• No results found

De motivationele factoren van radicalisme en terrorisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De motivationele factoren van radicalisme en terrorisme"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Motivationele Factoren van Radicalisme en Terrorisme

Nikkie Poelmann Begeleider: Tim Faber Aantal woorden: 5896

Aantal woorden abstract: 113 Datum: 02-12-14

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

De Motivationele Factoren van Radicalisme en Terrorisme 4 De Motivationele Factoren die van Invloed zijn op Radicalisme 7 De Motivationele Factoren die van Invloed zijn op Terrorisme 12

Conclusie en Discussie 19

(3)

Abstract

Dit literatuuroverzicht heeft als doel vast te stellen wat de motivationele factoren zijn voor radicalisme en terrorisme. Uit de literatuur blijkt dat een duale identiteit, persoonlijke onzekerheid, waargenomen onrechtvaardigheid, waargenomen groepsdreiging, need for cognitive closure, verschillen in groepsstatus, assimilatie naar negatieve meta-stereotypes, politieke oriëntatie, geloofsovertuiging en internet van invloed zijn op radicalisme. Vervolgens komt naar voren dat traumatische ervaringen, mortality salience, religie, groepsidentificatie, interdependent

self-construals en percepties van morele verplichtingen van invloed zijn op terrorisme.

Via rechtvaardiging van terroristische acties zijn grief, SDO, buitenlanders te beschuldigen van het vernederen van moslims, de islamitische overheid te

beschuldigen van onbekwaamheid en door te pleiten voor verlossing middels trouwe zelfopoffering ook van invloed zijn op terrorisme.

(4)

De Motivationele Factoren van Radicalisme en Terrorisme

In de krantenkoppen leest men bijna niks anders meer dan zelfmoordaanslagen en jihadisten die naar Syrië en Irak vertrekken om daar te vechten. Een jihadist is iemand met specifieke ideeën om de Moslims aan de macht te krijgen en de vijand te bestrijden (Habeck, 2006). Deze specifieke ideeën bevatten meestal geweld. Sinds 22 maart 2003 zijn er wel meer dan 440 zelfmoordaanslagen geweest in alleen al Irak (2006, aangehaald in Hafez, 2007). Het merendeel van de daders van deze

zelfmoordaanslagen waren niet-Irakezen die er vrijwillig voor hadden gekozen te vechten en te sterven in Irak. Dit soort aanslagen is een onderdeel van terrorisme. Een definitie van terrorisme is politiek gemotiveerd geweld gepleegd door individuen of groepen met de intentie gevoelens van terreur en hulpeloosheid te veroorzaken in een populatie, met als doel de besluitvorming te beïnvloeden en gedrag te veranderen ten gunste van de terrorist (Moghaddam, 2005). De jihadisten, die deze terroristische aanslagen uitvoeren, zijn vaak vooraf in aanraking gekomen met jihadistische groeperingen via online filmpjes, tijdschriften en biografieën van jihadisten op het internet (Hafez, 2007). Via deze communicatiekanalen worden jihadisten verheerlijkt en wordt men aangemoedigd ook te strijden voor de Islam.

De Jihad en radicale moslims worden vaak samen in een zin genoemd. Zijn jihadisten dan altijd radicale moslims en zijn radicale moslims ook altijd jihadisten? In dit literatuuroverzicht betekent radicalisatie het zoeken, vinden, koesteren en ontwikkelen van een radicaal geloofssysteem die mogelijk kan leiden tot een

terroristische aanval (Silber & Bahtt, 2007). Volgens deze definitie is een terrorist dus radicaal, maar een radicaal persoon is niet gelijk een terrorist. Radicalisatie kan daarentegen wel leiden tot terrorisme.

(5)

Een theorie die dit proces van radicalisme naar terrorisme probeert te verklaren is de Staircase to Terorrism theorie (Moghaddam, 2005). Volgens deze theorie moet men vijf stappen ondergaan die metaforisch worden gezien als vijf verdiepingen binnen een trappenhuis. Elk verdieping hoger is een stapje verder in de richting van terrorisme. Allereerst is er de “begane grond” waar er vergelijkingen worden gedaan tussen de in-group en de out-groep. Gevoelens van

onrechtvaardigheid over de eigen positie binnen de groep of de positie van de eigen groep vergeleken met de positie van andere groepen zorgen ervoor dat men verder doorgaat naar de “eerste verdieping”. Deze gevoelens van onrechtvaardigheid over de eigen (groeps)positie wordt ook wel relatieve deprivatie genoemd. Op de “eerste verdieping” zullen degene die ervan overtuigd zijn dat “anderen” schuldig zijn voor hun waargenomen problemen, doorgaan naar de “tweede verdieping”. Mensen die zich op de tweede verdieping bevinden zullen meer agressie tonen jegens out-group. Degene die bereid is om agressie fysiek te uiten en actief op zoek is naar

mogelijkheden om dat te doen, verlaten de “tweede verdieping” en gaan door naar de “derde verdieping”. Vanaf deze verdieping gaat men terrorisme als rechtvaardige strategie zien. Voor mensen die doorgaan naar de “vierde verdieping” is er zo goed als geen optie meer om uit de terroristische organisatie te stappen. Er zijn in zo’n organisatie twee soorten leden. Het eerste lid zal lid zijn op relatief lange termijn en het tweede lid zal gerekruteerd worden om gewelddadige aanvallen en

zelfmoordaanslagen te plegen. Tot slot is er de “vijfde verdieping” waarop de terroristische aanval wordt uitgevoerd. Men is hiertoe in staat doordat men iedereen, behalve de eigen groep, als vijand ziet en men de verschillen tussen de in-group en de out-group overdrijft. Dit is een extreme vorm van sociale categorisatie.

(6)

De Staircase to Terrorism theorie geeft duidelijke verklaringen voor de redenen dat een persoon radicaliseer en zich uiteindelijk ontwikkelt tot een terrorist. Alleen zijn er helaas nog niet genoeg onderzoeken die bewijs leveren voor deze theorieën. Het is van belang dat er meer duidelijkheid bestaat over de motivationele factoren van radicalisme en terrorisme, aangezien men dan in de toekomst mogelijk beter kan herkennen wanneer iemand begint te radicaliseren en wanneer iemand neigt naar het plegen van terroristische acties.

Eerder onderzoek liet al zien dat radicalisme en terrorisme een reden is voor de polarisatie van de evaluaties van de in-group en de out-group (Hogg, 2012; Hogg & Blaylock, 2012). Maar uit ander onderzoek blijkt dat deze polarisatie van evaluaties tussen de in-group en out-group niet altijd leidt altijd tot radicalisme en terrorisme (Hogg, 2003; Mullen, Brown, & Smith, 1992; Tajfel & Turner, 1986; Yzerbyt & Demoulin, 2010). Het is dan de vraag wat er dan voor zorgt dat deze scheiding tussen de in-group en out-group zo groot is dat in sommige gevallen dit leidt tot radicalisme en terrorisme en in andere gevallen niet. Dit is een van de factoren die in dit

literatuuroverzicht wordt besproken.

Met deze onderzoeken in het achterhoofd staat in dit overzicht beschreven wat de motivationele factoren zijn van radicalisme en terrorisme. Deze vraag zal

beantwoord worden aan de hand van twee paragrafen. Aangezien radicalisatie een eerder stadium is in het proces dat leidt tot terrorisme, wordt allereerst gekeken naar de motivationele factoren van radicalisme (Silber & Bahtt, 2007). In deze paragraaf wordt meer duidelijkheid geschept over de redenen waarom sommige mensen radicaliseren en anderen niet. Vervolgens wordt er in de tweede paragraaf gekeken naar de motivationele factoren van terrorisme. Dit wordt gedaan om te kijken welke

(7)

factoren ervoor zorgen dat sommige radicalen overgaan op terrorisme en andere radicalen niet.

De Motivationele Factoren die van Invloed zijn op Radicalisme

Om erachter te komen wat de motivationele factoren zijn van radicalisme en terrorisme wordt allereerst in deze paragraaf gekeken naar de redenen die ervoor zorgen dat mensen radicale gedachten en meningen aannemen. Hierdoor wordt er meer duidelijkheid verschaft over waarom sommige mensen radicaliseren en anderen niet. Daarom wordt in deze paragraaf de motivationele factoren besproken die van invloed zijn op radicalisme.

De rol van een duale identiteit in politiek radicalisme onder migranten werd onderzocht in de studie van Simon, Reichert en Grabow (2013). Duale identiteit betekent de identificatie met de eigen etnisch-culturele minderheid in-group en de samenleving waarin men woont. De duale identiteit die in deze studie voorkwam waren Turkse-Duitsers en Russische-Duitsers. Sympathie voor radicale protestacties werd gemeten door middel van een vragenlijst. Een stelling was bijvoorbeeld: “Ik zou meedoen aan een protestactie dat mogelijk een confrontatie aangaat met de politie.” Uit de resultaten bleek dat een duale identiteit onder migranten leidt tot een

verhoogde sympathie voor radicale protestacties ten opzichte van deelnemers met één identiteit.

De studie van Simon, Reichert en Grabow (2013) liet alleen niet zien hoe het komt dat mensen met een duale identiteit sneller geneigd zijn sympathie te vormen

(8)

voor radicale protestacties dan mensen met één identiteit. Dit wordt wel duidelijk in het onderzoek van van den Bos, Loseman en Doosje (2013). In dit onderzoek werd gekeken naar de invloed van persoonlijke onzekerheid, waargenomen

onrechtvaardigheid en waargenomen groepsdreiging op radicalisme bij mensen met een duale identiteit. Dit werd gemeten door middel van een online vragenlijst. Een item voor waargenomen groepsdreiging was: “Niet-Islamitische Nederlanders hebben te veel machtsposities en verantwoordelijkheid in dit land.” Uit de resultaten bleek dat deelnemers met een duale identiteit vaker persoonlijk onzeker zijn,

onrechtvaardigheid ervaren en groepsdreiging ervaren waardoor de deelnemers geneigd zijn een radicaal geloofssysteem aan te nemen.

Het onderzoek van van den Bos, Loseman en Doosje (2013) ondersteunt een onderdeel van The Staircase to Terrorism theorie, waarbij gevoelens van

onrechtvaardigheid over de eigen (groeps)positie ervoor zorgt dat men naar de “eerste verdieping” gaat. Om nog dieper in te gaan op het effect van onzekerheid op

radicalisme wordt het onderzoek besproken van Hogg, Meehan en Farguharson (2010). In dit onderzoek werd gekeken naar de invloed van onzekerheid op

identificatie met radicale groeperingen en op identificatie met “gematigde” groepen. Dit werd onderzocht door de deelnemers informatie te laten lezen over een nieuwe wetgeving en hen een filmpje te laten zien van een aantal leiders van actievoerende groepen (radicaal en gematigd) tegen deze wetgeving. Ook werden filmpjes laten zien van studenten die hun onzekerheid uitten ten opzichte van hun toekomst door deze wetgeving. Na deze filmpjes schreven de deelnemers hun eigen onzekerheden op wat betreft deze wetgeving. Hierna vulden de deelnemers een vragenlijst in om de

(9)

mate van verlangen aan, om lid te worden van de groep. Uit de resultaten bleek dat deelnemers met een hoge mate van onzekerheid zich meer met de groep

identificeerden.

Frederico, Hunt en Fisher (2013) gaan verder in op de invloed van

onzekerheid op radicalisme, maar dan specifiek op het verlangen naar het overwinnen van onzekerheid door middel van het zoeken naar zekere en vaste kennis. Dit wordt ook wel need for cognitive closure genoemd. Er werd in dit onderzoek namelijk gekeken naar de invloed van groepsstatus op de relatie tussen need for cognitive

closure en radicalisme bij intergroepsdifferentiatie. De invloed van groepsstatus op de

relatie tussen need for cognitive closure en radicalisme werd gemeten door middel van een vragenlijst. Uit de resultaten bleek dat een hoge mate van need for cognitive

closure leidt tot radicalisme en meer differentiatie tussen de in-group en out-group.

Dit was met name het geval bij deelnemers die waren ingedeeld in een hoge status groep in vergelijking tot een lage status groep.

Deze resultaten ondersteunen het onderdeel van The Staircase to Terrorism theorie, waarbij men op de “begane grond” gaat kijken naar de verschillen tussen de in-group en de out-group. Aangezien bij in-groups en out-groups men ook vaak te maken krijgt met vooroordelen en stereotypen is het ook van belang om te kijken naar welke rollen deze hebben bij radicalisering. Kamans, Gordijn, Oldenhuis en Otten (2009) keken specifiek naar de rol van vooroordelen bij assimilatie naar negatieve meta-stereotypen onder Marokkaanse-Nederlanders. Dit werd gedaan door een vragenlijst digitaal of met pen en papier af te nemen. Twee van de stellingen uit deze vragenlijst waren: “Ik denk dat iedereen wel eens steelt” en “Mensen die zich

(10)

agressief gedragen in de naam van de Jihad, begrijpen de Koran goed.” Uit de

resultaten bleek dat deelnemers zich in lijn gedragen met het negatieve stereotype dat er over hun groep bestaat.

Volgens Kamans, Gordijn, Oldenhuis en Otten (2009) is het mogelijk dat Marokkaanse-Nederlanders radicaliseren door deze assimilatie naar negatieve meta-stereotypen. In dit onderzoek werden alleen Marokkaanse-Nederlanders onderzocht, maar niet alleen Islamieten radicaliseren. Ook andere groeperingen, zoals Christenen en milieuorganisaties kunnen radicaliseren (Devall, 1991). In het onderzoek van Selepak en Sutherland (2010) werd gekeken naar de relatie tussen politieke oriëntatie, fundamenteel Christelijke geloofsovertuigingen en de instemming met de waarde van een blanke extreme groepering, de United White Knights (beter bekend als de Ku Klux Klan). Deze factoren werden onderzocht door middel van een online vragenlijst. Een item uit deze vragenlijst was: “Het creëren van een drie-laags schoolsysteem met witte, zwarte en geïntegreerde scholen, zodat er keuzemogelijkheid is.” Uit deze meting bleek dat naarmate de mate van conservatisme en Christelijke orthodoxie verhoogd werd, men het ook meer eens was met de waarden van de United White

Knights.

Tegenwoordig maken de United White Knights volop gebruik van het internet door middel van websites en filmpjes (Bostdorff, 2004). Om meer te weten te komen over het effect van het internet op radicalisering onderzochten Edwards en Gribbon (2013) de verschillende manieren waarop men radicaliseert door het internet. Deze manieren werden onderzocht door middel van interviews, bewijs uit de rechtbank en informatie verkregen door computerregistratie van de deelnemers. Hieruit bleek dat

(11)

bij bepaalde mensen ineens de mate van internetgebruik met radicale content verhoogde waarna men steeds radicaler werd. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat internet een belangrijke factor is in het radicalisatieproces.

Uit deze paragraaf komt naar voren dat het hebben van een duale identiteit, persoonlijke onzekerheid, het ervaren van waargenomen onrechtvaardigheid,

waargenomen groepsdreiging, need for cognitive closure, verschillen in groepsstatus, assimilatie naar negatieve meta-stereotypes door vooroordelen, politieke oriëntatie, geloofsovertuiging en internet van invloed zijn op radicalisme. Mensen met een duale identiteit zijn meer geneigd radicale acties te steunen. Ook ervaren mensen met een duale identiteit vaker persoonlijke onzekerheid, waargenomen onrechtvaardigheid en waargenomen groepsdreiging dan mensen met een identiteit, wat ook leidt tot het aannemen van een radicaal geloofssysteem. Verder zijn onzekere mensen sneller geneigd radicale groeperingen te steunen. Daarnaast leidt een groot statusverschil tussen groepen in combinatie met een hoge mate van need for cognitive closure tot radicalisme bij een grote intergroepsdifferentiatie. Ook leiden vooroordelen tot radicalisme. Dit komt doordat over bepaalde groeperingen er vooroordelen bestaan dat deze groepen radicaal zijn, hierdoor zijn leden van deze groepen geneigd zich te gedragen in lijn van het negatieve stereotype. Verder is uit deze paragraaf ook gebleken dat politieke oriëntatie en geloofsovertuiging kunnen leiden tot

radicalisering. Tot slot is internet een belangrijke factor die veel invloed heeft op het radicalisatieproces. Nu er meer duidelijkheid bestaat over de motivationele factoren van radicalisme is het ook interessant om te weten hoe een kleine minderheid nog verder radicaliseert en uiteindelijk ook overgaat op terroristische aanslagen. De

(12)

volgende paragraaf zal dan ook over de motivationele factoren gaan die van invloed zijn op terrorisme.

De Motivationele Factoren die van Invloed zijn op Terrorisme

De terroristische groepering, genaamd Islamitische Staat (IS), heeft onlangs op 01 november 2014 vele leden van de Iraakse Albu Nimr-stam vermoord (Reuters, 2014). Het is interessant om uit te zoeken hoe het komt dat sommige mensen zover door radicaliseren dat men in staat is tot het uitvoeren van zulke terroristische acties. Daarom wordt in deze paragraaf gekeken naar de motivationele factoren die van invloed zijn op terrorisme.

Allereerst wordt het onderzoek besproken van Lemieux en Asal (2010), die de invloed onderzochten van grief, Social Domminance Orientation (SDO) en Right

Wing Authoritarianism (RWA) op de steun voor en rechtvaardiging van vredige of

gewelddadige vormen van politieke actie. Met grief wordt bedoeld een gevoel van onrechtvaardigheid en SDO is een meting van iemands behoefte voor hiërarchie en dominantie over lagere status-groepen. RWA wordt in dit onderzoek gekenmerkt door de behoefte om onderdanig te zijn. In deze studie lazen de deelnemers een verhaal en er werd hen gevraagd naar de waarschijnlijkheid dat de deelnemers politiek actie zouden voeren als gevolg van het beeld dat het verhaal had geschetst. Daarnaast werd gevraagd in hoeverre de deelnemers die vredig of gewelddadig zouden doen en in welke mate dit als gerechtvaardigd werd gezien. Uit de resultaten bleek dat

deelnemers met een hoge mate van SDO en RWA minder snel vredig en gewelddadig actie zou voeren dan een lage mate van SDO en RWA. Verder zorgde een hoge mate

(13)

grief voor meer rechtvaardiging van vredig, maar ook gewelddadig protest, dan een lage mate van grief. Deelnemers met een hoge mate van SDO en RWA zijn minder geneigd een vredig protest te rechtvaardigen dan deelnemers met een lage mate van SDO en RWA. Daarnaast zijn deelnemers met een hoge mate van SDO meer geneigd om terroristische protestacties te rechtvaardigen dan deelnemers met een lage mate van SDO. Dit terwijl deelnemers met een hoge mate van RWA minder geneigd zijn terroristische protestacties te rechtvaardigen dan deelnemers met een lage mate van RWA.

Uit deze studie blijkt dus dat grief een positieve invloed op rechtvaardiging van vredig en gewelddadig protest. Daarnaast is er een positieve relatie tussen SDO en het rechtvaardigen van gewelddadig protest en een negatieve relatie tussen RWA en het rechtvaardigen van gewelddadig protest. In het vorige onderzoek werd gekeken of men na het lezen van een verhaal actie zou gaan voeren, maar er werd niet

onderzocht welke redenen men had om tot actie over te gaan. Ginges en Atran (2009) keken hier wel naar en onderzochten welke redenen van invloed zijn op het voeren van gewelddadige acties. Dit werd gemeten door de deelnemers scenario’s te laten beoordelen. Hieruit bleek dat men het meer onacceptabel vond een zelfmoordaanslag uit te stellen, zodat de familie niet uit wraak vermoord zal worden, dan wanneer men een zelfmoordaanslag zou uitstellen om voor een zieke vader te zorgen.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de keuze om een zelfmoordaanslag uit te stellen of niet afhankelijk is van percepties van morele verplichtingen die kunnen veranderen afhankelijk van instrumentele irrelevante veranderingen in de context. Het vorige onderzoek laat zien in welke situaties men

(14)

sneller geneigd is terroristische acties te voeren, maar er wordt niet onderzocht hoe iemand tot het punt komt om daadwerkelijk geweld te gebruiken bij deze acties. Om te kijken welke rol traumatische ervaringen hierbij hebben, onderzochten Speckhard en Ahkmedova (2006) de invloed van traumatische ervaringen op zelfrekrutering in terrorismeorganisaties en zelfmoordterrorisme. Dit werd onderzocht door de naaste familieleden en vrienden van zelfmoordterroristen te interviewen. Hieruit bleek dat het hebben van traumatische ervaringen en het gevoel van wraak te willen nemen leidt tot zelfrekrutering in terrorismeorganisaties en zelfmoordaanslagen.

Uit deze studie valt te concluderen dat er een positieve invloed is van traumatische ervaringen op zelfrekrutering in terrorismeorganisaties en

zelfmoordaanslagen. Dit ondersteunt The Staircase to Terrorism theorie, waarbij wordt gesteld dat men door gaat naar de “derde verdieping”, wanneer men bereid is agressie fysiek te uiten en actief op zoek is naar mogelijkheden om dat te doen. Men ziet vanaf deze verdieping terrorisme als rechtvaardige strategie. Dit onderzoek sluit ook aan bij de “vierde verdieping”, waarbij leden gerekruteerd kunnen worden om gewelddadige (zelfmoord)aanslagen te plegen. De traumatische ervaringen waar Speckhard en Akmedova (2006) het over hebben zouden kunnen leiden tot een besef van de eigen sterfelijkheid, waardoor men gevoeliger is voor de rekrutering van zelfmoordterrorisme. Dit sluit aan bij de resultaten van het onderzoek van

Pyszczynski, Abdollahi, Solomon, Greenberg, Cohen en Weise (2006) naar het effect van mortality salience op de steun aan zelfmoordaanslagen bij Iranezen. Mortality

salience betekent herinnering aan de dood. In dit onderzoek beantwoordden de

deelnemers vragen over hun eigen dood of over een aversief onderwerp ongerelateerd aan de dood. Hierna evalueerden de deelnemers materiaal van medestudenten die

(15)

voor of tegen zelfmoordaanslagen waren tegen de Verenigde Staten. Uit de resultaten bleek dat de activatie van mortality salience zorgt voor meer steun aan

zelfmoordaanslagen tegen de Verenigde Staten dan geen activatie van mortality

salience.

Aangezien terroristische aanslagen in de kranten vaak gelinkt worden aan geloofsovertuigingen, zoals de IS gelinkt werd met de soennieten (Reuters, 2014), is het van belang te onderzoeken wat de rol is van religie bij terrorisme. Uit de

resultaten van Ginges, Hansen en Norenzayan (2009) blijkt religie in ieder geval een positieve invloed te hebben op steun aan zelfmoordaanslagen (Mareš, 2008). De invloed van religie op steun aan zelfmoordaanslagen werd in dit onderzoek gemeten door middel van een vragenlijst. Een item uit deze vragenlijst was: “Steun je

zelfmoordaanslagen?” Uit de resultaten is gebleken dat een hoge mate van bezoek aan de moskee zorgt voor meer steun aan zelfmoordaanslagen.

Dat men zegt steun te geven aan zelfmoordaanslagen zegt eigenlijk nog niet zoveel over of men zelf bereid zou zijn om een zelfmoordaanslag te doen. Het

onderzoek van Orehek, Sasota, Kruglanski, Dechesne en Ridgeway kijkt hier wel naar door de invloed van groepsidentificatie en interdependent self-construals op de

bereidheid om een zelfmoordaanslag uit te voeren, te onderzoeken. Een

interdependent self-construal betekent dat men zichzelf ziet als een deel van een

groep. De self-construals werden gemanipuleerd door de deelnemers een woord-zoek taak uit te laten voeren waarbij er woorden gezocht werden die bij een interdependent

construal horen of bij een independent construal. Een independent self-construal betekent dat men zichzelf ziet als een onafhankelijk persoon losstaand van

(16)

een groep. Na de woord-zoek taak werd met een dilemma de bereidheid gemeten zichzelf voor de in-group op te offeren. De groepsidentificatie werd beoordeeld middels een vragenlijst. Een stelling was: “Het zijn van een Ohio State University student geeft mij een goed gevoel.” Uit de resultaten kon worden opgemaakt dat een hoge mate van groepsidentificatie zorgt ervoor dat interdependent self-construals leidt tot de bereidheid zichzelf voor de in-group op te offeren.

Dit onderzoek is een ondersteuning van The Staircase to Terrorism theorie, die ervan uitgaat dat men op de “vijfde verdieping” bereid is om een terroristische aanslag te plegen. Groepsidentificatie heeft dus erg veel invloed in de bereidheid zichzelf op te offeren voor de groep. Deze invloed is zo sterk dat men zelfs bereid is zichzelf op te offeren als iemand anders al klaar staat om hetzelfde te doen. Dit bleek uit het onderzoek van Swann, Gómez, Dovidio, Hart en Jetten (2010). In dit

onderzoek werd gekeken naar de invloed van groepsidentificatie op een

zelfmoordaanslag voor de in-group. De mate van groepsidentificatie werd gemeten aan de hand van een vragenlijst. De bereidheid om een zelfmoordaanslag te plegen werd gemeten door de deelnemers een scenario in te laten beelden waarin een lid van de in-group op het punt staat zichzelf op te offeren om terroristen te doden. De deelnemer werd vervolgens gevraagd een keuze te maken door de groepslid zichzelf op te laten offeren of door de groepslid opzij te duwen en zichzelf op te offeren. Uit de resultaten kan men concluderen dat een hoge mate van groepsidentificatie leidt tot meer bereidheid zichzelf op te offeren voor de in-group, ook als iemand anders op het punt staat zichzelf op te offeren.

(17)

De resultaten van de studie van Swann, Gómez, Dovidio, Hart en Jetten (2010) zijn in lijn met de “vijfde verdieping” van The Staircase to Terrorism theorie. Wanneer men zich sterk met een groep identificeert, heeft men zodanig veel voor de groep over dat men veel meer bereid is om een terroristische aanslag te plegen. Voor velen zal het alleen moeilijk in te beelden zijn hoe iemand kan leven met zoiets op het geweten, wetende dat er mensen door de aanslag gestorven zijn. Terroristen kunnen blijkbaar hun daden erg goed voor zichzelf rechtvaardigen, waardoor de terroristen in staat zijn aanslagen te plegen. Dit idee wordt ondersteund door het onderzoek van Afez (2007), waarin werd gekeken naar de manieren waarop jihadisten

zelfmoordaanslagen rechtvaardigen. Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van biografieën van plegers van zelfmoordaanslagen, online jihadtijdschriften, het

bekijken van filmpjes en het beluisteren van audiofragmenten. Uit de resultaten bleek dat er door terroristen gebruik gemaakt werd van vernedering van de moslims door buitenlanders (met name mensen uit westerse landen), onbekwaamheid van

islamitische overheden en verlossing door trouwe zelfopoffering, bij het

rechtvaardigen van zelfmoordaanslagen. Dit is in lijn met een onderdeel uit The

Staircase to Terrorism theorie, die stelt dat wanneer men ervan overtuigd is dat

“anderen” de schuld hebben voor eigen problemen, men terecht komt op de “tweede verdieping”.

Uit deze paragraaf komt naar voren dat traumatische ervaringen, mortality

salience, religie, groepsidentificatie, interdependent self-contruals, percepties van

morele verplichtingen, grief, SDO, buitenlanders beschuldigen van het vernederen van moslims, de islamitische overheid beschuldigen van onbekwaamheid en het pleiten voor verlossing middels trouwe zelfopoffering, motivationele factoren zijn die

(18)

van invloed zijn op terrorisme. Zo kunnen traumatische ervaringen iemand gevoelig maken voor zelfrekrutering in terrorismeorganisaties en kan men overtuigd raken van de noodzaak om zelfmoordaanslagen te plegen. Daarnaast kan mortality salience en het hebben van een geloofsovertuiging ervoor zorgen dat men meer steun toont aan zelfmoordaanslagen. Groepsidentificatie en interdependent self-construals zorgen daarnaast ook ervoor dat men bereid is zichzelf voor de in-group op te offeren. Groepsidentificatie heeft zoveel invloed hierop dat zelfs wanneer iemand anders op het punt staat zichzelf op te offeren, men alsnog zichzelf opoffert voor de in-group. Wanneer men eenmaal bereid is om een zelfmoordaanslag te plegen zijn percepties van morele verplichtingen van belang bij de keuze om een zelfmoordaanslag te plegen of voor onbepaalde tijd uit te stellen. Verder zorgt grief en een hoge mate van SDO voor het rechtvaardigen van vredig en gewelddadig actie voeren. Tot slot blijken jihadisten terroristische aanslagen met name te rechtvaardigen door buitenlanders te beschuldigen van het vernederen van moslims, de islamitische overheid te

beschuldigen van onbekwaamheid en door te pleiten voor verlossing middels trouwe zelfopoffering.

(19)

Conclusies en Discussie

Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat het hebben van een duale identiteit, persoonlijke onzekerheid, het ervaren van waargenomen

onrechtvaardigheid, waargenomen groepsdreiging, need for cognitive closure, verschillen in groepsstatus, assimilatie naar negatieve meta-stereotypes, politieke oriëntatie, geloofsovertuiging en internet, de motivationele factoren zijn die van invloed zijn op radicalisme. Daarnaast blijkt dat traumatische ervaringen, mortality

salience, religie, groepsidentificatie, interdependent self-construals en percepties van

morele verplichtingen van invloed zijn op terrorisme. Waarbij rechtvaardiging van terroristische acties door grief, een hoge mate van SDO, buitenlanders te beschuldigen van het vernederen van moslims, de islamitische overheid te beschuldigen van

onbekwaamheid en door te pleiten voor verlossing middels trouwe zelfopoffering ook van invloed is op terrorisme. Het blijkt dat mensen met een duale identiteit meer geneigd zijn radicale acties te steunen. Daarnaast ervaren deze mensen vaak persoonlijke onzekerheid, waargenomen onrechtvaardigheid en waargenomen

groepsdreiging, wat leidt tot het aannemen van een radicaal geloofssysteem. Dit komt overeen met de “eerste verdieping” van The Staircase to Terrorism theorie. Onzekere mensen zijn ook sneller geneigd radicale groeperingen te steunen. Verder leidt een groot statusverschil tussen de groepen, gecombineerd met een need for cognitive

closure, ook tot radicalisme. Dit ondersteunt de “begane grond” van The Staircase to Terrorism theorie. Doordat sommige groepen als vooroordeel hebben dat leden uit die groep radicaal zijn, gaan deze leden zich gedragen in lijn van dat negatieve meta-stereotype, waardoor deze leden zich gaan radicaliseren. Een andere reden waarom mensen radicaal worden is door hun politieke oriëntatie en geloofsovertuiging. Tot

(20)

slot heeft internet een grote invloed bij de radicalisatie van personen. Een kleine minderheid van de radicale personen slaan zo ver door in het radicalisatieproces dat men overgaat op terroristische aanslagen. De motivationele factoren van terrorisme worden nu besproken. Zo kunnen traumatische ervaringen ervoor zorgen dat iemand lid wordt van een terroristische organisatie en overtuigd raakt van de noodzaak om zelfmoordaanslagen te plegen. Dit komt overeen met de “derde verdieping” en de “vierde verdieping” van The Staircase to Terrorism theorie. Daarnaast kan men zelfmoordaanslagen gaan steunen door het hebben van een geloofsovertuiging en door mortality salience. Verder zorgen groepsidentificatie en interdependent

self-construals ervoor dat men zelf bereid is zichzelf op te offeren voor de in-group. De

“vijfde verdieping” van The Staircase to Terrorism theorie, wordt hierdoor ondersteund. Groepsidentificatie is zo sterk van invloed dat men zichzelf wil op offeren zelfs, als iemand anders al op het punt staat een zelfmoordaanslag te plegen. Als men uiteindelijk de keuze heeft gemaakt om een zelfmoordaanslag te plegen zijn percepties van morele verplichting van belang bij de keuze om de aanslag direct te plegen of uit te stellen. Tot slot rechtvaardigen terroristen de terroristische acties voor zichzelf om deze acties uit te kunnen voeren zonder een slecht geweten. Grief en SDO zorgen voor deze rechtvaardiging. Rechtvaardiging van terroristische acties gebeurt ook aan de hand van het beschuldigen van buitenlanders van de vernedering van moslims, het beschuldigen van de islamitische regeringen van onbekwaamheid en door te pleiten voor verlossing door middel van zelfopoffering.

Uit de literatuur is gebleken dat er vele motivationele factoren zijn die van invloed zijn op radicalisme en terrorisme. Hieruit kan men concluderen dat er heel veel bij komt kijken voordat men radicaliseert en terroriseert en dat er dus geen eenduidig beeld te vormen valt over de motivationele factoren. Het is ook niet voor

(21)

niets dat er een kleine minderheid van de bevolking tot radicale en terroristische groeperingen behoren (Crenshaw, 2000).

Een kanttekening is dat het literatuuroverzicht eigenlijk niks zegt over of het mogelijk is dat een jihadist de fouten van zijn daden kan inzien en kan

deradicaliseren. Volgens Sybrand Buma van de CDA zijn de Nederlanders, die naar Syrië en Irak zijn afgereisd om daar mee te vechten met IS, een gevaar voor de Nederlandse maatschappij op het moment dat ze terugkeren (Buma: terugkerende Jihadi’s zijn tijdbommen, 2014). Martijn Stoutjesdijk denkt hier anders over (2014). Naar zijn mening vechten de Nederlandse Jihad-strijders met goede bedoelingen en zullen de meeste jihadisten geen gevaar vormen wanneer ze naar Nederland

terugkeren. Maar wie heeft nou gelijk? Helaas is er geen onderzoek hiernaar gedaan, dus valt er nog weinig over te zeggen. In vervolgonderzoek zou men daarom kunnen kijken naar wat de gevaren zijn van terugkerende jihadisten.

Een ander kritiekpunt is dat de verschillende groepen die in dit

literatuuroverzicht worden besproken misschien niet over een kam te scheren zijn. Het is de vraag of moslims dezelfde motivaties hebben om te radicaliseren en om terrorist te worden als christenen. Daarnaast kan men deze groepen misschien ook niet vergelijken met andere radicale groeperingen, zoals de milieuorganisatie Greenpeace (Devall, 1991). Het is dus moeilijk te bepalen of de besproken motivationele factoren gelden voor alle radicale groeperingen. Wanneer dit het geval is dan zijn de resultaten van de besproken onderzoeken niet representatief voor alle groeperingen. In

vervolgonderzoek is het daarom verstandig om de motivationele factoren van radicalisme en terrorisme te onderzoeken onder verschillende groepen. Zo kan men

(22)

met meer zekerheid zeggen dat de motivationele factoren van radicalisme en terrorisme voor meerdere groeperingen gelden.

Dit literatuuroverzicht heeft meer duidelijkheid geschept over de

beweegredenen om te radicaliseren en terrorist te worden, waarvan veel van deze motivationele factoren overeen bleken te komen met The Staircase to Terrorism theorie. Dit inzicht kan ervoor zorgen dat men in de toekomst beter kan herkennen wanneer men begint te radicaliseren en wanneer men op het punt staat een

terroristische actie te plegen.

Referenties

Badey,T . J. 1998. Defining international terrorism: A pragmatic approach. Terrorism and Political Violence 10:90-107.

Blanchard, C. M. (2005, February). Islam: Sunnis and Shiites. Library of Congress Washington DC Congressional Research Service.

Bostdorff, D. M. (2004). The internet rhetoric of the Ku Klux Klan: A case study in web site community building run amok. Communication Studies, 55(2), 340-361.

Buma: Terugkerende Jihadi’s zijn tijdbommen. (2014) Opgehaald van

https://www.cda.nl/actueel/toon/buma-het-kabinet-onderschat-het-gevaar-van-isis/

(23)

Political Psychology, 21, 405-420.

Devall, B. (1991). Deep ecology and radical environmentalism. Society & Natural

Resources, 4, 247-258.

De Islamitische Staat (IS, voorheen ISIS) heeft de Britse gijzelaar David Haines onthoofd. (2014, September 13). Opgehaald van http://www.nu.nl.

Doosje, B., Loseman, A., & Bos, K. (2013). Determinants of radicalization of Islamic youth in the Netherlands: Personal uncertainty, perceived injustice, and perceived group threat. Journal of Social Issues, 69, 586-604.

Federico, C. M., Hunt, C. V., & Fisher, E. L. (2013). Uncertainty and status‐based

asymmetries in the distinction between the “good” us and the “bad” them: Evidence that group status strengthens the relationship between the need for cognitive closure and extremity in intergroup differentiation. Journal of

Social Issues, 69, 473-494.

Ginges, J., & Atran, S. (2009). What motivates participation in violent political action. Annals of the New York Academy of Sciences, 1167, 115-123. Ginges, J., Hansen, I., & Norenzayan, A. (2009). Religion and support for suicide

attacks. Psychological science, 20, 224-230.

Habeck, M. R. (2006). Knowing the enemy: Jihadist ideology and the war on terror. Yale University Press.

Hafez, M. M. (2007). Martyrdom mythology in Iraq: How jihadists frame suicide terrorism in videos and biographies. Terrorism and Political Violence, 19, 95-115.

Hogg, M. A. (2003). Intergroup relations. In J. Delamater (Ed.), Handbook of social psychology (pp. 479–501). New York: Kluwer Academic/Plenum.

(24)

M. A. Hogg & D. L. Blaylock (Eds.), Extremism and the psychology of uncertainty (pp. xv–xxv).West Sussex, UK: Wiley-Blackwell.

Hogg, M. A. (2012). Preface: From uncertainty to extremism. In M. A. Hogg & D. L. Blaylock (Eds.), Extremism and the psychology of uncertainty (pp. xv– xxv).West Sussex, UK:Wiley-Blackwell.

Hogg, M. A., Meehan, C., & Farquharson, J. (2010). The solace of radicalism: Self-uncertainty and group identification in the face of threat. Journal of

Experimental Social Psychology, 46, 1061-1066.

Kamans, E., Gordijn, E. H., Oldenhuis, H., & Otten, S. (2009). What I think you see is what you get: Influence of prejudice on assimilation to negative meta‐

stereotypes among Dutch Moroccan teenagers. European Journal of Social

Psychology, 39, 842-851.

Klompenhouwer, L. (2014, Augustus 6). De yezidi’s van Irak dreigen te worden uitgemoord. Wie zijn zij?. NRC Handelsblad. Opgehaald van

http://www.nrc.nl.

Kruglanski, A. W., Gelfand, M. J., Bélanger, J. J., Sheveland, A., Hetiarachchi, M., & Gunaratna, R. (2014). The psychology of radicalization and deradicalization: How significance quest impacts violent extremism. Political Psychology, 35, 69-93.

Laqueur, W. (2000). The new terrorism: Fanaticism and the arms of mass

destruction. Oxford University Press.

Lemieux, A. F., & Asal, V. H. (2010). Grievance, social dominance orientation, and authoritarianism in the choice and justification of terror versus protest.

(25)

Mareš, M. (2008). Environmental radicalism and extremism in postcommunist Europe. Journal for the Study of Radicalism, 2, 91-107.

Moghaddam, F. M. (2005). The Staircase to Terrorism: A Psychological Exploration.

American Psychologist, 60, 161.

Mullen, B., Brown, R., & Smith, C. (1992). Ingroup bias as a function of salience, relevance, and status: An integration. European Journal of Social

Psychology, 22, 103–122.

Orehek, E., Sasota, J. A., Kruglanski, A. W., Dechesne, M., & Ridgeway, L. (2014). Interdependent self-construals mitigate the fear of death and augment the willingness to become a martyr. Journal of Personality and Social

Psychology, 107, 265-275.

Pyszczynski, T., Abdollahi, A., Solomon, S., Greenberg, J., Cohen, F., & Weise, D. (2006). Mortality salience, martyrdom, and military might: The great Satan versus the axis of evil. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(4), 525-537.

Reuters, P. (2014, September, 4). IS doodt veel leden van een Iraakse stam. De

Volkskrant. Opgehaald van http://www.volkskrant.nl.

Ruby, C. L. (2002). Are terrorists mentally deranged? Analysis of Social Issues and

Public Policy, 2,15–26.

Sageman, M. (2004). Understanding terror networks. Philadelphia: University of Pennsylvania Press.

Selepak, A., & Sutherland, J. (2012). The Ku Klux Klan, Conservative Politics and Religion: Taking Extremism to the Political Mainstream. Politics, Religion &

Ideology, 13, 75-98.

(26)

New York: New York Police Department.

Silke, A. (2008). Holy warriors: Exploring the psychological processes of Jihadi radicalization. European Journal of Criminology, 5, 99–123.

Simon, B., Reichert, F., & Grabow, O. (2013). When Dual Identity Becomes a Liability Identity and Political Radicalism Among Migrants. Psychological

Science, 24, 251-257.

Speckhard, A., & Ahkmedova, K. (2006). The making of a martyr: Chechen suicide terrorism. Studies in Conflict & Terrorism, 29, 429-492.

Stoutjesdijk, M. (2014, Februari 1). Een jihad-strijder is nog geen terrorist. De

Volkskrant. Opgehaald van

http://www.volkskrant.nl/dossier-burgeroorlog-in-syrie/een-jihad-strijder-is-nog-geen-terrorist~a3587650/

Swann, W. B., Gómez, Á., Dovidio, J. F., Hart, S., & Jetten, J. (2010). Dying and killing for one’s group identity fusion moderates responses to intergroup versions of the trolley problem. Psychological Science, 21, 1176-1183. Tajfel, H.,&Turner, J. C. (1986). The social identity theory of intergroup behavior. In

S.Worchel&W. G. Austin (Eds.), The psychology of intergroup relations (pp. 7–24). Chicago, IL: Nelson-Hall.

Yzerbyt, V., & Demoulin, S. (2010). Intergroup relations. In S.T. Fiske, D. Gilbert, & G. Lindzey (Eds.), Handbook of social psychology (5th ed., Vol. 2, pp. 1024–1083). Hoboken, NJ: Wiley.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel

Cliteur, ‘Vrijheid van expressie na Charlie Hebdo’, in: Nederlands Juristenblad, 2015, afl... Kaptein, ‘Reactie op Paul Cliteur, ‘Vrijheid van expressie na Charlie

Bij een nadere beschouwing komt echter een kenmerk naar voren dat veel actoren met elkaar delen: personen die actief zijn in de bestudeerde jihadistische clusters voelen zich

van een initiatierite binnen een gewelddadige radicale of  terroristische organisatie.  (5)

Maar de nieuwe wettelijke bevoegdheden dragen volgens verschillende functionaris- sen van gemeente en politie weinig bij aan het praktische handelen van de agent, men name omdat

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Dus de overheid kan ook geen begrip opbrengen voor geweld wanneer de mensen die dat geweld aanwenden aan- geven zich gekwetst, beledigd ofgemarginaliseerd te voelen door medeburgers

Ook aan deze vraag besteed Siem Eikelenboom aandacht door de reactie van de overheid in de jaren zeventig en tachtig te vergelijken met de huidige terrorisme bestrijding..