• No results found

Leefklimaat binnen residentiële jeugdzorg : het verband tussen de beleving van het leefklimaat en agressie op de leefgroep in residentiële jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leefklimaat binnen residentiële jeugdzorg : het verband tussen de beleving van het leefklimaat en agressie op de leefgroep in residentiële jeugdzorg"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leefklimaat binnen residentiële jeugdzorg

Het verband tussen de beleving van het leefklimaat en agressie op de leefgroep in residentiële jeugdzorg

Living group climate within residential youth care

The association between the experience of living group climate and aggression on the living groups in residential youth care

Masterscriptie Orthopedagogiek en Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Student: J. M. M. van den Tillaart

Studentnummer: 10136258

Eerste begeleider: Prof. dr. G. J. J. M. Stams

Tweede begeleider: dr. G. H. P. van der Helm

Opdrachtgever: Spirit Jeugd en Opvoedhulp

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Samenvatting ... 3 Introductie ... 4 1. Theoretische onderbouwing ... 5 1.1 Residentiële jeugdzorg ... 5 1.2 Het leefklimaat ... 7 1.3 Agressie ... 9

1.4 Gescheiden en gemengde leefgroepen ... 11

1.5 Hypothesen ... 12

2. Methode ... 13

2.1 Deelnemers ... 13

2.2 Procedure ... 14

2.3 Meetinstrumenten ... 14

2.3.1 Prison Group Climate Instrument (PGCI) ... 14

2.3.2 Agressie-incidenten ... 15

2.4 Statistische analyses ... 16

3. Resultaten ... 17

3.1 Oneway ANOVA verschil leefklimaat binnen typen residentiële jeugdzorg... 17

3.2 Oneway ANOVA verschil leefklimaat gebaseerd op groepssamenstelling (sekse) ... 18

3.3 Multipele regressieanalyse verband leefklimaat en agressie ... 19

4. Discussie ... 21 4.1 Conclusie ... 21 4.2 Beperkingen ... 26 4.3 Implicaties ... 28 Referenties ... 31 Bijlagen ... 39

(3)

3

Abstract

In current research, the difference in perception of group climate within different types of residential youth care and group composition, based on gender, is examined. Furthermore, the association between group climate and aggression in the group is examined. In total, 159 respondents (96 male, 63 female) have filled in the Prion Group Climate Instrument (PGCI), and aggressive related incidents have been collected during a period of three months by means of registrations and daily reports. For types of residential youth care as well as group composition a significant difference was found on the living group climate scale ‘growth’. Next to this, direct aggression appears to be an important predictor of the experience of living group climate on the scales ‘support’ and ‘growth’. Further research will have to point out to what extent individual and contextual factors play a role in the relationship between living group climate and aggression.

Samenvatting

In huidig onderzoek is het verschil in de beleving van het leefklimaat binnen verschillende typen residentiële jeugdzorg en groepssamenstelling gebaseerd op sekse onderzocht. Daarnaast is nagegaan wat het verband is tussen het leefklimaat en agressie op de leefgroep. In totaal hebben 159 respondenten (96 jongens, 63 meisjes) het Prison Group Climate Instrument (PGCI) ingevuld en zijn agressie-incidenten gedurende een periode van drie maanden lang verzameld met behulp van registraties en individuele dagrapportages. Er wordt een significant verschil gevonden op de dimensie groei, bij zowel typen residentiële jeugdzorg als groepssamenstelling. Daarnaast blijkt directe agressie een belangrijke voorspeller van de beleving van het leefklimaat op de schalen ondersteuning en groei. Aanvullend onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre individuele en contextuele factoren een rol spelen in het verband tussen het leefklimaat en agressie op de leefgroep.

(4)

4

Introductie

De laatste jaren is binnen de residentiële jeugdzorg in toenemende mate hernieuwde aandacht ontstaan voor het bieden van een positief pedagogisch leefklimaat. Gelijktijdig hecht de politiek steeds meer waarde aan evidence-based werken binnen de jeugdzorg (Stams, Van der Put, Hoeve, & Asscher, 2013). Evidence-based werken betekent dat de uit te voeren interventies bewezen effectief dienen te zijn, waarbij wordt uitgegaan van het Risk-Need-Responsivity (RNR) model (Van der Laan, Slotboom, & Stams, 2010). Dit model gaat uit van drie principes, te noemen; risicobeginsel (de intensiteit van de interventie wordt afgestemd op de mate van recidiverisico), behoeftebeginsel (interventies dienen zich te richten op de criminogene behoeften van de jongere) en responsiviteitsbeginsel (interventies dienen aan te sluiten bij de leerstijl en intellectuele mogelijkheden van de jongere) (Andrews & Bonta, 2010; Van der Laan et al., 2010).

Onderzoek heeft aangetoond dat interventies het meest effectief zijn wanneer gebruik wordt gemaakt van het RNR-model (Andrews & Bonta, 2010; De Swart et al., 2012). Het RNR-model is gerechtvaardigd op de gronden van ‘What Works’, wat impliceert dat het passend is om jongeren via interventies te behandelen als blijkt dat deze recidive verminderen. Steeds meer onderzoek wijst echter uit dat het RNR-model onvoldoende toereikend is voor een effectieve behandeling van jongeren (Looman & Abracen, 2013). De focus van het RNR-model ligt zodanig op de criminogene factoren en het risicomanagement, waardoor het jongeren onvoldoende voorziet van behandelmotivatie (Mann, Webster, Schofield, & Marshall, 2004; Ward & Gannon, 2006; Ward, Melser, & Yates, 2007). Volgens de onderzoekers Ward, Gannon en Yates (2008) is sprake van onvoldoende aandacht voor individuele behoeften en waarden van jongeren, met als gevolg dat de responsiviteit eveneens onvoldoende in ogenschouw wordt genomen. Het RNR-model laat zich in met risicobeheersing en is daardoor geneigd om het welzijn van jongeren als secundair te beschouwen, waardoor welzijnsbevordering en persoonlijke niet criminogene behoeften van jongeren onderbelicht worden. Er wordt dan ook nauwelijks ingegaan op de persoonlijke identiteit van jongeren gedurende het veranderingsproces (Laws & Ward, 2011; Ward & Steward, 2003).

Het RNR-model draagt bij aan effectieve behandelmethoden, maar het ontbreekt binnen de residentiële jeugdzorg, naast zojuist genoemde hiaten, aan aandacht voor een positief pedagogisch leefklimaat. Dit terwijl een positief pedagogisch leefklimaat bijdraagt aan een vergrote behandelmotivatie, het bereiken van behandelresultaten, een afname in het

(5)

5 aantal agressie-incidenten op de leefgroep en het terugdringen van recidive (Ros, Van der Helm, Wissink, Stams, & Schaftenaar, 2013; Schubert, Mulvey, Loughran, & Losoya, 2012; Van Binsbergen, 2003; Van der Helm, 2011). Bovendien wordt een pedagogisch leefklimaat van belang geacht, omdat uit onderzoek blijkt dat een behandeling pas effectief kan zijn, zodra er een open leefklimaat is gecreëerd binnen de leefgroep (Kok, 1991; Kok, 1999; Slot & Spanjaard, 2003; Van der Helm, 2011). Huidig onderzoek beoogt het verband tussen de beleving van het leefklimaat en het aantal agressie-incidenten van jongeren die verblijven binnen residentiële jeugdzorg in kaart te brengen.

1. Theoretische onderbouwing 1.1 Residentiële jeugdzorg

Jaarlijks verblijven ruim vijftienduizend jongeren binnen Nederland in de residentiële jeugdzorg (Jeugdzorg Nederland, 2011). Residentiële jeugdzorg is een benaming voor uiteenlopende typen zorg voor jongeren tussen de 0 en 23 jaar, variërend van open tot gesloten, met verscheidene problematiek. De plaatsing dient verschillende doelen en is uiteenlopend in duur. In veel instellingen zijn er aparte leefgroepen voor jongens en meisjes, maar er bestaan eveneens instellingen met gemengde leefgroepen (Boendermaker, Van Rooijen, Berg, & Bartelink, 2013).

Ondanks de verschillen met betrekking tot het type zorg, kampt de gehele populatie jongeren binnen de residentiële jeugdzorg met complexe, meervoudige emotionele en gedragsproblemen, die in veel gevallen gepaard gaan met gezinsproblematiek. Binnen alle vormen van residentiële jeugdzorg verblijven vaak jongeren die problemen ervaren met hun psychosociaal en cognitief functioneren. Een aanzienlijk aantal jongeren heeft een verleden getekend door problemen in de ouder-kind relatie en traumatische gebeurtenissen, zoals mishandeling of seksueel misbruik. Bovendien is er bij ouders ook stelselmatig sprake van psychische problematiek (Bastiaanssen, Delsing, Kroes, Engels, & Veerman, 2014; Boendermaker, Eijgenraam, & Geurts, 2004; Harder, Knorth, & Zandberg, 2006; Konijn & Van der Steege, 2013; Strijbosch & De Greef, 2014; Van der Steege, Broekhoven, & Konijn, 2012).

Plaatsing in een residentiële voorziening voor jeugdzorg vormt de laatste stap in een vaak daaraan voorafgaande keten van zorg. Dit wil zeggen dat residentiële zorg wordt ingezet als laatste redmiddel, nadat andere hulpvormen ontoereikend zijn gebleken (Harder & Knorth, 2007; Harder et al., 2006). Agressief gedrag van jongeren is een veelvoorkomende reden voor

(6)

6 verwijzing naar een residentiële instelling (Knorth, Klomp, Van den Bergh, & Noom, 2007). Daarnaast bestaat bij veel jongeren de dreiging dat zij zich onttrekken of onttrokken dreigen te worden aan noodzakelijke behandeling (Boendermaker et al., 2004), wat maakt dat bij een ruime meerderheid van de jongeren sprake is van gedwongen opname. Intrinsieke motivatie en de wens tot gedragsverandering van jongeren komt dan ook nauwelijks voor (Jongepier, 2011; Verdonck, Jaspaert, Vervaeke, & Bogaerts, 2010).

Er bestaan verschillende typen residentiële jeugdzorg, zoals open leefgroepen, Jeugdzorg Plus instellingen en justitiële jeugdinrichtingen. Binnen de open leefgroepen bestaat diversiteit in zowel behandeling als doelstelling. Er zijn open leefgroepen met een kortdurend behandeltraject gericht op snelle terugkeer naar huis en leer- en leefgroepen met de focus op het toewerken naar perspectief, waarbinnen jongeren worden ondergebracht in leefgroepen specifiek voor meisjes, leefgroepen met het accent op GGZ-problematiek en leefgroepen met de focus op risicogedrag (Spirit, 2013). Alle jongeren die verblijven binnen open leefgroepen kampen met psychosociale problematiek, voortkomend uit een psychiatrische diagnose en/of problematische verwerking van traumatische gebeurtenissen. Bovendien worstelen ouders in veel gevallen met eigen problemen. Hechtings-, loyaliteits- en opvoedingsproblemen komen dan ook menigvuldig aan bod. Bij de meerderheid van de jongeren is sprake van hulp vanwege een juridische maatregel, wat meestal een ondertoezichtstelling betreft (Van der Steege et al., 2012).

Jeugdzorg Plus instellingen bieden trajectzorg, startend met een (relatief korte) periode van gesloten residentiële zorg, voor civielrechtelijk geplaatste jongeren (Mercx, 2008; Ten Brummelaar, Boendermaker, Harder, & Knorth, 2011). Jongeren kunnen in een Jeugdzorg Plus instelling worden geplaatst, omdat de thuissituatie zodanig uit de hand is gelopen dat hiervoor een uithuisplaatsing noodzakelijk wordt geacht. Veel jongeren kennen problemen in de ouder-kind relatie, waarvan een groot deel wordt gekenmerkt door een instabiele opvoedingsomgeving (Mercx, 2008). Typerend voor de opgenomen jongeren zijn complexe gedragsproblemen die regelmatig gepaard gaan met psychiatrische problematiek en middelengebruik (Boendermaker et al., 2004). De meerderheid van de jongeren heeft politie- en justitiecontacten gehad en meisjes zijn niet zelden slachtoffer van loverboys (Mercx, 2008). Het doel van Jeugdzorg Plus instellingen is het bieden van een adequaat leef-, onderwijs- en behandelklimaat aan jongeren om resocialisatie in de maatschappij zo snel mogelijk te kunnen realiseren (Trajecten Gesloten Jeugdzorg, 2010).

Binnen justitiële jeugdinrichtingen, ook wel forensische behandelcentra genoemd, wordt opvang en behandeling geboden aan jongeren die geplaatst zijn door de kinderrechter

(7)

7 in het kader van een straf of maatregel (Boendermaker & Van Yperen, 2003; Stevens et al., 2007). Het gaat hier om jongeren die een ernstig delict hebben gepleegd of hiervan verdacht worden. Jongeren komen in een justitiële jeugdinrichting terecht op basis van voorlopige hechtenis, jeugddetentie of een PIJ-maatregel (Duits & Bartels, 2011). Jongeren in de inrichting zijn veelvuldig afkomstig uit probleemgezinnen waarin ouders (psychische) problemen hebben, over onvoldoende opvoedingsvaardigheden beschikken en een verleden kennen van traumatische jeugdervaringen (Boendermaker & Beijerse, 2008). Bij nagenoeg alle geplaatste jongeren is sprake van een ontwikkelings- en leerachterstand, psychische stoornis en externaliserende gedragsproblematiek in de vorm van antisociaal en oppositioneel opstandig gedrag (Anckarsäter, 2010). Uit onderzoeken van Vreugdenhil, Doreleijers, Vermeiren, Wouters en Van den Brink (2004) en Nijhof, Van Dam, Veerman, Engels en Scholte (2010) komt naar voren dat een grote meerderheid van de jongeren gediagnosticeerd is met minimaal één psychiatrische stoornis. In de meeste gevallen is er sprake van een

gedragsstoornis, gevolgd door middelenmisbruik. Stoornissen met psychotische

verschijnselen, angststoornissen en stemmingsstoornissen worden ook geregeld gezien bij jongeren die in justitieel kader verblijven (Boendermaker & Beijerse, 2008; Vreugdenhil et al., 2004). Karakteristiek voor jongeren binnen de justitiële jeugdinrichtingen is tevens het contact met risicovolle vriendengroepen (Nijhof et al., 2010). Naast vergelding is het bij deze doelgroep van essentieel belang om een pedagogische invulling te geven aan de strafrechtelijke bemoeienis (Weijers, 2008), zodat jongeren begeleid worden naar zelfstandigheid en recidive teruggedrongen wordt (Rap & Weijers, 2011).

Residentiële voorzieningen passen een intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdzorg toe, met in beginsel het bieden van orthopedagogische basiszorg in de vorm van opvoeding, verzorging en behandeling van jongeren (Boendermaker et al., 2013; De Lange et al., 2011). Dat maakt dat opvoeden, leren en behandelen voortdurend samengaan binnen leefgroepen. Het creëren van een veilige basis voor jongeren en het toewerken naar zelfstandigheid om weer deel te kunnen nemen aan de maatschappij zijn de voornaamste doelen van opvoeden en behandelen binnen de leefgroep in een residentiële setting (Van der Helm & Hanrath, 2012).

1.2 Het leefklimaat

Onderzoek heeft aangetoond dat een pedagogisch leefklimaat een essentiële rol speelt in de opvoeding en behandeling van residentieel geplaatste jongeren (Van der Helm, 2011). Het leefklimaat binnen residentiële jeugdzorg kan variëren van gesloten en repressief, naar open

(8)

8 en therapeutisch (Janzing & Kerstens, 2005). Van der Helm (2011) heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar het leefklimaat en concludeert dat een behandeling pas effectief kan zijn op het moment dat er sprake is van een open leefklimaat op de leefgroep. Een open leefklimaat kenmerkt zich door een gestructureerde en veilige omgeving, waarbij sprake is van adequate steun vanuit pedagogisch medewerkers, geruime mogelijkheden tot leren en ontwikkelen, duidelijke regels en grenzen en een geborgen sfeer (Jongepier, Struijk, & Van der Helm, 2010). Uit onderzoek blijkt dat het scheppen van een open leefklimaat bevorderend werkt voor de behandelmotivatie van jongeren, interne locus of control, actieve manier van coping, een grotere mate van empathie, meer emotionele stabiliteit, een afname van agressiviteit en een positief behandelresultaat (Van der Helm, 2011; Van der Helm, Klapwijk, Stams, & Van der Laan, 2009; Van der Helm, Stams, Genabeek, & Van der Laan, 2012a; Van der Helm, Stams, Van der Stel, Van Langen, & Van der Laan, 2012b;). Aanvullend laat Jongepier (2011) zien dat een positief pedagogisch leefklimaat eveneens gunstiger blijkt te zijn voor de individuele ontwikkeling van, en groeikansen voor jongeren. Dit komt overeen met de bevindingen van Van der Helm, Wissink, De Jongh en Stams (2013b) die hebben aangetoond dat hoop en perspectief belangrijke elementen vormen voor het bereiken van een positief pedagogisch leefklimaat.

Bij een repressief (onderdrukkend) leefklimaat is sprake van een extreme disbalans van machtsverhoudingen, gebrek aan structuur, harde en oneerlijke controle, grote afhankelijkheid, gebrek aan wederzijds respect en daarmee wantrouwen, excessieve verveling, gevoelens van wanhoop, agressie en een gebrek aan toekomstperspectief (Harvey, 2007; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011a; Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011b). Een repressief leefklimaat wordt gerelateerd aan meer passieve vormen van coping, zoals vermijding en passief gedrag van jongeren (Van der Helm et al., 2009), wat kan leiden tot een afname van behandelmotivatie, een toename in agressief gedrag, emotionele instabiliteit en een negatief behandelresultaat (Van der Helm et al., 2011a; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2012b). Geconcludeerd kan worden dat een repressief leefklimaat ongunstig blijkt met het oog op de ontwikkeling van jongeren en hun toekomstperspectief (Jongepier, 2011).

De dimensies ondersteuning, groei, de mate van repressie en groepsatmosfeer zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het leefklimaat (Van der Helm et al., 2011b). De eerste dimensie, ondersteuning, heeft betrekking op de mate van responsiviteit van pedagogisch medewerkers, rekening houdend met de behoefte van jongeren. Daarnaast is de mate waarin geïnvesteerd wordt in het opbouwen en in stand houden van een positieve,

(9)

9 wederkerige relatie karakteristiek. De dimensie groei appelleert aan leren en zingeving tijdens het verblijf van de jongeren binnen residentiële jeugdzorg, met het oog op een toekomstperspectief. Repressie wordt als derde dimensie gekenmerkt door extreme controle, onrechtvaardigheid en inconsequentie van regels en een gebrek aan flexibiliteit. De vierde en laatste dimensie, groepsatmosfeer, uit zich in de veiligheid van zowel de fysieke als de sociale omgeving van de leefgroep, met de focus op het vertrouwen van jongeren onderling (Van der Helm, Beunk, Stams, & Van der Laan, 2014; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011b).

Jongeren hebben recht op verzorging, opvoeding, veiligheid en ontwikkeling, wat een pedagogisch leefklimaat essentieel maakt. De professionele houding van pedagogisch medewerkers, gericht op de bevordering van het welzijn en de ontwikkeling van jongeren, bepaalt voor een groot deel het pedagogisch leefklimaat en het gedrag van jongeren op de leefgroep (Van der Helm & Hanrath, 2012). Een verstoring in de therapeutische relatie tussen jongeren en pedagogisch medewerkers heeft een negatief effect op het leefklimaat en vergroot de kans op agressieve gedragingen van jongeren (Van der Helm, 2011).

1.3 Agressie

Agressieve gedragingen worden gedefinieerd als gedragingen die bedreigend of schadelijk zijn voor de persoon zelf, anderen of goederen, met als doel directe beschadiging toe te brengen (Anderson & Bushman, 2002; Fluttert, 2010). Dit gedrag kan uitlopen op psychische, fysieke en/of materiële schade. Binnen agressief gedrag kan volgens Van der Ploeg (2010) onderscheid gemaakt worden in het overtreden van formele regels (anderen niet slaan en het bezit van anderen niet vernielen) en informele regels (respectvolle omgang met anderen en rekening houden met elkaar), wat gebaseerd is op directe en indirecte agressie. Directe agressie behelst verbaal en fysiek geweld gericht op personen en/of objecten, zoals het uiten van bedreigingen, slaan en schoppen. Indirecte agressie omvat naar binnen gerichte agressie en onderdrukte vijandigheid, waarbij geen sprake is van een direct slachtoffer buiten de persoon zelf, zoals automutilatie, ontvluchting en het continu weigeren van instructies (Card, Stucky, Sawalani, & Little, 2008). Onderhavig onderzoek gaat in op zowel directe als indirecte agressie-incidenten van jongeren. Incidenten waarbij sprake is van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag dat ontwrichtend en/of dreigend is en/of schade aanricht aan personen of materialen zijn hierin opgenomen.

Jongeren binnen residentiële jeugdzorg beschikken door hun belaste voorgeschiedenis en psychische tekortkomingen slechts in geringe mate over vaardigheden om adequaat te

(10)

10 kunnen reageren in sociale probleemsituaties, waardoor zij vaker agressie als oplossingsstrategie hanteren (Crick & Dodge, 2008; Nas, Orobio de Castro, & Koops, 2005; Arsenio, Adams, & Gold, 2009; Van der Helm et al., 2013a). Bovendien schrijven jongeren met een verstoring in de sociale informatieverwerking vijandige bedoelingen toe aan het gedrag van anderen, waardoor situaties eerder als bedreigend worden ervaren (Fluttert, 2010), met als gevolg een vergrote kans op agressieve reacties (Crick & Dodge, 2008; Dodge, Coie, & Lynam, 2006; Orobio de Castro, Merk, Koops, Veerman, & Bosch, 2005).

Binnen residentiële jeugdzorg doen zich dan ook regelmatig agressie-incidenten voor die het leefklimaat op de groep verstoren. In het bijzonder binnen gesloten instellingen voor jongeren – de instellingen voor Jeugdzorg Plus en justitiële jeugdinrichtingen – komen incidenten, uitbarstingen van agressie en inperkende maatregelen frequent voor, met als gevolg onveiligheid op de leefgroep, een negatieve sfeer (Jongepier, 2011), een negatieve invloed op de sensitiviteit en responsiviteit van pedagogisch medewerkers en de behandeluitkomsten (Harvey, 2007; Schubert et al., 2012; Van der Helm, 2011; Van der Helm et al., 2011a). Een positief pedagogisch leefklimaat kan door agressie-incidenten omslaan in een repressief leefklimaat (Strijbosch & De Greef, 2014).

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat agressie-incidenten niet alleen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het leefklimaat, maar ook op de werkdruk van pedagogisch medewerkers en de therapeutische relatie tussen jongeren en pedagogisch medewerkers (Di Martino, 2003; Van der Helm et al., 2012a; Zegers, 2007). Dit sluit aan bij het onderzoek van Van der Helm (2011), waarin geschetst wordt dat het in situaties waarin veelvuldig sprake is van agressie, dreigend geweld en overtreding van regels allesbehalve eenvoudig is om een positieve relatie aan te gaan met jongeren. Er is onder pedagogisch medewerkers niet zelden sprake van angst voor agressie van jongeren, waardoor zij neigen tot meer controle en beheersing. Dit machtsvertoon roept vervolgens weer agressie bij jongeren op, met als uitkomst een negatief en repressief leefklimaat (Groeneweg, Van der Helm, Stams, & Asscher, 2013; Van der Helm, 2011). Verder verhogen de ervaringen van pedagogisch medewerkers de kans op een negatieve tegenoverdracht, waarmee het stressniveau op de leefgroep verhoogt, met als resultaat een toename van agressief gedrag van jongeren op de leefgroep (Carmel & Hunter, 1989). Bovendien nemen jongeren agressief, negatief en regel overtredend gedrag van elkaar over (Knorth et al., 2007), wat agressie op de groep eveneens doet toenemen en een negatief effect op het leefklimaat versterkt (Harder et al., 2006; Jongepier, 2011). In onderzoek van Van der Helm et al. (2012a) is echter geen verband gevonden tussen een repressief leefklimaat en agressie binnen justitiële

(11)

11 jeugdinrichtingen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een repressief leefklimaat niets bijdraagt aan de mate van agressie van jongeren, daar het repressieve leefklimaat een voortzetting is van voorgaande negatieve ervaringen met vrienden, ouders, school of autoriteiten (Van Spinhoven et al., 2010). In tegenstelling is in later onderzoek aangetoond dat een positief pedagogisch leefklimaat leidt tot vermindering van neuroticisme en meer emotionele stabiliteit, die op hun beurt een buffer vormen tegen agressief gedrag op de leefgroep (Klimstra, Akse, Hale, Raaijmakers, & Meeus, 2010; Van der Helm, 2011; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2012a). Agressie lijkt dus wel degelijk van invloed op het leefklimaat. Om deze reden wordt in huidig onderzoek nagegaan wat het verband is tussen de beleving van het leefklimaat en agressie-incidenten op de leefgroep.

1.4 Gescheiden en gemengde leefgroepen

Residentiële jeugdzorg kent zowel plaatsing in leefgroepen voor jongens en meisjes gescheiden, als plaatsing in groepen met gemengde samenstelling. Een (kleine) meerderheid van de jongeren in residentiële jeugdzorg bestaat uit jongens (Madge, 1994). De verhouding tussen jongens en meisjes is echter afhankelijk van het type residentiële jeugdzorg (Harder et al., 2006). Jongens zijn oververtegenwoordigd in justitiële jeugdinrichtingen (Boendermaker, 1995; Van Domburgh, De Ruiter, & Doreleijers, 2004), terwijl de crisisplaatsingen in open leefgroepen relatief vaak meisjes betreffen (Boendermaker et al., 2004).

In de literatuur komt naar voren dat de belangrijkste reden voor plaatsing in gescheiden leefgroepen de verschillen tussen jongens en meisjes voor plaatsing en de daarmee samenhangende verschillen in (probleem)gedrag betreft (Beleidskader vrouwen in mannenopvanginrichtingen, 1992). In overeenstemming hiermee hebben verschillende onderzoeken aangetoond dat bij jongens externaliserende gedragsproblemen voorop staan (Knorth, 2001; Loeber & Keenan, 1994), terwijl internaliserend en emotioneel probleemgedrag de boventoon voert bij meisjes (Leadbeater, Kuperminc, Blatt, & Hertzog, 1999; Van der Valk, Spruijt, De Goede, Maas, & Meeus, 2004). Een residentiële plaatsing bij jongens is vaak een reactie op delinquente en agressieve gedragsproblematiek. Bij meisjes gaat een plaatsing veelal om het bieden van bescherming (Van der Laan & Smit, 1993). Dit rechtvaardigt gescheiden aandacht voor jongens en meisjes en hun belangen. Haaks hierop staat dat een minder strikte gescheiden opvang van jongens en meisjes een verdere normalisering van het leefklimaat kan bewerkstelligen (Van der Laan & Smit, 1993). De samenleving buiten de inrichting bestaat immers eveneens uit gemengde sekse. Onderzoek van Van der Laan en Smit (1993) heeft aangetoond dat de aanwezigheid van meisjes een

(12)

12 positieve invloed lijkt te hebben op de sfeer in de inrichting en een afname van agressief gedrag teweegbrengt. Bovendien beïnvloeden meisjes elkaar sterker in emotioneel opzicht dan jongens en intensiveren jongens op hun beurt elkaars probleemgedrag (Dishion, McCord, & Poulin, 1999; Handwerk, Field, & Friman, 2000). Gemengde leefgroepen kunnen het machogedrag van jongens doorbreken, wat de sfeer ten goede komt (Van der Laan & Smit, 1993). De vraag is echter of de samenstelling van de leefgroep met betrekking tot sekse invloed heeft op de beleving van het leefklimaat van jongeren.

1.5 Hypothesen

Huidig onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van Spirit Jeugd en Opvoedhulp. Spirit is een organisatie die ondersteuning biedt aan kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar en hun ouders of verzorgers die problemen ondervinden met opvoeden en opgroeien in de regio Amsterdam en omstreken. De zorg van Spirit is onderverdeeld in jeugdmaatschappelijk werk, gespecialiseerde hulp en behandelcentra (www.spirit.nl). Dit onderzoek zal zich richten op de leefgroepen van gespecialiseerde hulp en de behandelcentra van Spirit, die allen een residentiële vorm van jeugdzorg bieden. Met het hier beschreven onderzoek zal de kennis over de beleving van het leefklimaat en het verband met het aantal gepleegde agressie-incidenten door jongeren binnen de open leefgroepen, Jeugdzorg Plus instelling (De Koppeling) en justitiële jeugdinrichting (Amsterbaken) van Spirit worden vergroot.

In onderhavig onderzoek is met behulp van het Prison Group Climate Instrument (PGCI) de beleving van het leefklimaat van jongeren die verblijven in residentiële jeugdzorg in kaart gebracht. Er wordt bekeken of er sprake is van een verschil in de beleving van het leefklimaat tussen de verschillende typen residentiële jeugdzorg. Het vermoeden is dat er een verschil gevonden wordt tussen de beleving in het leefklimaat van jongeren in open leefgroepen, Jeugdzorg Plus instellingen en justitiële jeugdinrichtingen. Er wordt voorspeld dat jongeren die in een justitiële jeugdinrichting verblijven het leefklimaat als minst positief zullen ervaren, gevolgd door jongeren woonachtig in een Jeugdzorg Plus instelling. Deze verwachting komt voort uit de aanname dat hoop en perspectief een belangrijke bijdrage leveren aan een positief leefklimaat. Vanuit justitiële jeugdinrichtingen is het, gezien de vaak ernstige problematiek en extreme geslotenheid, gecompliceerder dit te bereiken in vergelijking met open leefgroepen, waar contact met de buitenwereld voor de vormgeving van passende nazorg laagdrempeliger is.

Vervolgens wordt ingegaan op de verschillen in beleving van het leefklimaat ten aanzien van de samenstelling van de groep met betrekking tot sekse. Daar het ontbreekt aan

(13)

13 eerder onderzoek op dit gebied kunnen geen uitspraken gedaan worden over verwachtingen aangaande deze vraagstelling. De kans is echter groot dat een dergelijke vraagstelling essentiële informatie oplevert voor de residentiële jeugdzorg, gezien de tot op heden beperkt beschikbare kennis.

Ten slotte worden de agressie-incidenten van de deelnemende jongeren doorgelicht, om te kunnen analyseren of de beleving van het leefklimaat in verband staat met het aantal gepleegde agressie-incidenten op de leefgroep. Daarbij wordt het type residentiële jeugdzorg waar de jongere verblijft als controlevariabele meegenomen. Gebaseerd op bovenstaande literatuur wordt verwacht dat de beleving van het leefklimaat van jongeren samenhangt met het aantal agressie-incidenten dat plaatsvindt op de leefgroep. Hoe negatiever jongeren het leefklimaat ervaren, hoe meer agressie-incidenten zich voor zullen doen. De verwachting is dat de beleving van het leefklimaat in sterke mate zal samenhangen met directe agressie op de leefgroep.

2. Methode 2.1 Deelnemers

De data is verzameld gedurende het eerste kwartaal van 2014, bij jongeren tussen de 8 en 18 jaar die verblijven in Amsterdam en omstreken op een open leefgroep of Jeugdzorg Plus instelling van Spirit. Om het doel van het onderzoek te kunnen verwezenlijken is tevens data gebruikt die recentelijk (vierde kwartaal 2013) is verworven binnen de justitiële jeugdinrichting van Spirit bij jongeren tussen de 14 en 22 jaar. Er zijn 27 leefgroepen bestaande uit maximaal tien jongeren per groep benaderd voor deelname. Deze leefgroepen

bestaan uit jongensgroepen, meisjesgroepen en gemengde groepen. Huidige

onderzoekspopulatie bestaat uit N = 159 jongeren die ten tijde van de afname verblijven in de residentiële jeugdzorg. Van de open leefgroepen hebben n = 72 jongeren deelgenomen, met een gemiddelde leeftijd van 15,3 jaar (SD = 1,7), waarvan 25 jongens en 47 meisjes. Van de Jeugdzorg Plus instelling hebben n = 43 jongeren deelgenomen, met een gemiddelde leeftijd van 15,3 jaar (SD = 1,1), waarvan 27 jongens en 16 meisjes. Tot slot hebben n = 44 jongens deelgenomen vanuit de justitiële jeugdinrichting, met een gemiddelde leeftijd van 17,6 jaar (SD = 1,8). De duur van het verblijf varieert tussen de deelnemers. De verblijfsduur liep uiteen van minimaal één week tot maximaal drie jaar. Verder zijn er van de 159 deelnemende jongeren 27 buiten Nederland geboren. Veelvoorkomende geboortelanden zijn Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen. Van 13 jongeren is het geboorteland onbekend.

(14)

14

2.2 Procedure

Het onderzoek richt zich op jongens en meisjes tussen de 8 en 22 jaar, die verblijven in een open leefgroep, Jeugdzorg Plus instelling of justitiële jeugdinrichting van Spirit. De onderzoeksperiode liep tijdens het eerste kwartaal van 2014. De leefgroepen zijn benaderd voor deelname door middel van een introductie binnen de teamvergadering. Tijdens deze introductie is beoogd de teamleden te stimuleren voor het onderzoek en is het belang hiervan mondeling toegelicht. De pedagogisch medewerkers hebben de afname van de vragenlijsten op de leefgroep georganiseerd. In de meeste gevallen zijn de vragenlijsten op één moment afgenomen bij alle jongeren van de leefgroep, die de vragen zelfstandig hebben beantwoord. De vragenlijsten zijn gecodeerd, waardoor anonimiteit van de deelnemers gewaarborgd wordt.

2.3 Meetinstrumenten

Jongeren die verblijven op de leefgroepen van Spirit zijn schriftelijk ondervraagd over hun beleving van het leefklimaat met behulp van het Prison Group Climate Instrument (PGCI). Indien jongeren bereid waren deze gegevens te verstrekken zijn ook leeftijd, sekse, duur van verblijf op de leefgroep in weken/maanden en etnische achtergrond verzameld.

2.3.1 Prison Group Climate Instrument (PGCI)

De PGCI is een zelfrapportage vragenlijst die bestaat uit 41 items en is ontwikkeld om de beleving van het leefklimaat van jongeren in een residentiële setting te meten (Van der Helm et al., 2011b). De PGCI bestaat uit twee delen met zowel open als gesloten vragen. Allereerst wordt jongeren gevraagd rapportcijfers te geven op het gebied van ondersteuning, groei, sfeer en repressie, waarbij zij een korte toelichting geven. Het open gedeelte bestaat uit vijf items. Verder bestaat de PGCI uit 36 items, waarbij jongeren hun mening geven op zeven verschillende domeinen van het leefklimaat op een 5-punts Likert-schaal van 1 (‘helemaal

niet van toepassing’) tot 5 (‘helemaal wel van toepassing’). Deze vragen betreffen de

leefgroep, privacy en cohesie, perspectief en zingeving, veiligheid en conflicten, groepsleiding, hulp, activiteiten en personeel, en kwaliteit van de leefomgeving. Voor huidig onderzoek zijn drie items toegevoegd binnen de domeinen privacy en cohesie, veiligheid en conflicten, en kwaliteit van de leefomgeving.

De vragenlijst bestaat uit vier subschalen: ondersteuning (12 items), groei (8 items), repressie (9 items) en sfeer (7 items). Voorbeelditems zijn: ‘De groepsleiding behandelt mij

met respect’ (ondersteuning), ‘Ik werk hier aan mijn toekomst’ (groei), ‘De groepsleiding krijgt altijd zijn zin’ (repressie), en ‘Op de groep vertrouwen we elkaar’ (sfeer). De vragenlijst

(15)

15 meet op een valide en betrouwbare manier de beleving van het leefklimaat op de leefgroep van jongeren. De betrouwbaarheid voor de aparte dimensies was voor ondersteuning α = .90, groei α = .88, repressie α = .76 en sfeer α = .76 (Van der Helm et al., 2011b

). De betrouwbaarheidsanalyse van de PGCI is voor huidig onderzoek eveneens aan de hand van Cronbach’s alfa (α) uitgevoerd, waaruit blijkt dat alle dimensies van de vragenlijst betrouwbaar zijn bevonden. De betrouwbaarheid voor de aparte dimensies was voor ondersteuning α = .90, groei α = .87, repressie α = .71 en sfeer α = .83. De totale betrouwbaarheid van de vragenlijst was α = .93, wat betekent dat de resultaten als zodanig geïnterpreteerd kunnen worden (Brace, Kemp, & Snelgar, 2012).

Tabel 1

Betrouwbaarheid PGCI aan de hand van Cronbach’s Alpha (α)

Dimensie N items α Ondersteuning 12 .90 Groei 8 .87 Repressie 9 .71 Sfeer 7 .83 Leefklimaat 36 .93

Noot. α = Cronbach’s Alpha coëfficiënt

2.3.2 Agressie-incidenten

Voor het verzamelen van de agressie-incidenten zijn van de jongeren die deelgenomen hebben aan huidig onderzoek zowel de incidentmeldingen als individuele dagrapportages van het eerste kwartaal van 2014 geraadpleegd. Van de justitiële jeugdinrichting zijn de geregistreerde incidentmeldingen en individuele dagrapportages verzameld van het laatste kwartaal van 2013. Allereerst zijn de incidentmeldingen geraadpleegd via het ‘Centraal Meldpunt’ voor de open leefgroepen, ‘Care4’ voor Jeugdzorg Plus, en het ‘Jongeren Informatiesysteem’ (JIS) voor de justitiële jeugdinrichting. Daar niet alle incidenten geregistreerd stonden zijn eveneens de individuele dagrapportages via ‘Care4’ en ‘Jeugd Resocialisatie Ondersteuning’ (JRO) geraadpleegd. Van de jongeren die de justitiële jeugdinrichting hebben verlaten zijn dagrapportages opgevraagd via Stichting 180.

Er zijn in totaal van 159 jongeren 1273 incidenten verzameld, waarvan 178 geregistreerd. Binnen de twaalf open leefgroepen hebben 646 incidenten (18 geregistreerd) plaatsgevonden gedurende het eerste kwartaal van 2014, tegenover 431 incidenten (75 geregistreerd) op de zeven leefgroepen binnen de Jeugdzorg Plus instelling. Op de acht leefgroepen van de justitiële jeugdinrichting hebben 194 incidenten (85 geregistreerd) plaatsgevonden. Het aantal agressie-incidenten per jongere loopt uiteen van geen enkel incident tot 39 incidenten. Gezien het feit dat niet alle jongeren de gehele drie maanden

(16)

16 waarin is gemeten op de leefgroep verbleven, is hiervoor gecorrigeerd door het aantal incidenten te delen door de verblijfsduur.

Alvorens de agressie-incidenten zijn ingevoerd in SPSS zijn deze geclassificeerd aan de hand van de volgende categorieën: (1) fysieke agressie gericht op personeel, (2) verbale agressie gericht op personeel (waaronder schelden en uiten van bedreigingen), (3) fysieke agressie gericht op groepsgenoten, (4) verbale agressie gericht op groepsgenoten, (5) fysieke agressie gericht op materiaal, (6) brandstichting (waaronder roken op kamer), (7) ongeoorloofde afwezigheid (waaronder ontvluchting en wegblijven na verlof), (8) positieve urinecontrole (waaronder ongeoorloofd middelengebruik), (9) aantreffen contrabanden, (10) suïcide, suïcidepoging of automutilatie, (11) het overtreden van regels (waaronder weigering van (stop)instructies en het betreden van andermans kamer), en (12) niet tijdige terugkeer op de leefgroep. Binnen deze categorisatie wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte agressie, waarbij categorie 1 tot en met 5 geschaard wordt bij directe agressie en categorie 6 tot en met 12 bij indirecte agressie.

2.4 Statistische analyses

De data zijn geanalyseerd met behulp van het statistische computerprogramma SPSS. Op de eerste plaats zijn beschrijvende statistische technieken gebruikt, zoals een frequentieverdeling van de deelnemers met de gemiddelde leeftijd en standaardafwijking, de verdeling tussen jongens en meisjes en de gemiddelde verblijfsduur van jongeren in de leefgroepen op het moment van onderzoek.

Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag ‘Bestaat er een verschil in de

beleving van het leefklimaat van jongeren die verblijven op open leefgroepen, Jeugdzorg Plus instellingen en justitiële jeugdinrichtingen?’ is een oneway ANOVA toegepast. Deze toets

wordt gebruikt om te toetsen of het gemiddelde van een metrische variabele verschilt tussen twee of meer groepen (Stumpel, 2007). Omwille van de tweede onderzoeksvraag ‘Bestaat er

een verschil in de beleving van het leefklimaat tussen jongensgroepen, meisjesgroepen en gemengde groepen binnen residentiële jeugdzorg?’ is eveneens gebruik gemaakt van oneway

ANOVA.

Tot slot is de derde onderzoeksvraag ‘Wat is het verband tussen de beleving van het

leefklimaat en het aantal agressie-incidenten op de leefgroep?’ beantwoord met behulp van

een hiërarchische multipele regressieanalyse, waarbij eerst gekeken is naar de intraclassecorrelaties van de afhankelijke variabelen. Dat betekent dat er is bekeken of er sprake is van significante verschillen tussen de deelnemende leefgroepen. Indien er sprake is

(17)

17 van dergelijke significante verschillen, dient multilevel regressieanalyse uitgevoerd te worden. Om te toetsen in welke mate het aantal directe en indirecte agressie-incidenten invloed hebben op de beleving van het leefklimaat, nadat gecorrigeerd is voor de invloed van de onafhankelijke variabele type residentiële jeugdzorg, is eveneens gebruik gemaakt van een hiërarchische multipele regressieanalyse.

3. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek geanalyseerd met behulp van SPSS en inzichtelijk weergegeven. Het verschil in beleving van het leefklimaat op basis van het type residentiële jeugdzorg en de groepssamenstelling (sekse) en het verband tussen de beleving van het leefklimaat en agressie komen aan bod.

3.1 Oneway ANOVA verschil leefklimaat binnen typen residentiële jeugdzorg

Om de onderzoeksvraag met betrekking tot het verschil in de beleving van het leefklimaat tussen de verschillende typen residentiële jeugdzorg te beantwoorden, is gebruik gemaakt van een oneway ANOVA. In Tabel 2 zijn de gemiddelde scores van de beleving van het leefklimaat van jongeren die verblijven binnen de leefgroepen van Spirit weergegeven.

Wanneer de drie typen residentiële jeugdzorg met elkaar vergeleken worden, zien we een significant verschil op de dimensie groei (F (2,146) = 5.17, p = .01). Uit de Post-hoc analyse blijkt dat jongeren die verblijven binnen de open leefgroepen en Jeugdzorg Plus instelling significant meer groei ervaren dan jongeren verblijvend in de justitiële jeugdinrichting van Spirit. Met betrekking tot de dimensies ondersteuning, repressie en sfeer zijn geen significante verschillen gevonden. Er zijn echter wel trends zichtbaar op zowel repressie (F (2,141) = 2.66, p = .07) als sfeer (F (2,147) = 2.38, p = .09). Jongeren die verblijven binnen gesloten jeugdzorg – Jeugdzorg Plus en justitiële jeugdinrichting – ervaren meer repressie op de leefgroep. Verder komt naar voren dat jongeren binnen de Jeugdzorg Plus instelling de sfeer als minst positief beoordelen in vergelijking met de open leefgroepen en justitiële jeugdinrichting.

(18)

18 Tabel 2

Oneway ANOVA met F-waardes voor verschil beleving leefklimaat tussen typen residentiële jeugdzorg

Dimensie Open leefgroep Open leefgroep Jeugdzorg Plus Jeugdzorg Plus Justitiële jeugd inrichting Justitiële jeugd inrichting N M (SD) N M (SD) N M (SD) F df Ondersteuning 63 3.69 (.80) 40 3.48 (.89) 39 3.51 (.83) .954 2.139 Groei 67 3.43a (.98) 41 3.51a (.97) 41 2.88b (.99) 5.17** 2.146 Repressie 65 3.12 (.73) 39 3.43 (.74) 40 3.33 (.63) 2.66† 2.141 Sfeer 68 3.46 (.88) 41 3.14 (.85) 41 3.52 (.90) 2.38† 2.147 Noot. † = p ≤ .1 * = p ≤ .05 ** = p ≤ .01

Verschillende superscript (a,b) duiden op significante post-hoc verschillen op p < .05, gecorrigeerd voor kans (SNK)

3.2 Oneway ANOVA verschil leefklimaat gebaseerd op groepssamenstelling (sekse)

De onderzoeksvraag over het verschil in de beleving van het leefklimaat tussen de samenstelling van de leefgroepen gebaseerd op sekse is beantwoord met behulp van een oneway ANOVA. Er is onderscheid gemaakt tussen gemengde leefgroepen en gescheiden leefgroepen, waar jongens en meisjes apart verblijven. In Tabel 3 zijn de gemiddelde scores van de gemengde leefgroepen, meisjesleefgroepen en jongensleefgroepen inzichtelijk weergegeven.

Indien de leefgroepen op basis van groepssamenstelling vergeleken worden, zien we een significant verschil in de beleving van het leefklimaat op de dimensie groei (F (2,146) = 3.37, p = .04). De Post-hoc analyse laat zien dat meisjesgroepen meer groei ervaren in vergelijking met jongensgroepen. Verder kan gesteld worden dat er geen significante verschillen zijn aangetoond met betrekking tot de dimensies ondersteuning, repressie en sfeer. Binnen de dimensie sfeer is echter wel een trend gevonden (F (2,147) = 2.62, p = .08), daar jongens- en meisjesgroepen positiever oordelen over de sfeer op de leefgroep dan gemengde leefgroepen.

Tabel 3

Oneway ANOVA met F-waardes voor verschil beleving leefklimaat gebaseerd op groepssamenstelling

Dimensie Gemengde leefgroep Gemengde leefgroep Meisjes leefgroep Meisjes leefgroep Jongens leefgroep Jongens leefgroep N M (SD) N M (SD) N M (SD) F df Ondersteuning 69 3.56 (.90) 28 3.48 (.83) 45 3.48 (.83) 1.47 2.139 Groei 73 3.38 (.96) 27 3.02a (1.01) 49 3.02b (1.01) 3.37* 2.146 Repressie 69 3.23 (.80) 28 3.28 (.62) 47 3.28 (.62) .11 2.141 Sfeer 73 3.22 (.84) 29 3.53 (.87) 48 3.53 (.87) 2.62† 2.147 Noot. † = p ≤ .1 * = p ≤ .05 ** = p ≤ .01

(19)

19

3.3 Multipele regressieanalyse verband leefklimaat en agressie

Om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen de beleving van het leefklimaat en agressie op de leefgroep is een hiërarchische multipele regressieanalyse uitgevoerd. Allereerst is nagegaan of er sprake is van significante verschillen in leefklimaat tussen leefgroepen. In totaal kan 9% van de verschillen in ondersteuning toegeschreven worden aan verschillen tussen leefgroepen (z = 1.31, p = .19) en 91% aan individuele verschillen tussen jongeren binnen leefgroepen (z = 7.75, p = .00). Voor groei waren de percentages respectievelijk 13% (z = 1.57, p = .12) en 87% (z = 7.84, p = .00), voor repressie 16% (z = 1.73, p = .08) en 84% (z = 7.84, p = .00) en voor sfeer 20% (z = 2.04 p = .04) en 80% (z = 7.90, p = .00). Uitsluitend voor sfeer dient een multilevel regressieanalyse uitgevoerd te worden. Om resultaten goed te kunnen vergelijken, is echter gekozen om voor sfeer zowel reguliere als multilevel regressieanalyse uit te voeren, naast reguliere regressieanalyse voor ondersteuning, groei en repressie.

In huidig onderzoek is onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte vormen van agressie. In de analyses is dan ook gekeken naar het aantal directe en indirecte agressie-incidenten dat heeft plaatsgevonden op de leefgroep. Hierbij zijn zowel de geregistreerde als gerapporteerde incidenten meegenomen. Van alle deelnemers (N = 159) zijn de agressie-incidenten over een periode van drie maanden verzameld. Daar niet alle jongeren de volledige drie maanden verbleven op de leefgroep is gecorrigeerd voor verblijfsduur in de

agressiescores. Het aantal verzamelde agressie-incidenten, de gemiddelden en

standaarddeviaties zijn inzichtelijk weergegeven in Tabel 4.

Tabel 4

Verzamelde agressie-incidenten, gemiddelden en standaarddeviaties

Agressievorm Open leefgroep Jeugdzorg Plus Justitiële jeugd inrichting

Aantal M SD Aantal M SD Aantal M SD

Totaal 646 8.97 8.04 431 10.02 7.72 196 4.45 5.70

Directe agressie 130 1.81 2.99 183 4.26 4.02 70 1.59 1.73

Indirecte agressie 516 7.17 7.00 248 5.77 5.25 126 2.24 4.61

Noot. M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie

Van de deelnemende jongeren die verblijven op de open leefgroepen (n = 72) zijn in totaal 646 incidenten verzameld (M = 8.97, SD = 8.04), waarvan 130 keer directe agressie (M = 1.81, SD = 2.99) en 516 keer indirecte agressie (M = 7.17, SD = 7.00). Verbale agressie gericht op personeel is met 58 keer (M = .81, SD = 1.81) de meest voorkomende vorm van directe agressie. Met betrekking tot indirecte agressie kwam niet tijdige terugkeer op de leefgroep met 304 keer (M = 4.22, SD = 4.81) het meest voor.

(20)

20 Op de Jeugdzorg Plus instelling zijn, van de deelnemende jongeren (n = 43) in totaal 431 incidenten verzameld (M = 10.02, SD = 7.72), waarvan 183 keer directe agressie (M = 4.26, SD = 4.02) en 248 keer indirecte agressie (M = 5.77, SD = 5.25). De meest voorkomende directe vorm van agressie betreft fysieke agressie gericht op materiaal, met een aantal van 79 keer (M = 1.98, SD = 2.58). Niet tijdige terugkeer op de leefgroep is wederom de meest voorkomende vorm van indirecte agressie, die binnen de Jeugdzorg Plus instelling 80 keer heeft plaatsgevonden (M = 2.00, SD = 2.66).

Verder zijn er 196 incidenten verzameld (M = 4.45, SD = 5.70) van de jongeren die hebben deelgenomen en verblijven binnen de justitiële jeugdinrichting (n = 44). Binnen deze vorm van residentiële jeugdzorg zijn 70 incidenten verzameld in de vorm van directe agressie (M = 1.59, SD = 1.73) en 126 incidenten in de vorm van indirecte agressie (M = 2.24, SD = 4.61). Daarbij is verbale agressie gericht op personeel met 36 incidenten de meest voorkomende vorm van directe agressie (M = .82. SD = 1.08) en het overtreden van regels, zoals weigering van (stop)instructie, met 55 incidenten (M = 1.25, SD = 1.56) de meest voorkomende vorm van indirecte agressie.

Tabel 5 geeft de resultaten weer van de multipele regressieanalyses. De multipele regressieanalyse is gebruikt om te onderzoeken of type residentiële jeugdzorg en directe en indirecte agressie significante voorspellers zijn op de vier dimensies van het leefklimaat. De

R2 waarde van .09 toont aan dat 9% van de variabiliteit in ervaren mate van ondersteuning voorspeld wordt door type residentiële jeugdzorg en agressie-incidenten (F (4,137) = 3.26, p < .05). Directe agressie is een belangrijke voorspeller van het oordeel op ondersteuning van jongeren die verblijven binnen de residentiële jeugdzorg. Jongeren die geregeld vormen van directe agressie vertonen op de leefgroep, beoordelen de ondersteuning van pedagogisch medewerkers significant lager.

De R2 waarde van .10 op de dimensie groei laat zien dat 10% van de variabiliteit op de beoordeling van groei wordt voorspeld door type residentiële jeugdzorg en agressie-incidenten (F (4,144) = 3.92, p < .01). Binnen huidig onderzoek blijken zowel het verblijf binnen justitiële jeugdinrichting als betrokkenheid bij directe agressie belangrijke voorspellers voor de beoordeling op de dimensie groei. Verblijf binnen de justitiële jeugdinrichting en een hoge mate van betrokkenheid bij directe agressie-incidenten verlagen significant de ervaren groei van jongeren op de leefgroep.

Er kan met betrekking tot het verband tussen de dimensie repressie en agressie gesproken worden van een trend in de verwachte richting (F (4,139) = 2.37, p = .06). De R2 waarde van .06 op de dimensie repressie wijst uit dat 6% van de variabiliteit in ervaren

(21)

21 repressie op de leefgroep wordt voorspeld door type residentiële jeugdzorg en agressie-incidenten. Huidige onderzoeksresultaten tonen aan dat directe agressie op de leefgroep samenhangt met het ervaren van een sterke mate van repressie door jongeren.

De multipele regressieanalyse laat geen significant verband zien tussen de dimensie sfeer en agressie (F (4,145) = 1.56, p > .05). Echter, het verband tussen de dimensie sfeer en agressie kan niet geïnterpreteerd worden met een multipele regressieanalyse, vanwege de gevonden significantie op de contextvariantie met behulp van de multilevel regressieanalyse. Ondanks de gevonden significantie laat de multilevel regressieanalyse eveneens geen significant verband zien.

Tabel 5

Multipele regressieanalyse met t-waardes voor verband tussen leefklimaat en agressie

Ondersteuning Groei Repressie Sfeer

Variables Beta t p Beta t p Beta t p Beta t p

Stap 1 (type setting)

Open leefgroep .02 .18 .86 -.13 -1.28 .20 -.14 -1.29 .20 .14 1.32 .19 Justitiële jeugdinrichting -.09 -.90 .37 -.34 -3.39 .00** .00 -.00 1.00 .16 1.51 .13 Stap 2 (agressie) Directe agressie -.26 -2.89 .01** -.20 -2.25 .03* .18 1.98 .05* -.10 -1.08 .28 Indirecte agressie -.08 -.89 .38 .36 .42 .67 -.01 -.08 .94 -.02 -.25 .81 R = .30 R = .31 R = .25 R = .20 R2 = .09 R2 = .10 R2 = .06 R2 = .04 F(4,137) = 3.26* F(4,144) = 3.92** F(4,139) = 2.37† F(4,145) = 1.56 Noot. † = p ≤ .1 * = p ≤ .05 ** = p ≤ .01

Sfeer betreft een significante contextvariantie, dus kan niet geïnterpreteerd worden met een multipele regressieanalyse

4. Discussie 4.1 Conclusie

In huidig onderzoek is het verschil in beleving van het leefklimaat tussen de open leefgroepen, Jeugdzorg Plus instelling en justitiële jeugdinrichting van Spirit inzichtelijk gemaakt. Verder is bekeken of er een verschil bestaat tussen de beleving van het leefklimaat op basis van de groepssamenstelling met betrekking tot sekse. De centrale vraagstelling van dit onderzoek betreft het verband tussen de beleving van het leefklimaat en het aantal agressie-incidenten op de leefgroep, gecorrigeerd voor het type residentiële jeugdzorg. In de eerste plaats worden de resultaten en mogelijke verklaringen toegelicht. Vervolgens worden de beperkingen, met tot slot de implicaties voortkomend uit het onderzoek, beschreven.

(22)

22

4.1.1 Verschil leefklimaat binnen typen residentiële jeugdzorg

Huidig onderzoek toont aan dat jongeren die verblijven binnen de residentiële jeugdzorg van Spirit het leefklimaat op de leefgroep over het algemeen op vergelijkbare wijze ervaren. Deze resultaten zijn mogelijk toe te schrijven aan de toegenomen aandacht voor het bieden van een pedagogisch leefklimaat binnen de Jeugdzorg Plus instelling en justitiële jeugdinrichting van Spirit. De gesloten jeugdzorg loopt met betrekking tot het leefklimaat als specifiek aandachtspunt in de organisatie voor op de open leefgroepen. De aandacht voor een pedagogisch leefklimaat binnen de open leefgroepen van Spirit is pas recentelijk van de grond gekomen, terwijl de gesloten jeugdzorg zich al geruime tijd concentreert op het bieden van een pedagogisch leefklimaat als basis.

Zowel jongeren verblijvend in open leefgroepen als jongeren die binnen de gesloten jeugdzorg zijn geplaatst – Jeugdzorg Plus en justitiële jeugdinrichting – ervaren in gelijke mate ondersteuning van pedagogisch medewerkers. Een mogelijke verklaring voor het feit dat er geen significant verschil op de dimensie ondersteuning waarneembaar is in huidig onderzoek kan gevonden worden in de gemeenschappelijk ontwikkelde visie van Spirit op het werken in residentiële leefgroepen, genaamd basismethode groepswerk. Deze basismethode bevat technieken die gebaseerd zijn op uiteenlopende theoretische stromingen en biedt praktische aanknopingspunten om het dagelijkse groepsleven te analyseren. Als gevolg kunnen pedagogisch medewerkers bewuster reageren op jongeren en invloed uitoefenen op de leefgroep. Pedagogische medewerkers, werkzaam binnen Spirit, ervaren deze basismethode als een waardevolle manier om bewust te handelen en invulling te geven aan hun vakmanschap, waaronder het opbouwen van een wederkerige relatie met jongeren (De Lange et al., 2011). Daar de basismethode groepswerk toegepast wordt binnen alle typen van residentiële jeugdzorg van Spirit, vormt dit een mogelijke verklaring voor het ontbreken van significante verschillen in de beleving van het leefklimaat door jongeren. Het is niet ondenkbaar dat de basismethode eveneens een bijdrage levert aan de essentiële (relationele) aspecten voor het werken als pedagogisch medewerker binnen de residentiële jeugdzorg. Spirit behaalt dan ook een betere score op de dimensie ondersteuning wanneer vergeleken wordt met het landelijk gemiddelde (N = 339). Echter, van belang te benoemen is dat de verschilscore op ondersteuning op basis van Cohens d verwaarloosbaar is (d = .12). In aansluiting op deze bevindingen is het aanbevelingswaardig de basismethode groepswerk opnieuw onder de aandacht te brengen binnen Spirit en waar mogelijk landelijk door te voeren.

(23)

23 Op de dimensie repressie is geen significant verschil aangetoond tussen de typen residentiële jeugdzorg. Een verklaring voor het ontbreken van dit verschil is mogelijk het centrale uitgangspunt binnen de residentiële jeugdzorg, waarbij alle jongeren worden geaccepteerd en enkel gedrag wordt afgekeurd wanneer dit niet past binnen de regels van de leefgroep. Daar waar jongeren overeenkomsten vertonen in (probleem)gedrag, wordt één basaal groepsklimaat aangeboden, waarin structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid de belangrijkste aspecten zijn (Van de Mortel & Valenkamp, 2011). Bovendien worden jongeren binnen Spirit behandeld als individu, wat maakt dat de bejegening vanuit pedagogisch medewerkers en de mate van repressie hierop wordt aangepast (Boendermaker et al., 2013). Er is echter wel een tendens in de verwachte richting waargenomen, daar jongeren verblijvend binnen open leefgroepen van Spirit minder repressie ervaren dan jongeren binnen de gesloten jeugdzorg. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is het (verplichte) gesloten kader van de Jeugdzorg Plus instelling en de justitiële jeugdinrichting. Waar jongeren in open leefgroepen de mogelijkheid hebben de deur uit te gaan, hebben jongeren in de gesloten jeugdzorg slechts beperkte vrijheid (Boendermaker, 2008). De verschilscore op de dimensie repressie wijkt niet af van het landelijk gemiddelde (N = 339). Jongeren verblijvend binnen de residentiële jeugdzorg van Spirit ervaren minder repressie in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Op basis van Cohens d kan echter gesproken worden van een verwaarloosbaar effect (d = .05). Een mogelijke verklaring voor dit verwaarloosbare effect tussen Spirit en het landelijk gemiddelde is het zojuist genoemde centrale uitgangspunt wat landelijk voor alle typen residentiële jeugdzorg van toepassing is.

De sfeer op de leefgroep toont eveneens geen significant verschil. Een verklaring hiervoor is dat de fysieke omgeving van verschillende typen residentiële jeugdzorg instellingen op een aantal aspecten gelijk blijkt te zijn (Anglin, 2002). Er is echter een lichte trend zichtbaar vanwege het verschil in oordeel van de Jeugdzorg Plus instelling tegenover de justitiële jeugdinrichting en open leefgroepen. Het minst positief over de sfeer op de leefgroep zijn jongeren die verblijven in de Jeugdzorg Plus instelling. Deze relatief negatieve beoordeling op sfeer hangt mogelijk samen met de mate van geslotenheid die jongeren ervaren binnen de leefruimtes. Daarbij bestaat de kans dat jongeren die op civielrechtelijke titel in een Jeugdzorg Plus instelling geplaatst worden niet beseffen waar ze terecht komen, in tegenstelling tot jongeren die op verdenking van een delict op strafrechtelijke basis geplaatst worden in een justitiële jeugdinrichting.

Naast de zojuist genoemde trends toont huidig onderzoek een significant verschil op de dimensie groei. Jongeren binnen de justitiële jeugdinrichting leren beduidend minder dan

(24)

24 jongeren verblijvend op de open leefgroepen en Jeugdzorg Plus instelling van Spirit. Het is niet ondenkbaar dat het beperkte vooruitzicht van jongeren binnen de justitiële jeugdinrichting leidt tot onvoldoende toekomstperspectief en daardoor ook tot demotivatie voor behandeling (Van der Helm et al, 2013b).

4.1.2 Verschil leefklimaat gebaseerd op groepssamenstelling

Daar het ontbreekt aan eerder onderzoek over de groepssamenstelling binnen de residentiële jeugdzorg, zijn geen hypotheses opgesteld over het verschil in beleving van het leefklimaat tussen gemengde en gescheiden leefgroepen gebaseerd op sekse. Allereerst is het essentieel te benoemen dat de verdeling tussen jongensleefgroepen en meisjesleefgroepen binnen Spirit nagenoeg identiek is aan de verdeling in typen residentiële jeugdzorg. Binnen de justitiële jeugdinrichting verblijven uitsluitend jongens, wat een belangrijke verklaring vormt voor de onderzoeksresultaten.

Op basis van huidig onderzoek wordt geconcludeerd dat de groepssamenstelling in de residentiële jeugdzorg van Spirit geen significante invloed uitoefent op de dimensies ondersteuning en repressie. De eerder genoemde basismethode groepswerk van Spirit sluit aan op de behoefte van jongeren en vormt daarmee een verklaring voor de gelijke mate van ervaren ondersteuning van jongeren geboden door pedagogisch medewerkers. Een verklaring voor de gelijke mate van ervaren repressie kan wederom gevonden worden in het eerder genoemde centrale uitgangspunt binnen de residentiële jeugdzorg, waar onvoorwaardelijke acceptatie van jongeren als leidraad dient.

Verder toont huidig onderzoek geen significant verschil aan op de dimensie sfeer. Er is echter wel sprake van een trend. Gescheiden leefgroepen, waar jongens en meisjes apart verblijven, uiten zich positiever over de sfeer op de leefgroep in vergelijking met gemengde leefgroepen. Een mogelijke verklaring is wellicht de voornaamste reden van een gescheiden plaatsing, die gebaseerd is op de verschillen in (probleem)gedrag tussen jongens en meisjes (Van der Laan & Smit, 1993). Bij jongens voert externaliserend probleemgedrag de boventoon (Knorth, 2001; Loeber & Keenan, 1994), terwijl bij meisjes internaliserend probleemgedrag op de voorgrond staat (Leadbeater et al., 1999; Van der Valk et al., 2004). De delinquente en agressieve gedragsproblematiek van jongens heeft in gemengde leefgroepen ongetwijfeld (negatieve) invloed op teruggetrokken meisjes wat de kans op een gespannen sfeer vergroot.

De dimensie groei laat een significant verschil zien met betrekking tot de groepssamenstelling van leefgroepen. Meisjesgroepen ervaren significant meer groei in

(25)

25 vergelijking met jongensgroepen. Een mogelijke verklaring hiervoor kan de mate van behandelmotivatie zijn, één van de belangrijkste factoren voor het al dan niet slagen van een behandeling (Van Binsbergen, 2003). Bij veel jongeren in de residentiële jeugdzorg bestaat een gebrek aan motivatie om te komen tot gedragsverandering en medewerking aan gedragsinterventies (Jongepier, 2011; Verdonck et al., 2010). Onderzoek heeft aangetoond dat de mate van behandelmotivatie correleert met het aantal denkfouten van jongeren (Barriga, Morrison, Liau, & Gibbs, 2001). Meisjes maken over het algemeen minder denkfouten in vergelijking met jongens (Barriga, et al., 2001), wat kan resulteren in een verminderde effectiviteit van interventies bij jongens. Als gevolg kan dit voor jongensgroepen minder voorwaartse stappen met betrekking tot groei betekenen. Er is in huidig onderzoek op het gebied van groei echter geen verschil aangetoond tussen gescheiden en gemengde leefgroepen.

4.1.3. Verband leefklimaat en agressie

Het belangrijkste doel van dit onderzoek was het analyseren van de mogelijke verbanden tussen directe en indirecte agressie, gecorrigeerd voor type residentiële jeugdzorg, op de beleving van het leefklimaat van jongeren verblijvend in de residentiële jeugdzorg. De hypothese over de rol van agressie-incidenten in de beleving van het leefklimaat van jongeren wordt met huidig onderzoek deels bevestigd.

De resultaten laten zien dat directe agressie op de leefgroep een belangrijke voorspeller is van de beleving van het leefklimaat op de dimensies ondersteuning en groei. Bovendien blijkt er sprake van een tendens met betrekking tot de dimensie repressie. Deze bevindingen sluiten aan bij eerder onderzoek van Van der Helm (2011), waarin is aangetoond dat agressie op de leefgroep het leefklimaat en daarmee de ontwikkeling van jongeren in negatieve zin beïnvloedt. Bovendien vormen de mate van ondersteuning en mogelijkheden tot groei die jongeren ervaren een buffer tegen agressief gedrag (Van der Helm, 2011). Verder laat onderzoek van Van der Helm et al. (2012a) zien dat het ontwikkelen van belangrijke sociale vaardigheden en het beheersen van agressieve impulsen alleen van waarde is als aansluitend een perspectief kan worden gerealiseerd. In samenhang met huidige onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een verband tussen de ervaren groei van jongeren en het tot stand komen en in stand houden van agressieve gedragingen op de leefgroep. Het aantal agressie-incidenten waar jongeren bij betrokken zijn, hangt samen met de mate waarin jongeren het gevoel hebben aan hun toekomst te werken tijdens hun verblijf binnen de residentiële jeugdzorg. Hoe talrijker de agressie-incidenten op

(26)

26 de leefgroep, hoe lager de mate van ervaren groei. Aanvullend onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake is van een causaal verband. Het is immers aannemelijk dat een lage mate van ervaren groei op zijn beurt van invloed is op een toename in het aantal agressieve gedragingen op de leefgroep.

Uit huidig onderzoek blijkt dat directe vormen van agressie doorslaggevend zijn voor de beoordeling van het leefklimaat van jongeren. Indirecte vormen van agressie blijken op geen van de dimensies een significante voorspeller voor de beleving van het leefklimaat vanuit het oogpunt van jongeren. Een verklaring voor het ontbreken van dit verband is mogelijk de naar binnen gerichte en daarmee verkapte vorm van agressie en onderdrukte vijandigheid. Ondanks de aanzienlijke aantallen indirecte agressie-incidenten die plaatsvinden op de leefgroepen binnen residentiële jeugdzorg, is het niet ondenkbaar dat jongeren deze vorm van agressie minder bewust ervaren. Het gaat immers om ingehouden agressie, wat maakt dat groepsgenoten deze agressie-incidenten mogelijk niet altijd opmerken.

Het ontbreken van een significant verband op de dimensie repressie komt overeen met bevindingen uit eerder onderzoek van Ros et al. (2013) en Van der Helm et al. (2012a). Een verklaring hiervoor vormt eerder onderzoek van Van Spinhoven et al. (2010), waarin gesuggereerd wordt dat repressie een voortzetting is van voorgaande negatieve ervaringen met vrienden, school of autoriteiten waardoor een repressief leefklimaat minder bijdraagt aan de mate van agressief gedrag van jongeren.

Verder blijkt dat het aantal agressie-incidenten op de leefgroep geen significante voorspeller is van de dimensie sfeer. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in de individuele behandeltrajecten die jongeren doorlopen binnen de residentiële jeugdzorg. Zowel binnen open als gesloten jeugdzorg richten jongeren zich veelal op hun eigen behandeltraject, waardoor bemoeienis van anderen inperkt. Binnen de leefgroep zijn jongeren niet afhankelijk van elkaar, wat maakt dat jongeren zich geregeld afzijdig houden ten opzichte van anderen. Bovendien is er binnen de residentiële jeugdzorg relatief weinig aandacht voor sociale interacties tussen jongeren onderling.

4.2 Beperkingen

Ondanks de zorgvuldige opzet kent onderhavig onderzoek enkele belangrijke beperkingen. Allereerst moet worden opgemerkt dat het afnemen van de vragenlijsten te allen tijde een momentopname betreft. Negatieve en positieve ervaringen van jongeren die hebben plaatsgevonden op de dag van afname kunnen invloed hebben op de antwoorden die zij geven. De resultaten kunnen hierdoor positief, dan wel negatief gekleurd zijn, wat mogelijk

(27)

27 een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Bovendien zijn de vragenlijsten niet bij alle leefgroepen in dezelfde periode afgenomen, daar de meting binnen de justitiële jeugdinrichting in het laatste kwartaal van 2013 plaatsvond en bij de open leefgroepen en Jeugdzorg Plus instelling in het eerste kwartaal van 2014.

De tweede beperking van het onderzoek betreft het feit dat niet alle jongeren die verblijven binnen de residentiële jeugdzorg van Spirit hebben deelgenomen. Het is niet ondenkbaar dat jongeren met een negatieve instelling tegenover de hulpverlening deelname aan onderzoek weigeren, wat mogelijk invloed heeft op de onderzoeksresultaten, met als gevolg een positievere uitkomst ten aanzien van de beleving van het leefklimaat.

Ten derde, het gehanteerde meetinstrument (PGCI) betreft een zelfrapportage vragenlijst, waardoor jongeren mogelijk sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Daarbij is de beleving van het leefklimaat gezien vanuit pedagogisch medewerkers buiten beschouwing gelaten binnen huidig onderzoek, wat maakt dat er een eenzijdig beeld wordt geschetst over de beleving van het leefklimaat, uitsluitend vanuit het oogpunt van jongeren.

De vierde beperking heeft betrekking op de registratie van agressie-incidenten. De incidentmeldingen die via het officiële systeem (Centraal Meldpunt, Care4 en JIS) geraadpleegd zijn, betreffen slechts een gering percentage van het aantal incidenten dat in werkelijkheid plaatsvindt op de leefgroepen, met als gevolg een onvolledig beeld. Zelfs het inschakelen van politie vanwege onhanteerbaarheid van jongeren vormt geen garantie tot registreren. Om deze reden zijn voor huidig onderzoek tevens de incidenten uit de individuele dagrapportages van de deelnemende jongeren meegenomen. Dat betekent echter dat het aantal gemelde agressie-incidenten mede afhankelijkheid is van de individuele rapporteurs. Mogelijkerwijs wordt er op de ene leefgroep nauwkeuriger gerapporteerd dan op de andere leefgroep. Bovendien is er sprake van een verscheidenheid in persoonlijke grenzen van rapporteurs, waardoor niet iedereen dezelfde interpretatie heeft van agressie-incidenten. Waar de ene rapporteur een scheldpartij van een jongere als incident zal rapporteren, heeft dezelfde jongere met dezelfde scheldpartij de grens bij de andere rapporteur (nog) niet bereikt en zal daar rapportage ontbreken. Hierdoor wordt het verkrijgen van een volledig beeld van de hoeveelheid en aard van agressie-incidenten bemoeilijkt. Omwille van bovenstaande tekortkomingen is het aannemelijk dat er sprake is van een onderrapportage van agressie-incidenten die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden gedurende de onderzoeksperiode.

Verder bestaat er een onderscheid in de aard van veelvoorkomende agressie-incidenten binnen de typen residentiële jeugdzorg. Zo worden er bij open leefgroepen nauwelijks urinecontroles uitgevoerd, waardoor er weinig zicht is op het middelengebruik bij deze

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

analysis of registry data may help to gain insights into the clinical performance of second- generation DES. However, data obtained from randomized controlled trials are considered

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

By utilizing the F-PEC and relating it to six different financial indicators, the authors sought to answer the research question: Which effect does the

As expected, we observed that when participants performed the HLJ task, laterally rotated palm view stimuli lead to a more marked RRN than medially rotated palm view stimuli when

They are used in the fabrication of a growing range of devices such as transducers (such as ultrasonic acoustic wave), actuators (microfludic pump), pressure sensor

Ook voor deze regeling zal aan de hand van voorbeelden worden geïllustreerd of er een mogelijkheid bestaat om de renteaftrekbeperking te ontwijken door een fiscale eenheid aan te

In conclusion, the media (e.g. lean, moderate, rich), the source (e.g. top management versus immediate supervisor), and the format of written one-way communication (hard copy

Nevertheless, the effectiveness of measures for copyright enforcement and prevention of further infringement of the same kind seems to come first in German case law as the BGH has