• No results found

De rol van cultuur binnen gezondheidscommunicatie : een onderzoek naar het effect van een narratief met culturele tailoring op de houding en herinnering van Turkse-Nederlanders ten opzichte van een gezondheidsboodschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van cultuur binnen gezondheidscommunicatie : een onderzoek naar het effect van een narratief met culturele tailoring op de houding en herinnering van Turkse-Nederlanders ten opzichte van een gezondheidsboodschap"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van cultuur binnen gezondheidscommunicatie

Een onderzoek naar het effect van een narratief met culturele tailoring op de houding en

herinnering van Turkse-Nederlanders ten opzichte van een gezondheidsboodschap.

Charlotte Nieuwland (10448144) Master thesis

Graduate School of Communication

Master’s programme Communication Science Track: Persuasive Communication

Begeleidster: Barbara Schouten Woorden: 7998

(2)

1 Samenvatting

In dit onderzoek is onderzocht of een narratief met culturele tailoring een positiever effect heeft op de houding en herinnering van Turkse Nederlanders ten opzichte van een

gezondheidsboodschap dan een narratief zonder culturele tailoring, en wat hierbij de

mediërende rol van identificatie en de modererende rol van acculturatie is. De toepassing van culturele tailoring is gedaan via de perifere benadering en via de taalkundige strategie. Zo zijn er vier verschillende narratieven ontstaan waaraan de respondenten (N= 100) zijn

blootgesteld. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen welk narratief het meest effectief is in het beïnvloeden van de houding en het optimaliseren van de herinnering van Turkse Nederlanders en welk component van culturele tailoring hiervoor zorgt. Resultaat geeft aan dat een Turks gesproken narratief zorgt voor een meer positieve houding ten opzichte van het bericht en een betere herinnering van de informatie dan een Nederlands gesproken narratief. Een narratief met een Turkse acteur zorgt daarentegen niet voor een positiever effect op de houding en herinnering dan een narratief met een Nederlandse acteur. De taalkundige benadering is dus effectiever dan de perifere benadering. De combinatie van een Turkse acteur en de Turkse taal lijkt echter wel het meest effectief te zijn. Verder laat dit onderzoek zien dat de respondenten zich meer identificeren met het Turks gesproken narratief dan met het Nederlands gesproken narratief en er is sprake van een mediërend effect van identificatie tussen de Turkse taal en de herinnering. De mate van acculturatie heeft een effect op de herinnering maar verder geen versterkend effect op de houding en herinnering.

Keywords: Narratief, culturele tailoring, gezondheidscommunicatie, Turkse-Nederlanders,

(3)

2 -

Inhoudsopgave-

Inleiding ... 3

Theoretisch kader ... 6

2.1. Narratieve gezondheidscommunicatie ... 6

2.2. Het effect van een narratief op de houding... 6

2.3. Het effect van een narratief op de herinnering ... 7

2.4. Culturele tailoring binnen een narratief ... 8

2.5. Identificatie als mediator ... 10

2.6. Acculturatie als moderator ... 12

2.7. Conceptueel model ... 13 Methode ... 14 3.1. Respondenten ... 14 3.2. Design ... 15 3.3. Manipulatie controle ... 15 3.4. Onderzoeksprocedure ... 15 3.5. Onderzoeksmateriaal ... 16 3.6. Pre-test ... 17

3.7. Meten van de variabelen ... 18

3.8. Controle variabelen ... 20

Resultaten ... 21

4.1. Randomisatie controle ... 21

4.2. Manipulatie controle ... 21

4.3. Hypothese toetsing: het effect van culturele tailoring (H1 en H2) ... 21

4.4. Hypothese toetsing: het effect van identificatie (H3a en H3b) ... 24

4.5. Hypothese toetsing: Het mediërende effect van identificatie (H3c) ... 24

4.6. Het modererende effect van acculturatie (deelvraag 1, deelvraag 2) ... 26

Conclusie ... 27 Discussie ... 28 Literatuurlijst ... 30 Bijlage ... 37 5.1. Survey vragenlijst ... 37 5.2. Script narratief ... 43 5.3. Output tabellen ... 46

(4)

3

-Inleiding-

In Nederland wonen 397.471 mensen met een Turkse achtergrond; dit maakt hen de grootste groep niet-westerste allochtonen (CBS, 2016). 15% van de Turkse Nederlanders heeft moeite met het schrijven, lezen en het voeren van een gesprek in het Nederlands (CBS, 2008). Daarnaast hechten zij meer waarde aan de Turkse cultuur dan aan de Nederlandse cultuur (Vedder, Sam, & Liebkind, 2007). Ook de kinderen van Turkse migranten zijn veelal laag opgeleid en onderhouden een sterke relatie met de Turkse cultuur (Crul, & Doomernik, 2003). Het grote aantal Turkse-Nederlanders in Nederland, hun taalachterstand en het eigen

cultuurbehoud geeft het belang van interculturele communicatie aan, voornamelijk op het gebied van gezondheid (Shadid, 1998).

Een groot probleem onder Turkse mannen en vrouwen in Nederland is de

gezondheidsachterstand in vergelijking met de autochtone bevolking. Zo komen klachten en ziektes als diabetes, overgewicht en een hoge bloeddruk meer voor onder Turkse

Nederlanders in vergelijking met de algemene bevolking (Bengi-Arslan, Verhulst, & Crijnen, 2002; Misra, & Ganda, 2007; Satman et al., 2013) en ook de kans op mentale stoornissen en depressies is groter (Wit et al, 2008). Dergelijke verschillen in gezondheid zijn niet alleen van toepassing op de eerste generatie migranten maar ook op hun nageslacht (Essink-Bot,

Agyemang, Stronks, & Krasnik, 2015). Oorzaken hiervan zijn de bovengenoemde taalachterstand, een laag opleidingsniveau, een lagere sociale-economische positie,

blootstelling aan het Westerse dieet, het genetische profiel en de culturele oriëntatie (Essink-Bot et al., 2015). Deze verschillende factoren dragen bij aan de gezondheidsachterstand van migranten, vaak in combinatie met elkaar (Ingleby, 2012).

Naast een minder goede gezondheid is miscommunicatie tussen (huis)arts en patiënt een veelvoorkomend probleem. Hierdoor kan de kwaliteit van de zorg in gedrang komen (Meeuwesen, Harmsen, Bernsen, & Bruijnzeels, 2006). Daarnaast zorgt het gebrek aan kennis onder Turkse mannen en vrouwen over de Nederlandse gezondheidszorg voor onbegrip, waardoor er weinig vertrouwen is in de Nederlandse gezondheidszorg (Meeuwesen et al, 2006). De combinatie van een minder goede gezondheid en een gebrek aan kennis maakt het belangrijk om Turkse-Nederlanders beter voor te lichten en hen informatie te bieden die hun kennis over gezondheid en de gezondheidszorg vergroot. Een goede voorlichting kan zo indirect een bijdrage leveren aan een verbetering van hun gezondheid.

In dit onderzoek ligt de nadruk op de communicatiestrategie van een narratief, een strategie waarvoor veel aandacht is in bestaand onderzoek (de Graaf, Hoeken, Sanders &

(5)

4

Beentjes, 2012; Hinyard & Kreuter, 2007; Lee, Fawcett & DeMarco, 2016; Moyer-Gusé & Nabi, 2010). Narratieve vormen van communicatie kunnen helpen om mensen te motiveren en overtuigen (Hinyard, & Kreuter, 2007; Lee et al., 2016; Moyer-Gusé, & Nabi, 2010). Het betreft een samenhangend en coherent verhaal over een specifieke gebeurtenis, meestal verteld als een persoonlijke ervaring. Het achterliggende mechanisme van de werking van narratieven is dat de kijker opgaat in het verhaal en daardoor geen aandacht heeft voor de beïnvloedingspoging binnen het verhaal (Moyer-Gusé & Nabi, 2010).

Binnen de gezondheidscommunicatie wordt er, gezien de veelzijdigheid aan mensen en het feit dat niet iedere inwoner de taal en cultuur van het gastland volledig overneemt, steeds meer rekening gehouden met de culturele achtergrond van het individu (Koneru, Mamani, Flynn, & Betancourt, 2007). Om het narratief meer relevant te maken voor de desbetreffende doelgroep van Turkse-Nederlanders, wordt in dit onderzoek de inhoud en vormgeving van het narratief aangepast aan de Turkse cultuur. Het bericht aanpassen aan de cultuur wordt gedefinieerd als culturele tailoring (Kreuter, & McClure, 2004), gerichte communicatie die verwijst naar berichten die kenmerken van bepaalde segmenten van een populatie in acht nemen (Kreuter, & Wray, 2003; Rimal, & Adkinds, 2003). In dit onderzoek gebeurt dit via de taalkundige strategie waarbij de taal van de boodschap wordt aangepast aan de taal van de doelgroep en de perifere benadering, een communicatievorm waarin gebruik wordt gemaakt van cues waarmee de doelgroep bekend is, zoals visuele cues (Kreuter, & McClure, 2004).

Onderzoek heeft aangetoond dat het integreren van culturele tailoring binnen

gezondheidscommunicatie de effectiviteit van de communicatie verbetert (Kreuter et al, 2005; Nicolaou et al, 2009). De eerste verwachting is daarom dat een cultureel gerichte narratief effectiever is in het positief beïnvloeden van de houding en zorgt voor een betere herinnering van de informatie dan een niet-cultuur gerichte narratief. Ondanks de bewezen effectiviteit van narratieven op de houding en herinnering (Bol, van Weert, de Haes, Loos, & Smets, 2015; Lee et al, 2016; Meppelink, & Bol, 2015; Moyer‐Gusé, & Nabi, 2010), kan de effectiviteit van het narratief verloren gaan wanneer de ontvanger het bericht niet optimaal kan begrijpen vanwege een taalbarrière. Dit onderzoek kan daarom aantonen of een narratief nog steeds een positieve invloed heeft op de herinnering en houding wanneer het niet is aangepast aan de Turkse cultuur, of dat de toevoeging van culturele tailoring een meerwaarde is.

(6)

5

De tweede verwachting is dat door de toepassing van culturele tailoring, de

mogelijkheid tot identificatie toeneemt. Bij het proces van identificatie neemt de kijker het perspectief van het personage over en dit beïnvloed de attitude van de ontvanger (Cohen, 2001). Identificatie wordt daarom gezien als een mogelijk mechanisme die het effect van een narratief op de houding medieert (de Graaf et al., 2012). Het vereist echter meer onderzoek om daadwerkelijk te kunnen spreken van een causaal verband tussen identificatie en houding aangezien het mediërende effect van identificatie nog onvoldoende is aangetoond (de Graaf et al., 2012). Daarnaast voegt dit onderzoek toe of de gesproken taal ook een effect heeft op de identifcatie en wat het effect van identificatie op de herinnering is.

De derde en tevens laatste verwachting is dat het belang van aanpassing van het narratief aan de Turkse cultuur belangrijker is naarmate men zich sterker verbonden voelt met de Turkse cultuur dan met de Nederlandse cultuur (Fassaert, Hesselink, & Verhoeff, 2009; Vedder et al., 2007). Acculturatie is het socialisatieproces waarbij, in dit geval, Turkse mensen elementen overnemen uit de Nederlandse cultuur. Het verband tussen acculturatie en gezondheid is veelvuldig onderzocht (Berry, Phinney, Sam, & Vedder, 2006; Koneru et al., 2007), maar nog onbekend is welke rol acculturatie speelt in de acceptatie van

gezondheidsboodschappen. De mate van acculturatie wordt daarom binnen dit onderzoek gezien als een mogelijke moderator tussen culturele tailoring binnen een narratief en het effect op de houding en herinnering.

De doelstelling binnen dit onderzoek is om een beter beeld te krijgen van de werking van culturele tailoring in een narratief en welk effect dit heeft op de houding ten opzichte van het narratief en de herinnering van de gegeven informatie in het narratief. Binnen deze

strategieën is er meer duidelijkheid nodig over de rol van identificatie, de mate van

acculturatie en welk aspect van culturele tailoring het meest effectief is in het bereiken van positieve effecten. De volgende onderzoeksvraag is daarbij opgesteld: In hoeverre is er een verschil in effect tussen een narratief met culturele tailoring en een narratief zonder culturele tailoring op de houding en herinnering van Turkse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap en wat is daarbij het mediërende effect van identificatie en het modererende effect van acculturatie?

(7)

6

-Theoretisch kader-

2.1. Narratieve gezondheidscommunicatie

Gezondheidscommunicatie is een belangrijk middel om mensen te overtuigen en aan te zetten tot gezonder gedrag. Traditioneel bestond de inhoud van gezondheidsberichten voornamelijk uit statistisch bewijs en werd er beroep gedaan op cognities om zodoende te overtuigen (Hinyard, & Kreuter, 2007). Tegenwoordig wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van een verhalende vorm van communicatie zoals entertainment-education en een narratief. Een communicatieboodschap wordt beschouwd als een narratief wanneer het een verhaal betreft welke informatie geeft over een bepaalde context, karakters en hun motieven (Braddock, & Dillard, 2016).

Hoewel er binnen de literatuur meerdere definities bestaan, bestaat volgens Ryan (2007) een narratief uit vier hoofdcomponenten. Het verhaal moet probleemoplossend zijn, interpersoonlijke relaties betreffen, een conflict omvatten en gaan over persoonlijke

ervaringen. Het verhaal moet voornamelijk functioneren als een afleidingsmanoeuvre zodat de beïnvloedingspoging niet wordt opgemerkt (Moyer-Gusé, & Nabi, 2010). Reden van het gebruik van deze communicatiestrategie is mede te verklaren door de theoretische en empirische ondersteuning binnen de literatuur (Braddock, & Dillard, 2016; de Graaf et al, 2012; Hinyard, & Kreuter, 2007; Lee et al, 2016; Meppelink, & Bol, 2015; Moyer-Gusé & Nabi, 2010; Petraglia, 2007). Een narratief heeft de potentie om onder andere de houding en herinnering positief te beïnvloeden waardoor het een veelgebruikte overtuigingstechniek is.

2.2. Het effect van een narratief op de houding

Attitude is gedefinieerd als de houding van een individu ten aanzien van een bepaalde gedraging en deze houding kan zowel negatief als positief zijn (Conner, & Sparks, 2005). De negatieve of positieve houding beïnvloedt, vormt en voorspelt daadwerkelijk gedrag (Kraus, 1995). Het omzetten van negatieve attitudes tot positieve attitudes kan daarom zorgen voor gedragsverandering. Een narratief is een zeer geschikte strategie om de houding van een individu positief te beïnvloeden (Krosnick, & Petty, 1995; Slater, & Rouner, 2002). De kracht van een narratief om weerstand te overwinnen komt volgens Dal Cin, Zanna en Fong (2004) door twee componenten. Ten eerste zorgt een narratief voor het reduceren van

tegenargumenten of een logische overweging van het bericht. Ten tweede kan een narratief weerstand voorkomen door identificatie met de karakters in het verhaal te vergroten.

(8)

7

Het eerste component, het reduceren van tegenargumenten, kan worden verklaard aan de hand van het extended elaboration likelihood model of persuasion (Moyer-Gusé, & Nabi, 2010; Slater, & Rouner, 2002). Dit model richt de aandacht op het vermogen van een narratief om overtuigingen, attitudes en gedrag te veranderen mede door de narratieve betrokkenheid (Moyer-Gusé, & Nabi, 2010). De betrokkenheid bij het verhaal zorgt ervoor dat een narratief de potentie heeft om de kijker af te leiden van het overtuigende aspect binnen het bericht omdat de kijker als het ware wordt opgezogen in de verhaallijn. Hierdoor kijkt men met een minder kritische blik wat leidt tot een vermindering van het ontwikkelen van

tegenargumenten tegenover het persuasieve bericht. De kans op overtuiging neemt hierdoor toe (Slater, & Rouner, 2002; Moyer-Gusé & Nabi, 2010).

De werking van het model is getest in een onderzoek van McQueen, Kreuter, Kalesan en Alcaraz (2011) en de narratieve interventie zorgde inderdaad voor het reduceren van tegenargumentatie. Deze bevinding komt overeen met een onderzoek van Murphy, Frank, Chatterjee en Baezconde-Garbanati (2013) waarin de attitudes ten aanzien van preventief borstonderzoek positiever waren na blootstelling van een narratieve interventie dan na blootstelling van een informationele interventie. Verder onderzoek ondersteund deze

bevindingen. Blootstelling aan narratieven verhoogd de kennis over gezondheid (Brodie et al, 2001), beïnvloedt de attitudes ten opzichte van gezondheidsgedrag positief (Valente et al, 2007) en het verhoogd de intenties om preventie gedrag uit te voeren (Lemal, & van den Bulck, 2010).

2.3. Het effect van een narratief op de herinnering

Naast de mogelijkheid tot het creëren van een positief effect op de houding, zorgt een narratief ook voor een betere verwerking en herinnering van een bericht in vergelijking met informatieve communicatie (Mayer, & Moreno, 2003; Meppelink, & Bol, 2015). Een herinnering houdt alles in wat is gezien, gehoord of ervaren en kan worden teruggehaald uit het geheugen (Graves et al, 2017). Narratieve teksten zijn veelal chronologisch opgezet en opgebouwd uit causale verbanden waarbij de ene gebeurtenis de andere gebeurtenis veroorzaakt. Deze structuur maakt dat men het verhaal koppelt aan eigen herinneringen en emoties waardoor men het verhaal eenvoudiger kan verwerken (Bortolussi, & Dixon, 2013; Chang, 2008; Lien, & Chen, 2013). Hierdoor worden narratieve teksten langer onthouden dan niet-narratieve teksten (Appel, & Richter, 2007).

Dat een narratief een positief effect heeft op herinnering kan worden verklaard door middel van de dual channel assumption (Meppelink, & Bol, 2015) en de cognitive model of

(9)

8

multimedia learning (Mayer, & Moreno, 2003). De dual channel assumption legt uit dat men beschikt over twee afzonderlijke kanalen, auditief en visueel, voor het verwerken van nieuwe informatie. Een combinatie van beide kanalen bevorderd actief leren waardoor de informatie beter wordt opgeslagen in het lange termijn geheugen (Meppelink, & Bol, 2015). Echter, het auditieve en visuele kanaal hebben maar een beperkte capaciteit en dit maakt dat men niet alles kan zien, horen, verwerken, begrijpen en vervolgens kan onthouden. Het gevolg van deze beperkte capaciteit is cognitieve overload, een overbelasting van het menselijke brein (Mayer, & Moreno, 2003).

De theorie van multimedia leren legt uit hoe deze beperkte capaciteit kan worden omzeild. Multimedia leren is gedefinieerd als het leren van woorden en foto’s en de techniek betreft een combinatie van geluid, tekst, afbeeldingen en bewegend beeld (Mayer, & Moreno, 2003). Onderzoek wijst uit dat een narratief, ondersteunend met bewegend beeld en een voice-over, zorgt voor een optimaal gebruik van beide kanalen en dit bevordert de herinnering (Meppelink, & Bol, 2015). Echter, ook al wordt er een beroep gedaan op beide kanalen, wanneer de kijker de gesproken taal in het narratief niet goed kan begrijpen zal de informatie waarschijnlijk niet voldoende herinnerd worden. Daarnaast zal de betrokkenheid bij het verhaal, die belangrijk is voor de beïnvloeding van de attitude, ook minder sterk zijn wanneer het verhaal niet voldoende begrepen wordt. De positieve invloed van een narratief op Turkse-Nederlanders hangt daarom niet alleen af van de vorm, context en content (de Graaf, Sanders & Hoeken, 2016), maar ook van de gesproken taal.

2.4. Culturele tailoring binnen een narratief

Tailoring is een communicatiemethode waarin de boodschap wordt aangepast op het individu (Kreuter, & Wray, 2003). Het betreft elke combinatie van informatie-of veranderstrategieën die bedoeld zijn om één specifiek persoon te bereiken, gebaseerd op diens unieke kenmerken en eigenschappen (van der Veen, de Zwart, Mackenback, & Richardus, 2010). Dit maakt de inhoud, context en vormgeving van het bericht meer persoonlijk. Verschillende

wetenschappelijke onderzoeken demonsteren dat op maat gemaakte

gezondheidscommunicatie effectiever is dan generieke gezondheidscommunicatie (Noar, Benac, & Harris, 2007). Gezondheidsinterventies waarbij tailoring is toegepast hebben bewezen effectief te zijn in het bevorderen van de gezondheid (Kreuter, Farrell, Olevitch & Brennan 2013), waaronder het tegengaan van infectieziektes (Bellis, Grimley & Alexander, 2002) en in het promoten van screening participatie (Lynch, Whitlock, Valanis, & Smith, 2004; Nooijer, Lechner, Candel, & de Vries, 2004).

(10)

9

Echter, het individualiseren van een bericht waarbij er alleen aandacht is voor het vertoonde gezondheidsgedrag is niet voldoende om een bericht volledig persoonlijk relevant te maken. De proximale determinanten van gezondheidsgedrag kunnen namelijk sterk

afhankelijk zijn van sociaal-culturele factoren (Kocken, van Dorst, & Schaalma, 2006), zoals de culturele achtergrond (Bechtel, & Davidhizar, 2000; Gedrich, 2003; Kreuter, & McClure, 2004), en daarom is het belangrijk dat interventies gericht op gezondheid zich aanpassen aan de cultuur van de desbetreffende doelgroep.

Culturele tailoring kan gedefinieerd worden als het afstemmen van een

gezondheidsbericht dat de verschillende waardes, overtuigingen en gedragingen van een bepaalde subgroep erkent en gebruik maakt van deze aspecten om een bepaald gedrag binnen deze groep te veranderen (Kreuter, & McClure, 2004). Het toepassen van culturele tailoring kan op vier manieren. Bij de perifere strategie wordt het bericht aangepast op uiterlijke

aspecten van een cultuur zoals kleuren, afbeeldingen en symbolen. In de linguistic benadering wordt de taal aangepast aan de moedertaal van de doelgroep en bij de evidentie strategie wordt er bewijs geleverd over bepaalde gezondheidsgevolgen voor de specifieke groep. De vierde strategie is de socioculturele strategie waarin het gezondheidsprobleem in het kader van bredere sociale en culturele waarden wordt geplaatst. Gezien het feit dat taal

fundamenteel is voor effectieve communicatie en de acceptatie van een bericht toeneemt bij het toepassen van de perifere benadering (Kreuter et al., 2005), is in dit onderzoek gekozen voor de toepassing van deze twee strategieën.

Onderzoek heeft aangetoond dat het systematisch integreren van culturele tailoring binnen gezondheidsinterventies de effectiviteit van deze interventies kan verbeteren (Kreuter et al, 2005; Nicolaou et al, 2009). Het leverde substantiële en significante verbeteringen in de bloeddruk voor Afro-Amerikaanse patiënten op (Houston et al, 2011) en het produceerde sterke cognitieve en affectie reacties die resulteerde in een betere verwerking en acceptatie van het bericht (McQueen et al., 2011). Dit zijn echter Amerikaanse onderzoeken uitgevoerd onder Afro-Amerikanen waarvan onduidelijk is of de resultaten van deze onderzoeken te generaliseren zijn naar Turkse Nederlanders. In dit onderzoek is de verwachting dat de gesproken taal en de afkomst van de acteur van invloed is op de herinnering en houding aangezien taalkundige barrières de kwaliteit en acceptatie van de zorgverlening en het effect van gezondheidsinterventies beïnvloeden (Truong et al., 2014), en omdat veel Turkse-Nederlanders nog waarde hechten aan de eigen cultuur (Kreuter, & McClure, 2004).

(11)

10

De eerste twee hypotheses binnen dit onderzoek richten zich op het aspect van culturele tailoring binnen een narratief, en wat het effect hiervan is op de houding en herinnering van Turkse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap. In deze twee hypotheses is het onderscheid gemaakt tussen de taal (H1) en de culturele achtergrond van de acteur (H2). Hierdoor kan worden onderzocht welk aspect van culturele tailoring belangrijker is. Vanuit de resultaten van eerdere theorie en empirisch onderzoek zijn de eerste twee

hypotheses als volgt:

H1: Een narratief met een Turkse voice-over heeft een positiever effect op de houding

en herinnering van Turkse Nederlandse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap dan een narratief met een Nederlandse voice-over.

H2: Een narratief met een acteur van Turkse afkomst heeft een positiever effect op de

houding en herinnering van Turkse Nederlandse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap dan een narratief met een acteur van Nederlandse afkomst.

2.5. Identificatie als mediator

Identificatie is volgens Dal Chin, Zanna en Fong (2004) de tweede component, naast het reduceren van tegenargumenten, die de overtuigingskracht van een narratief bepaald.

Identificatie met een personage in een narratief houdt in dat de kijker zichzelf vindt lijken op het personage of de mogelijkheid ziet om zichzelf te verplaatsen in het personage (Cohen, 2001; Slater, & Rouner, 2002). De mogelijkheid tot identificatie met het karakter zorgt voor meer aandacht en emotionele betrokkenheid bij het verhaal, wat nodig is om gedragingen en attitudes te beïnvloeden (Larkey & Hecht, 2010). Identificatie wordt daarom ook voorgesteld als één van de mechanismen waarmee een narratief de houding kan veranderen (Green, 2006; Slater, & Rouner, 2002).

De theorie achter identificatie is de sociale cognitieve theorie van Bandura (2001). Volgens deze theorie leren mensen niet alleen door directe ervaringen maar ook door het observeren van anderen en het nadoen van geobserveerd gedrag. Bovendien lijken individuen gedrag, getoond door modellen die vergelijkbaar zijn met zichzelf, beter aan te nemen

(Murphy et al., 2013). De toevoeging van culturele tailoring kan daarom de mogelijkheid tot identificeren met het personage vergroten. De meest voor de hand liggende indicatoren van gelijkenis, een aspect van identificatie, betreffen namelijk gemakkelijk observeerbare lichamelijke kenmerken zoals ras/etniciteit, geslacht en leeftijd (Murphy et al, 2013).

(12)

11

Binnen bestaand onderzoek wordt het belang van de mogelijkheid tot identificeren voor de effectiviteit van een narratief merendeels aangeven (Dal Chin et al, 2004; Graaf et al, 2010; Larkey, & Hecht, 2010). Identificatie zorgt voor een groter niveau van interpersoonlijke aantrekkingskracht, begrip en vertrouwen (Hilmert et al., 2006), en het is positief gecorreleerd aan verandering in cognitie (Banerjee, & Greene, 2012), houding (de Graaf et al, 2009; Lee, Fawcett, & DeMarco, 2016), intenties en daadwerkelijke gedragingen (Moyer-Gusé, Chung, & Jain, 2011). Ook zijn er enkele associaties gevonden tussen identificatie en verhaal-consistente houdingen (de Graaf, Hoeken, Sanders, & Beentjes, 2009; Iguarta, 2010).

Echter, in deze studies naar het effect van identificatie is het onduidelijk of

identificatie daadwerkelijk de oorzaak is voor het effect op de attitude omdat identificatie niet is gemanipuleerd waardoor het causale verband niet met zekerheid kan worden aangetoond (de Graaf, Hoeken, Sanders, & Beentjes, 2012). In het onderzoek van de Graaf et al., (2012) is identificatie daarom experimenteel gemanipuleerd en het resultaat heeft aangetoond dat

identificatie met beide karakters het effect op de houding heeft gemedieerd. De verwachting binnen dit onderzoek is daarom dat de mogelijkheid tot identificeren verklaard waarom een narratief met culturele tailoring een beter effect heeft dan een narratief zonder culturele tailoring. De volgende drie hypotheses zijn hierbij opgesteld:

H3a: Het narratief met een Turkse voice-over leidt tot meer identificatie dan het

narratief met een Nederlandse voice-over.

H3b: Het narratief met een Turkse acteur leidt tot meer identificatie dan het narratief

met een Nederlandse acteur.

H3c: Het effect van het narratief op de houding en herinnering van Turkse mannen en

vrouwen ten opzichte van de boodschap wordt gemedieerd door de mate van identificatie.

(13)

12 2.6. Acculturatie als moderator

Het aanpassen van een bericht aan de Turkse cultuur is wellicht minder van belang wanneer men zich nauwelijks meer verbonden voelt met de eigen cultuur. Zoals eerder aangeven is er echter nog vaak sprake van het behouden van de eigen Turkse cultuur en taal onder Turkse-Nederlanders (Crul, & Doomernik, 2003). De mate van acculturatie wordt daarom in dit onderzoek gezien als een mogelijke moderator die het positieve effect van een narratief met culturele tailoring kan versterken, wanneer er sprake is van eigen cultuur behoud.

Acculturatie is het proces van culturele en psychologische verandering dat plaatsvindt als gevolg van contact tussen twee of meer culturele groepen en hun individuele leden (Berry, 2005). Acculturatie kan leiden tot separatie, assimilatie, integratie en marginalisatie (Truong et al, 2014). Vanuit het perspectief van een Turkse Nederlander houdt separatie in dat men de dominante Nederlandse cultuur van zich wegduwt en enkel bezig is met het behouden van de eigen Turkse cultuur. Het tegenovergestelde hiervan is assimilatie, juist het verwerpen van de eigen cultuur. Een derde mogelijkheid is integratie, het meedoen met de Nederlandse

samenleving maar wel met eigen cultuurbehoud. De vierde en tevens laatste mogelijkheid is marginalisatie en dit is het onvermogen om mee te doen met de Nederlandse maatschappij en tegelijkertijd is men ook niet in staat om zich te identificeren met de eigen cultuur (Truong et al, 2014).

De mate van acculturatie speelt een rol in de gezondheidsbeleving en het welbevinden van Turkse-Nederlandse mannen en vrouwen. Over het algemeen maken zij zich meer zorgen over hun gezondheid en ervaren zij hun eigen gezondheid slechter dan Nederlanders (Koneru et al., 2007). Bovendien, wanneer er sprake is van marginalisatie is de lichamelijke en

psychische gezondheid slechter dan wanneer er sprake is van integratie. Zo heeft een studie van Berry, Phinney, Sam en Vedder (2006) onder 5000 immigranten bewezen dat integratie werd geassocieerd met het hoogste niveau van zowel psychologische als socioculturele aanpassing. Dit bevorderde het welbevinden en de algemene gezondheid.

Verder onderzoek naar een verband tussen acculturatie en gezondheid heeft

aangetoond dat een lagere aanpassing aan de Nederlandse cultuur leidt tot minder gebruik van specialistische zorg onder Turkse migranten (Fassaert et al., 2009). Ook wordt er in mindere mate gebruik gemaakt van ziekenhuisopnames, fysiotherapie en thuiszorg (Denktaş,

Koopmans, Birnie, Foets, & Bonsel, 2009). Ander onderzoek liet zien dat het bezoek aan huisartsen onder Turkse Nederlanders hoger is in vergelijking met Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders (Bos, Ujcic-Voortman, Uitenbroek, & Baan, 2007).

(14)

13

Onderzoek heeft zich tot dusver voornamelijk gericht op de mate van acculturatie en het verband met de gezondheid. Nog onbekend is of voorlichting en informatie beter wordt ontvangen wanneer het wordt aangepast op de eigen cultuur als er sprake is van een lage mate van acculturatie. Gezien de onvoldoende empirische ondersteuning voor deze aanname zijn de volgende twee deelvragen opgesteld:

Deelvraag 1: Is het positieve effect van de Turkse taal in vergelijking met de

Nederlandse taal op herinnering en houding sterker voor respondenten die zich meer verbonden voelen met de Turkse cultuur dan met de Nederlandse cultuur?

Deelvraag 2: Is het positieve effect van een Turkse acteur in vergelijking met een

Nederlandse acteur op herinnering en houding sterker voor respondenten die zich meer verbonden voelen met de Turkse cultuur dan met de Nederlandse cultuur?

2.7. Conceptueel model Deelvraag 1 en 2 H1, H2 H3a, H3b, H3c Narratief (taal) Nederlands Turks Heri Narratief (acteur) Nederlands Turks Heri Houding Herinnering Heri Identificatie Heri Acculturatie Heri

(15)

14

-Methode-

3.1. Respondenten

De deelnemers aan dit onderzoek zijn Turks-Nederlandse mannen en vrouwen. De oudste deelneemster is een 67 jarige vrouw en de jongste deelnemer is een 17 jarige man. In totaal hebben 105 respondenten de survey ingevuld. Van deze 105 respondenten hadden 5

deelnemers missing values waardoor deze uit het onderzoek zijn gehaald. De 100 overgebleven respondenten bestaan uit 52 vrouwen en 48 mannen, met een gemiddelde leeftijd van 39 jaar (M = 39.43, SD = 1.09). 23% van de deelnemers is zeer laag opgeleid (basisschool) en 34% is laag opgeleid (middelbare school). 27% van de deelnemers heeft een MBO opleiding en 13% heeft een HBO opleiding afgerond. Slechts 1 deelnemer is

universitair opgeleid.

De meerderheid van de respondenten (n = 72) is werkzaam voor het

Textielreinigingsbedrijf Newasco de Hoop, gevestigd in Amersfoort en Heemstede, en zijn via deze twee vestigingen geworven. Er is dus sprake van een selecte steekproef aangezien het overgrote deel van de respondenten al is vastgesteld. De respondenten zijn uitgekozen op basis van hun Turkse afkomst en niet alle werknemers zijn Turks. Binnen dit onderzoek is er daarom non-probability sampling, waaronder convenience sampling en snowball sampling toegepast (Bryman, 2012). De Turks-Nederlandse werknemers zijn gekozen als respondenten vanwege de toegankelijkheid en beschikbaarheid (convenience sampling) voor de

onderzoeker en dankzij de persoonlijke connectie was de kans op deelname groter. De overige respondenten (n = 28) zijn familieleden, vrienden en/of kennissen van de werknemers van Newasco. Deze respondenten zijn verworven via snowball sampling, gezien het feit dat de werknemers zijn gevraagd om deelnemers te werven.

Beide manieren van sampling hadden als voordeel dat een groot deel van de respondenten al bekend was, of eenvoudig te benaderen, waardoor er geen intensieve zoektocht naar respondenten nodig was. Een nadeel van beide selectiemethodes is dat de selectie van deelnemers niet willekeurig is waardoor het geen representatieve weerspiegeling van de Turks-Nederlandse populatie geeft. Er heeft geen willekeurige selectie onder de werknemers plaatsgevonden en er is geen willekeurige selectie geweest onder de populatie van Turkse-Nederlanders. Vanwege het niet willekeurig selecteren van respondenten zijn de uitkomsten van dit onderzoek niet generaliseerbaar naar de gehele Turkse-Nederlandse populatie. De externe validiteit in dit onderzoek is daarom niet hoog.

(16)

15 3.2. Design

Dit onderzoek is uitgevoerd door middel van een experiment en valt daarmee onder

kwantitatief onderzoek. Het onderzoeksdesign betreft een 2 (Turkse versus Nederlandse taal) x2 (Turkse versus Nederlandse acteur) tussen-proefpersonen design waarbij de respondenten door middel van randomisatie worden verdeeld over de vier condities. In narratief 1 en 3 is de gesproken taal Nederlands en in narratief 2 en 4 Turks. De afkomst van de acteur is in

narratief 1 en 2 Nederlands en in narratief 3 en 4 Turks.

Gesproken taal

Persoon (acteur) Nederlands Turks

Nederlandse

vrouw Narratief 1vrouwen) (13 mannen, 12 Narratief 2vrouwen) (13 mannen, 12 Turkse vrouw Narratief 3 (11 mannen, 14

vrouwen) Narratief 4vrouwen) (11 mannen, 14

3.3. Manipulatie controle

In dit onderzoek is een narratief gemanipuleerd door middel van culturele tailoring. De verhaallijn is in elk narratief exact hetzelfde en de taal en de afkomst van de acteur worden gemanipuleerd. De manipulatie is gecontroleerd door middel van twee vragen in de survey met de antwoordopties Turks of Nederlands (In welke taal sprak de vrouw in het filmpje?) (Welke afkomst had de vrouw in filmpje?).

3.4. Onderzoeksprocedure

Voorafgaand aan het onderzoek zijn de respondenten door de directeur van het bedrijf mondeling ingelicht over het onderzoek. De werknemers kregen de mogelijkheid om aan te geven of zij wilden deelnemen aan het onderzoek of niet. Per deelnemer is vervolgens een tijd ingepland om onder werktijd deel te kunnen nemen aan het onderzoek. Voor zowel het bedrijf in Amersfoort als in Heemstede is een lijst opgesteld met alle namen van de

Turks-Nederlandse werknemers. De respondenten moesten voldoen aan het criterium dat zij enigszins de Nederlandse taal begrijpen aangezien zij ook blootgesteld konden worden aan het Nederlands gesproken narratief. Gezien het feit dat de voertaal in het bedrijf Nederlands is, begrepen alle Turks-Nederlandse werknemers de Nederlandse taal voldoende om deel te kunnen nemen aan het onderzoek.

(17)

16

De werknemers op de lijst kregen vervolgens willekeurig een nummer toegewezen (1, 2, 3 of 4) om zo te bepalen welk narratief elk respondent getoond kreeg. Voorafgaand aan de survey kregen zij uitgelegd wat de bedoeling was van het onderzoek. Ook is elke deelnemer gewezen op het feit dat hun deelname anoniem is. Na informed consent te hebben gegeven, werd de respondenten in het eerste deel van de survey gevraagd naar hun leeftijd, geslacht, het hoogst behaalde opleidingsniveau, de eigen ervaren gezondheid en de mate waarin de

respondent gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse gezondheidszorg in de afgelopen vier maanden. Daarna is de mate van acculturatie gemeten. Vervolgens kregen de respondenten één van de vier video’s te zien. Tot slot is in het tweede deel van de survey hun houding ten opzichte van de video, de herinnering van de gegeven informatie uit de video en de mate van identificatie met de acteur gemeten.

Na het invullen van de survey is aan een aantal respondenten gevraagd of hun familieleden ook wilden deelnemen aan het onderzoek. Bij toestemming voor deelname kregen de familieleden en/of vrienden een mail met daarin de link naar het onderzoek. Zij konden het onderzoek thuis uitvoeren, omdat het logistiek niet haalbaar was om deze deelnemers ook naar het bedrijf te laten komen.

3.5. Onderzoeksmateriaal

In dit onderzoek kregen de respondenten een video te zien waarin een vrouw vertelt over haar bezoek aan de huisarts. Narratief 1 duurt 4:43, narratief 2 duurt 7:51, narratief 3 duurt 3:45 en narratief 4 duurt 4:46. Het verhaal is een persoonlijke ervaring waarin de vrouw uitlegt hoe de afspraak is verlopen. Het verhaal geeft informatie en tips om een bezoek aan de huisarts beter te laten verlopen wanneer er sprake is van een minder goede beheersing van de Nederlandse taal. Zo is in het verhaal informatie verwerkt over de duur van een standaard-consult en de mogelijkheid om een dubbele afspraak te maken. Het verhaal bevat ook informatie over het voorschrijven van medicijnen, de mogelijkheid om te vragen om een tolk tijdens het gesprek en de standaardprocedure van een huisartsbezoek.

De vrouw is positief over haar huisartsbezoek en vond het een goede ervaring. De gegeven informatie die verwerkt is binnen het narratief wordt voornamelijk gezien als zinvol voor de doelgroep van Turkse mannen en vrouwen. Dit gezien hun kennis over een bezoek aan de huisarts over het algemeen laag wordt ingeschat aangezien er in Turkije sprake is van een ander systeem waarbij de patiënt meestal direct naar het ziekhuis/de kliniek gaat

(Meeuwesen et al, 2006). Daarnaast wordt medicatie sneller voorgeschreven dan in Nederland en zijn veel Turkse mensen niet op de hoogte van de mogelijkheid van een tolk.

(18)

17 3.6. Pre-test

Om de kwaliteit van het script te onderzoeken is voorafgaand aan het onderzoek een pre-test uitgevoerd. Het Nederlandse script is vertaald naar het Turks door een Turkse stagiair die werkzaam is bij het bedrijf. In de pre-test is de Turkse tekst nogmaals door twee Turkse mensen beoordeeld en gecontroleerd, één Turkse vrouw (41 jaar) en één Turkse man (19 jaar). Het Nederlandse script is door twee Turkse mannen (45 en 53 jaar) en door twee Turkse vrouwen (28 en 35 jaar) beoordeeld. Het doel van deze pre-test was om te onderzoeken of het verhaal duidelijk, helder, geloofwaardig en informatief was. Alle vragen konden worden beantwoord op een 5-punts Likert schaal lopend van helemaal mee oneens tot helemaal mee eens.

De man (19 jaar) en vrouw (41 jaar) die de Turkse tekst hebben beoordeeld vonden de tekst geloofwaardig (beide een score van 5) en konden het verhaal goed tot heel goed

begrijpen (score van 4, score van 5). De man beoordeelde de tekst redelijk tot goed (score van 3) en de vrouw goed (score van 4). De tekst was redelijk interessant en leerzaam (score van 3, score van 4) en de gegeven adviezen van de huisarts waren geloofwaardig (beide een score van 5). De vier respondenten die de Nederlandse tekst hebben beoordeeld hadden meer moeite met het volledig begrijpen van de tekst. Drie respondenten gaven aan dat de tekst niet heel makkelijk leesbaar was (score van 2) en de vierde respondent gaf een score van 3. Zij gaven aan dat het verhaal in zijn geheel wel was te begrijpen, maar een aantal woorden niet. De informatie in de tekst vonden alle vier de respondenten geloofwaardig (score van 5). Twee respondenten vonden het verhaal leerzaam (score van 4), in tegenstelling tot de overige twee respondenten (score van 3, score van 2). Drie respondenten beoordeelden het verhaal als goed (score van 4) en de andere respondent als redelijk tot goed (score van 3). Aan de hand van de uitkomst van de pre-test is de Turkse tekst verbeterd en zijn sommige Nederlandse woorden vereenvoudigd. Zo is het woord consult veranderd in afspraak en het woord medicatie is aangepast naar medicijnen.

(19)

18 3.7. Meten van de variabelen

Houding

Om de houding ten opzichte van het verhaal te meten is er gebruik gemaakt van vijf

semantische differentiaal schalen gebaseerd op de schaal van Norman, Conner en Bell (2000). (Onplezierig/Plezierig, Slecht/Goed, Ongeloofwaardig/Geloofwaardig,

Oninteressant/Interessant, Onduidelijk/Duidelijk, Onaangenaam/Aangenaam). De

betrouwbaarheid van deze schaal is goed (α=.79). Voor dit onderzoek is de schaal aangepast naar een 5-punts Likertschaal. De uiteindelijke houding ten opzichte van de boodschap is de gemiddelde score op de vijf items.

Herinnering

Het meten van de herinnering van de informatie is gebaseerd op de Nederlandse patiënt informatie herinnering vragenlijst (Meppelink, 2015; Jansen et al, 2008). Om de relevantie te waarborgen zijn er slechts vragen gesteld over de belangrijkste onderwerpen en informatie van het verhaal. Net als in het onderzoek van Jansen (2008) zijn er meerkeuzevragen gesteld over de inhoud van de desbetreffende informatie om de herkenning te meten. Rekening houdend met de doelgroep binnen dit onderzoek zijn de vragen eenvoudig geformuleerd. Bij elke vraag heeft de respondent de mogelijkheid om ‘ik weet het niet’ in te vullen. In totaal zijn er vijf meerkeuzevragen gesteld.

Het aantal vragen dat de respondent goed heeft beantwoord, bepaald de score voor herinnering. Een score van 0 (geen herinnering) is geen enkele vraag goed beantwoord, een score van 1 (zeer weinig herinnering) is één vraag goed beantwoord, een score van 2 (weinig herinnering) is twee vragen goed beantwoord, een score van 3 (gemiddeld) is drie vragen goed beantwoord, een score van 4 (veel herinnering) is vier vragen goed beantwoord en de score van 5 (zeer veel herinnering) betekent alle vragen goed beantwoord. Deze schaal is gebaseerd op de schaal van Meppelink (2015). Wanneer de respondent het antwoord ‘ik weet het niet’ heeft ingevuld, telt dit als een fout beantwoorde vraag.

(20)

19

Identificatie

Identificatie met de acteur in het narratief is in dit onderzoek gemeten aan de hand van vijf stellingen. Deze stellingen zijn gebaseerd op de meting van identificatie uit het onderzoek van de Graaf, Hoeken, Sanders en Beentjes (2012). Een voorbeeld van een stelling is (Het gaf mij een goed gevoel dat de vrouw positief was over haar huisartsbezoek). In het onderzoek van de Graaf et al. (2012) is gebruik gemaakt van een 7-punts Likertschaal. Voor dit onderzoek is deze schaal aangepast tot een 5-punts Likertschaal (1 =helemaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = niet mee eens/niet mee oneens, 4 = mee eens 5 = helemaal mee eens). De

betrouwbaarheid van de schaal, waarin de 5 items zijn samengevoegd tot één variabele, is (α=.66). Deze betrouwbaarheid is niet heel hoog maar het wegnemen van één van de items leidt er niet toe dat de cronbach’s alpha hoger wordt. Daarom is besloten de variabelen toch als één component samen te voegen. De mate van identificatie is de gemiddelde score op deze 5 items.

Acculturatie

De acculturatieschaal in dit onderzoek is gebaseerd op de vragenlijst van Serrano en Anderson (2003). In deze schaal is acculturatie gemeten aan de hand van 12 items. Het antwoord op de vragen kan worden gegeven op een 5-punts Likertschaal (alleen Nederlands, meer Turks dan Nederlands, net zoveel Turks als Nederlands, meer Nederlands dan Turks, alleen Nederlands). Voor dit onderzoek zijn alleen de eerste twee items van deze schaal (in welke taal spreekt u het meeste thuis, in welke taal spreekt u het meeste op uw werk) en vier stellingen gebruikt. Deze stellingen zijn gemeten aan de hand van een 5-punts Likertschaal. (De Turkse cultuur is belangrijker voor mij dan de Nederlandse cultuur, ik spreek liever in het Turks dan in het Nederlands).

Naast de schaal van Serrano en Anderson (2003) is ook deels gebruik gemaakt van de schaal van Berry, Phinney, Sam en Vedder (2006). In deze schaal zijn meerdere aspecten van acculturatie gemeten en voor dit onderzoek worden de vragen gebruikt van language

proficiency and language use. De schaal meet aan de hand van een 7-punts Likertschaal de mogelijkheid tot het begrijpen, spreken, lezen en schrijven van de Nederlandse taal. Om de schalen in dit onderzoek gelijkwaardig te houden is deze schaal aangepast tot een 5-punts Likertschaal (helemaal niet, slecht, redelijk, goed, heel goed). De 10 items zijn samengevoegd tot één variabele acculturatie en de schaal heeft een goede betrouwbaarheid (α=.93). De mate van acculturatie is de gemiddelde score op deze 10 items.

(21)

20 3.8. Controle variabelen

Leeftijd, geslacht en opleidingsniveau

De respondenten zijn verzocht om eerst hun leeftijd in te vullen en geslacht aan te geven. Daarna is gevraagd naar hun hoogst behaalde opleidingsniveau.

Ervaren gezondheid

Om de ervaren gezondheid te meten is de SF-36 gezondheidstoestand vragenlijst gebruikt (van der Zee & Sanderman, 1993). Deze vragenlijst meet drie hoofdcomponenten, functionele status, welzijn en de algemene evaluatie van de gezondheid. De oorspronkelijke vragenlijst bestaat uit 36 vragen en een 7-punts Likertschaal. Voor dit onderzoek zijn alleen zes items (twee vragen, vier stellingen) van de schaal voor algemene gezondheidsbeleving gebruik (mijn gezondheid is goed, ik word niet snel ziek). Daarnaast is de schaal aangepast tot een 5-punts Likertschaal (1 = helemaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = niet mee eens, niet mee oneens, 4 = mee eens, 5 = helemaal mee eens). De betrouwbaarheid van de schaal is goed (α= .89).

Gebruik van de Nederlandse gezondheidszorg

Om het huidige gebruik van de Nederlandse gezondheidszorg te meten wordt gevraagd hoe vaak zij in de afgelopen vier maanden een huisarts en een specialist hebben bezocht. (Hoe vaak heeft u in de afgelopen vier maanden een huisarts bezocht in Nederland?) (Hoe vaak heeft u in de afgelopen vier maanden een specialist bezocht in Nederland?).

(22)

21

-Resultaten-

4.1. Randomisatie controle

Voor de controle variabelen is getoetst of er significante verschillen zijn tussen de vier condities. De chi-square toets geeft aan dat de verdeling van mannen en vrouwen in de vier condities niet significant is, p = 0,887. Dit betekent dat de verdeling van mannen en vrouwen over de vier condities gelijk is. De overige controle variabelen zijn getoetst via een Anova (output 1). Voor wat betreft de leeftijd is de uitkomst van de toets, F(3, 96) = 0,03 niet significant, p = 0,993 dus er is geen verschil in leeftijd tussen de vier groepen. De vier groepen verschillen ook niet wat betreft opleidingsniveau, F(3, 96) = 0,90, p = 0,445 en de eigen ervaren gezondheid F(3, 96) = 2,59, p = 0,058. Tot slot zijn de vier condities ook gelijk voor wat betreft de frequentie van een bezoek aan de huisarts in Nederland, F(3, 96) = 0,51, p = 0,678 en de frequentie van een bezoek aan een specialistische arts in Nederland F(3, 96) = 0,86, p = 0,465. Er zijn dus geen significante verschillen in de vier condities voor alle controle variabelen. Deze hoeven daarom niet worden meegenomen in de volgende analyses.

4.2. Manipulatie controle

Via een chi-square toets is gecontroleerd of de manipulatie van taal is gelukt. De uitkomst van de chi-square test is significant, p = 0,000. Alle respondenten hebben de controle vraag goed beantwoord dus de manipulatie van taal is succesvol geweest. De manipulatie van de afkomst van de acteur is ook via een chi-square toets gecontroleerd. De uitkomst is significant, p = 0,000. Dit betekent dat ook de manipulatie van de afkomst van de acteur is gelukt.

4.3. Hypothese toetsing: het effect van culturele tailoring (H1 en H2)

Tabel 1 geeft een overzicht weer van de gemiddelde scores op, herinnering, attitude, identificatie en acculturatie per narratief. De uitkomst van een ANOVA laat zien dat voor zowel herinnering F(3, 96) = 2,84, p = 0,042 als voor attitude F(3, 96) = 4,01, p = 0,009 er een significant verschil is tussen de vier condities. Om hypothese 1 en 2 te toetsen is er een tweewegs-variantieanalyse (two-way ANOVA) uitgevoerd. Er wordt voor beide hypotheses een positief effect verwacht dus er is eenzijdig getoetst.

(23)

22

Tabel 1: Gemiddelde scores op, herinnering, attitude, identificatie en acculturatie per narratief

N Mean SD Min Max

Narratief 1 (Ned x Ned)

Houding Herinnering Identificatie Acculturatie 25 25 25 25 3,99 3,64 3,42 2,82 0,57 1,22 0,56 0,62 3,00 1,00 2,20 1,80 5,00 5,00 4,60 4,20

Narratief 2 (Ned x Turks)

Houding Herinnering Identificatie Acculturatie 25 25 25 25 4,18 3,64 3,62 2,84 0,58 1,07 0,36 0,86 2,83 1,00 2,80 1,10 5,00 5,00 4,20 5,00

Narratief 3 (Turks x Ned)

Houding Herinnering Identificatie Acculturatie 25 25 25 25 3,65 3,40 3,42 2,66 0,64 1,32 0,53 0,79 2,67 1,00 2,00 1,60 4,83 5,00 4,80 4,20

Narratief 4 (Turks x Turks)

Houding Herinnering Identificatie Acculturatie 25 25 25 25 4,04 4,28 3,92 2,73 0,43 0,79 0,43 0,73 3,00 3,00 2,60 1,60 4,67 5,00 5,00 4,20 Totaal Houding Herinnering Identificatie Acculturatie 100 100 100 100 3,97 3,74 3,60 2,77 0,59 1,15 0,52 0,75 2,67 1,00 2,00 1,10 5,00 5,00 5,00 4,20 Resultaat Hypothese 1

In de eerste hypothese is getest of de gemiddelde score op zowel de houding als op de

herinnering van narratief 2 en 4 (Turkse taal) significant hoger is dan de gemiddelde score van narratief 1 en 3 (Nederlandse taal). H1 is als volgt: Een narratief met een Turkse voice-over heeft een positiever effect op de houding en herinnering van Turkse Nederlandse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap dan een narratief met een Nederlandse voice-over.

De gemiddelde score van herinnering in de conditie met de Turkse taal (M = 3,96, SD = 0,99) is hoger dan in de conditie met de Nederlandse taal (M = 3,52, SD = 1,26). Het

verschil in gemiddelde is significant, -0,440, CI [-0,8891, 0,011], F(3,1) = 3,85, p = 0,035/2 = 0,026 (output 2). H1 kan dus voor het effect op herinnering worden aangenomen. Een

narratief met een Turkse voice-over zorgt voor een significant betere score op herinnering. Uit een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets (Turkey) blijkt dat alleen het verschil in

(24)

23

gemiddelde (-0,88) herinnering tussen narratief 3 (Turkse vrouw, Nederlandse taal) en narratief 4 (Turkse vrouw, Turkse taal) significant is (SD = 0,32, p = 0,033).

De gemiddelde score op houding is hoger in de conditie met de Turkse taal (M = 4.11, SD = 0.51) dan in de conditie met de Nederlandse taal (M = 3.82, SD = 0.62). Het verschil in gemiddelde is significant, -0,290, CI [-0,5161, -0,0639], F(3,1) = 6,72, p = 0,011/2 = < 0,000 (output 3). H1 kan dus ook voor het effect op attitude worden aangenomen. Een narratief met een Turkse voice-over zorgt ook voor een meer positieve houding ten opzichte van de

boodschap.

Resultaat Hypothese 2

In de tweede hypothese is getest of de gemiddelde score op zowel houding als op herinnering van narratief 3 en 4 (Turkse vrouw) significant hoger is dan de gemiddelde score van narratief 1 en 2 (Nederlandse vrouw). H2 is als volgt: Een narratief met een acteur van Turkse afkomst heeft een positiever effect op de houding en herinnering van Turkse Nederlandse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap dan een narratief met een acteur van Nederlandse afkomst.

De gemiddelde score van herinnering in de conditie met de Turkse vrouw is hoger (M =3,84, SD = 1,17) dan in de conditie met de Nederlandse vrouw (M = 3,64, SD = 1,14). Het verschil in gemiddelde is niet significant, -0,290, CI [-0,5161, -0,0639], F (3,1) = 0,80, p = 0,374/2 = 0,187 (output 2). Er is dus geen significant verschil in de gemiddelde scores op herinnering tussen de groep respondenten die het narratief met de Turkse vrouw zagen en de groep respondenten die het narratief met de Nederlandse vrouw zagen. H2 wordt daarmee, wat betreft herinnering, verworpen.

De gemiddelde score van houding in de conditie met de Nederlandse vrouw (M = 4,09, SD = 0,59) is tegen de verwachting in hoger dan de gemiddelde score in de conditie met de Turkse vrouw (M = 3,84, SD = 0,57). Het verschil in gemiddelde is significant, 0,243 CI [0,01504, 0,47163], F (3,1) = 4,73, p = 0,032/2 = 0,016 (output 3). Dit betekent dat de gemiddelde houding significant hoger is in de conditie met de Nederlandse vrouw dan in de conditie met de Turkse vrouw. H2 wordt hierdoor verworpen, aangezien niet de Turkse acteur een beter effect heeft op de houding, maar de Nederlandse acteur. Uit een post-hoc

meervoudige-vergelijkingentoets (Turkey) blijkt dat alleen het verschil in gemiddelde (0,53) houding tussen narratief 2 (Nederlandse vrouw, Turkse taal) en narratief 3 (Turkse vrouw, Nederlandse taal) significant verschilt (SD = 0,16, p = 0,006).

(25)

24 4.4. Hypothese toetsing: het effect van identificatie (H3a en H3b)

In H3a wordt via een eenzijdige independent t-toets onderzocht of de Turkse taal tot meer identificatie leidt dan de Nederlandse taal. H3a is als volgt: Het narratief met een Turkse voice-over leidt tot meer identificatie dan het narratief met een Nederlandse voice-over. De gemiddelde score in de conditie met de Turkse taal (M = 3,77, SD = 0,42) ligt inderdaad hoger dan de gemiddelde score in de conditie met de Nederlandse taal (M = 3,42, SD = 0,55). Het verschil in gemiddelde is significant, -0,34800 CI [-0,54199, -0,15401], t (98) = -3,56; p < 0,001 (output 4). De Turkse taal leidt tot meer identificatie dan de Nederlandse taal dus H3a wordt aangenomen.

In H3b wordt onderzocht of het narratief met de Turkse vrouw ook tot meer

identificatie leidt dan het narratief met de Nederlandse vrouw. H3b is als volgt: Het narratief met een Turkse acteur leidt tot meer identificatie dan het narratief met een Nederlandse acteur. De respondenten in de conditie met de Turkse vrouw (M = 3,67, SD = 0,54) scoren gemiddeld hoger op identificatie dan de respondenten in de conditie met de Nederlandse vrouw (M = 3,52, SD = 0,49). Het verschil in gemiddelde is echter niet significant, -0,1480 CI [-0,35201, 0,05601], t (98) = 1,44; p = 0,076 (output 5). De

respondenten die het narratief met de Turkse vrouw zagen scoren dus niet significant hoger op identificatie dan de respondenten die het narratief met de Nederlandse vrouw zagen. H3b wordt daarom verworpen.

4.5. Hypothese toetsing: Het mediërende effect van identificatie (H3c)

In H3c wordt onderzocht of identificatie het positieve effect van het narratief op de houding en herinnering medieert. H3a laat zien dat identificatie met de Turkse taal hoger is dan de identificatie met de Nederlandse taal en H1 laat zien dat de Turkse taal zorgt voor een betere herinnering en een meer positieve attitude. Identificatie kan daardoor een mogelijke mediator zijn die het positieve effect van een narratief in de Turkse taal op de herinnering en attitude verklaard. H3b laat zien dat een narratief met een Turkse acteur niet significant tot meer identificatie leidt dan een narratief met een Nederlandse acteur, het directe effect is dus niet significant. Identificatie kan daardoor, wat betreft culturele tailoring via een acteur, geen mediërend effect hebben. Voor H3c (het effect van het narratief op de houding en herinnering van Turkse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap wordt gemedieerd door de mate van identificatie), wordt daarom alleen gekeken naar de mediërende rol van identificatie tussen het effect van de taal op houding en herinnering. Om het mediërende effect op

(26)

25

Figuur 1 geeft een overzicht weer van het effect van de gesproken taal op identificatie (pad B), het effect van identificatie op de herinnering (pad C) en het indirecte effect van de gesproken taal op herinnering via identificatie (pad A). De Sobel toetst (output 6) geeft weer dat het indirecte effect van de taal op de herinnering via identificatie wordt gemedieerd (b = 0,23, p = 0,028). H3c wordt dus aangenomen voor wat betreft de herinnering.

Figuur 1:

B (b = 0,35, p = 0,0006 C (b = 0,55, p = 0,0047)

A indirect effect (b = 0,23, p = 0,028)

Figuur 2 geeft een overzicht weer van het effect van de gesproken taal op identificatie (pad B), het effect van identificatie op de houding (pad C) en het indirecte effect van de gesproken taal op de houding via identificatie (pad A). De Sobel toetst (output 7) geeft weer dat het indirecte effect van de taal op de houding via identificatie niet significant is (p = 0,093). H3a wordt dus niet aangenomen voor wat betreft de attitude.

Figuur 2: B (b = 0,35, p = 0,0006 C (b = 0,23, p = 0,0509) A indirect effect (b = 0,80, p = 0,093) Herinnering Gesproken taal Identificatie Houding Gesproken taal Identificatie

(27)

26 4.6. Het modererende effect van acculturatie (deelvraag 1, deelvraag 2)

Via een Anova is getoetst of de vier condities wel of niet significant van elkaar verschillen voor wat betreft de mate van acculturatie. De toetst laat zien dat het verschil niet significant is, F (3,96) = 0,29, p = 0.831. Om deelvraag 1 (is het positieve effect op de houding en herinnering van de Turkse taal in vergelijking met de Nederlandse taal sterker voor

respondenten die zich meer verbonden voelen met de Turkse cultuur dan met de Nederlandse cultuur?) te toetsen is er gekeken naar het interactie-effect via een eenzijdige two-way-anova. Het significantieniveau is daarom steeds gedeeld door twee.

Voor wat betreft de variabele houding is het hoofdeffect van het soort narratief

(Turkse of Nederlandse taal) significant p = 0,012. Het effect van de mate van acculturatie op de houding is niet significant p = 0,118 en het interactie effect is ook niet significant p = 0,089. De mate van acculturatie versterkt het effect tussen het narratief en de houding dus niet. Het hoofdeffect van het soort narratief (Turkse of Nederlandse taal) bij de variabele herinnering is significant p = 0,022 en de mate van acculturatie als effect op herinnering is ook significant p = 0,015. Het interactie effect is echter niet significant p = 0,210. De mate van acculturatie versterkt het effect tussen het narratief en de herinnering dus niet.

Deelvraag 2 (is het positieve effect op de houding en herinnering van een Turkse acteur in vergelijking met een Nederlandse acteur sterker voor respondenten die zich meer verbonden voelen met de Turkse cultuur dan met de Nederlandse cultuur?) is ook getoetst via een eenzijdige two-way-anova. Voor de variabele houding is het hoofeffect van het narratief (Turkse of Nederlandse vrouw) significant p = 0,045, het effect van de mate van acculturatie is niet significant p = 0,098 en het interactie effect is ook niet significant p = 0,395. Voor de variabele herinnering is het hoofdeffect van het narratief (Turkse of Nederlandse vrouw) niet significant p = 0,190 maar het effect van de mate van acculturatie is wel significant p = 0,033. Het interactie effect is echter niet significant p = 0,455.

(28)

27

-Conclusie-

In dit onderzoek is het effect van culturele tailoring onderzocht en welk aspect van culturele tailoring belangrijker is, de taal of de etnische afkomst van de acteur. De onderzoeksvraag is als volgt: In hoeverre is er een verschil in effect tussen een narratief met culturele tailoring en een narratief zonder culturele tailoring op de houding en herinnering van Turkse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap en wat is daarbij het mediërende effect van

identificatie en het modererende effect van acculturatie?

Het resultaat van de eerste hypothese laat zien dat de respondenten die de Turks gesproken narratieven zagen significant hoger hebben gescoord op de houding en herinnering dan de respondenten die de Nederlands gesproken narratieven zagen. Het wel of niet helemaal begrijpen van de boodschap heeft dus niet alleen een invloed gehad op de herinnering, maar ook op de houding. Hypothese 2 laat echter zien dat de overeenkomst met de eigen etniciteit geen invloed heeft gehad op de herinnering. Voor wat betreft het effect op de houding laat het onderzoek een opvallend resultaat zien. Tegen de verwachting in scoorden de narratieven met de Nederlandse acteur significant hoger op houding dan de narratieven met de Turkse acteur. Deze uitkomsten tonen aan dat taal een belangrijker aspect van culturele tailoring is dan de etniciteit van de acteur. Dit suggereert dat de respondenten zich meer identificeren met de moedertaal dan met de persoon die het verhaal verteld. Echter, een combinatie van beide, waarbij de Turkse taal overeenkomt met Turkse afkomst van de acteur, lijkt het meest succesvol te zijn.

De taal is ook belangrijker gebleken dan de etniciteit van de acteur voor wat betreft de mogelijkheid tot identificeren. De Turkse taal zorgde significant voor meer identificatie dan de Nederlandse taal. Bovendien verklaard de identificatie met de Turkse taal het effect op de herinnering. Het effect van de taal op de herinnering wordt dus via identificatie gemedieerd. Het effect van de taal op de houding wordt echter niet gemedieerd door identificatie. Hoewel de respondenten zich meer identificeerde met de Turkse acteur dan met de Nederlandse acteur, was dit verschil niet significant. Hierdoor is er ook geen sprake van een mediërend effect van identificatie voor het effect van de afkomst van de acteur en het effect op de

houding en herinnering. Tot slot is gebleken dat de mate van acculturatie het effect van de taal en de afkomst van de acteur op de houding en herinnering niet versterkt. Daarentegen heeft de mate van acculturatie wel een significant effect op de herinnering van de respondent.

De algehele conclusie van dit onderzoek is dat de respondenten het verhaal in het Turks over het algemeen beter konden begrijpen, zich daardoor beter konden identificeren

(29)

28

met het verhaal, en dit resulteerde in een meer positieve herinnering en attitude ten opzichte van de boodschap. Bovendien werd de combinatie van een Turkse vrouw en de Turkse taal het beste beoordeeld voor zowel de herinnering als de attitude. De meerwaarde van het aanpassen van de boodschap aan Turks-Nederlandse mannen en vrouwen is hiermee aangetoond, waarbij het aanpassen van de taal cruciaal is gebleken. Hiermee toont dit onderzoek aan dat een narratief met culturele tailoring zorgt voor een positiever effect op de houding en herinnering van Turkse mannen en vrouwen ten opzichte van de boodschap.

-Discussie-

De resultaten van de eerste twee hypotheses sluiten over het algemeen aan bij de resultaten van eerder onderzoek. De respondenten hebben redelijk tot goed gescoord op herinnering en dit toont aan dat een narratief inderdaad een positief effect heeft op de herinnering (Mayer, & Moreno, 2003; Meppelink, & Bol, 2015). Ook de houding ten opzichte van de boodschap was gemiddeld gezien positief. Echter, dit onderzoek heeft geen vergelijking gemaakt tussen narratieven berichten en niet narratieven berichten (McQueen et al., 2011; Murphy et al.,2013) maar tussen een cultureel getailorde narratief en niet cultureel getailorde narratief. Deze vergelijking geeft nieuw inzicht voor het effect op de herinnering en houding. De toevoeging van culturele tailoring heeft namelijk bewezen dat het effect van een narratief hierdoor positief wordt beïnvloed (Kreuter et al, 2005). De linguistic benadering is hierbij wel belangrijker dan de perifere benadering. Het systematisch integreren van culturele tailoring heeft dus niet voor elk component een effect.

De mogelijkheid tot identificeren met de Turkse acteur heeft in dit onderzoek geen significant effect gehad op de houding, in tegenstelling tot de uitkomsten van eerder

onderzoek waarbij identificatie met de acteur wordt gezien als het belangrijkste mechanisme om de houding te beïnvloeden (Cohen, 2001; Dal Chin et al., 2004; Green, 2006; Larkey, & Hecht, 2010, Slater, & Rouner, 2002). Dit onderzoek heeft aangetoond dat identificatie met de gesproken taal belangrijker is dan de identificatie met de acteur. Bovendien heeft de

identificatie met de taal een mediërend effect op de herinnering, maar niet op de houding. Het mediërende effect van identificatie op de houding werd wel aangetoond in eerder onderzoek (de Graaf et al, 2016).

Het effect van de mate van acculturatie op de herinnering kan worden verklaard door het feit dat de Nederlandse taalbeheersing ook is meegenomen in het meten van acculturatie. Een limitatie van dit onderzoek is daarom dat de mate van acculturatie wellicht beter verdeeld

(30)

29

had kunnen worden in het aspect taal en aanpassing aan de Nederlandse cultuur. Bovendien zou het effect van de mate van acculturatie op de herinnering kunnen betekenen dat

acculturatie, net als identificatie, een mediërende rol speelt. Dit zou eventueel kunnen worden onderzocht in een vervolgstudie.

Een tweede limitatie van dit onderzoek is dat de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden over de gehele Turks-Nederlandse populatie vanwege het niet willekeurig selecteren van de respondenten en het relatief kleine aantal respondenten. Een derde limitatie is dat er niet met zekerheid kan worden gezegd dat de goed beantwoorde vragen zijn te verklaren door het volledig begrijpen van het filmpje. Wellicht beschikken de respondenten al over de juiste kennis waardoor zij toch de vragen goed konden beantwoorden. De vragen waren daarnaast relatief eenvoudig dus volledig begrip van het filmpje was niet nodig. Een vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen richten op een meer complex gezondheidsprobleem met een meer professioneel filmpje.

Dit onderzoek heeft aangetoond dat de toevoeging van culturele tailoring een

meerwaarde heeft in het begrip en de acceptatie van een gezondheidsboodschap. De vorm van communicatie kan dus helpen de gezondheidsachterstand van Turkse-Nederlanders te

reduceren en de kennis over gezondheid te vergroten. Tot slot zou vervolg onderzoek nog kunnen aantonen of de andere twee componenten van culturele tailoring ook moeten worden toegepast in een narratief of niet. Hierdoor kan de boodschap nog meer worden

geoptimaliseerd.

(31)

30

-Literatuurlijst-

Appel, M., & Richter, T. (2007). Persuasive effects of fictional narratives increase over time. Media Psychology, 10, 113-134. doi:10.1080/15213260701301194

Bandura, A. (2001). Social cognitive theory: An agentic perspective. Annual Review of Psychology, 52(1), 1-26. doi:10.1146/annurev.psych.52.1.1

Banerjee, S. C., & Greene, K. (2012). Role of transportation in the persuasion process: Cognitive and affective responses to antidrug narratives. Journal of Health Communication, 17(5), 564-581. doi:10.1080/10810730.2011.635779

Bechtel, G., & Davidhizar, R. (2002). Integrating cultural diversity in patient education. Semin Nurse Manag 7: 193-197.

http://journals.sagepub.com/doi/abs/10.1177/1090198102251021

Bellis, J. M., Grimley, D. M., & Alexander, L. R. (2002). Feasibility of a tailored intervention targeting STD-related behaviors. American Journal of Health Behavior, 26(5), 378-385. doi:10.5993/AJHB.26.5.6

Bengi-Arslan, L., Verhulst, F. C., & Crijnen, A. A. (2002). Prevalence and determinants of minor psychiatric disorder in Turkish immigrants living in the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 37(3), 118-124. doi:

10.1007/s001270200003

Berry, J. W. (2005). Acculturation: Living successfully in two cultures. International Journal of Intercultural Relations, 29(6), 697-712. doi: 10.1016/j.ijintrel.2005.07.013

Berry, J. W., Phinney, J. S., Sam, D. L., & Vedder, P. (2006). Immigrant youth:

Acculturation, identity, and adaptation. Applied Psychology, 55(3), 303-332. doi: 10.1111/j.1464-0597.2006.00256.x

Bol, N., van Weert, J. C., de Haes, H. C., Loos, E. F., & Smets, E. M. (2015). The effect of modality and narration style on recall of online health information: results from a Web-based experiment. Journal of Medical Internet Research, 17(4), e104. doi: 10.2196/jmir.4164

Bortolussi, M., & Dixon, P. (2013) Minding the text: Memory for literary narrative. Stories and minds: Cognitive approaches to literary narrative, 23-37.

Bos, G., Jacobs-van der Bruggen, M. A. M., Ujcic-Voortman, J. K., Uitenbroek, D. G., & Baan, C. A. (2007). Etnische verschillen in diabetes, risicofactoren voor hart-en vaatziekten en zorggebruik. Resultaten van de Amsterdamse Gezondheidsmonitor, 2004.

(32)

31

Braddock, K., & Dillard, J. P. (2016). Meta-analytic evidence for the persuasive effect of narratives on beliefs, attitudes, intentions, and behaviors. Communication

Monographs, 1-24. doi: http://dx.doi.org/10.1080/03637751.2015.1128555

Brodie, M., Foehr, U., Rideout, V., Baer, N., Miller, C., Flournoy, R., & Altman, D. (2001). Communicating health information through the entertainment media. Health

Affairs, 20(1), 192-199.

Bryman, A. (2015). Social research methods. Oxford university press.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016, 5 oktober). Bevolking; leeftijd, herkomstgroepering, geslacht en regio, 1 januari. Geraadpleegd van

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37713&D1=0-

2&D2=0&D3=0-5,8,11,14,18,20-22,24,27,29,31-33,35-36,38-42,49,54&D4=0&D5=0,4,14,18-20&VW=T

Centraal Bureau voor de Statistiek (2008, 22 september). Marokkanen hebben minder moeite met Nederlands dan Turken. Geraadpleegd van

https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2008/39/marokkanen-hebben-minder-moeite-met-nederlands-dan-turken Chang, C. (2008). Increasing mental health literacy via narrative advertising. Journal of

Health Communication: International Perspectives, 13, (1), 37-55. doi: http://dx.doi.org/10.1080/10810730701807027

Cohen, J. (2001). Defining identification: A theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication & Society, 4(3), 245-264. doi:

http://dx.doi.org/10.1207/S15327825MCS0403_01

Conner, M., & Sparks, P. (2005). Theory of planned behaviour and health behaviour. Predicting Health Behaviour, 2, 170-222.

Crul, M., & Doomernik, J. (2003). The Turkish and Moroccan second generation in the Netherlands: Divergent trends between and polarization within the two

groups. International Migration Review, 37(4), 1039-1064. doi: 10.1111/j.1747-7379.2003.tb00169.x

Dal Cin, S., Zanna, M. P., & Fong, G. T. (2004). Narrative persuasion and overcoming resistance. Resistance and Persuasion, 175-191.

Denktaş, S., Koopmans, G., Birnie, E., Foets, M., & Bonsel, G. (2009). Ethnic background and differences in health care use: a national cross-sectional study of native Dutch and immigrant elderly in the Netherlands. International Journal for Equity in Health, 8(1), 35. doi: 10.1186/1475-9276-8-35

Essink-Bot, M. L., Agyemang, C. O., Stronks, K., & Krasnik, A. (2015). Migrant and ethnic minority health. In a systematic review of key issues in public health. Springer International Publishing. 189-203.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

De laagste gemiddelde leeftijd (37 jaar) hebben degene met een af- wijkend bedrijfstype (speciale bedrijven)? voor dit soort bedrijven is kennelijk meer animo bij de jongere

The flow properties including unconfined strength as a function of consolidation stress was measured using Edinburgh Powder Tester, a uniaxial tester [2] and

Brand loyalty towards sports shoe brands Consumer factors Brand factors Social factors Variety seeking Social pressures Risk Aversion.. Perceived

two displays, 1.2 consistency in displaying information, 3.2 do not display unnecessary information, 3.3 display heterogeneous information, 4.1 use visual presentations,

9&#34;) Dit instituut HOU men niet moeten Kien als een nieuw, zelfstandig laboratorium naast de bestaande laboratoria en instituten van de universiteit. Zou Ken een

Docenten tekenen zich tijdens de matchingsbijeenkomst tussen onderzoek en onderwijs in voor onderzoeksvragen waar hun leerlingen mee aan de

Microwave irradiation is an alternative method that can be used for biodiesel production. The heat transferred through microwave reactions is more effective than