunende tabellen ... 40

(6)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De Nederlandse bevolking is geleidelijk aan het vergrijzen. In 1960 telde Nederland in totaal 1,1 miljoen inwoners van 65 jaar of ouder. In 2010 is dit aantal gestegen naar 2,5 miljoen (Garssen, 2011). De verwachting is dat de vergrijzing toeneemt tot een hoogtepunt van4,7 miljoen inwoners in het jaar 2041 (Zorgvoorbeter, 2015; Garssen, 2011). Sinds januari 2015 is er een beleidsverandering doorgevoerd door de overheid. De overheid stimuleert ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te blijven wonen (Blok & Rijn, 2014). De mogelijkheid tot verhuizing naar een verzorgings- of verpleeghuis is bemoeilijkt en van ouderen wordt verwacht dat zij door middel van hun persoonlijke sociale netwerk zelf de zorg organiseren die zij nodig hebben (Rijksoverheid, n.d.). Volgens Muris & Weerd-Spaetgens (2012) heeft twee derde van de ouderen twee of meer medische aandoeningen, waardoor het voor de mantelzorgers vaak moeilijk is om in te spelen op de zorg die ouderen nodig hebben. Van de thuiswonende ouderen van 65 tot 74 jaar heeft 11% minstens één algemene dagelijkse levensverrichting (ADL) beperking en 18% één of meer instrumentele algemene dagelijkse levensverrichting (IADL) beperkingen. Bij 75 jaar en ouder zijn deze percentages aanzienlijk hoger, met 31% ADL beperkingen en 44% IADL beperkingen van de Nederlandse bevolking (Centraal Bureau Statistieken (CBS), 2015). Hierdoor neemt de kans op valincidenten toe (Dejaeger et al., 2008).

Volgens Hendriks et al. (2008) valt ongeveer 30% van de mensen van 65 jaar en ouder en stijgt het aantal valincidenten naarmate de leeftijd toeneemt. Volgens de Van Dale (2016) is de definitie van vallen: uit erti ale sta d i horizo tale houdi g ko e te ligge . Zelfstandig wonende ouderen lopen een groot risico om te vallen en iets te breken. De bijbehorende herstelperiode is vaak lang en de val heeft negatieve invloed op de zelfredzaamheid en de sociale contacten (Deshpande et al., 2008). Uit recent Nederlands onderzoek blijkt dat in 2008 het aantal valgerelateerde ziekenhuisopnamen bij ouderen tussen de 65 en 80 jaar met 137% is gestegen ten opzichte van 1981 (Hartholt et al., 2010). Het percentage ziekenhuisopnamen van valincidenten bij ouderen van 80 jaar en ouder in 2008 is ten opzichte van 1981 zelfs gestegen met 210% (Hartholt et al., 2010). 60% van de 65-plussers heeft na een valincident een fractuur opgelopen (Veiligheid NL, 2015). Een valincident leidt relatief vaak tot een heupfractuur (16%) of een polsfractuur (11%). Daarnaast is bewezen dat het aandeel heupfracturen relatief hoger ligt naarmate de leeftijd toeneemt, namelijk 18% (Veiligheid NL, 2015). Hierdoor verhoogt de kans op blijvend lichamelijk letsel, waardoor belemmeringen ontstaan in het dagelijks leven (Haarman et al., 2006).

Volgens Ende et al. (2006) is ergotherapie een effectief en goedkoop middel om vallen te voorkomen en om ouderen hun zelfstandigheid te laten behouden. Ergotherapie is erop gericht individuen met

(7)

een beperking in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven functioneren (Hartingsveldt, Logister-Proost & Kinébanian, 2010). Ergotherapie werkt geregeld met de richtlijn valpreventie (CBO, 2004). Deze richtlijn is echter in 2004 gepubliceerd, waardoor deze mogelijk verouderd is. Naar verwachting is de geactualiseerde richtlijn in 2017 gereed (Zorgvoorbeter, 2016). In de wetenschappelijke literatuur is veel informatie te i de o e ee de e edis he p og a a s et et ekki g tot alp e e tie. Deze p og a a s o de aak ultidis ipli ai uitge oe d. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste valincidenten van de thuiswonende ouderen voorspelbaar zijn en voorkomen kunnen worden (Lord, Menz & Sherrington, 2006). Uit financiële aspect is bewezen dat ergotherapie kan bijdragen aan verminderde zorgkosten (Ende et al., 2006). Door één euro te investeren in een multidisciplinair valpreventie programma wordt drie euro bespaard op de nazorg van een ziekenhuisopname als gevolg van een val (Banez et al., 2008).

1.2 Relevantie onderzoek

Een probleem gerelateerd aan valpreventie doet zich voor bij Ergotherapie Welzijn te Purmerend (hierna: Ergotherapie Welzijn). Op dit moment werkt Ergotherapie Welzijn met het meetinstrument Veiligheid NL 5 . Dit eeti st u e t is ee e za eli g a e s hille de eeti st u e te van verschillende disciplines (Veiligheid NL, 2015). Dit heeft als gevolg dat betrokken disciplines dubbel werk leveren rondom één cliënt en de grenzen voor doorverwijzing vervagen. Daarnaast geeft Ergotherapie Welzijn aan dat de afnameduur te lang is, waardoor volledige analyse bij de cliënt niet mogelijk is. Met deze redenen geeft Ergotherapie Welzijn de volgende eisen aan voor het meetinstrument: expertise van de ergotherapie, gemakkelijk in gebruik, efficiënt en een duidelijke conclusie. Ergotherapie Welzijn geeft aan geen directe eisen te hebben over validiteit en betrouwbaarheid.

Door te kijken naar de meest effectieve meetinstrument voor het valrisico bij ouderen in de thuissituatie, kan het advies een bijdrage leveren aan alle eerstelijns ergotherapie praktijken in Nederland die werken met deze ouderen. Het adviesrapport zal ondersteunen in het analyseren van informatie over: dagelijks handelen, sociale participatie en mogelijke beïnvloedende factoren. De eerstelijnspraktijken kunnen het meetinstrument toepassen in de eigen praktijk, om op deze manier het analyseproces te verbeteren. Daarnaast wordt er gekeken naar de toepassing van dit instrument in combinatie met andere disciplines zoals de huisarts, fysiotherapeut en (wijk)verpleegkundigen. Op die manier kunnen de disciplines beter samenwerken en streven naar de beste zorg die de ouderen in de thuissituatie nodig hebben.

(8)

1.3 Doelstelling en vraagstelling

Het doel van deze bachelor thesis is het adviseren van een meetinstrument, valide of niet-valide, die voor Ergotherapie Welzijn te gebruiken is bij thuiswonende ouderen met een verhoogd valrisico. Om tot deze doelstelling te komen, is de volgende centrale vraagstelling opgesteld:

Welk eeti stru e t is i zet aar oor Ergotherapie Welzij te Pur ere d ij thuis o e de oudere et ee erhoogd alrisi o?

Om deze vraagstelling te kunnen beantwoorden, is deze opgedeeld in twee deelvragen (rood), waaronder zich sub-deelvragen (groen en blauw) bevinden (zie figuur 1).

Om de eerste deelvraag te beantwoorden is het van belang om de factoren verder uit te werken die een rol spelen bij ouderen met een valrisico. De vraag over factoren die invloed hebben op het valrisico van de ouderen worden beantwoord door het bekijken van de intrinsieke en extrinsieke factoren die meespelen bij deze doelgroep. Onder de extrinsieke factoren is er een onderscheid gemaakt tussen sociale en fysieke aspecten en de betrokken disciplines bij de oudere. Op deze manier worden alle factoren geanalyseerd die mogelijk een rol spelen bij het analyseren van het valrisico bij de thuiswonende oudere. Voor het verkrijgen van informatie over de meetinstrumenten is er gekozen voor een combinatie tussen literatuur en praktijk. Zo kan er gekeken worden welke meetinstrumenten op papier beschikbaar zijn en welke in praktijk worden toegepast. Door deze vragen uit te werken kan er een advies worden gegeven aan Ergotherapie Welzijn over het gebruiken van het nieuwe meetinstrument.

(9)
(10)

1.4 Begrippenkader

Hieronder worden meerdere begrippen uitgelegd die eerder in de bachelor thesis naar voren zijn gekomen.

Ouderen Thuiswonende senioren van 65 jaar en ouder (Nationaal Kompas, 2016). Vallen Uit verticale stand in horizontale houding komen te liggen (Van Dale, 2016). Disciplines Hulpverleners die betrokken kunnen worden bij de doelgroep ouderen in de

thuissituatie met valrisico. In de bachelor thesis zal dit afgebakend worden tot ergotherapeuten, fysiotherapeuten, (wijk)verpleegkundigen en huisartsen. Evidence-based

practice

Het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal om beslissingen te nemen voor individuele patiënten (Offringa, Assendelft & Scholten, 2008).

Meetinstrument Een instrument waarmee grootheden gemeten kunnen worden (Nederlandse encyclopedie, 2016).

ADL Algemene dagelijkse levensverrichting, zoals eten, wassen en aankleden (Nederlandse encyclopedie, 2016).

IADL Instrumentele algemene dagelijkse levensverrichting, zoals koffie zetten, maaltijd bereiden, stofzuigen, tuinwerk en telefoneren (Nederlandse encyclopedie, 2016).

Extrinsieke factoren

Beïnvloedbare factoren die vanuit de omgeving van een persoon komen (Nederlandse encyclopedie, 2016).

Intrinsieke factoren

Beïnvloedbare factoren die vanuit het lichaam van een persoon komen (Nederlandse encyclopedie, 2016).

Meetinstrument Een hulpmiddel om metingen of waarnemingen te doen (Nederlandse encyclopedie, 2016).

Betrouwbaar Het instrument meet altijd hetzelfde (n.n., 2016).

Valide Om valide te zijn, moet een instrument eerst betrouwbaar zijn. Het instrument meet wat je moet meten (n.n., 2016).

(11)

2. Methode

2.1 Theoretische achtergrond

Voor het verkrijgen van wetenschappelijk bewijs zijn twee deelvragen uitgewerkt door middel van literatuuronderzoek. Deze twee deelvragen luidde als volgt:

Welke fa tore he e i loed op het alrisi o a oudere ?

Welke ergotherapeutis he eeti stru e te zij es hik aar i de ete s happelijke literatuur?

Om deze twee vragen te beantwoorden zijn zoektermen en zoekstrings geformuleerd. Deze zoektermen zijn gecombineerd in de geïncludeerde databanken die aangeboden zijn door de Hogeschool van Amsterdam. De geïncludeerde databanken zijn:

- CINAHL - PubMed

- ProQuest: ASSIA - PiCarta

- Springerlink

Het onderwerp van dit onderzoek is aan de hand van in- en exclusiecriteria afgebakend. Er is voornamelijk gebruik gemaakt van Engelstalige artikelen, maar ook Nederlandstalige artikelen zijn geïncludeerd. De gekozen artikelen zijn niet ouder dan 10 jaar en zijn geselecteerd op de desbetreffende doelgroep; ouderen in de thuissituatie. De keuze voor artikelen die niet ouder dan 10 jaar zijn, is gemaakt doordat er veel onderzoek is gedaan naar het onderwerp valpreventie en in dit literatuuronderzoek de meest recente onderzoeken zijn geïncludeerd. De richtlijn Valpreventie (CBO, 2004) is bewust niet geraadpleegd door de projectgroep voor beantwoording van de deelvragen. De richtlijn is namelijk gepubliceerd in 2004, wat betekent dat deze ouder dan 10 jaar is en wordt op dit moment herschreven. Deze richtlijn zal naar verwachting in 2017 gepubliceerd worden. Door deze ontwikkeling heeft de projectgroep ervoor gekozen om de richtlijn niet te includeren in de wetenschappelijke literatuur, maar naar recentere ontwikkelingen te kijken.

In totaal zijn 24 artikelen geïncludeerd, kritisch beoordeeld door middel van de Level of evidence (CEBM & University of Oxford, 2009; Cochrane checklist, 2008) en vervolgens bediscussieerd binnen de projectgroep. Tijdens de individuele literatuuronderzoek hebben er peer-review momenten plaatsgevonden. Op deze manier werden de verkregen artikelen teruggevonden door leden van de

(12)

projectgroep en zijn de zoekacties reproduceerbaar. In de resultaten worden de vragen uitgewerkt en beantwoord.

2.2 Praktijkonderzoek

Door middel van praktijkonderzoek is één deelvraag beantwoord. Deze deelvraag is als volgt:

Welke eeti stru e te orde ge ruikt i de praktijk e hoe te rede zij de gebruikers hiero er?

In overleg met Ergotherapie Welzijn is ervoor gekozen om verschillende disciplines te benaderen aan de hand van een digitale enquête. Het doel van enquêteren is het in kaart brengen van welke meetinstrumenten er gebruikt worden door disciplines bij ouderen met een verhoogd valrisico in de thuissituatie in Nederland (Baarda et al., 2009). De keuze voor een digitale enquête is gemaakt, om op deze manier een groot aantal respondenten te verkrijgen in relatief weinig tijd en minder tijd te vragen van de verschillende respondenten. Daarnaast verzamelt een enquête in een betrekkelijk korte tijd veel informatie over verschillende onderwerpen (Baarda et al., 2009). In de digitale enquête is een keuze gemaakt voor het benaderen van vier specifieke disciplines, namelijk: ergotherapeuten, fysiotherapeuten, huisartsen en (wijk)verpleegkundigen. Deze disciplines zijn gekozen, omdat Ergotherapie Welzijn met deze disciplines samenwerkt in de praktijk.

De disciplines zijn geattendeerd via social media en benaderd via mailcorrespondentie. Tijdens de benadering van de disciplines is rekening gehouden met de keuze voor de verhouding. De gemaakte keuze van de verhouding is 50 ergotherapeuten, 30 fysiotherapeuten, 10 (wijk)verpleegkundigen en 10 huisartsen met in totaal 100 respondenten. De belangrijkste discipline is de ergotherapie om te inventariseren welke ergotherapeutische meetinstrumenten er gebruikt worden in Nederland bij thuiswonende ouderen met een verhoogd valrisico. De reden dat de ergotherapie het grootste aandeel zal hebben, is dat deze interventies meegenomen worden in het advies naar Ergotherapie Welzijn. Andere disciplines zijn benaderd om andere meetinstrumenten in kaart te brengen. De disciplines zijn benaderd via Regionaal Ergotherapie Nederland Noord-Holland (REN), social media zoals Facebook, Twitter en Linkedin, Zorgkaart Nederland en het eigen netwerk van de projectgroep. De ergotherapeuten en de fysiotherapeuten zijn landelijk benaderd via de REN, Zorgkaart Nederland, social media en het netwerk van de projectgroep. De (wijk)verpleegkundigen en huisartsen uit Noord-Holland zijn door middel van het netwerk van de projectgroep, telefonisch of per e-mail benaderd. Er is gekozen om de ergotherapeuten en de fysiotherapeuten landelijk te benaderen, omdat deze disciplines in de praktijk vaak samenwerken volgens Ergotherapie Welzijn. Daarnaast is

(13)

gekozen voor de huisartsen en (wijk)verpleegkundigen in Noord-Holland, omdat zij in dezelfde regio actief zijn als Ergotherapie Welzijn.

De enquête is gemaakt aan de hand van vragen die samen met Ergotherapie Welzijn zijn opgesteld. Er is gekozen voor een mix van open- en semantische differentiaalvragen. De open vragen geven inzicht in ervaringen en in de reden van bepaalde keuzes die de disciplines hebben gemaakt. De semantische differentiaalvragen zijn opgesteld om te vragen naar bepaalde scores die zij geven aan het instrument. In de enquête is gekozen om een schaal op te stellen van 1 - 4. Hierdoor is er geen middelpunt aanwezig en wordt de respondent geacht een keuze te maken tussen de cijfers 1,2, 3 of 4. Op deze manier kan worden vastgesteld over welk instrument de disciplines het meest tevreden zijn. Voor het categoriseren is gebruik gemaakt van twee categorieën, namelijk: toepasbaarheid en effectiviteit. De toepasbaarheid stelt vragen op het gebied van het gebruik van het meetinstrument en de effectiviteit geeft antwoord op of het meetinstrument doet wat het moet doen en hierdoor het doel bereikt. Door deze vragen te stellen kan gekeken worden naar welke meetinstrumenten in de praktijk gebruikt zijn door welke disciplines en hoe tevreden de disciplines zijn over de toepasbaarheid en de effectiviteit van het meetinstrument. Daarnaast is tijdens de analyse van de enquête bekeken of de vragen willekeurig of consequent zijn beantwoord. Het draaiboek van de enquête is opgenomen in debijlage (bijlage 1).

De enquête is verspreid op 29 maart 2016. Hierbij zijn 92 ergotherapeuten, 29 fysiotherapeuten, 14 organisatie voor (wijk)verpleegkundigen en 10 huisartspraktijken benaderd (in totaal 145 disciplines). Voorafgaand is afgesproken dat de enquête tussentijds geëvalueerd wordt, zodat het aantal respondenten kon worden gecontroleerd. In de eerste evaluatie hebben 11 disciplines gereageerd. Dit zijn 3 ergotherapeuten, 1 fysiotherapeut en 7 (wijk)verpleegkundigen. Hierna is er een reminder verstuurd naar de benaderde respondenten en zijn er 60 extra ergotherapeuten benaderd. Op 12 april 2016 heeft de tweede tussentijdse evaluatie plaats gevonden. In totaal hebben 21 respondenten de enquête ingevuld; 8 ergotherapeuten, 2 fysiotherapeuten, 10 (wijk)verpleegkundigen en 1 huisarts. Vanwege de matige respons zijn in totaal 373 ergotherapeuten extra benaderd door middel van contactgegevens via Ergotherapie Welzijn en 118 fysiotherapeuten via Zorgkaart Nederland.

De uiteindelijke verhouding van de benaderde respondenten is als volgt: 527 ergotherapeuten, 147 fysiotherapeuten, 14 organisaties voor (wijk)verpleegkundigen en 10 huisartspraktijken. In totaal zijn dit 698 zorgverleners. Hiervan zijn 51 ingevulde enquêtes teruggekomen, respectievelijk van 29 ergotherapeuten, 9 fysiotherapeuten, 12 (wijk)verpleegkundigen en 1 huisarts.

(14)

3. Resultaten

3.1 Theoretische achtergrond

Voor het verkrijgen van wetenschappelijk bewijs zijn twee deelvragen uitgewerkt door middel van individuele literatuuronderzoek. Deze twee deelvragen zijn als volgt:

Welke fa tore he e i loed op het alrisi o a oudere ?

Welke ergotherapeutis he eeti stru e te zij es hik aar i de ete s happelijke literatuur?

Factoren

Om de factoren in kaart te brengen is onderscheid gemaakt in intrinsieke- en extrinsieke factoren. Emmelot-Vonk (2005) geeft aan dat de omgevingsfactoren (de extrinsieke factoren) en de onderliggende ziekten (de intrinsieke factoren) invloed hebben op het valrisico van ouderen. De extrinsieke factoren zijn opgedeeld in de fysieke en sociale omgevingsfactoren. Zo geven Leclerc et al. (2010) aan dat de badkamer de locatie is met de meest voorkomende valincidenten in de thuissituatie. Daarnaast kunnen bepaalde factoren het risico op valincidenten beïnvloeden. Zo geven Letts et al. (2010) aan dat het gebruik van een loophulpmiddel mogelijk het risico op vallen verhoogt.

De sociale omgeving heeft een grote invloed op hoe ouderen met valincidenten omgaan. Meerdere onderzoeken zijn gedaan over de invloed van het hebben van een partner in huis tegenover alleenwonende ouderen. Filiatrault et al. (2009) zien de aanwezigheid als een positief effect aangezien hierdoor de angst om te vallen afneemt. De omgeving van de oudere zal echter vaker veranderen met een partner waardoor het risico op accidentele valincidenten toeneemt (Leung et al., 2009). Deze factoren zorgen ervoor dat er door de therapeut gekeken moet worden naar welke rol de partner heeft in het valrisico. Naast ergotherapie zijn ook andere disciplines betrokken bij thuiswonende ouderen met een verhoogd valrisico. Deze disciplines zijn voornamelijk: de huisarts, (wijk)verpleegkundigen van de thuiszorg en mogelijk de fysiotherapeut. De taken van de disciplines worden verder uitgewerkt in de bijlage (bijlage 2). Naast deze extrinsieke factoren en betrokken disciplines spelen ook de (mogelijke) ziektebeelden een rol bij het valrisico van de oudere. Uit wetenschappelijk literatuur blijkt dat het ziektebeeld van grote invloed kan zijn op het risico van vallen. Volgens Halfens et al. (2014) verhogen de volgende ziektebeelden het risico op vallen in de thuissituatie:

(15)

1. Dementie

2. Hart- en vaatziekten 3. Bot- en spierziekten 4. CVA

5. Visus problematiek

Deze top vijf laat zien dat zowel cognitieve- als fysieke problematiek het valrisico van ouderen verhogen. Door als ergotherapeut bovenstaande factoren te inventariseren kan hier een passende behandelmogelijkheid voor worden ontwikkeld waardoor het valrisico van de ouderen uiteindelijk gereduceerd wordt.

Ergotherapeutische meetinstrumenten

Nadat er onderzoek is gedaan naar factoren die een rol spelen bij valincidenten, is er ook in de wetenschappelijke literatuur onderzocht wat ergotherapie kan bijdragen aan het verminderen van valincidenten en welke meetinstrumenten daarbij gebruikt worden. Steultjens et al. (2004) bevestigen de positieve effecten van ergotherapeutische interventies op het verminderen van valincidenten bij thuiswonende ouderen van 65 jaar of ouder. Ergotherapeuten zijn in staat om het zelfstandig functioneren, de sociale participatie en de kwaliteit van leven positief te beïnvloeden (Steultjens et al., 2004). Dit doen zij door vaardigheden te trainen, door te helpen bij gedragsverandering, door te adviseren bij de keuze van hulpmiddelen en door het beoordelen van de woning op ogelijke al isi o s i de o a huis ezoeke . Bij die eoo deli g o dt gebruik gemaakt van verschillende meetinstrumenten. Ook blijkt uit onderzoek dat ergotherapie in samenwerking met andere disciplines positieve resultaten laat zien in de vermindering van valangst (Lin et al., 2007; Gitlin et al., 2006; Banez et al., 2008), medicatie en depressie (Mackenzie et al., 2009) en een verbetering laat zien in zelfvertrouwen (Gitlin et al., 2006; Banez et al., 2008), zelfstandigheid (Gitlin et al., 2006; Steultjens et al., 2004), slaapgedrag (Mackenzie et al., 2009), ADL (Lin et al., 2007; Gitlin et al., 2006), kwaliteit van leven (Lin et al., 2007) en fysiek functioneren (Banez et al., 2008). Bovendien is onderzocht dat meetinstrumenten noodzakelijk zijn om de woonomgeving in kaart te brengen (Horowitz., 2013). In de onderzoeken worden verschillende meetinstrumenten benoemd, die de ergotherapeut tijdens de behandeling met de ouderen kan afnemen, zoals de HOME FAST (Mackenzie et al., 2009), de Westmead Home Safety (WeHSA) (Pighills et al., 2011), de Home Safety Self Assessment Tool (HSSAT) (Horowitz., 2013), de Activities-Specific Balance Confidence scale (ABC-scale) (Schepens et al., 2010) en de Home Safety Checklist (Bleijlevens et al.,

(16)

2010). De eerste vier zijn valide en betrouwbare meetinstrumenten die al isi o s i de woonomgeving identificeren.

HOME FAST

(Mackenzie et al., 2009)

De HOME FAST is een meetinstrument dat mogelijke valrisico s binnen- e uite shuis i kaa t e gt. Het estaat uit 7 the a s die zij onderverdeeld in 25 onderwerpen. Alle items worden met de volgende schaal gescoord: risico aanwezig, afwezig of niet van toepassing. Het meetinstrument is ontworpen uit meerdere reviews en andere meetinstrumenten, omdat men opzoek was naar een kortere, vereenvoudigde en efficiëntere methode. Het meetinstrument kan door andere disciplines worden afgenomen, omdat het geen specifieke ergotherapeutische meetinstrument is. Het meetinstrument is gemakkelijk in gebruik, heeft het een korte afname duur (20 tot 30 i ute e geeft het ee duidelijk eeld a de isi o s. E is e hte el een cursus voor het afnemen vereist, een Nederlandse versie is niet beschikbaar.

WeHSA

(Pighills et al., 2011)

De WeHSA is een meetinstrument dat het best een totaalbeeld van de woonsituatie van de ouderen geeft, omdat het rekening houdt met zowel de objectieve- als de subjectieve aspecten, maar ook met de wensen van de cliënt. Daarnaast is het meetinstrument gestandaardiseerd, specifiek voor ergotherapeuten en training is niet noodzakelijk. Het bestaat uit 13 the a s o de e deeld i 7 o de e pe . E is e hte gee Nederlandse versie beschikbaar en de afnameduur is 60 minuten.

HSSAT

(Horowitz., 2013)

De HSSAT is ee he klist die o t ikkeld is o pote tiële al isi o s i de woning te identificeren en zorgt ervoor dat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. Het meetinstrument bestaat uit 66 onderwerpen. Volgens de auteurs is het meetinstrument niet alleen effectief bij het identificeren a al isi o s aa ook als edu atief ate iaal. Bo e die is uit o de zoek ge leke dat oude e het ge uik a foto s als p ettig ervaren om problemen in de woning te illustreren. Het meetinstrument is tevens makkelijk toepasbaar en cliëntgericht. De afnameduur is 60 minuten.

ABC-scale

(Schepens et al,. 2010)

De ABC-scale is een checklist die gemakkelijk kan worden afgenomen met de ouderen. De Engelstalige checklist bestaat uit 16 vragen die betrekking hebben op het zelfvertrouwen en evenwicht van de cliënten tijdens

(17)

activiteiten in het dagelijks leven. Er bestaat ook een kortere versie, namelijk de ABC-16. Uit onderzoek is gebleken dat deze versie een grotere relatie laat zien in het aantal valincidenten. Alhoewel de ABC-16 korter is, wordt er wel aangeraden om de langere versie te gebruiken omdat deze valide en betrouwbaar is.

Home Safety Checklist

(Bleijlevens et al., 2010)

De Home Safety Checklist is een checklist waarbij de ouderen zelfstandig hun eigen woonomgeving binnen 30 minuten in kaart brengen. Bij deze checklist vullen de ouderen vragen in over meerdere woonruimtes. Zij moeten deze vragen beantwoorden met 'ja' of 'nee'. Hiervan is de betrouwbaarheid en de validiteit echter nog niet bewezen in de gevonden literatuur.

3.2 Praktijkonderzoek

3.2.1. Respondenten

Tijdens een periode van vier weken hebben in totaal 51 respondenten (N=51) de enquête van het praktijkonderzoek ingevuld. Dit is 7,3% van de totale populatie die zowel schriftelijk als via sociale media benaderd zijn. In totaal zijn er schriftelijk 698 zorgverleners benaderd door middel van mailcorrespondentie. Hiernaast is er via social media de enquête extra geattendeerd. De verdeling van de respondenten over de verschillende disciplines staat beschreven in onderstaande tabel (tabel 1) . Functies Aantal N (%) Ergotherapeut 29 (56,9) Fysiotherapeut 9 (17,6) Wijkverpleegkundige 12 (23,5) Huisarts 1 (2,0)

Tabel 1: totaal aantal respondenten per discipline.

In totaal bestaat de groep respondenten voor 86% uit vrouwen en 14% uit mannen en zijn de respondenten gemiddeld tussen de 20-40 jaar (60,8% van de totale populatie). De meeste respondenten komen uit de provincie Noord-Holland (80,3%), voor meer informatie over de verdeling van de andere respondenten over de provincies wordt verwezen naar tabel 2. Niet alle provincies zijn opgenomen in de tabel (tabel 2), omdat hier geen respondenten vandaan komen. 51% van de respondenten geven aan dat het meetinstrument maandelijks wordt afgenomen. Daarnaast is

(18)

door middel van een kruistabel geanalyseerd dat de respondenten consequente antwoorden geven op de gestelde vragen in de enquête (bijlage 3).

De volgend tabel geeft de informatie gerangschikt weer per geïncludeerde discipline en het totaal aantal respondenten (tabel 2).

Ergotherapeut N=29 (%) Fysiotherapeut N=9 (%) (Wijk)verpleeg- kundige N= 12 (%) Huisarts N=1 (%) Totaal N=51 (%) Geslacht Vrouw Man 29 (100) - 4 (44,4) 5 (55,6) 11 (91,7) 1 (8,3) - 1 (100) 44 (86,3) 7 (13,7) Leeftijd 20-30 jaar 30-40 jaar 40-50 jaar 50-60 jaar 60 jaar of ouder 8 (27,6) 12 (41,4) 3 (10,3) 5 (17,2) 1 (3,4) 5 (55,6) 1 (11,1) - 2 (22,2) 1 (11,1) 5 (41,7) - 1 (8,3) 5 (41,7) 1 (8,3) - - - 1 (100) - 18 (35,3) 13 (25,5) 4 (7,8) 13 (25,5) 3 (5,9) Werkzaam in provincie Drenthe Noord-Holland Flevoland Gelderland Zuid-Holland Noord-Brabant Utrecht 2 (6,9) 22 (75,9) - 2 (6,9) 1 (3,4) 1 (3,4) 1 (3,4) - 6 (66,7) 1 (11,1) 1 (11,1) - - 1 (11,1) - 12 (100) - - - - - - 1 (100) - - - - - 2 (3,9) 41 (80,4) 1 (2,0) 3 (5,9) 1 (2,0) 1 (2,0) 2 (3,9) Specia-lisatie Ja Nee 25 (86,2) 4 (13,8) 6 (66,7) 3 (33,3) 4 (33,3) 8 (66,7) - 1 (100) 35 (68,6) 16 (31,4) Aantal jaar werkzaam in functie 0-2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar 10-20 jaar 20 jaar of langer 4 (13,8) 3 (10,3) 4 (13,8) 11 (37,9) 7 (24,1) - 4 (44,4) 2 (22,2) - 3 (33,3) 2 (16,7) 2 (16,7) - 1 (8,3) 7 (58,3) - - - - 1 (100) 6 (11,8) 9 (17,6) 6 (11,8) 12 (23,5) 18 (35,3) Tabel 2: algemene gegevens respondenten.

(19)

3.2.2 Ergotherapie

Gemiddeld genomen werken de ergotherapeuten twee jaar met een meetinstrument en het merendeel van de therapeuten (55%) neemt dit meetinstrument maandelijks af. Voor het afnemen van een meetinstrument worden verschillende redenen benoemd, zoals:

'Het geeft mij voldoende informatie om adviezen te kunnen uitbrengen en de gewoontes van de cliënt in kaart te brengen.' – een screeningslijst met 7 risicofactoren om te vallen, soms de timed up and go test en de test balance scale, respondent 1 (ergotherapeut).

'Ik neem deel aan een regionale werkgroep valpreventie, we hebben een aantal meetinstrumenten onder de loep genomen en deze is tot nu toe voor therapeuten heel bruikbaar en compleet. Ik vul alleen mijn relevante onderdelen in.' – Veiligheid NL, respondent 35 (ergotherapeut).

Gekeken naar de meetinstrumenten, die de ergotherapeuten benoemen, kunnen drie categorieën worden geselecteerd. Respectievelijk: Veiligheid NL, Valanalyse en zelfgemaakte meetinstrumenten.

Van de 29 ergotherapeuten werken 4 ergotherapeuten (13,8%) met Veiligheid NL, 5 ergotherapeuten (17,2%) met Valanalyse en 12 ergotherapeuten (41,4%) met een zelfgemaakt meetinstrument (figuur 2). De overige 8 ergotherapeuten werken met andere verschillende meetinstrumenten. De bijlage geeft een overzicht weer van de meetinstrumenten die de ergotherapeuten in de praktijk gebruiken (bijlage 3). Opvallend is dat ergotherapeuten gebruik maken van verschillende combinaties, zo gebruiken ergotherapeuten zelfgemaakte meetinstrumenten in combinatie met de Berg Balance Scale of de Minimal Mental State Examination. Dit zijn meetinstrumenten welke voornamelijk worden afgenomen door fysiotherapeuten (Tomlinson et al., 2012) en psychologen (Kaptein et al., 2010). De Berg Balance Scale is een meetinstrument dat het evenwicht evalueert (Tomlinson et al., 2012) en de Minimal Mental Sate Examination is een meetinstrument dat de cognitieve functies screent (Kaptein et al., 2010).

(20)

Figuur 2: verdeling meetinstrumenten ergotherapie.

De gemiddelde waardering van de ergotherapeuten voor alle meetinstrumenten wordt beoordeeld met een 7,5 (op een schaal van 1 tot 10) (SD: 1,056). De toepasbaarheid krijgt een score van 7,5 (SD: 1,122) en de effectiviteit een 7,6 (SD: 1,115) (bijlage 3). Verder is 89,7% van de ergotherapeuten tevreden over de conclusies die voortkomen uit de meetinstrumenten en daarnaast is 86,2% van de ergotherapeuten het erover eens dat de meetinstrumenten gemakkelijk in gebruik zijn. Hiervoor worden verschillende redenen aangedragen:

Het i stru e t pakt alle factoren tezamen waardoor er een totaal plaatje vormt van de beperkingen en sterke punten van de cliënt. De screening verloopt goed en snel, waardoor de

o u i atie tusse de ers hille de zorg erle ers opti aal erloopt. – Valprotocol die aangepast is aan het gezondheidscentrum waar ik werk, respondent 27 (ergotherapeut).

Werkbaar, praktisch en concreet, helpt bij het vormen van een beeld van de woonsituatie van de lië t. – Analyse woonsituatie, eigen uitgave van het bedrijf, respondent 36

(21)

3.2.3 Meetinstrumenten

Uit de enquête is naar voren gekomen dat de ergotherapeuten gebruik maken van verschillende meetinstrumenten die het valgevaar van de ouderen in kaart brengen. Zelfgemaakte meetinstrumenten komen het meeste voor, daarna volgen het meetinstrument Veiligheid NL en het meetinstrument Valanalyse. Er is echter nergens benoemd hoe dit instrument Valanalyse is ontstaan. Hierbij zijn er opties dat de Valanalyse gelijk is aan Veiligheid NL of aan een zelfgemaakt meetinstrument. Daarom is door de projectgroep gekozen om Valanalyse apart op te nemen in de resultaten en te zien als een op zichzelf staand meetinstrument. Volgens de ergotherapeuten biedt dit meetinstrument Valanalyse de meeste volledigheid bij de verzameling van gegevens. Verder zijn de zelfgemaakte meetinstrumenten het meest gemakkelijk in gebruik en zijn de ergotherapeuten het meest tevreden over de conclusie die volgt uit de analyse van Veiligheid NL. Zie de tabel voor meer informatie over de gemiddelde scores per meetinstrument (tabel 3). De scoren zijn geschaald van 1 tot 4. Hierin is 1 volledig oneens en 4 volledig eens (tabel 3).

Meetinstrumenten

Veiligheid NL (N=4) Zelfgemaakt van beschikbare informatie (N=12)

Valanalyse (N=5)

Gemiddeld (SD) Gemiddeld (SD) Gemiddeld (SD)

Volledigheid van verzameling gegevens 3,3 (,500) 3,3 (,651) 3,4 (,548) Gemakkelijk in gebruik 3,3 (,957) 3,1 (,900) 3,2 (,837)

Conclusie die uit de analyse voortkomt

3,3 (,500) 3,1 (,669) 2,8 (,447)

Duur van het instrument

2,5 (1,291) 2,9 (,793) 2,2 (,837)

Tabel 3: gemiddelde scores en standaarddeviaties over de effectiviteit van drie meetinstrument.

Veiligheid NL: 5 van 29 ergotherapeuten maken gebruik van het meetinstrument Veiligheid NL. Gemiddeld geven de ergotherapeuten een 7,5 voor de algemene indruk (SD: 1,000), gemiddeld een 7,3 voor de toepasbaarheid van het meetinstrument (SD: 1,258) en gemiddeld een 8,0 voor de effectiviteit van het meetinstrument (SD: 1,414) (tabel 4). De ergotherapeuten geven aan het meest tevreden te zijn over de effectiviteit en wordt hierbij in vergelijking met de andere meetinstrumenten het hoogst gescoord (tabel 4). Eén respondent geeft aan dat het meetinstrument volledig is en van goede kwaliteit:

(22)

'Mijn algemene indruk over het meetinstrument is dat deze volledig, analytische en van goede kwaliteit is.' – Veiligheid NL, respondent 35 (ergotherapeut).

De ergotherapeuten beoordelen de tijd die de afname van het meetinstrument kost gemiddeld met een 2,5. De meningen over de duur van het afnemen van het meetinstrument zijn echter wel verdeeld (SD: 1,291). Één respondent zegt het volgende hierover:

Ik zou graag de tijdsduur e de o erlappi g et a dere dis ipli es ille aa passe . – Veiligheid NL, respondent 51 (ergotherapeut).

Daarnaast is voor het afnemen van dit meetinstrument een cursus vereist.

Zelfgemaakt meetinstrument: 11 van de 29 ergotherapeuten maken gebruik van een zelfgemaakt meetinstrument en geven gemiddeld een 7,8 voor de algemene indruk (SD: 1,115), gemiddeld een 8,1 voor de toepasbaarheid van het meetinstrument (SD: 1,084) en gemiddeld een 7,8 voor de effectiviteit van het meetinstrument (SD: 1,115) (tabel 4). De ergotherapeuten zijn het meest tevreden over de toepasbaarheid van het instrument. In de tabel is te lezen dat deze toepasbaarheid het hoogste gescoord wordt van alle meetinstrumenten (tabel 4). De ergotherapeuten beoordelen de tijd die de afname van het meetinstrument kost gemiddeld met een 2,9 (SD: ,793). Hierin is te zien dat de duur van het instrument ten opzichte van de andere meetinstrumenten hoog is gescoord, maar ten opzichte van de andere effectiviteitvragen laag is gescoord (tabel 3). Voor het afnemen van een zelfgemaakt meetinstrument, is geen cursus vereist. De respondenten geven verschillende redenen aan voor het gebruiken van de meetinstrumenten:

'Vanwege het multidisciplinaire karakter door meerdere disciplines te gebruiken.' – Eigen variatie op Valanalyse, respondent 14 (ergotherapeut).

'Het meetinstrument kan makkelijk ingevuld worden, terwijl je met de cliënt praat en/of door de woning loopt. Je blijft contact houden met de cliënt. De cliënt heeft niet/weinig door dat er een score formulier wordt ingevuld.' – Eigen formulier bij huisbezoek, respondent 17

(ergotherapeut).

Valanalyse: 5 van de 29 ergotherapeuten maken gebruik van een Valanalyse en geven gemiddeld een 6,8 voor de algemene indruk (SD: 1,304), gemiddeld een 6,6 voor de toepasbaarheid van het meetinstrument (SD: 1,140) en gemiddeld een 6,8 voor de effectiviteit van het meetinstrument (SD: 1,304) (tabel 4). Hierin is te zien dat deze cijfers vergeleken met de andere meetinstrumenten, lager liggen. De reden hiervan is onbekend. Eén respondent geeft echter aan ontevreden te zijn over de algemene indruk van het instrument. De respondent zegt het volgende hierover:

(23)

'Ik vind het meetinstrument te lang, niet overzichtelijk, dus gebruik het vaak niet.' – Valanalyse, respondent 5 (ergotherapeut).

Voor het afnemen van het meetinstrument is geen cursus vereist.

Gemiddelde score (SD)

Totaal N Algemeen Toepasbaarheid Effectiviteit

Veiligheid NL 4 7,5 (1,000) 7,3 (1,258) 8,0 (1,414) Zelfgemaakt van beschikbare informatie 12 7,8 (1,115) 8,1 (1,084) 7,8 (1,115) Valanalyse 5 6,8 (1,304) 6,6 (1,140) 6,8 (1,304)

Tabel 4: gemiddelde scores en standaarddeviaties over de algemene indruk, toepasbaarheid en effectiviteit van drie meetinstrumenten.

3.2.4 Resultaten multidisciplinair werken

De enige huisarts, die heeft deelgenomen aan het praktijkonderzoek, maakt geen gebruik van een meetinstrument, hij heeft echter wel antwoord gegeven op de vragen in de enquête. De huisarts is ontevreden over het feit dat er geen meetinstrumenten worden gebruikt in zijn setting. Ergotherapie Welzijn is van mening dat de huisarts de MSSE afneemt. De resultaten laten zien dat de huisarts ontevreden is over de toepasbaarheid en effectiviteit van zijn eigen analyse.

De meeste fysiotherapeuten (44%) werken met de Berg Balance Scale. Uit de enquête is naar voren gekomen dat zij wekelijks met het instrument werken, tevreden zijn over de volledigheid van het verzamelen van de gegevens en over de conclusie die uit de analyse is voort gekomen. In de Berg Balance Scale worden meerdere vragen gesteld gericht op evenwicht en mobiliteit, bijvoorbeeld over transfers. Voor het afnemen van het meetinstrument is geen cursus vereist. Daarnaast wordt voor de algemene indruk gemiddeldeen 8,0 gescoord en geven de fysiotherapeuten aan tevreden te zijn over de effectiviteit en de toepasbaarheid van het meetinstrument. Hiervoor worden verschillende redenen aangedragen:

De Berg Bala e S ale is si pel e akkelijk toepas aar. Duidelijk oor de therapeut en patië t. Het is ee e ide e ased i stru e t. – Berg Balance Scale, respondent 12 (fysiotherapeut).

(24)

Vaak eet je a te ore al dat ie a d alge aarlijk is. Ik ge ruik he iet o

valgevaarlijkheid aan te tonen, maar meer om te evalueren of het later eter gaat. – Berg Balance Scale, respondent 28 (fysiotherapeut).

De meeste (wijk)verpleegkundigen (70%) werken met het risico signaleringsformulier. De andere (wijk)verpleegkundigen werken met de Get up and Go test. Voor het risico signaleringsformulier is geen cursus vereist en deze is in minder dan 15 minuten af te nemen. Zij geven gemiddeld voor de algemene indruk 7,1 en zijn tevreden over de effectiviteit en de toepasbaarheid. Hiervoor worden verschillende redenen aangedragen:

Het risi o sig aleri gsfor ulier ee t iet eel tijd i eslag. – Integrale Risicosignalering Cordaan Thuiszorg, respondent 7 (wijkverpleegkundige).

De Get up a d Go test geeft ee s elle i druk a de o iliteit/ alrisi o. – Getup&Go, respondent 10 (wijkverpleegkundige).

De disciplines werken met verschillende meetinstrumenten. De fysiotherapeuten werken het meeste met de Berg Balance Scale en deze scoort op alle onderdelen hoog. De (wijk)verpleegkundigen werken met de risico signaleringsformulieren en geven ook ruim voldoendes op alle onderdelen.

(25)

4. Discussie

Het proces is kritisch geanalyseerd en er zijn beperkingen opgetreden. In dit hoofdstuk staan de beperkingen en kwaliteiten beschreven die aan bod zijn gekomen tijdens het afstudeeronderzoek.

Tijdens het afstudeeronderzoek is naar voren gekomen dat de richtlijn Valpreventie verouderd is (CBO, 2004). Deze richtlijn is in 2004 gepubliceerd en wordt momenteel geactualiseerd. Omdat de vernieuwde richtlijn nog niet gepubliceerd is, wist de projectgroep niet welke informatie nog actueel is en welke herschreven wordt. Hierdoor is het mogelijk dat de opzet van dit onderzoek niet voldoet aan de geactualiseerde versie die nog niet gepubliceerd is.

Door de doelgroep af te bakenen zijn in- en exclusiecriteria opgesteld. De in- en exclusiecriteria waren de leidraad tijdens de zoekstrategie van de literatuuronderzoeken. Niet alle geïncludeerde artikelen kwamen overeen met de opgestelde criteria en hierdoor kan het antwoord op de centrale vraagstelling zijn beïnvloed.

Voor het opstellen van het praktijkonderzoek is gekozen om te enquêteren. Het streven was om 100 ingevulde enquêtes te ontvangen van de benaderde disciplines. Hierin is een verdeling gemaakt van 50 ergotherapeuten, 30 fysiotherapeuten, 10 huisartspraktijken en 10 (wijk)verpleegkundige. Uiteindelijk zijn er door de projectgroep 51 ingevulde enquêtes ontvangen. Dit is te danken aan de meerdere reminders die verstuurd zijn naar de respondenten. Na elke reminder was er een stijgende lijn te zien in het aantal ingevulde enquêtes. Daarnaast is het gewenste percentage wel behaald wanneer er wordt gekeken naar de verdeling van disciplines. Hierin is te zien dat de helft van de respondenten uit ergotherapeuten bestaat en de overige disciplines evenredig verdeeld zijn.

Bij het opstellen van de enquête is er een open vraag gesteld: Welke i ter e tie/ eeti stru e t ge ruikt u i de praktijk o het alrisi o ij thuis o e de oudere i kaart te re ge ? . Hier is voor gekozen om een indruk te krijgen van welke interventies er in Nederland gebruikt worden. Door deze keuze zijn er respondenten geweest die meerdere meetinstrumenten benoemd hebben in één enquête. Terwijl de vervolg vragen gericht zijn op één meetinstrument. Hierdoor kan de betrouwbaarheid van de resultaten zijn beïnvloed. Daarnaast zijn door deze keuze verschillende meetinstrumenten benoemd en kon hier geen duidelijke koppelingen gemaakt worden tussen verschillende respondenten. Uit de enquête is naar voren gekomen dat verschillende e gothe apeute ge uik ake a het eeti st u e t Vala alyse . Tijde s e de o de zoek naar dit meetinstrument zijn geen resultaten gevonden. De projectgroep heeft ervoor gekozen om dit meetinstrument te zien als een eenduidig meetinstrument. Hierdoor kunnen de gegevens uit de enquête verkeerd geïnterpreteerd zijn. Voor een volgend onderzoek kan ervoor gekozen worden om

(26)

contactgegevens op te vragen bij de respondenten, om op deze manier eventueel meer informatie te ontvangen over de antwoorden of een gesloten vraag stellen waar de respondent moet kiezen uit bepaalde meetinstrumenten.

Verder zijn de disciplines benaderd door middel van social media of e-mail contact. De projectgroep kan niet achterhalen op welke manier de disciplines, die de enquête hebben ingevuld, zijn benaderd. Hierdoor is het niet mogelijk om een aanbeveling te schrijven over welke benadering de meest effectieve is. Voor een volgend onderzoek zou er een vraagstelling in de enquête geformuleerd kunnen worden om dit gegeven in kaart te brengen. Daarnaast heeft één huisarts de enquête ingevuld, waarin aangegeven wordt dat er geen meetinstrumenten gebruikt worden. Toch zijn alle vragen door de huisarts ingevuld, waardoor de antwoorden voor het projectonderzoek niet bruikbaar zijn, omdat er geen relatie wordt gelegd met een meetinstrument. Tijdens het analyseren van de resultaten zijn de gegevens van de huisarts wel meegenomen in het proces, terwijl deze achteraf niet geanalyseerd konden worden. Dit heeft de resultaten negatief beïnvloed. Daarnaast is tijde s het a alyse e a de gege e s opge e kt dat de dis ipli e huisa ts iet o dt e oe d i de introductie van de enquête (Bijlage 1). Hierdoor kan het zijn dat de huisartsen zich niet aangesproken voelden om de enquête in te vullen.

Tijdens het analyseren van de resultaten is gebleken dat 7,3% van de totale benaderde disciplines de enquête hebben ingevuld. De reden voor het tegenvallende aantal kan te maken hebben met de duur van de enquête, de introductie van de enquête, dat een aantal van de benaderde respondenten werkzaam zijn in een andere setting, of dat de contactgegevens die bij de projectgroep bekend waren, onjuist zijn. Uit de resultaten is af te lezen dat de respondenten grotendeels uit de provincie Noord-Holland komen, hiervoor is gekozen, omdat de opdrachtgever in deze provincie gevestigd is. Bij een onderzoek met respondenten uit meerdere provincies komen wellicht andere resultaten naar voren, echter was dat voor dit onderzoek niet relevant. Daarnaast is tijdens het analyseren van de gegevens naar voren gekomen dat de enquête op de juiste manier is vormgegeven. De vragen zijn consequent beantwoord door de respondenten en dit is positief voor de resultaten die ontvangen zijn door de projectgroep.

Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de disciplines tevreden zijn over de zelfgemaakte meetinstrumenten die gebruikt worden in de praktijk. Dit is verklaarbaar, omdat een zelfgemaakte meetinstrument is samengesteld aan de hand van de eisen en wensen van de discipline. Hierdoor is het vanzelfsprekend dat de effectiviteit van het zelfgemaakte meetinstrument hoger scoort. De HOME FAST en de ABC-scale, zijn vertaald in het Nederlands. Hierdoor kan de validiteit en

(27)

betrouwbaarheid zijn aangetast. Verder onderzoek moet uitwijzen of het instrument zijn validiteit en betrouwbaarheid heeft behouden.

5. Conclusie

Tijdens het afstudeerproject is onderzoek gedaan naar ergotherapeutische meetinstrumenten voor thuiswonende ouderen met een valrisico met als doel om een adviesrapport te schrijven voor Ergotherapie Welzijn. Hierbij stond de volgende vraagstelling centraal:

Welk eeti stru e t is i zet aar oor Ergotherapie Welzijn te Purmerend bij thuiswonende oudere et ee erhoogd alrisi o?

Om de centrale vraagstelling te beantwoorden is er een literatuuronderzoek en een praktijkonderzoek uitgevoerd. Bij het praktijkonderzoek zijn vier disciplines (ergotherapeuten, fysiotherapeuten, huisartsen en (wijk)verpleegkundigen) gevraagd om een digitale enquête in te vullen. Op deze manier is onderzocht welke meetinstrumenten er in het werkveld gebruikt worden en hoe tevreden men hierover is. Na vier weken hebben 51 respondenten de enquête ingevuld. De resultaten laten zien dat ergotherapeuten gebruik maken van verschillende meetinstrumenten en dat ieder meetinstrument sterke punten en beperkingen bezit. Daarom is er voor gekozen om een nieuw samengesteld meetinstrument te adviseren, waarbij rekening is gehouden met de wetenschappelijk onderzoek en de wensen en mogelijkheden van Ergotherapie Welzijn.

Het nieuwe meetinstrument bestaat uit de volgende onderdelen: Anamnese, algemene informatie, ABC-scale en HOME FAST. Er is voor de ABC-scale en de HOME FAST gekozen, omdat deze meetinstrumenten valide en betrouwbaar zijn. Daarnaast zijn deze instrumenten makkelijker toepasbaar en korter in tijdsduur dan het meetinstrument Veiligheid NL. Het is een meetinstrument om de factoren die een rol spelen bij valincidenten van de ouderen met een valrisico in kaart te brengen. Het meetinstrument inventariseert de (eventuele) valhistorie, het huidige functioneren en gaat tevens in op de fysieke en sociale omgeving van de thuiswonende ouderen.

Voor het beroep ergotherapie is het van toegevoegde waarde dat er onderzoek is gedaan naar efficiëntere meetinstrumenten. Voor de toekomst is het aan te bevelen om verder onderzoek te doen naar de validiteit en de betrouwbaarheid van het nieuwe meetinstrument. Het nieuwe meetinstrument zorgt voor een optimale samenwerking met de cliënt en andere disciplines die verbonden zijn aan de multidisciplinaire aanpak. Het nieuwe meetinstrument kan eveneens relevant zijn voor andere Ergotherapie praktijken.

(28)

6. Advies ergotherapie Welzijn

De resultaten van het praktijkonderzoek laten zien dat er meerdere meetinstrumenten gebruikt worden onder ergotherapeuten. Vanwege de verschillende meningen over de meetinstrumenten is in overleg met Ergotherapie Welzijn besloten om een nieuw samengesteld meetinstrument te ontwikkelen. Zoals in de resultaten staat beschreven zijn de ergotherapeuten het meest tevreden over een zelfgemaakte meetinstrument, deze scoren de hoogste cijfers voor de algemene indruk en de toepasbaarheid. Qua effectiviteit wordt het hoogst gescoord bij Veiligheid NL, daarom is in overleg met Ergotherapie Welzijn afgesproken om eventueel delen van Veiligheid NL over te nemen.

Het nieuwe meetinstrument is gebaseerd op Veiligheid NL, ABC-scale en de HOME FAST. Het meetinstrument brengt het valrisico en de bijbehorende risicofactoren van de oudere in kaart. Het nieuwe meetinstrument heeft de naam VAO gekregen. Dit is de afkorting van: Valrisico Analyse voor Ouderen. De VAO kan bij het eerste huisbezoek worden afgenomen, zonder dat er al zicht is op het uiteindelijk functioneren.

Het meetinstrument start met een anamnese verkregen uit Veiligheid NL. In overleg met Ergotherapie Welzijn is ervoor gekozen om de anamnese uit Veiligheid NL op te nemen in de VAO, omdat Ergotherapie Welzijn tevreden is over dit deel van het meetinstrument. In de anamnese worden meerdere vragen gesteld over de (eventuele) huidige valincidenten van de oudere. Op deze manier kan de reden van het valincident worden belicht. Het tweede deel, algemene informatie, gaat verder in op de mogelijk meespelende factoren. Hierin komen de volgende factoren aan bod:

- Diagnose - Visus - Mobiliteit - Sociale omgeving - Medicatie - Dagelijks functioneren

De bovenstaande factoren zijn gekozen, omdat deze factoren het verhoogd valrisico kunnen verklaren. De diagnose is gekozen, omdat de ziekteachtergrond invloed heeft op het functioneren van de oudere (Halfens et al., 2014). Visus is gekozen, omdat beperking van zicht het valrisico aanzienlijk vergroot (Halfens et al., 2014). Mobiliteit geeft daarnaast inzicht in hoe de oudere functioneert binnen- en buitenshuis, hoe het zit met evenwicht en de lichaamsbeweging per dag. Wanneer de oudere hierin problemen ondervindt, heeft dit invloed op het verhoogde valrisico (Letts et al., 2010). De sociale omgeving is een belangrijke factor, omdat bijvoorbeeld de familieleden van

(29)

de ouderen invloed hebben op het valrisico. Dit kan zowel op een positieve manier als op een negatieve manier tot uiting komen (Filiatrault et al., 2009; Leung et al., 2009). Medicatiegebruik is meegenomen in de anamnese, omdat bepaalde medicatiegroepen een indicatie geven op een verhoogd valrisico bij ouderen (Wong et al., 2013; Diem et al., 2014). Tot slot is het dagelijks functioneren meegenomen in de algemene informatie, omdat dit zorgt voor inzicht in specifieke activiteiten, die de oudere mogelijk belemmert.

Na de anamnese en de algemene informatie kan de ergotherapeut starten met het afnemen van de ABC-scale. Uit het literatuuronderzoek is gekomen dat dit meetinstrument valide en betrouwbaar is (Schepens et al., 2010). De ergotherapeuten zijn tevreden over de uitvoerbaarheid van het meetinstrument (Schepens et al., 2010). De ABC-scale is een checklist en bestaat uit 16 vragen die betrekking hebben op het zelfvertrouwen en evenwicht van de ouderen tijdens activiteiten in het dagelijks leven (Schepens et al., 2010).

Wanneer uit de anamnese, algemene informatie en de ABC-scale naar voren komt dat er factoren zijn die het verhoogd valrisico verklaren, bespreekt de ergotherapeut de noodzaak om door te verwijzen naar andere disciplines. Op deze manier kan iedere discipline de juiste behandeling bieden en de situatie bij de oudere multidisciplinair worden aangepakt.

Horowitz et al. (2013) geven aan dat woningaanpassingen niet direct kan worden verbonden met het verminderen van valincidenten. Onderzoek toont aan dat een multidisciplinaire aanpak effectiever is dan de inzet van individuele disciplines. Door deze inventarisatie is de HOME FAST toegevoegd aan het meetinstrument (Mackenzie et al., 2009). De HOME FAST is een valide en betrouwbaar meetinstrument voor het meten van de veiligheid van de woning van ouderen met een valrisico (Mackenzie et al., 2009). Het meetinstrument bestaat uit 7 thema's die zijn onderverdeeld in 25 onderwerpen en is ontworpen, omdat disciplines opzoek waren naar een kortere, vereenvoudigde en efficiëntere methode (Mackenzie et al., 2009). Om deze redenen is HOME FAST toegevoegd aan de VAO.

In de conclusie van het nieuwe meetinstrument komen de geïnventariseerde factoren bij elkaar, waardoor gekeken kan worden naar de vervolg stappen/behandelmogelijkheden. Hierdoor kan de ergotherapeut overzichtelijk weergeven hoe het verdere behandeltraject eruit komt te zien.

Zie de bijlage voor de instructie en het afnameformulier van de VAO (Bijlage 4).

Voor Ergotherapie Welzijn zal het waardevol zijn om het nieuwe meetinstrument toe te passen in de praktijk en het vervolgens te toetsen op validiteit en betrouwbaarheid. Daarnaast kan worden getest of de werkzaamheid voldoet aan de eisen die Ergotherapie Welzijn wenst.

(30)

7. Bibliografie

Baarda, B., Goede, M, de., & Kalmijn, M. (2009). Basisboek Enquêteren. Handleiding voor het maken van een vragenlijst en het voorbereiden en afnemen van enquêtes. Groningen/Houten:

Noordhoff Uitgevers bv.

Banez, C., Tully, S., Amaral, L., Kwan, D., Kung, A., & Mak, K. (2008). Development, implementation, and evaluation of an interprofessional falls prevention program for older adults. Journal of the American Geriatrics Society, 56, 1549-1555.

Bleijlevens, M. H. C., Hendriks, M. R. C., Haastregt, J. C. M., Crebolder, H. F. J. M., & Eijk, J. T. M. (2010). Lessons learned from a multidisciplinary fall-precention programme: The occupational-therapy element. Scandinavian Journal of Occupational Therapy, 17, 319-325.

Blok, SA., & Rijn, JM, van. (2014). Transitieagenda langer zelfstandig wonen. [Brief aan de voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal.]. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken.

CBO. (2004). Richtlijn preventie van valincidenten bij ouderen. Alphen aan den Rijn: van Zuiden Communications B.V.

CEBM and University of Oxford. (2009). Oxford centre for evidence-based medicine - levels of evidence. Retrieved 31 March, 2016, from www.cebm.net/oxford-centre-evidence-based-medicine-levels-evidence-march-2009/

Centraal Bureau Statistieken (CBS). (2015). Beperkingen in dagelijkse handelingen bij

ouderen. Retrieved 2 April, 2016, from https://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/gezondheid- welzijn/publicaties/artikelen/archief/2015/beperkingen-in-%20dagelijkse-handelingen-%20bij-ouderen.htm

Dejaeger, E. Geeraerts, J. Coussement, K., & Milisen, L. (2008). Preventie van valincidenten bij thuiswonende ouderen: Een kostenbesparende interventie? Gerontologie & Geriatrie, 39, 2-16.

Deshpande, N., Metter, E. J., Lauretani, F., Bandinelli, S., & Guralnik, J,. & Ferrucci, L. (2008). Activity restriction induced by fear of falling and objective and subjective measures of physical function: A prospective cohort study. .Journal of the American Geriatrics Society, 56, 615-620.

(31)

Diem, S., Ewing, S., Stone, K., Ancoli-israel, S., Redline, S. & Ensrud, K. (2014). Use of non-benzodiazepine sedative hypnotics and risk of falls in older men. Journal of Gerontology & Geriatric Research, 3(3), 158.

Emmelot-Vonk, M. (2005). Voorkomen dat ouderen vallen; Een sleutelrol voor valklinieken. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 179-185.

Ende, C, van den, Steultjes, E., Dekker, J., & Bouter, L. (2006). Ergotherapie: Een effectief en goedkoop middel om vallen te voorkomen en ouderen hun zelfstandigheid te laten behouden. Huisarts & Wetenschap, 49(10), 706-712.

Filiatrault, J., Desrosiers, J., & Trottier, L. (2009). An exploratory study of individual and

environmental correlates of fear of falling among community-dwelling seniors. Journal of Aging & Health, 21(6), 881-894 14p. doi:10.1177/0898264309340694

Garssen, J. (2011). Demografie van de vergrijzing. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistieken.

Gitlin, l.,N., Winter, L., W., Dennis, M.,P., Corcoran, M., Schinfeld, S., & Hauck, W.,W. (2006). A randomized trial of a multicomponent home intervention to reduce functional difficulties in older adults. Journal of the American Geriatrics Society, 54(5), 809-816.

Haarman, H.J.T.M., Rommens, P.M., Goris, R.J.A., Klasen, H.J., & Patka, P. (2006). Klinische traumatologie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.

Halfens, R.J.G., Meijers, J.M.M., Meesterberends, E., Neyens, JCL., Rondas, A.A.L.M., Rijcken, S., Wolters, S., & Schols, .J.M.G.A. (2014). Landelijke prevalentiemeting zorgproblemen rapport resultaten 2014. Universiteit Maastricht: CAPHRI School for Public Health and Primary Care.

Hartholt, KA., Velde, N, van der., Looman, C.W., Lieshout, E.M., van, Panneman, M.,J., Beeck, E.F., van, Patka, P., & Cammen, T.L., van der. (2010). Trends in fall-related hospital admissions in older persons in the Netherlands. . Arch Intern Medicine, 170(10), 905-911.

Hartingsveldt, M, van,. Logister-Proost, I., & Kinébian, A. (Ed.). (2010). Beroepsprofiel ergotherapeut. Utrecht: Boom Lemma.

Hendriks, M. R., Bleijlevens, M. H., Haastregt, J. C. M. v., Crebolder, H. F., Diederiks, J. P., & Evers, S. M. (2008). Lack of effectiveness of a multidisciplinary fall-prevention program in elderly people

(32)

at risk: A randomized, controlled trial. Journal of the American Geriatrics Society, 56, 1390-1397.

Horowitz, B.,P., Nochajski, S., M., & Schweitzer, J.A. (2013). Occupational therapy community practice and home assessments: Use of the home safety self-assessment tool (HSSAT) to support aging in place. Occupational Therapy in Health Care, 27(3), 216-227.

Kaptein, A,A., Prins, A, A., Collette, E, H. & Hulsman, R,L. (2010). Medische psychologie Bohn Stafleu van Loghum.

Leclerc, B., Bégin, C., Cadieux, E., Goulet, L., Allaire, J., & Meloche, J. (2010). Relationship between home hazards and falling among community-dwelling seniors using home-care services. Revue d'Épidémiologie Et De Santé Publique, 58(1), 3-11.

Letts, L., Moreland, J., Richardson, J., Coman, L., Edwards, M., & Ginis, K. M. (2010). The physical environment as a fall risk factor in older adults: Systematic review and meta-analysis of cross-sectional and cohort studies. Australian Occupational Therapy Journal, 57(1), 51-64 14p. doi:10.1111/j.1440-1630.2009.00787.x

Leung, A., Chi, I., Lou, V. W. Q., & Chan, K. S. (2010). Psychosocial risk factors associated with falls among Chinese community-dwelling older adults in Hong Kong. Health & Social Care in the Community, 18(3), 272-281 10p. doi:10.1111/j.1365-2524.2009.00900.x

Lin, M.R., Wolf, S.L., Hwang, H.F., Gong, S.Y., & Chen, C.Y. (2007). A randomized, controlled trial of fall prevention programs and quality of life in older adults. Journal of the American Geriatrics Society, 55(4), 499-506.

Lord, S.R., Menz, H.B. & Sherrington, C. (2006). Home environment risk factors for falls in older people and the efficacy of home modifications. Age En Ageing Journal, 35, 55-59.

Mackenzie, L., Byles, J. & DEste, C. 9 . Longitudinal study of the home falls and accidents screening tool in identifying older people at increased risk of falls. Australian Journal of Ageing, 28(2), 64-49.

Muris, J.W.M. Weerd-Speatgens, C.C.M.E., de. (Ed.). (2012). Ouderen geneeskunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

(33)

n.n. (2016). Scriptie master. Retrieved 25 mei, 2016,

from http://www.scriptiemaster.nl/?utm_expid=61281899-1.UaWZbaPhRAmfoJ3NzHo7sg.0

Nationaal Kompas. (2016). Preventie doelgroepen. Retrieved 25 May, 2016,

from http://www.nationaalkompas.nl/preventie/gericht-op-doelgroepen/ouderen/wie-behoort-tot-de-doelgroep-ouderen/

Nederlands huisartsen genootschap. (2007). NHG standpunt: Huisartsgeneeskunde voor ouderen. Utrecht: nhg.

Nederlandse encyclopedie. (2016). Adl. Retrieved 25 May, 2016, from http://www.encyclo.nl/begrip/ADL

Nederlandse encyclopedie. (2016). Extrinsieke factoren. Retrieved 25 April, 2016, from http://www.encyclo.nl/begrip/extrinsiek

Nederlandse encyclopedie. (2016). Iadl. Retrieved 25 May, 2016, from http://www.encyclo.nl/begrip/ADL

Nederlandse encyclopedie. (2016). Intrinsieke factoren. Retrieved 25 May, 2016, from http://www.encyclo.nl/begrip/Intrinsieke%20factor

Nederlandse encyclopedie. (2016). Meetinstrumenten. Retrieved 25 May, 2016, from http://www.encyclo.nl/begrip/meetinstrument

Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie. (n.d.). De geriatriefysiotherapeut. Retrieved 15 May, 2016,

from http://www.nvfgnet.nl/geriatriefysiotherapie.html

Offringa, M., Assendelft, W. J. J., & Scholten, R. J. P. M. (2008). Formulieren voor het beoordelen van studiekwaliteit. . Inleiding in evidence-based medicine (pp. 94-97). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Ouderen Thuis. (2014). Wijkverpleegkundigen. Retrieved 15 May, 2016, from http://www.ouderen-thuis.nl/gezondheidszorg-thuis/wijkverpleegkundige.html

(34)

Pighills, A., C., Torgerson, D., J., Sheldon, T., A., Drummond, A., E., & Bland, J., M. (2011). Environmental assessment and modification to prevent falls in older people. Journal of the American Geriatrics Society, 59(1), 26-33.

Rijksoverheid. (n.d.). Langer zelfstandig wonen ouderen. Retrieved 2 March, 2016, from https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ouderenzorg/inhoud

Schepens, S., Goldberg, A. & Wallace, M. (2010). The short version of the activities-specific balance confidence (ABC) scale: Its validity, reliability, and relationship to balance impairment and falls in older adults. Archives of Gerontology and Geriatrics, 51(1), 9-12.

Sleultjens, E. M. J., Dekker, J., Bouter, L. M., Jellema, S., Bakker, E. B., & Ende, C. H. M. (2004). Occupational therapy for community dwelling elderly people: A systematic review. Journal of British Geriatrics Society, 33(5), 453-460.

Tomlinson, C.L., Patel, S., Meek, C., Hard, C.P., Stowe, R., Shah, L., Sackely, C., Deane, K., Wheatley, K. & Ives, N. (2012). Pysiotherapy intervention in parkinson's disease: Systematic review and meta-analysis. British Medical Journal, 345, 1-14.

Van Dale. (2016). Vallen. Retrieved 25 May, 2016,

from http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=vallen&lang=nn

Veiligheid NL. (2015). Valanalyse. Amsterdam: VeiligheidNL.

Wong, A.K.W., Lord, S.R., Sturnieks, D.L., Delbaere, K., Trollor, J.N. & Close, J.C.T. (2013). Angiotensin system-blocking medications are associated with fewer falls over 12 months in community-dwelling older people. The American Geriatrics Society, 61(5), 776-781.

Zorgvoorbeter. (2015). Cijfers: Vergrijzing en toenemende zorg. Retrieved 23 March, 2016, from http://www.zorgvoorbeter.nl/ouderenzorg/hervorming-zorg-cijfers-vergrijzing.html

Zorgvoorbeter. (2016). Richtlijnen valpreventie. Retrieved 26 April, 2016,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Cliënten die zich aanmelden voor schuld- hulpverlening krijgen op dezelfde ochtend een gesprek met een maatschappelijk werker, een schuldhulpverlener en met mij als sociaal

Willard zegt: “En in deze waarheid ligt het geheim van het zachte juk: het geheim om te leven zoals Hij leefde in Zijn hele leven - het adopteren van Zijn algehele levensstijl”.[5]

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

• Betrek de persoon met dementie in de keuze van hulpverlening en vraag altijd toestemming omtrent een overstap naar een dagverzorgingscentrum.. • Houd de mantelzorger op de

Met andere woorden, er moet plaats zijn voor mensen uit andere wetenschappelijke disciplines (en ook voor mensen zonder universitaire vorming) die zich door eigen inzet tot deskundig

Dan denk ik aan de veranderingen die in gang zijn gezet door de beoefening van de economische geschiedenis, de invloed van de sociale wetenschappen, de belangstelling voor

Feit: Stijgende vraag naar tijdelijk en flexibel personeel. Dit resulteert in parttime werknemers en