• No results found

De kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van kinderen : temperament als ontvankelijkheidsfactor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van kinderen : temperament als ontvankelijkheidsfactor"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Kwaliteit van Voorschoolse Opvang en Sociaal Gedrag van Kinderen: Temperament als Ontvankelijkheidsfactor

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Godelieve Storms

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10002508 Begeleider: Joyce Weeland

Datum: 25 januari 2015, Amsterdam Aantal woorden: 5898


(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting p. 3

Inleiding p. 4

Paragraaf 1: De invloed van de kwaliteit van voorschoolse opvang op het

sociale gedrag van kinderen p. 6

Paragraaf 2: Temperament en de “goodness of fit” p. 9

Paragraaf 3: Interactiekwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag: 


Gemodereerd door temperament? p. 11

Paragraaf 4: Temperament: “for better” én “for worse”? p. 14

Conclusies en Discussie p. 17

(3)

Samenvatting

In deze bachelorscriptie wordt een literatuuronderzoek gedaan naar het modererende effect van temperament in de relatie tussen de interactiekwaliteit van opvang in de voorschoolse leeftijd, en het sociale of antisociale gedrag dat kinderen vertonen. Het doel van het onderzoek is om te achterhalen of kinderen met een moeilijk temperament zowel gevoeliger zijn voor de negatieve effecten van een lage kwaliteit opvang, als voor de positieve effecten een van hoge kwaliteit opvang, in lijn met de differential susceptibility theorie. Onder voorschoolse opvang werd in deze scriptie alle vorm van opvang bedoeld die door iemand anders dan een ouder werd verschaft. De relatie tussen de kwaliteit van de opvang en het sociale gedrag dat kinderen vertonen werd duidelijker wanneer in plaats van de algemene kwaliteit en proceskwaliteit, uitsluitend de

interactiekwaliteit werd meegenomen in onderzoek. Er werd uiteindelijk bewijs gevonden voor een moeilijk temperament als ontvankelijkheidsfactor voor de interactiekwaliteit van voorschoolse opvang.

Sleutelwoorden: temperament, antisociaal gedrag, pro-sociaal gedrag, voorschoolse opvang, interactiekwaliteit, differential susceptibility

(4)

Een Moeilijk Temperament als Ontvankelijkheidsfactor in de Relatie tussen Proceskwaliteit in Voorschoolse Opvang en Sociaal Gedrag

Een groot deel van de Nederlandse kinderen geniet opvang in de voorschoolse leeftijd door iemand anders dan de ouders. In 2013 gingen er van de 726.000 kinderen van 0 tot 4 jaar zo’n 284.000 naar de voorschoolse opvang (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2014). Dit maakt dat de kwaliteit van deze opvang relevant is voor zo een 40% van jonge kinderen in Nederland. Uit een review van Shpancer en collega’s (2006) blijkt de kwaliteit van opvang, in vergelijking met de kwantiteit van opvang de grootste impact te hebben op kinderen. Met name het onderdeel

‘proceskwaliteit’ blijkt de grootste invloed te hebben op het welzijn van kinderen in de opvang (e.g., Vandell, Belsky, Burchinal, Steinberg, & Vandergrift, 2010). Proceskwaliteit betreft de interacties met kinderen op sociaal en emotioneel gebied, maar ook op het fysieke en instructionele gebied (Pianta et al., 2005). Daarbij blijkt uit de review van Phillips en Lowenstein (2011) dat het

deelaspect ‘interactiekwaliteit’ van proceskwaliteit uiteindelijk de meeste invloed heeft op het kind. Interactiekwaliteit omvat de sensitieve responsiviteit, respect voor de autonomie van het kind, verbale communicatie, het ondersteunen van interactie met leeftijdsgenoten, het stimuleren van de ontwikkeling en het bieden van structuur (Helmerhorst, Riksen-Walraven, Vermeer, Fukkink, & Tavecchio, 2014). Ondanks het bekende belang van een goede interactiekwaliteit en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van opvang, scoorde in 2012 echter nog zo’n driekwart van de pedagogische medewerkers onvoldoende op interactiekwaliteit (Fukkink, Gevers Deynoot-Schaub, Helmerhorst, Bollen, Riksen-Walraven, 2013).

De opvangkwaliteit is soms van extra belang bij kinderen met een bijzondere achtergrond, zoals voor kinderen die uit gezinnen komen met een laag inkomen (e.g., Dearing, McCartney, & Taylor, 2009). Naast de gezinsachtergrond van het kind blijken ook verschillende kindkenmerken het kind gevoeliger te maken voor de opvoedomgeving. Één van die kindkenmerken is temperament

(5)

(Belsky, zoals geciteerd in Hartman & Belsky, 2015). Belsky maakte de observatie in zijn review uit 2005, dat kinderen met een moeilijker temperament meer werden beïnvloed door het effect van de opvoedomgeving dan kinderen met een makkelijker temperament (Belsky, zoals geciteerd in

Hartman & Belsky, 2015). Deze kwetsbaarheid wordt ook wel dual-risk genoemd, een dubbel risico van kind- en omgevingskenmerken (Belsky, Bakermans-Kranenburg, & Van IJzendoorn, 2007). Tegenwoordig noemt men in verband met het kindkenmerk temperament ook de differential susceptibility theorie waarin volgens sommigen temperament als ontvankelijkheidsfactor beter beschreven wordt (Belsky et al., 2007). De differential susceptibility theorie stelt dat er individuele kenmerken zijn in kinderen die ze ontvankelijker maken voor zowel een negatieve als voor een positieve omgevingsinvloed (Belsky et al., 2007). Onderzoeken naar de differential susceptibility theorie richten zich echter hoofdzakelijk op temperament in interactie met de kwaliteit van de opvoeding in de thuissituatie van het kind (e.g., Bradley & Corwyn, 2008; Davies, Cicchetti, & Hentges, 2015. Hartman, & Belsky, 2015; Kochanska & Kim, 2013; Lahey et al., 2008; van Zeijl et al., 2007).

In deze scriptie zal daarom worden onderzocht welke invloed het kindkenmerk

‘temperament’ heeft in de relatie tussen de kwaliteit van de opvang in de voorschoolse leeftijd en het sociale gedrag dat het kind vertoont. Hierbij noemen we elke vorm van opvang in de

voorschoolse leeftijd, die door iemand anders dan de ouder wordt verzorgd, ‘voorschoolse opvang’. Bij de kwaliteit van opvang ligt de focus op de interactiekwaliteit in voorschoolse opvang, maar een enkele keer vergelijken we de interactiekwaliteit met de overkoepelende proceskwaliteit en de algemene kwaliteit. Het sociale gedrag van kinderen wordt in dit onderzoek meegenomen omdat de kwaliteit van voorschoolse opvang vaak niet wordt onderzocht in verband met ontwikkelingen op sociaal-emotioneel vlak maar op cognitief vlak (e.g., zie review Phillips & Lowenstein, 2011). Met sociaal gedrag wordt in dit onderzoek pro-sociale en antisociale gedragingen bedoelt.

(6)

Om een antwoord te geven op de vraag welke invloed temperament heeft in de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en het sociale gedrag van kinderen, zal ten eerste worden onderzocht wat de relatie is tussen de interactiekwaliteit in voorschoolse opvang en het sociale gedrag van kinderen. Ten tweede zal worden besproken wat temperament als individueel kenmerk precies inhoudt en of het modereert bij een positieve en negatieve opvoedomgeving in het

algemeen. Daarna zal worden onderzocht hoe temperament modereert in de relatie tussen de interactiekwaliteit in voorschoolse opvang en sociaal gedrag. Tot slot zal bekeken worden of er in de relatie tussen temperament, interactiekwaliteit in voorschoolse opvang en sociaal gedrag sprake is van differential susceptibility of dat er eerder sprake is van dual-risk. Hierbij wordt verwacht dat kinderen met een moeilijker temperament, in vergelijking met kinderen met een makkelijker temperament, meer pro-sociaal gedrag vertonen in een voorschoolse opvang van relatief hoge kwaliteit en meer antisociaal gedrag vertonen in een opvang van relatief lage kwaliteit.

De invloed van de kwaliteit in voorschoolse opvang op het sociale gedrag van kinderen In lijn met de bevinding uit de review van Shpancer en collega’s (2006), laat de

vooraanstaande literatuur zien dat er geen eenduidig beeld is wat betreft de invloed van de kwaliteit van voorschoolse opvang op het sociale gedrag van kinderen. Dit komt met name naar voren wanneer de algemene kwaliteit van voorschoolse opvang op het sociale gedrag van kinderen wordt bestudeerd. Zo wordt een hoge algemene kwaliteit gerelateerd aan een vermindering van antisociaal gedrag van kinderen uit gezinnen met lage inkomens op de korte termijn (Votruba-Drzal, Coley, & Chase-Lansdale, 2004) en op 7 tot 11-jarige leeftijd (Votruba-Drzal, Coley, Maldonado-Carreño, Li-Grining, & Chase-Lansdale, 2010). Vandell en collega’s (2015) vonden aanvullend een klein significant verband tussen een hogere kwaliteit van voorschoolse opvang en een afname van het nemen van risico’s op 15-jarige leeftijd. Uit de meta-analyse van Keys en collega’s (2013) blijkt

(7)

echter dat er ook onderzoeken zijn die geen relatie hebben gevonden tussen de algemene kwaliteit van voorschoolse opvang en antisociaal gedrag (e.g., Burchinal, Peisner-Feinberg, Bryant, &

Clifford, 2000). De kwaliteit van voorschoolse opvang blijkt eenduidiger uit de literatuur naar voren te komen als men kijkt naar het effect op pro-sociaal gedrag in plaats van antisociaal gedrag. Zo blijkt een hogere kwaliteit kinderopvang gerelateerd aan meer positief gedrag in de voorschoolse leeftijd (Votruba-Drzal, 2004) en betere sociale vaardigheden op 15-jarige leeftijd (Keys et al., 2013). Dit verband blijkt echter enkel naar voren te komen bij kinderen uit gezinnen met lage inkomens (Votruba-Drzal, 2004) en bij kinderen die school startten met relatief lage cognitieve vaardigheden (Keys et al., 2013). Kortom, het verband tussen de algemene kwaliteit van

voorschoolse opvang op het sociale gedrag van kinderen lijkt in het geval van pro-sociaal gedrag aanwezig te zijn, maar is niet eenduidig in het geval van antisociaal gedrag. Daarnaast zijn kinderen uit gezinnen met lagere inkomens wellicht kwetsbaarder voor de algemene kwaliteit van

voorschoolse opvang.

Voor het deelaspect proceskwaliteit lijkt de literatuur maar op een enkele keer een verband te vinden met antisociaal gedrag. Dit verband werd gevonden in een onderzoek waar de

voorschoolse opvang vanuit huis werd verzorgd en was enkel significant bij kinderen die niet door de ouders werden opgevoed (Lipscomb, Schmitt, Pratt, Acock, & Pears, 2014). Het overgrote deel van de onderzoeken vindt echter geen verband tussen de proceskwaliteit van voorschoolse opvang en antisociaal gedrag. Dit geldt zowel wanneer antisociaal gedrag gemeten wordt in de

voorschoolse leeftijd (Barnes et al, 2010; Stein, Malmberg, Leach, Barnes, & Sylva, 2013) als op de leeftijd van 5 en 6 jaar (Belsky et al., 2007). Wat betreft de invloed van de proceskwaliteit van voorschoolse opvang op pro-sociaal gedrag van kinderen, ziet men dat in het geval van opvang die vanuit huis wordt verleend, een relatief hoge proceskwaliteit gerelateerd is aan meer pro-sociaal gedrag (Romano, Kohen, & Findlay, 2010). Het onderzoek van Belsky en collega’s (2007) vindt echter geen verband tussen de proceskwaliteit van voorschoolse opvang en pro-sociaal gedrag. Een

(8)

verband tussen de proceskwaliteit van voorschoolse opvang op het sociale gedrag van kinderen lijkt dus niet evident. Wellicht hangt de invloed van proceskwaliteit op antisociaal gedrag echter af van de thuissituatie waarin het kind is opgegroeid (Lipscomb et al., 2014).

De invloed van de kwaliteit van voorschoolse opvang op sociaal gedrag komt duidelijker naar voren bij onderzoek van de interactiekwaliteit van de opvang. Een relatief hoge kwaliteit van interactie in de voorschoolse opvang voorspelde bijvoorbeeld minder antisociaal gedrag bij kinderen op de leeftijd van 6 en 7 jaar (Gialamas et al., 2014). De kwaliteit van emotionele

ondersteuning van de professional (Burchinal, Vandergrift, Pianta, & Mashburn, 2010) en conflicten in de professional-kindinteractie in de voorschoolse opvang (Lipscomb et al., 2014), zijn ook

gerelateerd aan antisociaal gedrag. Daarnaast blijkt een goede band tussen professional en kind in de voorschoolse opvang gerelateerd aan een vermindering van antisociaal gedrag, in vergelijking met een minder goede band, maar enkel in het geval van kinderen met moeders met ten hoogste een middelbare schooldiploma (Peisner-Feinberg et al., 2001) en in het geval van kinderen die niet door de ouders werden opgevoed (Lipscomb et al., 2014).

Een relatief hoge interactiekwaliteit in de voorschoolse opvang blijkt daarnaast gerelateerd aan een hogere mate van pro-sociaal gedrag. Zo wordt een hoge kwaliteit van emotionele

ondersteuning, in vergelijking met een gemiddelde en lage mate van kwaliteit, gerelateerd aan een hoge mate van sociale competentie (Burchinal, 2010; Curby et al., 2009). Een goede band tussen professional en kind in de voorschoolse opvang gaat ook samen met sociale competentie tot de leeftijd van 8 jaar, maar de sterkte van de associatie neemt mettertijd wel af(Peisner-Feinberg et al., 2001). Daarnaast observeren onderzoekers in de studie van het NICHD Early Child Care Research Network (2001) dat een positieve en responsieve professional gerelateerd is aan pro-sociaal gedrag in interactie met leeftijdsgenoten, maar enkel wanneer het gedrag wordt gerapporteerd door de leraar en niet door de moeder. De relatie tussen de interactiekwaliteit en pro-sociaal gedrag komt met name naar voren voor kinderen met ten minste één sociale risicofactor, zoals een lage opleiding

(9)

van de moeder (Burchinal et al., 2008). De experimentele studie van Landry, Smith, en Swank (2006) vult dit aan door te laten zien dat kinderen beter sociale vaardigheden laten zien wanneer ze in de groep voorschoolse opvang zitten, waarin professionals een training hebben gekregen voor het verbeteren van de responsiviteit naar het kind toe, in vergelijking met een controlegroep. De relatie tussen de interactiekwaliteit in voorschoolse opvang en sociaal gedrag van kinderen is dus

aangetoond, al zou het zo kunnen zijn dat kinderen extra baat hebben bij een hoge

interactiekwaliteit in voorschoolse opvang, wanneer zij een moeder hebben die ten hoogste een middelbare schooldiploma heeft.

Concluderend kan in verband met het voorgaande gesteld worden dat de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind duidelijker wordt naarmate een kleiner deelaspect van de kwaliteit wordt bestudeerd. Wat betreft de algemene kwaliteit zijn er namelijk onderzoeken die wel een relatie aantoneen, maar ook onderzoeken die geen relatie aantonen, voor zowel antisociaal als pro-sociaal gedrag. Wanneer het deelaspect ‘proces-kwaliteit’ van de algemene kwaliteit wordt bestudeerd, blijkt dat de relatie tussen de kwaliteit van

voorschoolse opvang en sociaal gedrag niet naar voren komt voor van antisociaal gedrag, maar wel naar voren komt voor pro-sociaal gedrag. Dit geeft aan dat proceskwaliteit belangrijk is voor het ontwikkelen van pro-sociale vaardigheden. Bij onderzoek naar het deelaspect ‘interactiekwaliteit’ van de proceskwaliteit tenslotte, vindt men dat de kwaliteit van voorschoolse opvang op dit deelaspect belangrijk is voor zowel antisociaal als pro-sociaal gedrag. Daarnaast zijn er enkele factoren voor kinderen naar voren gekomen die de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind lijken te beïnvloeden. Dit zijn het leven in een gezin met een laag inkomen (Votruba-Drzal, Coley, & Chase-Lansdale, 2004; Votruba-Drzal, 2010), lage

cognitieve vaardigheden van het kind (Keys et al., 2013), door iemand anders worden opgevoed dan de ouders (Lipscomb et al., 2014) en het hebben van een moeder met een lage opleiding (Burchinal

(10)

et al., 2008), bijvoorbeeld ten hoogste een middelbare schooldiploma (Peisner-Feinberg et al., 2001).

Temperament en de “goodness of fit”

In de vorige paragraaf kwam onder andere naar voren dat in de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind, mogelijk factoren vanuit het kind of het gezin bepalen welk effect de voorschoolse opvang heeft op het sociale gedrag van kinderen. Niet ieder kind reageert dus hetzelfde op een bepaalde omgeving. Een kindkenmerk dat vaak is genoemd als factor die gevoelig is voor de opvoedomgeving is temperament, zie bijvoorbeeld de review van Hartman en Belsky (2015). Temperament is een reeks individuele eigenschappen die een kind bezit. In de loop van de jaren is het begrip veel aangepast en vandaag de dag wordt het begrip

temperament nog steeds niet op één vaste manier gehanteerd (e.g., De Fruyt, De Clercq & De Bolle, 2014). De aanvankelijk negen voorgestelde dimensies van temperament door Thomas en Chess (zoals geciteerd in De Fruyt et al., 2014) worden gereduceerd tot drie typen: een moeilijk

temperament, een makkelijk temperament en een traag-opgangkomend temperament. Thomas en Chess beschrijven dat kinderen met een moeilijk temperament vaak negatief en heftig reageren op externe stimuli, hun emoties onjuist reguleren, en dat zij zich ook moeilijk kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. Kinderen met een makkelijk temperament daarentegen, passen zich gemakkelijker aan aan nieuwe situaties, kunnen gemakkelijk gekalmeerd worden en ontwikkelen ook

gemakkelijker vaste routines. Anderen, zoals Rothbart, Ahadi, Hershey, en Fisher (2001) spreken van temperamentsdimensies die behoren bij de drie overkoepelende factoren: extraversie, negatieve affectiviteit en effortful control. Extraversie bestaat uit impulsiviteit, de mate van activiteit, het zoeken van sensatie en het hebben van positieve verwachtingen (Rothbart et al., 2001; Rothbart, 2004). Negatieve affectiviteit, een negatieve manier van emotioneel reageren, bestaat uit angst, ongemak, frustratie en verdriet (Rothbart et al., 2001; Rothbart, 2004). Onder effortful control

(11)

tenslotte, valt het bewust kunnen richten en verschuiven van de aandacht, emoties kunnen onderdrukken en sensitiviteit (Rothbart et al., 2001; Rothbart, 2004). Met name effortful control blijkt belangrijk voor het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag in relatie tot de opvoedomgeving (e.g., Olson, Sameroff, Kerr, Lopez, & Wellman, 2005).

Het belang van het onderkennen van verschillende typen temperament ligt wat betreft voorschoolse opvang in het feit dat kinderen met een moeilijker temperament, vergeleken met kinderen met een makkelijker temperament, over het algemeen minder goed blijken te functioneren in voorschoolse opvang. Dit komt waarschijnlijk doordat kinderen met een moeilijker temperament over het algemeen een rustiger omgeving nodig hebben en meer geduld van opvoeders vragen (Pruett, & Deutsch, 2013). Daarbij werkt het niet om te proberen het gedrag van deze kinderen aan te passen (Carey, 1998), maar zal de omgeving zich moeten aanpassen aan het kind. Dit wordt de “goodness of fit” genoemd (Thomas & Chess, zoals geciteerd in Vitiello, Moas, Henderson, Greenfield, & Munis, 2012).

Het belang van een passende omgeving voor kinderen met een moeilijk temperament wordt nog eens bevestigd wanneer het effect van temperament op sociaal gedrag wordt onderzocht in interactie met de opvoedomgeving. Zo blijken kinderen met een moeilijk temperament, vergeleken met kinderen met een makkelijker temperament, in de leeftijd van 2 tot 5 jaar bijvoorbeeld meer agressief gedrag te laten zien wanneer de thuissituatie expressiever is (Tschann, Kaiser, Chesney, Alkon, & Boyce, 1996). Daarnaast blijkt negatief gedrag van de moeder naar het kind toe

geassocieerd met probleemgedrag, maar enkel bij kinderen die relatief hoog expressief en hoog negatief affectief zijn (Chen, Deater-Deckard, & Bell, 2014) en met name laag scoren op effortful control (Chen et al., 2014; Morris et al., 2002). Positief gedrag van de moeder in interactie met het kind is gerelateerd aan minder probleemgedrag voor kinderen die relatief hoog scoren op

(12)

Concluderen kan uit deze paragraaf gesteld worden dat temperament uiteen kan vallen in verschillende dimensies zoals effortful control en dat een hogere of lagere score op deze dimensies aangeeft of een kind een moeilijker of een makkelijker temperament heeft. Het belang van het onderkennen of een kind een moeilijk temperament heeft blijkt uit het feit dat deze kinderen in een gevoeliger zijn voor de opvoedomgeving en dat de de kwaliteit van interactie met de moeder positief moet zijn, wil het kind een mindere mate van antisociaal gedrag.

Interactiekwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag: Gemodereerd door temperament?

Verschillende temperamentskenmerken die bijdragen aan een moeilijk of makkelijk

temperament blijken de relatie tussen de opvoedomgeving van het kind en antisociaal gedrag dus te beïnvloeden. Hoe dat zich vertaalt naar de opvoedomgeving van voorschoolse opvang wordt in deze paragraaf besproken door te kijken naar wat vooraanstaande literatuur zegt over temperament als moderator in de relatie tussen de interactiekwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal of

antisociaal gedrag van kinderen. De vraag is dus of temperament de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind beïnvloedt. Voortbouwend op de onderzoeken uit de vorige paragraaf, wordt verwacht dat een moeilijk temperament en negatieve deelaspecten van temperament deze relatie modereren. De focus ligt daarbij op de interactiekwaliteit tussen de professional en het kind in de voorschoolse opvang, omdat het effect dat opvang heeft op het functioneren van het kind met name bepaald lijkt te worden door de interactiekwaliteit tussen de professional en het kind (zie review: Phillips & Lowenstein, 2011). Daarnaast was in de eerste paragraaf van deze scriptie te lezen dat de literatuur eenduidiger wordt over deze relatie naarmate de onderzoeken zich meer toespitsen op de interactiekwaliteit.

Uit de literatuur komt naar voren dat temperament op verschillende manieren werkt als moderator in de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind.

(13)

Zo blijkt dat voor kinderen met een moeilijker temperament, in vergelijking met kinderen met een makkelijker temperament, de interactiekwaliteit in voorschoolse opvang geassocieerd is met externaliserend probleemgedrag (Lemay, Bigras, & Bouchard, 2014). Conflict in die interactie is daarbij geassocieerd met antisociaal gedrag van het kind tijdens spel met leeftijdsgenoten (Griggs, Gagnon, Huelsman, Kidder-Ashley, & Ballard, 2009). Aanvullend blijkt het gebruik van controle door de professional in interactie met het kind een voorspeller voor ongehoorzaamheid bij kinderen met een moeilijker temperament, maar niet bij kinderen met een makkelijker temperament (Wachs, Gurkas, & Kontos, 2004).

In de literatuur worden er soms ook deelaspecten van temperament als moderator

bestudeerd. Zo blijkt een lage mate van affectieve zelfregulatie te modereren in de relatie tussen het ondersteunen van gedrag en emotie door de professional in de opvang en pro-sociaal gedrag van het kind (Broekhuizen, van Aken, Dubas, Mulder, & Leseman, 2015). Een lage mate van effortful control (Myers & Morris, 2009) en reactiviteit (Phillips et al., 2010) werden als moderatoren

gevonden wanneer sociaal gedrag van het kind werd onderzocht in de omgang met leeftijdsgenoten. Niet ieder aspect van temperament blijkt echter als moderator op te treden. Zo vinden Myers en Morris (2009) effortful control niet als moderator in het verband tussen conflict in de interactie en antisociaal en pro-sociaal gedrag van het kind. In het onderzoek van Phillips en collega’s (2012) blijkt ‘reactiviteit’ geen moderator in de relatie tussen interactie-kwaliteit in voorschoolse opvang en externaliserend gedrag van het kind. Een onderzoek met een compleet tegenovergesteld resultaat vergeleken met de meeste onderzoeken, is dat van Hipson en Séguin (2015). Zij vinden dat zowel een relatief moeilijk temperament als een relatief makkelijk temperament de relatie tussen

interactiekwaliteit in voorschoolse opvang en pro-sociaal gedrag van het kind modereert. De associatie tussen de interactiekwaliteit en pro-sociaal gedrag is zelfs sterker in het geval van kinderen met een makkelijker temperament.

(14)

Concluderend is uit deze paragaaf naar voren gekomen dat in het overgrote deel van de onderzoeken moeilijk temperament en negatieve deelaspecten van temperament zoals bijvoorbeeld een lage mate van effortful control (Myers & Morris, 2009) inderdaad blijken op te treden als moderator in de relatie tussen de interactiekwaliteit in de voorschoolse opvang en sociaal gedrag. Het modererende effect is soms afhankelijk van het type interactie, zoals een conflictvolle (Griggs et al., 2009) of controlerende interactie (Wachs et al., 2004), en het type sociaal gedrag dat wordt onderzocht. In een enkel onderzoek komt naar voren dat een makkelijker temperament als

moderator optreedt in de relatie tussen de interactiekwaliteit in voorschoolse opvang en pro-sociaal gedrag van kinderen (Hipson & Séguin, 2015).

Temperament: “for better” én “for worse”?

In de vorige paragraaf is naar voren gekomen dat kinderen met met name een moeilijk temperament en met negatieve deelaspecten van temperament gevoelig lijken te zijn voor de interactiekwaliteit van de voorschoolse opvang als het gaat om het effect op sociaal en antisociaal gedrag. Nu wordt er in deze paragraaf besproken of een moeilijk temperament enkel optreedt als risicofactor, conform de dual-risk theorie, of dat een moeilijk temperament eerder werkt als een ontvankelijkheidsfactor, in lijn met de differential susceptibility theorie (Belsky, zoals geciteerd in Hartman & Belsky, 2015). Om te bepalen of een moeilijk temperament optreedt volgens de differential susceptibility theorie, wordt eerst besproken waar een onderzoek aan moet voldoen. Vervolgens worden drie onderzoeken besproken die specifiek hebben getracht bewijs voor de Differentiële Susceptibility theorie te vinden. Tot slot worden de onderzoeken die in de vorige paragraaf aan bod zijn gekomen nog eens bekeken om te onderzoeken of zij ook aanwijzingen geven voor de differential susceptibility theorie.

De theorie is dat kinderen verschillen in de manier waarop ze reageren op verschillende typen omgevingen. In deze scriptie gaat het om het kindkenmerk temperament, de reactie is het

(15)

sociale gedrag en de omgeving is de kwaliteit van interactie tussen de professional en het kind. Om binnen de differential susceptibility theorie te vallen moet aan een aantal kernvoorwaarden worden voldaan. De belangrijkste daarvan, waarop in deze scriptie de focus ligt, is dat de

ontvankelijkheidsfactor zowel gevoeligheid toont voor een negatieve omgeving als voor een positieve omgeving (Belsky et al., 2007). Dit wordt de “for better and for worse” genoemd. In het geval van de factoren die in deze scriptie worden bestudeerd wordt dan verwacht dat kinderen met een moeilijker temperament, in vergelijking met kinderen met een makkelijker temperament, meer pro-sociaal gedrag laten zien wanneer zij een relatief hoge kwaliteit voorschoolse opvang hebben genoten (de “for better”). Daarnaast moeten kinderen met een moeilijker temperament dan juist meer antisociaal gedrag laten zien, in vergelijking met kinderen met een makkelijker temperament, wanneer zij een voorschoolse opvang van relatief lage kwaliteit hebben genoten (de “for worse”). Wanneer enkel de “for worse”-kant uit de literatuur naar voren zou komen dan zou er sprake zijn van de dual-risk theory (Belsky et al., 2007).

Er zullen nu eerst drie onderzoeken worden besproken van Pluess en Belsky in de

opvolgende jaren 2009, 2010 en 2011, waarin ze specifiek een bewijs hebben geprobeerd te vinden voor de differential susceptibility theorie in relatie tot temperament, voorschoolse opvang en sociaal gedrag. De eerste studie wijst erop dat kinderen met negatieve emotionaliteit, vergeleken met kinderen met minder negatieve emotionaliteit, meer gedragsproblemen laten zien wanneer ze in een voorschoolse opvang zitten die gekenmerkt wordt door een lage interactiekwaliteit en minder gedragsproblemen laten zien wanneer ze in een voorschoolse opvang zitten met een hoge

interactiekwaliteit (Pluess & Belsky, 2009). Daarnaast blijken kinderen met een hogere mate van negatieve emotionaliteit sociaal vaardiger dan kinderen met een lagere mate van negatieve

emotionaliteit wanneer ze in een voorschoolse opvang zitten die gekenmerkt wordt door een hoge interactiekwaliteit en blijken ze minder sociaal vaardig wanneer ze in een voorschoolse opvang

(16)

zitten met een lage interactiekwaliteit. Zij vinden dus bewijs voor zowel de “for worse”- als voor de “for better”-kant, in lijn met de differential susceptibility theorie.

De tweede studie toont aan dat kinderen met een relatief moeilijk temperament minder gedragsproblemen en minder conflict hebben op 10- tot 11-jarige leeftijd wanneer ze in een voorschoolse opvang hebben gezeten die van hogere kwaliteit is. Bij kinderen met een relatief makkelijk temperament wordt geen verband gevonden tussen de kwaliteit van de opvang en vertoonde gedragsproblemen of conflict (Pluess en Belsky, 2010). Dit maakt dat er bewijs is gevonden voor de “for better”-kant. Waar echter wel rekening mee moet worden gehouden is dat in deze studie niet enkel de interactiekwaliteit is meegenomen, waardoor specifieke uitspraken over de interactie tussen temperament en interactiekwaliteit niet kunnen worden gedaan. De uitkomst van de derde studie is dat kinderen met een moeilijker temperament, in vergelijking met kinderen met een makkelijker temperament, het meeste externaliserend gedrag laten zien op 15-jarige leeftijd wanneer ze in een voorschoolse opvang hebben gezeten van lage kwaliteit (Belsky & Pluess, 2012). Daarnaast lijkt het ook zo te zijn dat de adolescenten met een relatief moeilijker temperament, ten opzichte van adolescenten met een makkelijker temperament, het minste externaliserend

probleemgedrag laten zien wanneer zij in een relatief hoge kwaliteit kinderopvang hebben gezeten. Wanneer echter het gebied van significantie wordt gemeten, zien ze dat het verband tussen

temperament, kwaliteit opvang en externaliserend gedrag enkel significant is voor de lage kwaliteit opvang. Dit maakt dat in dit laatste onderzoek enkel bewijs is gevonden voor de “for worse”-kant, in lijn met de dual-risk theorie.

Het is interessant dat de laatste twee onderzoeken ieder een andere kant van de differential susceptibility theorie hebben gevonden op de lange termijn. Wanneer de twee studies samen worden genomen zou je bewijs hebben voor de differential susceptibility theorie omdat zowel de “for

better” als de “for worse”-kant is aangetoond. Om dit verder te exploreren zullen nu de onderzoeken die in de derde paragraaf het modererende effect van temperament aantonen worden beoordeeld op

(17)

het leveren van een aanwijzing voor de differential susceptibility theorie, in de vorm van een “for better”, “for worse” of allebei. Onderzoeken die enkel de ontvankelijkheid van temperament aantonen voor een hoge kwaliteit voorschoolse opvang zijn niet gevonden Onderzoeken die de kwetsbaarheid van kinderen met een moeilijker temperament voor een lage kwaliteit voorschoolse opvang laten zien zijn de onderzoeken van Deynoot-Schaub en Riksen-Walraven (2006), Griggs en collega’s (2009) en Myers en Morris (2009). De onderzoeken van Broekhuizen en collega’s (2015) en Lemay en collega’s (2014) vinden bewijs voor de ontvankelijkheid van kinderen met een moeilijk temperament vergeleken met kinderen met een makkelijk temperament voor zowel een hoge kwaliteit opvang als een lage kwaliteit opvang. Daarnaast moet apart genoemd worden dat de studie van Hipson en Séguin (2015) ook bewijs levert voor de ontvankelijkheid van temperament voor zowel een hoge als een lage kwaliteit voorschoolse opvang, maar dat dit in tegenstrijd met alle andere onderzoeken om een makkelijk en niet om een moeilijk temperament ging.

Op grond van alle studies die in deze paragraaf zijn beschouwd zou gesteld kunnen worden dat voorzichtig bewijs wordt geleverd voor de differential susceptibility theorie, met een lichte nadruk op de kwetsbaarheid van kinderen met een moeilijker temperament in een lagere kwaliteit voorschoolse opvang. Van de negen besproken studies over het modererende effect van

temperament in de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind, laat er één de “for better” kant zien, vijf de “for worse”-kant en drie zowel de “for worse”- als de “for better”-kant.

Conclusies en discussie

In deze scriptie werd onderzocht of het kindkenmerk ‘temperament’ de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang, met name de interactie tussen de niet-ouderlijke opvoeder en het kind, en (anti)sociaal gedrag modereert omdat bleek dat de interactiekwaliteit de meeste impact

(18)

bleek te hebben op kinderen. In de eerste paragraaf werd besproken of er in de bestaande literatuur een relatie werd gevonden tussen de kwaliteit van de voorschoolse opvang en sociaal of antisociaal gedrag van het kind. Hoewel er onderzoeken zijn die een hogere interactie-kwaliteit van

voorschoolse opvang relateren aan meer prosociaal gedrag en sociale vaardigheden (e.g., maar ook onderzoeken die dit verband niet hadden gevonden (bijvoorbeeld [ref]). Ten tweede waren er onderzoeken die een hogere algemene kwaliteit en interactie-kwaliteit van voorschoolse opvang relateerden aan minder externaliserend probleemgedrag en die een lagere algemene kwaliteit en interactie-kwaliteit van voorschoolse opvang relateerden aan meer externaliserend probleemgedrag. Dit effectbleek zowel korte als lange termijn. Er waren echter ook tal van onderzoeken die geen verband tussen de algemene kwaliteit of interactie-kwaliteit van voorschoolse opvang en

externaliserend probleemgedrag vonden. Deze resultaten zijn in lijn met de bevindingen van de reviews van Shpancer, die in 2006 concludeerde dat de effecten van voorschoolse opvang niet eenduidig bleken en nu dus nog steeds niet eenduidig blijken te zijn, behalve wanneer specifiek naar interactiekwaliteit wordt gekeken.

Een van de mogelijke verklaringen voor de onduidelijke relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van kinderen werd in de tweede paragraaf van deze scriptie het kindkenmerk ‘temperament’ geïntroduceerd als factor waarbij mogelijk de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind duidelijk naar voren komt, gezien het feit dat uit voorgaande literatuur was gebleken dat kinderen met bepaalde typen temperament kwetsbaarder konden zijn voor bepaalde typen omgevingen. In deze tweede paragraaf werd daarom kort belicht dat kinderen met een moeilijker temperament, vergeleken met kinderen met een

makkelijker temperament, gevoeliger zijn voor negatieve omgevingsfactoren.

In de derde paragraaf werd vervolgens literatuur besproken die deze gevoeligheid van temperament voor negatieve omgevingsfactoren in het licht zet van de kwaliteit van voorschoolse opvang als omgevingsfactor en of dit gerelateerd is aan sociaal gedrag van kinderen. Er werd

(19)

kortom gekeken of temperament modereert in de relatie tussen de proceskwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind. De literatuur wees uit dat het hebben van een moeilijk temperament, in vergelijking met een makkelijker temperament, de relatie tussen de proceskwaliteit van voorschools opvang en sociaal gedrag van het kind modereert. Kinderen met een moeilijker temperament vertoonden meer externaliseren gedrag en meer problemen met leeftijdsgenoten in een voorschoolse opvang dat gekenmerkt werd door een relatief lage proceskwaliteit dan kinderen met een makkelijker temperament. Het tegenovergestelde modererende effect werd in enkele onderzoek ook gevonden: Zo vertoonden kinderen met een moeilijker temperament, in vergelijking met kinderen met een makkelijker temperament, minder externaliserend probleemgedrag wanneer ze in een voorschoolse opvang zaten dat gekenmerkt werd door een relatief hoge proceskwaliteit.

In de laatste paragraaf werd tot slot gekeken of de voorgaande paraferen een bewijs lieten zien voor de differential susceptibility theorie, door onderzoeken naast elkaar te leggen die de gevoeligheid van temperament lieten zien voor zowel een hoge kwaliteit voorschoolse opvang als voor een lage kwaliteit voorschoolse opvang. Deze analyse van de literatuur gaf voorzichtig bewijs voor de Differentiele Susceptibility Theorie, omdat er in de literatuur onderzoeken laten zien dat een moeilijk, vergeleken een makkelijk temperament, wat betreft sociaal gedrag extra goed af is een relatief hoge kwaliteit voorschoolse opvang (‘for better’) en extra slecht af is in een relatief lage kwaliteit voorschoolse opvang. Concluderend kan kortom ten eerste gesteld worden dat over het algemeen de relatie tussen de proceskwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van kinderen niet eenduidig is. Ten tweede lijkt temperament als kindfactor echter wel eenduidig als moderator naar voren te komen wanneer de relatie tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind wel wordt vastgesteld. Tot slot neigt het gevonden effect van

temperament als moderator in deze relatie naar de differential susceptibility theorie.

Er zijn enkele limitaties aan dit onderzoek, te weten: in verschillende studies is sprake van verschillende soorten onderzochte kinderopvang, temperament en kwaliteit zijn niet altijd op

(20)

dezelfde wijze gemeten, de informatiebronnen (opvang, ouders, één of meerdere bronnen) corresponderen niet altijd en het inpassen van de resultaten in de theorie levert niet steeds een gemakkelijke match op. Enkele studies namen alleen voorschoolse educatie-programma’s mee in hun onderzoek, anderen alleen voorschoolse dagopvang en weer anderen enkel zogenaamde ‘home-based care’ (e.g., Lipscomb, 2014.). Daarnaast waren er onderzoeken die alle vormen van voorschoolse opvang meenamen in hun onderzoek. Wanneer deze onderzoeken werden vergeleken werd echter niet duidelijk dat de verschillen in resultaten te wijdden waren aan het feit dat een kind in een opvang zat in de vorm van voorschoolse educatie of een andere vorm van opvang.

Ten tweede= is temperament en kwaliteit niet in ieder onderzoek op dezelfde manier zijn gemeten. Sommige onderzoeken rapporteerden bijvoorbeeld over moeilijk en makkelijk

temperament terwijl andere onderzoeken enkel deelaspecten van temperament bestudeerden. Wanneer zo’n onderzoek bijvoorbeeld ‘effortful control’ onderzocht werd er in deze scriptie een directe vergelijking gemaakt met temperament in zijn geheel. Het is echter mogelijk dat deze

onderzoeken die deelaspecten van temperament hebben bestudeerd niet dezelfde uitkomsten zouden hebben gevonden wanneer ze alle aspecten van temperament hadden meegenomen. Wat betreft de kwaliteit van voorschoolse opvang is soms de kwaliteit in zijn geheel meegenomen, dus als zowel structuur- als proces-kwaliteit, en soms is enkel de proces- of interactie-kwaliteit meegenomen. Dit moet meegenomen worden wanneer de conclusies worden getrokken over het effect van interactie-kwaliteit specifiek. Dit is ook steeds in de tekst aangegeven. Daarnaast is uit onderzoek van Cassidy en collega’s (2005) gebleken dat met de ECERS, een test die ook vaak in de onderzoeken is

gebruikt die in deze scriptie worden vermeld, vaak in plaats van de proces-kwaliteit van een opvang de structuur-kwaliteit van de opvang wordt gemeten.

Een derde limitatie in deze scriptie is dat de onderzoeken onderling verschillen in de manier door wie het gedrag, en soms het temperament, van het kind gerapporteerd is. Soms gebeurde dit door de leraar, soms door de ouder en soms alleen door de moeder, dus dit kan eventueel verschillen

(21)

teweeg brengen. Multiple-informants geeft vaak een beter beeld dan single. Maar in dit onderzoek lijken resultaten ook niet gerelateerd aan het type informant. Verder werd in dit onderzoek

gesproken over de kwaliteit van de relatie tussen leraar en leerling. Nu werd deze relatie in de genoemde onderzoeken altijd gerapporteerd door de leraar zelf. Uit onderzoek van Murray, Murray, & Waas, 2008 blijkt echter dat kinderen het niet altijd eens zijn met de leraar over wat de kwaliteit van hun relatie is. Het zou dus zo kunnen zijn dat leraren onterecht rapporteren dat de relatie met het kind goed is.

Een laatste limitatie die tot slot aangehaald moet worden is de manier waarop is bekeken of er in de relatie van temperament met de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van het kind, sprake is van de differential susceptibility theorie of niet. In dit onderzoek is namelijk enkel bekeken of er uit verschillende onderzoeken bewijs kon worden gevonden voor de ‘for better’ and ‘for worse’-regel van deze theorie, terwijl deze theorie officieel veel meer inhoud dan dat (bron). Zo zou er ook geen verband moeten bestaan tussen de ontvanklijkheidsfactor en de omgevingsfactor (referentie). Er zijn echter wel onderzoeken die een verband aantonen tussen temperament en de leraar-leerling interactie (bijvoorbeeld: Koles, O'Connor, & McCartney, 2009; Watson & Kowalski, 1999). Daarnaast is het de vraag of het afnemen van slecht gedrag ook echt ‘for better’ is.

Deze scriptie laat kortom zien dat er ondanks enkele limitaties wel gesteld kan worden dat temperament een kindfactor is wat niet over het hoofd gezien mag worden wanneer het over de impact van voorschoolse opvang gaat. Juist dat de onderzoeken over het verband tussen de kwaliteit van voorschoolse opvang en sociaal gedrag van kinderen niet eenduidig naar voren komt, maar wel eenduidiger lijkt wanneer temperament als moderator wordt bestudeerd geeft dit belang aan.

Wellicht wanneer er specifieker naar bepaalde typen kinderen wordt gekeken, dat de effecten van voorschoolse opvang duidelijker worden. Dit is natuurlijk hypothetisch maar biedt wel een basis om vervolgonderzoek op te doen. Wanneer kinderen met een moeilijk? temperament namelijk niet

(22)

alleen gevoelig blijkt voor een negatieve omgeving maar ook extra baat blijkt te hebben bij een positieve omgeving dat geeft dit grond voor het interveniëren voor kinderen die kenmerken hebben waarmee ze toch al gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van verschillende problemen.

Referentielijst

Barnes, J., Leach, P., Malmberg, L. E., Stein, A., Sylva, K., & FCCC Team. (2010). Experiences of childcare in England and socio-emotional development at 36 months. Early Child

Development and Care, 180(9), 1215-1229. doi:10.1080/03004430902943959

Belsky, J. (2005). Differential susceptibility to rearing influence: An evolutionary hypothesis and some evidence. In B. J. Ellis & D. F. Bjorklund (Eds.), Origins of the social mind:

Evolutionary psychology and child development (pp. 139–163). New York: Guilford Press. Belsky, J., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2007). For better and for

worse differential susceptibility to environmental influences. Current Directions in Psychological Science, 16(6), 300-304. doi:10.1111/j.1467-8721.2007.00525.x

Belsky, J., & Pluess, M. (2012). Differential susceptibility to long-term effects of quality of child care on externalizing behavior in adolescence?. International Journal of Behavioral Development, 36(1), 2-10. doi:10.1177/0165025411406855


Belsky, J., Vandell, D. L., Burchinal, M., Clarke-Stewart, K. A., McCartney, K., Owen, M. T., & NICHD Early Child Care Research Network. (2007). Are there long-term effects of early child care? Child Development, 78(2), 681-701. doi:10.1111/j.1467-8624.2007.01021.x
 Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2008). Infant temperament, parenting, and externalizing behavior

in first grade: A test of the differential susceptibility hypothesis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(2), 124-131. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01829.x

(23)

Broekhuizen, M. L., van Aken, M. A., Dubas, J. S., Mulder, H., & Leseman, P. P. (2015). Individual differences in effects of child care quality: The role of child affective self-regulation and gender. Infant Behavior and Development, 40, 216-230. doi:10.1016/j.infbeh.2015.06.009
 Burchinal, M., Howes, C., Pianta, R., Bryant, D., Early, D., Clifford, R., & Barbarin, O. (2008).

Predicting child outcomes at the end of kindergarten from the quality of pre-kindergarten teacher–child interactions and instruction. Applied Development Science, 12(3), 140-153. doi:10.1080/10888690802199418 


Burchinal, M. R., Peisner-Feinberg, E., Bryant, D. M., & Clifford, R. (2000). Children's social and cognitive development and child-care quality: Testing for differential associations related to poverty, gender, or ethnicity. Applied Developmental Science, 4(3), 149-165. doi:10.1207/ S1532480XADS0403_4

Burchinal, M., Vandergrift, N., Pianta, R., & Mashburn, A. (2010). Threshold analysis of

association between child care quality and child outcomes for low-income children in pre-kindergarten programs. Early Childhood Research Quarterly, 25(2), 166-176. doi:10.1016/ j.ecresq.2009.10.004

Carey, W. B. (1998). Teaching parents about infant temperament. Pediatrics, 102(Supplement E1), 1311-1316. Verkregen van http://pediatrics.aappublications.org/content/pediatrics/102/ Supplement_E1/1311.full.pdf


Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Minder kinderen naar kinderdagverblijven. Geraadpleegd op 24 januari 2015, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/ jongeren/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-4024-wm.htm

Chen, N., Deater-Deckard, K., & Bell, M. A. (2014). The role of temperament by family

environment interactions in child maladjustment. Journal of Abnormal Child Psychology, 42(8), 1251-1262. doi:10.1007/s10802-014-9872-y

(24)

Curby, T. W., LoCasale-Crouch, J., Konold, T. R., Pianta, R. C., Howes, C., Burchinal, M., ... & Barbarin, O. (2009). The relations of observed pre-k classroom quality profiles to children's achievement and social competence. Early Education and Development, 20(2), 346-372. doi:10.1080/10409280802581284

Davies, P., Cicchetti, D., & Hentges, R. F. (2015). Maternal unresponsiveness and child disruptive problems: The interplay of uninhibited temperament and dopamine transporter genes. Child Development, 86(1), 63-79. doi:10.1111/cdev.12281


Dearing, E., McCartney, K., & Taylor, B. A. (2009). Does higher quality early child care promote low-income children’s math and reading achievement in middle childhood? Child Development, 80(5), 1329-1349. doi:10.1111/j.1467-8624.2009.01336.x

De Fruyt, F., De Clercq, B., & De Bolle, M. (2014). Temperament, persoonlijkheidstrekken en de ontwikkeling van emotionele en gedragsproblemen. In P. Prins en C. Braet, Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 123-142). Bohn Stafleu van Loghum. doi: 10.1007/978-90-368-0495-0_5


Fukkink, R. G., Gevers Deynoot-Schaub, M. J. J. M., Helmerhorst, K. O. W., Bollen, I., & Riksen-Walraven, J. M. A. (2013). Pedagogische kwaliteit van de kinderopvang voor 0-tot 4-jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven in 2012. Amsterdam: NCKO. Verkregen van

www.kinderopvangonderzoek.nl


Gialamas, A., Mittinty, M. N., Sawyer, M. G., Zubrick, S. R., & Lynch, J. (2014). Child care quality and children's cognitive and socio-emotional development: An Australian longitudinal study. Early Child Development and Care, 184(7), 977-997. doi:10.1080/03004430.2013.847835
 Griggs, M. S., Gagnon, S. G., Huelsman, T. J., Kidder-Ashley, P., & Ballard, M. (2009). Student– teacher relationships matter: Moderating influences between temperament and preschool social competence. Psychology in the Schools, 46(6), 553-567. doi:10.1002/pits.20397


(25)

Hartman, S., & Belsky, J. (2015). An evolutionary perspective on family studies: Differential susceptibility to environmental influences. Family Process. Advance online publication doi: 10.1111/famp.12161


Helmerhorst, K. O., Riksen-Walraven, J. M., Vermeer, H. J., Fukkink, R. G., & Tavecchio, L. W. (2014). Measuring the interactive skills of caregivers in child care centers: Development and validation of the Caregiver Interaction Profile scales. Early Education and Development, 25(5), 770-790. doi:10.1080/10409289.2014.840482


Hipson, W. E., & Séguin, D. G. (2015, July). Is good fit related to good behaviour? Goodness of fit between daycare teacher–child relationships, temperament, and prosocial behaviour. Early Child Development and Care, 1-14. doi:10.1080/03004430.2015.1061518


Keys, T. D., Farkas, G., Burchinal, M. R., Duncan, G. J., Vandell, D. L., Li, W., . . . Howes, C. (2013). Preschool center quality and school readiness: Quality effects and variation by demographic and child characteristics. Child Development, 84(4), 1171-1190. doi:10.1111/ cdev.12048


Kochanska, G., & Kim, S. (2013). Difficult temperament moderates links between maternal responsiveness and children’s compliance and behavior problems in low-income families. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54(3), 323-332. doi:10.1111/jcpp.12002
 Lahey, B. B., Van Hulle, C. A., Keenan, K., Rathouz, P. J., D’Onofrio, B. M., Rodgers, J. L., &

Waldman, I. D. (2008). Temperament and parenting during the first year of life predict future child conduct problems. Journal of Abnormal Child Psychology, 36(8), 1139-1158. doi:10.1007/s10802-008-9247-3


Landry, S. H., Smith, K. E., & Swank, P. R. (2006). Responsive parenting: Establishing early foundations for social, communication, and independent problem-solving skills. Developmental Psychology, 42(4), 627. doi:10.1037/0012-1649.42.4.627


(26)

and internalizing behaviors in toddlerhood: How specific features of child care quality matter depending on a child’s gender and temperament. International Journal of Early Childhood, 46(2), 143-170. doi:10.1007/s13158-014-0107-8


Lipscomb, S. T., Schmitt, S. A., Pratt, M., Acock, A., & Pears, K. C. (2014). Living in non-parental care moderates effects of prekindergarten experiences on externalizing behavior problems in school. Children and Youth Services Review, 40, 41-50. doi:10.1016/j.childyouth.

2014.02.006


McCartney, K., Burchinal, M., Clarke-Stewart, A., Bub, K. L., Owen, M. T., & Belsky, J. (2010). Testing a series of causal propositions relating time in child care to children’s externalizing behavior. Developmental Psychology, 46(1), 1-17. doi:10.1037/a0017886


Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Sessa, F. M., Avenevoli, S., & Essex, M. J. (2002). Temperamental vulnerability and negative parenting as interacting predictors of child adjustment. Journal of Marriage and Family, 64(2), 461-471. doi:10.1111/j.

1741-3737.2002.00461.x


Myers, S. S., & Morris, A. S. (2009). Examining associations between effortful control and teacher-child relationships in relation to head start teacher-children's socioemotional adjustment. Early Education and Development, 20(5), 756-774. doi:10.1080/10409280802571244


NICHD Early Child Care Research Network. (2001). Child care and children's peer interaction at 24 and 36 months: The NICHD study of early child care. Child Development, 1478-1500. Verkregen van http://www.jstor.org/stable/3654400


Peisner-Feinberg, E. S., Burchinal, M. R., Clifford, R. M., Culkin, M. L., Howes, C., Kagan, S. L., & Yazejian, N. (2001). The relation of preschool child-care quality to children's cognitive and social developmental trajectories through second grade. Child Development, 72(5), 1534-53. doi:10.1111/1467-8624.00364


(27)

Features of pre-kindergarten programs, classrooms, and teachers: Do they predict observed classroom quality and child-teacher interactions?. Applied Developmental Science, 9(3), 144-159. doi:10.1207/s1532480xads0903_2


Pierrehumbert, B., Ramstein, T., Karmaniola, A., Miljkovitch, R., & Halfon, O. (2002). Quality of child care in the preschool years: A comparison of the influence of home care and day care characteristics on child outcome. International Journal of Behavioral Development, 26(5), 385-396. doi:10.1080/01650250143000265


Phillips, D., Crowell, N. A., Sussman, A. L., Gunnar, M., Fox, N., Hane, A. A., & Bisgaier, J. (2012). Reactive temperament and sensitivity to context in childcare. Social Development, 21(3), 628-643. doi:10.1111/j.1467-9507.2011.00649.x


Phillips, D. A., & Lowenstein, A. E. (2011). Early care, education, and child development. Annual Review of Psychology, 62, 483-500. doi:10.1146/annurev.psych.031809.130707


Pluess, M., & Belsky, J. (2009). Differential susceptibility to rearing experience: The case of childcare. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50(4), 396-404. doi:10.1111/j. 1469-7610.2008.01992.x


Pluess, M., & Belsky, J. (2010). Differential susceptibility to parenting and quality child care. Developmental Psychology, 46(2), 379-390. doi:10.1037/a0015203


Pruett, M. K., & Deutsch, R. (2013). Temperament: What it is and implications for parenting plans. AFCC E-Newsletter. Verkregen van https://www.researchgate.net/profile/Marsha_Pruett/ publication/274708665_Temperament_What_it_is_and_Implications_for_Parenting_Plans/ links/55269f6f0cf2647b189dc8d4.pdf


Romano, E., Kohen, D., & Findlay, L. C. (2010). Associations among child care, family, and behavior outcomes in a nation-wide sample of preschool-aged children. International Journal of Behavioral Development, 34(5), 427-440 doi:10.1177/0165025409351657 
 Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., Hershey, K. L., & Fisher, P. (2001). Investigations of temperament at

(28)

three to seven years: The Children's Behavior Questionnaire. Child Development, 72(5), 1394-1408. doi:10.1111/1467-8624.00355


Rothbart, M. K. (2004). Temperament and the pursuit of an integrated developmental psychology. Merrill-Palmer Quarterly, 50(4), 492-505. doi:10.1353/mpq.2004.0035


Shpancer, N. (2006). The effects of daycare: Persistent questions, elusive answers. Early Childhood Research Quarterly, 21(2), 227-237. doi:0.1016/j.ecresq.2006.04.006


Stein, A., Malmberg, L. E., Leach, P., Barnes, J., & Sylva, K. (2013). The influence of different forms of early childcare on children's emotional and behavioural development at school entry. Child: Care, Health and Development, 39(5), 676-687. doi:10.1111/j.

1365-2214.2012.01421.x


Thomas, A., & Chess, S. (1977). Temperament and development. New York: Brunner/Mazel.
 Tschann, J. M., Kaiser, P., Chesney, M. A., Alkon, A., & Boyce, W. T. (1996). Resilience and

vulnerability among preschool children: Family functioning, temperament, and behavior problems. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 35(2), 184-192. doi:10.1097/00004583-199602000-00012


Vandell, D. L., Belsky, J., Burchinal, M., Steinberg, L., & Vandergrift, N. (2010). Do effects of early child care extend to age 15 years? Results from the NICHD study of early child care and youth development. Child Development, 81(3), 737-756. doi:10.1111/j.

1467-8624.2010.01431.x


Van Zeijl, J., Mesman, J., Stolk, M. N., Alink, L. R., Van IJzendoorn, M. H., Bakermans-

Kranenburg, M. J., ... & Koot, H. M. (2007). Differential susceptibility to discipline: The moderating effect of child temperament on the association between maternal discipline and early childhood externalizing problems. Journal of Family Psychology, 21(4), 626-636. doi: 10.1037/0893-3200.21.4.626


(29)

fit between children and classrooms: Effects of child temperament and preschool classroom quality on achievement trajectories. Early Education & Development, 23(3), 302-322. doi: 10.1080/10409289.2011.526415


Votruba-Drzal, E., Coley, R. L., & Chase-Lansdale, P. L. (2004). Child care and low-income children’s development: Direct and moderated effects. Child Development, 75, 296–312. doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00670.x.


Votruba-Drzal, E., Coley, R. L., Maldonado-Carreño, C., Li-Grining, C. P., & Chase-Lansdale, P. L. (2010). Child care and the development of behavior problems among economically

disadvantaged children in middle childhood. Child Development, 81(5), 1460-1474. doi: 10.1111/j.1467-8624.2010.01485.x.


Wachs, T. D., Gurkas, P., & Kontos, S. (2004). Predictors of preschool children's compliance behavior in early childhood classroom settings. Journal of Applied Developmental Psychology, 25(4), 439-457. doi:10.1016/j.appdev.2004.06.003

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

The Organisation of European Cancer Institutes OECI working group on Health Economics and Cost Benefit in Oncology suggests four actions that are needed to improve alignment

The first two studies examined the design talk of teams; there- after, the contributions of individuals were investigated in sub- study 3 (where the design team was comprised of

To understand better the position that Peterson takes in his book, we should first take a closer look at the way he executes the three aforementioned intentions (informing,

The analysis on the policymaking process in the hospitality industry shows that the new layer of market activity introduced by the platform economy has made the policy issue of

This focus on political institutions will be one of the factors used in the analysis of the Venezuelan economic crisis and the lack of regime change in relation to the

Afsluitend past de conclusie dat ondanks verschillende meningen en beoordelingen door verschillende auteurs gesteld kan worden dat de Nederlandse tolerantie ten opzichte

The Dutch economy is studied based on six economic indicators (BBP, interest rate, HICP, consumer confidence, consumer spending and employment rate) and the performance of