• No results found

De invloed van de persoonlijkheid van wereldleiders op de internationale politiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de persoonlijkheid van wereldleiders op de internationale politiek"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE INVLOED VAN DE PERSOONLIJKHEID

VAN WERELDLEIDERS OP DE

INTERNATIONALE POLITIEK

STABITEIT VAN PERSOONLIJKHEIDSKENMERKEN VAN LEIDERS

DOORHEEN DE TIJD

Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 25439

MATTHIAS DEPUYDT

Stamnummer: 01410340

Promotor: Prof. dr. Tim Haesebrouck

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek

(2)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(3)
(4)

4 |

1 A

BSTRACT

Algemeen heerst er onder ons allen een intuïtief gevoel dat de persoonlijkheid van wie er aan de macht is van een gegeven land ertoe doet. Echter, binnen de academische literatuur vinden we geen eensgezindheid over de waarachtigheid van deze stelling.

In een voorgaand werk trachtten we hierop in te gaan. We stelden dat omdat president Poetin en president Erdoğan een gelijkaardig politiek parcours hadden doorstaan, we gelijkaardige evoluties en tendensen zouden terugvinden in hun persoonlijkheidskarakteristieken doorheen de tijd. Echter, deze hypothese bleek niet te kloppen: de twee leiders vertoonden heel divergerende evoluties. Daarenboven merkten we op dat de persoonlijkheid van president Poetin stabiel bleef doorheen de jaren, waar er veel meer veranderingen optraden bij de persoonlijkheid van president Erdoğan

Dit werk bouwt hierop verder. Om een beter beeld te krijgen waarom de resultaten van dit voorgaand onderzoek waren hoe ze waren, delen we dit werk op in twee. Het eerste deel geeft weer waarom we stellen dat stabiliteit of instabiliteit op vlak van persoonlijkheidsontwikkeling geen algemeen gegeven is: de ene leider ontwikkelt zich stabiel, de andere niet. In het tweede deel gaan we echter verder: we gaan aan de hand van concepten uit de literatuur na welke elementen deze verschillen kunnen verklaren. Ook in dit werk blijft Leadership Trait Analysis de gebruikte methode om tot een beeld te komen over het leiderschapsprofiel van een leider en hoe deze evolueert doorheen de tijd.

Dit onderzoek komt tot de vaststelling dat traumatic events, in dit geval specifiek het meemaken van een staatsgreeppoging, het beste kunnen worden ingeroepen om de verschillen te verklaren. Daarenboven werpt dit werk op dat resistentie tegen persoonlijkheidsveranderingen gezien kan worden als een variabele op zich en dat mogelijkerwijs ook de invulling van een bepaalde politieke positie beïnvloed kan worden door externe gebeurtenissen.

(5)

5 |

2 V

OORWOORD

Het afwerken van een masterproef, zoals die nu hier wordt voorgelegd, is nooit een uitdaging die alleen aangepakt wordt. Onderweg werd ik, zoals zo velen anderen, geholpen door talrijke mensen. Daarom zou ik vooreerst graag de aandacht willen vestigen op mijn promotor: doctor-assistent Tim Haesebrouck. Zijn hulp en input bij het afbakenen van dit onderwerp, zowel in het eerste semester als verder doorheen het jaar, is onmisbaar gebleken. Zijn begeleiding was een enorme meerwaarde voor het voltrekken van dit onderzoek.

Echter, het zou misstaan ook mijn voorgaande promotor en begeleider, Jeroen Joly, niet te vermelden en tevens te bedanken. Het was namelijk hij die mij tijdens het vorige academisch jaar op dit pad zette. Dat brengt mij over naar enkele mensen uit mijn naaste omgeving die ik evenzeer wil bedanken. Hoewel het gebruikelijk is in een voorwoord als deze, daarom niet minder gemeend: mijn ouders, grootouders, familie en vrienden, die me van aan de zijlijn hebben aangemoedigd en bijgestaan om dit werkstuk te voltrekken.

In het bijzonder wil ik hierbij Jari De Brabander vermelden: een van mijn beste vrienden, die niet enkel voor dit werkstuk, maar ook vorig jaar, talloze uren uittrok om na te lezen en met mij de inhoud te bediscussiëren.

Rest mij hier enkel nog u, beste lezer, veel leesplezier toe te wensen. Ik hoop van harte dat het lezen van deze masterproef even interessant is voor u, als het uitschrijven ervan dat was voor mij.

Matthias Depuydt 12 mei 2020

(6)

6 |

3 I

NHOUDSOPGAVE

1 Abstract ... 4

2 Voorwoord ... 5

4 Inleiding... 8

4.1 Opzet van het huidige onderzoek ... 8

5 Status quaestionis ... 10

5.1 Leiders binnen de internationale betrekkingen... 10

5.2 Antwoorden binnen de politieke psychologie ... 11

5.3 Hoe persoonlijkheid definiëren?... 13

5.4 Ontologisch kader ... 14

5.5 Relatie structure-agent ... 15

5.6 Leiderschap binnen verschillende structuren... 16

5.7 Leadership Trait Analysis ... 18

5.8 Persoonlijkheidskenmerken doorheen de tijd... 24

5.8.1 Traumatic events binnen de internationale betrekkingen ... 25

5.8.2 Role theory en role learning binnen de studie van de internationale betrekkingen ... 27

6 Onderzoeksontwerp ... 30

6.1 Ontwerp van het eerste deel ... 30

6.2 Ontwerp van het tweede deel ... 32

7 Gebruikte methodologie ... 34

7.1 Leadership Trait Analysis ... 34

7.2 Over de gebruikte bronnen en data ... 34

7.3 Versie Profiler Plus Software ... 36

8 Onderzoek: deel 1 – Stabiliteit van persoonlijkheidskarakteristieken doorheen de tijd... 37

8.1 Het profiel van president Vladimir Poetin ... 37

(7)

7 |

8.3 Voorlopige conclusies... 43

9 Onderzoek: deel 2 – Op zoek naar een verklaring voor stabiliteit en instabiliteit van persoonlijkheidskarakteristieken ... 45

9.1 Traumatic events als mogelijke verklaring voor instabiliteit van persoonlijkheidskarakteristieken 45 9.1.1 Inleiding ... 45

9.1.2 Ontwerp van de analyse ... 46

9.1.3 Bespreking resultaten van de analyse ... 53

9.1.4 Voorlopige conclusies ... 56

9.2 role learning als mogelijke verklaring voor instabiliteit van persoonlijkheidskarakteristieken . 57 9.2.1 Inleiding ... 57

9.2.2 Bespreking resultaten ... 60

9.2.3 Voorlopige conclusies ... 60

9.3 Structurele verschillen als mogelijke verklaring voor instabiliteit van persoonlijkheidskarakteristieken ... 62

9.3.1 Inleiding ... 62

9.3.2 Ontwerp van de analyse ... 62

9.3.3 Gebruikte datasets ... 63

9.3.4 Bespreking resultaten van de analyse ... 68

9.3.5 Voorlopige conclusies ... 69

10 Conclusies ... 70

11 Kritische reflecties en suggesties voor verder onderzoek... 72

(8)

8 |

4 I

NLEIDING

Intuïtief voelen we, als burgers, academici of zelfs politici, aan dat de persoonlijkheid van de leider van een land ertoe doet. Haast vanzelfsprekend lijkt de stelling dat de specifieke persoonlijkheidseigenschappen van een gegeven leider tot op zekere hoogte een invloed uitoefenen op het beleid dat gevoerd wordt.

Het publieke debat over politiek, zowel nationaal of internationaal, lijkt dat te weerspiegelen en gaat in de eerste plaats over mensen: kranten schrijven over de uitspraken en gedragingen van specifieke leiders op bijvoorbeeld een internationale top, eerder dan dat ze het hebben over structurele facetten van de wereldpolitiek. Denk bijvoorbeeld ook aan hoe er in diezelfde media talrijke opiniestukken en studies worden gewijd aan het maken van een analyse van het beleid van Amerikaans president Donald Trump op basis van diens persoonlijkheid (“Donald Trump: textbook narcissist,” n.d.; Horton, 2019; Krassenstein, 2019).

Kortom: de leider doet er voor ons toe. Dat in gedachte houdend, kunnen we tevens stellen dat een leider die gedurende lange tijd aan de macht is, ook meer zijn stempel kan drukken op het gevoerde beleid: ook dat lijkt vanzelfsprekend te zijn. Maar met tijd komt de kans op verandering, de mogelijkheid dat de persoonlijkheid van een gegeven leider zich – om welke reden dan ook – aanpast. De vraag rijst in welke mate dat laatste mogelijk is en welke persoonlijkheidsevoluties we zien doorheen de jaren bij leiders.

4.1 O

PZET VAN HET HUIDIGE ONDERZOEK

Dit werk zal trachten daarop in te gaan, en bundelt daarbij de resultaten van een tweejarig onderzoek. Centraal staan twee vragen: vooreerst vragen we ons af hoe stabiel de persoonlijkheid van leiders evolueert doorheen de tijd. De daaropvolgende vraag die gesteld zal worden, is welke mogelijke factoren schommelingen in de persoonlijkheid van leiders al dan niet kunnen verklaren.

Daarom zal dit werkstuk in twee delen worden opgedeeld: in het eerste deel onderzoeken we hoe stabiel leiderschap evolueert doorheen de tijd. We meten dit door de persoonlijkheidskarakteristieken van Russische president Vladimir Poetin en Turks president Recep Tayyip Erdoğan te analyseren en met elkaar te vergelijken doorheen de tijd. We maken daarvoor gebruik van Leadership Trait Analysis.

Dit deel grijpt voor een groot stuk terug naar een al eerder gepubliceerd werk (Depuydt, 2019). Onze keuze was uitgegaan voor deze twee leiders omdat we beargumenteerden dat ze comparatiebel waren: beiden staan al voor lange tijd aan het hoofd van een land dat geregeld (geo)politieke interactie heeft met West-Europa, waarbij ze beiden een relatief autoritaire positie bekleden en doorheen de jaren meer macht naar zich toe hebben getrokken. Anderzijds hebben beide leiders een aantal gelijkaardige

(9)

9 | ontwikkelingen meegemaakt in hun politiek parcours: ze zijn zich steeds argwanender en agressiever gaan opstellen tegenover het Westen en hebben hun buitenlands beleid meer toegespitst op respectievelijk Azië en het Midden-Oosten (Depuydt, 2019; Ercetin & De Graaf, 2017; Lo & Hill, 2013). We stelden de hypothese voorop dat we, gezien het bovenstaande, gelijkaardige tendensen zouden terugvinden in de ontwikkelingen van de persoonlijkheidskarakteristieken van deze twee leiders.

In het tweede deel gaan we dieper in op mogelijke verklaringen van instabiliteit/stabiliteit bij verschillende leiders. Hier zal het merendeel van het voorgelegde werkstuk aan gewijd worden. Om na te gaan welke mogelijke verklaringen wanneer van toepassing zijn, beroepen we ons op de literatuur omtrent de materie. Vervolgens gaan we bij elk besproken concept na in welke mate dit van toepassing is op de resultaten die we bekomen of niet. We doen dit door verdere onderzoeken te voltrekken, gebruikmakende nog steeds van Leadership Trait Analysis, en zo trachten we een beter beeld te vormen van wat er precies gaande is. Bij het bespreken van de resultaten laten we tevens de ruimte voor verdere interpretaties en revalueren we indien nodig al eerder besproken data en resultaten.

(10)

10 |

5 S

TATUS QUAESTIONIS

5.1 L

EIDERS BINNEN DE INTERNATIONALE BETREKKINGEN

Zoals al eerder vermeld, lijkt ieder van ons haast onderbewust de overtuiging te delen dat leiders belangrijk zijn. Er heerst onder burgers, journalisten, politici en zelfs onder politieke wetenschappers een soort van overtuiging dat de persoonlijkheid – de ervaringen, overtuigingen en managementstijlen – van een gegeven politieke leider ertoe doen. Zoals gesteld in het werk van Dyson en Parent (2015), verwachten we dat hun persoonlijkheden tot op zekere hoogte de landen of instellingen waarvan ze aan het hoofd staan, mee vormgeven (Dyson & Parent, 2015).

Wanneer we echter kijken naar de grote lijnen van het academisch onderzoek omtrent internationale relaties, zien we dat deze intuïtie niet volledig ondersteund is. Over het algemeen wordt niet hard ingegaan op de rol die persoonlijkheid zou spelen binnen de internationale betrekkingen. Vaak grijpt men naar meer structurele verklaringen om conflicten of andere gebeurtenissen te verklaren (Byman & Pollock, 2001). Staten worden gezien als singuliere actoren die met elkaar interageren op het anarchistische wereldtoneel en dit macroanalyseniveau zou volgens academici de rol van individuen overtreffen. Zo wordt dan ook de invloed van persoonlijkheid op het beleid geneutraliseerd. (Byman & Pollock, 2001; Depuydt, 2019).

Zowel het realisme als het liberalisme, de twee prominentste theoretische stromingen binnen de studie van de internationale betrekkingen, onderschrijven het bovenstaande, zij het elk op hun eigen manier. Beide stromingen hechten vooral belang aan structurele verklaringsmodellen en spitsen hun analyse toe op het macroniveau (Heywood, 2011). Men stelt dat dit laatstgenoemde voldoende is om tendensen en evoluties binnen de internationale betrekkingen te begrijpen. Naar lagergelegen analyseniveaus wordt vaak niet gekeken. Dat maakt dat beide stromingen amper ingaan op het onderzoeksobject van deze paper, namelijk op de invloed van persoonlijkheid op beleid en hoe zich dat evolueert doorheen de tijd. Realisten zien leiders als rationele machines die instaan voor de belangen van hun land om de relatie met andere landen te dienen. Aan de andere kant stellen liberale theoretici dan weer dat leiders zich telkens conform zullen opstellen ten aanzien van de regels die worden uitgevaardigd door binnenlandse of internationale instellingen (Depuydt, 2019; Suedfeld, Guttieri, & Tetlock, 2005). Het gedrag van staten wordt binnen deze twee theorieën gezien als het resultaat van internationale druk die van buitenaf wordt uitgeoefend op de leiders en hun land (Çuhadar, Kaarbo, Kesgin, & Özkeçeci-Taner, 2020). Binnen die beide aannames is er quasi geen bandbreedte voor de individuele eigenschappen van leiders om een invloed uit te oefenen op het gevoerde beleid.

(11)

11 | Deze visie is daarom deterministisch: we beargumenteren dat beide theoretische stromingen een structurele vooringenomenheid delen. Ze zien individuele leiders als niets meer dan kanalen waardoor de structurele tendensen tot stand komen. Verondersteld wordt dat de preferenties en belangen van ondergelegen sociale groepen of individuen binnen de samenleving teniet worden gedaan door de druk van het wereldsysteem (Byman & Pollock, 2001; Suedfeld et al., 2005), maar door deze tendensen uit te sluiten beperken beide stromingen zichzelf.

Daarnaast is er nog de derde en laatste prominente stroming binnen de studie van de internationale betrekkingen: het constructivisme. Deze heeft volledig andere ontologische assumpties, maar hecht tevens niet al te veel belang aan de invloed van leiders binnen de internationale betrekkingen. Volgens het constructivisme zouden leiders namelijk volledig belemmerd worden door de culturele normen die gevormd worden tussen samenlevingen (Suedfeld et al., 2005).

Uit deze korte doorloop van de prominente theoretische stromingen binnen de internationale betrekkingen kunnen we dus afleiden dat, breed genomen, er niet veel waarde wordt toegeschreven aan de persoonlijkheidskarakteristieken van leiders binnen het academische debat. Echter, hoewel het aantal theoretici die stellen dat het individu wel degelijk een rol kan spelen binnen de internationale betrekkingen beperkt is, neemt hun aantal doorheen de tijd toe (Cottam, Mastors, Preston, & Diets, 2009).

5.2 A

NTWOORDEN BINNEN DE POLITIEKE PSYCHOLOGIE

Als eerste toont onderzoek binnen de politieke psychologie en neurowetenschappen aan dat het macroanalyseniveau niet voldoende is om beslissingen van beleidsmakers te voorspellen (Linders, 2017; Simon, 1985). Hoewel er nog steeds schotten bestaan tussen het veld van de politieke psychologie en de studie van de internationale betrekkingen, achten we het nodig dit eerste hier in te roepen. Deze werken wijzen er immers op dat er wel degelijk een link bestaat tussen de beslissing die gemaakt worden en de persoon die deze voltrekt. Gesteld wordt daarenboven – in sommige werken – dat deze beslissingen teruggaan op de persoonlijkheid van de leider en de manier waarop het brein werkt (Linders, 2017; Simon, 1985).

Terzijde: er zijn daarnaast ook tal van werken die pleiten voor het verder neerhalen van de muren tussen de politieke psychologie en politieke wetenschappen, en op termijn een wederzijdse kruisbestuiving te bewerkstelligen (Kaarbo & Beasley, 1999; Kuklinski, 2001; McDermott, 2004; Schoonvelde, Schumacher, & Bakker, 2019; Simon, 1985). Hierbij dienen we wel de opmerking te maken dat enige voorzichtigheid in acht genomen dient te worden. Het risico bestaat immers om bij het overnemen van inzichten uit een andere tak van de wetenschap selectief te werk te gaan, en het studiegebied ongenuanceerd voor te stellen. Zoals gesteld in het werk van Kertzer en Tingley (2018):

(12)

12 |

“Although political scientists have become adept importers of psychological insights, psychology is an active and multivocal discipline; importing selectively risks fostering the impression that far more consensus exists in psychology than may actually be the case” (Kertzer & Tingley, 2018).

Echter, ook deze twee laatste auteurs beamen ten zeerste dat het veld van politieke psychologie tal van mogelijkheden biedt om verder kennis te vergaren vanuit het perspectief van de studie van de internationale betrekkingen (Kertzer & Tingley, 2018).

Los van de politieke psychologie zijn er binnen de politieke wetenschappen ondertussen tal van werken verschenen die vooralsnog ingaan op het verband tussen individuele leiders en het beleid van het land waarvan ze aan het hoofd staan. Dit laatste naar aanleiding van de oproep van Byman en Pollack (2001) om de rol van leiders meer in acht te nemen (Byman & Pollock, 2001; Kertzer & Tingley, 2018). De wereld na de Koude Oorlog was minder gestructureerd, waardoor de vooraanstaande theorieën van de internationale betrekkingen minder toereikend werden om gebeurtenissen binnen de internationale context te verklaren (Mintz, 2007; Schuring, 2018). Daaropvolgend toont een groot deel van deze studies aan dat er wel degelijk een relatie bestaat tussen het wereldbeeld van leiders en hoe ze reageren op het internationale toneel (Hagan, 1994; Renshon, 2008; Walker & Schafer, 2006). In andere werken werden verschillende leiders met elkaar vergeleken en werd aangetoond dat wie er aan het hoofd staat op welk moment wel degelijk een invloed heeft. Zo was Helmut Kohl bijvoorbeeld de juiste persoon op het juiste moment voor de Duitse eenmaking, een historische gebeurtenis die quasi niemand in Duitsland – ook hijzelf niet – haalbaar achtte (Depuydt, 2019; Rhodes & ’t Hart, 2014).

Er komt daarom steeds meer aandacht op de politieke leider als studiegebied op zich binnen de academische literatuur (Jervis, 2013; Kertzer & Tingley, 2018; Yarhi-Milo, 2014). We kunnen deze interesse in de rol van leiders opdelen in twee golven: de eerste golf bestudeerde de leider op een ideografische manier: met behulp van cognitieve kaarten, operational codes en psychologische profielen werden individuele leiders onderzocht (Axelrod, 1976; Dyson, 2006; George, 1969; Hermann, 2001, 2005; Kertzer & Tingley, 2018; Walker, 1990). Daarnaast werden er in deze eerste golf ook tal van comparatieve onderzoeken gedaan waarbij de persoonlijkheidsvariabelen van verschillende leiders met elkaar vergeleken werden (Schafer & Walker, 2006; Suedfeld et al., 2005; Winter, Hermann, Weintraub, & Walker, 1991).

De tweede golf zoomt verder uit, en gaat in op hoe leiders in het algemeen invloed uitoefenen op de internationale relaties, zoals bijvoorbeeld hun rol tijdens conflictsituaties (Horowitz, Stam, & Ellis, 2015; Saunders, 2011; Weeks, 2014). Deze golf gaat daarom minder diep in op de specifieke cognitieve eigenschappen van leiders (Kertzer & Tingley, 2018).

(13)

13 | Dat wil echter niet zeggen dat de beschreven eerste golf vandaag geen relevantie meer kent. Men voltrekt vandaag nog steeds onderzoek dat specifiek ingaat op de specifieke psychologische eigenschappen van leiders (Çuhadar, Kaarbo, Kesgin, & Ozkececi-Taner, 2017; Çuhadar et al., 2020; Dyson, 2006; Dyson & Parent, 2015; Malici, 2006; Renshon, 2008). We komen hier later op terug, maar ook dit werk zal vallen binnen deze eerste academische golf.

5.3 H

OE PERSOONLIJKHEID DEFINIËREN

?

Echter, vooraleer we verdergaan met dit literatuuroverzicht, dienen we in te gaan op een dermate prangende vraag, namelijk: wat is persoonlijkheid? Er bestaat hier in de academische wereld immers heel wat onenigheid over. Binnen het academische debat worden zowel enge als brede definities gehanteerd, afhankelijk van de studie of het onderwerp. Er is geen algemeen aanvaarde, toepasbare term voor het verschijnsel, maar eerder een veelheid aan verschillende omschrijvingen en concepten (Ewen, 1998). Doorgaans wordt in de politieke wetenschappen een vrij strikte definitie van het concept gebruikt. Zo stelt men dat de politieke attitudes of preferenties niet onder persoonlijkheid vallen: enkel de niet-politieke eigenschappen zouden onder de noemer van persoonlijkheid vallen (Greenstein, 1992a).

Ook hier zien we hoe los van elkaar de werelden van de politieke wetenschappen en de politieke psychologie staan, want in de laatstgenoemde stelt men diametraal het omgekeerde: theoretici als M. Brewster Smith, Jerome S. Bruner en Robert W. White houden vol dat opinies net wel een integraal onderdeel uitmaken van de persoonlijkheid binnen de politieke sfeer (Greenstein, 1992a; Smith, Bruner, & White, 1956). Greenstein (1992) pleit er daarom voor om binnen de politieke wetenschappen een bredere definitie van persoonlijkheid te beginnen handhaven. Op die manier kunnen inzichten uit de politieke psychologie geïncorporeerd worden. Tevens beargumenteert hij dat een bredere definitie handiger is, omdat men op die manier in staat is om meer fenomenen met elkaar te vergelijken en daaruit conclusies te trekken (Greenstein, 1992b).

Conform met ons voorgaande werk opteren we er daarom voor om de definitie van Ewen (1998) te gebruiken met betrekking tot persoonlijkheid. Hij omvat het als iets wat “multiform” is: het is een concept dat bestaat uit fundamenteel van elkaar verschillende elementen, waarbij sommige persoonlijkheidskarakteristieken niet van hetzelfde type zijn (Depuydt, 2019; Ewen, 1998; Winter, 2005). Persoonlijkheid ent zich evenwel op verschillende aspecten van menselijk gedrag, en omvat daarom emotionele, sociale en fysieke dimensies. Sommige aspecten van persoonlijkheid zijn niet observeerbaar: zoals dromen, herinneringen of gedachten. Andere zijn dan wel weer zichtbaar voor de buitenwereld, en uiten zich in duidelijk herkenbare gedragspatronen. Persoonlijkheidskarakteristieken, zij het volledige karakteristieken of aspecten daarvan, kunnen tevens verborgen zijn voor de actor zelf, en kunnen zowel

(14)

14 | onderbewust als bewust invloed uitoefenen op het gedrag van een bepaalde actor (Depuydt, 2019; Ewen, 1998)

5.4 O

NTOLOGISCH KADER

Nu we persoonlijkheid hebben gedefinieerd, kunnen we het theoretisch kader van dit werk verder afbakenen. Gezien het bovenstaande, kiezen we ervoor om onszelf te positioneren tussen de extremen van positivisme en relativisme. Echter, zoals Tsygankov (2014) schrijft in zijn werk, beargumenteren we dat deze twee denkmethodes elkaar niet uit hoeven te sluiten (Tsygankov, 2014). Hoewel beide perspectieven elk hun eigen ontologische en epistemologische assumpties aanbrengen, beargumenteert deze auteur dat er ruimte zou moeten gelaten worden om hypothesen en bevindingen uit beide perspectieven te vergelijken met elkaar. De waaromvraag, die dikwijls als belangrijkst wordt beschouwd door positivistische onderzoekers, is niet de enige belangrijke vraag met betrekking tot het gedrag van staten binnen de internationale context. Ze zou niet ten koste mogen gaan van andere mogelijke vragen die men kan stellen, zoals hoe en in welke context bepaalde verschijnselen zich voordoen. Anderzijds is het tevens te eng te stellen dat elke vorm van interpretatie relatief is en afhankelijk zou zijn van de onderzoeker. Dit laatste is evenzeer beperkend om verdere theoretische modellen uit te werken. Als twee academici het niet eens kunnen raken over hoe een bepaalde actie zou moeten worden geïnterpreteerd, dan faalt de gekozen methode erin om te specifiëren welke de validiteitscriteria zijn (Howard, 2010; Pouliot, 2007; Tsygankov, 2014).

Het is daarom dat we inzichten van beide kanten van het debat trachten met elkaar te combineren. We houden vol dat de wereld van de internationale betrekkingen er een is van sociale interactie, waarbij de zoektocht naar de specifieke context waarbinnen een bepaalde actie tot stand komt de belangrijkste taak is voor de onderzoeker. We stellen, net zoals Tsygankov (2014) dat zelfs zogenaamde “objectieve” factoren, die de actoren de mogelijkheid bieden om bepaalde keuzes te maken, niet los kunnen worden gezien van de context waarbinnen de actoren zich bevinden. Bijvoorbeeld: materiële macht en de capaciteiten daartoe kunnen enkel operationeel gebruikt worden wanneer ze sociaal verwerkt en ingebed worden binnen de samenleving (Barnett & Duvall, 2005; Bially Mattern, 2001; Guzzini, 2005; Tsygankov, 2014). Anderzijds, het is niet zo dat actoren totaal geen keuzevrijheid hebben binnen de internationale betrekkingen. Hoewel de sociale context ver genoeg gaat om intersubjectieve conclusies te maken met betrekking tot alle betrokken actoren, is deze niet dik genoeg om hen volledig te ontdoen van het maken van betekenisvolle keuzes (Barnett & Telhami, 2002; Tsygankov, 2014).

Deze methode, waarbij zowel de context als de actor in acht worden genomen, maakt dat er beperkingen zijn met betrekking tot het toepassen van grand theories, zeker als deze tot stand gekomen zijn in een theoretisch abstract vacuüm, waarbij weinig rekening is gehouden met verschillende contexten

(15)

15 | (Tsygankov, 2014). Visa versa wil dat echter ook zeggen dat deze methode zich niet leent om te komen tot grote, allesomvattende, verklarende modellen. De studie van de internationale betrekkingen is gegrond in bepaalde, specifieke sociale condities, die op hun beurt weer de ideologische en culturele premisses van een bepaalde samenleving weergeven (Tsygankov, 2014).

5.5 R

ELATIE STRUCTURE

-

AGENT

Voortbouwend hierop kunnen we dieper ingaan op een aantal concepten met betrekking tot hoe de persoonlijkheid van een leider invloed uitoefent op het gedrag van een instelling of land. Centraal daarbij is het concept dat individuen onder bepaalde condities op hun beurt zorgen voor nieuwe condities binnen een gegeven structuur (Carlsnaes, 1992; Elster, 1986; Malici, 2006; Przeworski, 1985). Om de helderheid te behouden: dit heeft betrekking tot het structure-agent-debat, of de personality-role-relatie zoals die beschreven staat in het werk van Çuhadar et al. (2017). Samenvattend kan gesteld worden dat dit debat zich ent op hoe actoren en de instellingen waarbinnen ze functioneren met elkaar interageren. Dit concept werd voor het eerst aangebracht in de sociologie en grijpt terug op de structuratietheorie van Anthony Giddens (1984) (Çuhadar et al., 2020; Giddens, 1984). Later werd dit debat doorgetrokken naar andere domeinen binnen de sociale wetenschappen, waaronder de studie van de internationale betrekkingen (Carlsnaes, 1992; Dessler, 1989; Malici, 2006; Wendt, 1987). In moderne sociologische theorieën worden individuen niet langer gezien als statische entiteiten, maar stelt men dat hun preferenties en belangen deels worden vormgegeven door de structuren die zich rondom hen bevinden. De structuur is de context waarbinnen een beslissing genomen wordt of een actie plaatsvindt. Deze werkt niet enkel als een belemmering voor een gegeven actor, maar kan tevens ook aanzetten tot een bepaalde actie en kan bepaald gedrag vormgeven (Çuhadar et al., 2020; Legro, 2000). Echter, diezelfde structuren worden op hun beurt weer vormgegeven door de preferenties van de actoren die zich erin bevinden (Çuhadar et al., 2017).

Kortom: er vindt dus een interactie plaats tussen aan de ene kant de “vrije” agent en de structuur die belemmerend werkt voor die agent (Fine, 2008), waarbij beide kanten elkaar beïnvloeden. Daarenboven kan een individu nooit handelen zonder dat te doen binnen een sociale structuur: ze zijn hoe dan ook wederzijds afhankelijk (Carlsnaes, 1992; Depuydt, 2019).

Het grootste voordeel van deze conceptualisatie van agent en structuur is dat het mogelijk is om zowel vrije wil toe te schrijven aan individuen, alsook te erkennen dat deze individuen tot op zekere hoogte beperkt zijn door de context waarbinnen ze interageren met anderen (Fine, 2008). Zo vermijden we dat er deterministische proposities moeten worden gevormd aan een van de twee kanten. Zowel de structuur als de agent zijn flexibel en kunnen evolueren doorheen de tijd. Dat lijdt ertoe dat persoonlijkheid en

(16)

16 | structuur als co-constitutief kunnen worden beschouwd, zoals Çuhadar et al. (2017) dat doen in hun werk. Of, zoals Winter (2005) het nog anders verwoord:

“Personality exists in context and contexts live on in personality” (Winter, 2005).

5.6 L

EIDERSCHAP BINNEN VERSCHILLENDE STRUCTUREN

Het argument kan gemaakt worden dat elke leider zijn eigen specifieke context heeft, en dat het dus moeilijk is om vergelijkende onderzoeken te voltrekken tussen leiders onderling, net omwille van die verschillen. Toch zijn een aantal generalisaties mogelijk. De literatuur werpt bijvoorbeeld op dat de rol van een leider belangrijker wordt naarmate we landen analyseren waarbinnen de leider fungeert als centraal figuur binnen het politieke gebeuren, en daarom relatief meer macht bezit. Hoe meer macht geconcentreerd is in de handen van een predominante leider, hoe meer diens persoonlijkheid zich kan doorzetten in het besluitvormingsproces (Götz, 2017; Hermann, 1976). Dictaturen en autoritaire regimes worden vaak gebruikt als het voorbeeld bij uitstek om dit te duiden. Gesteld wordt dat de predominante leiders van deze regimes een sterke invloed hebben op zowel het buitenlands beleid als het interne beleid van hun land (Hermann, Preston, Shaw, & Korany, 2001; Korany, 1986). Hermann et al. (2001) omschrijven predominante leiders volgens de volgende criteria:

a. Ze hebben een algemeen, actief belang in, alsook een betrekking bij, buitenlands beleid en Defensie;

b. Directe problemen met betrekking tot het buitenlands beleid van het land worden door het leiderschap van het regime gezien als een directe bedreiging voor het overleven van de staat; c. De situatie van het land vereist hooggeplaatste diplomatie en het volgen van protocol (zoals

staatsbezoeken, internationale toppen en onderhandelingen)

d. De problematieken van het land worden als persoonlijk belang gezien door de leider (Hermann et al., 2001).

Met betrekking tot het eerste deel van dit werkstuk kunnen we stellen dat zowel president Erdoğan als president Poetin voldoen aan een of meerdere van deze criteria, en daarom gezien kunnen worden als predominante leiders. Daarenboven is het zo dat binnen de Turkse context een dominante leider niet enkel binnen de politieke context een feit is, maar ook een sociaal en cultureel fenomeen is. Het land heeft volgens de literatuur een geschiedenis waarbij politieke partijen vaak ondergeschikt waren aan het centrale gezag van een aantal individuen. Daarnaast zou het land een cultuur hebben waarbij relatief veel waarde wordt toegekend aan het gezag van het leiderschap (Görener & Ucal, 2011; Yavuz, 1997; Yavuz & Özcan, 2007). Dat heeft gemaakt dat de geschiedenis van het Turkse politieke systeem in veel gevallen gaat over de confrontatie tussen enkele figuren, eerder dan dat het er een is dat gaat over de confrontatie van divergerende ideologieën (Yavuz & Özcan, 2007). Hoewel het merendeel van de studies over Turkije

(17)

17 | het land vooral benaderen vanuit een structurele bril, waarbij men het leiderschap maar terloops vermeldt, is de rol van leiderschap binnen de Turkse context de laatste jaren enkel maar toegenomen (Görener & Ucal, 2011). Het democratiseringsproces is de laatste jaren sterk afgezwakt, en was vooral in gang gezet omwille van de Turkse toenadering bij de Europese Unie. Sindsdien zijn de controlemechanismen op het centrale gezag afgenomen en daardoor speelt de persoonlijkheid van Erdoğan vandaag een zeer belangrijke rol binnen de Turkse politiek (Görener & Ucal, 2011).

Nog steeds met betrekking tot het eerste deel van dit onderzoek beargumenteren we op basis van literatuur dat het tevens moeilijk is om een analyse te maken van het buitenlands beleid van Rusland zonder daarbij rekening te houden met de persoonlijkheid en idiosyncrasieën van Vladimir Poetin (Götz, 2017; Lynch, 2011; Roxburgh, 2012). Aangezien de machtsstructuren in Rusland vrij gecentraliseerd zijn en de algemene binnenlandse politiek ook vaak draait om persoonlijkheden, net zoals we gezien hebben bij Turkije, is het logisch om te stellen dat een ambitieus staatsman als Poetin vrij veel controle kan uitoefenen op het politieke gebeuren in Moskou (Götz, 2017).

We dienen hier echter opnieuw aan te stippen dat het gaat om een relatief groot belang van persoonlijkheid op zowel het interne als buitenlandse beleid van deze landen. Het zou een denkfout zijn te stellen dat deze leiders de enige drijvende krachten zijn achter het beleid van hun land (Depuydt, 2019). Zoals al aangegeven in de schetsing van het debat tussen agent en structuur is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat deze leiders zich bevinden in een politieke context, die tevens hun beslissingen en mogelijkheden beïnvloedt. Andere interne of institutionele factoren kunnen nog steeds belemmerend werken op leiders, zoals het aantal actoren dat normaliter betrokken wordt bij de besluitvorming in een gegeven land, of het aantal spelers met een “vetokaart” (Çuhadar et al., 2020). Ook het type overheid speelt een rol, alsook de verdere politieke constellatie van het land. Tot slot spelen de regels omtrent de besluitvorming ook een rol: de grondwet van een gegeven land kan bijvoorbeeld bepalen op welk niveau en met welke politieke partners een beslissing dient gemaakt te worden, wat wederom kan verschillen van land tot land (Çuhadar et al., 2020).

We willen met het bovenstaande vooral beargumenteren dat deze meer autoritaire leiders over het algemeen meer invloed kunnen uitoefenen op het beleid van hun land dan dat leiders van bijvoorbeeld Europese landen dat kunnen doen (Depuydt, 2019). Zo heeft hun persoonlijkheid meer impact op de structuren waarin ze zich bevinden, waardoor een louter structurele benadering van hun buitenlands beleid niet voldoende verklarend kan zijn.

Vervolgens willen we tevens wijzen op enkele hiaten binnen de literatuur met betrekking tot de structurele verschillen tussen landen en hun leiders onderling. Omtrent andere structurele verklaringen is namelijk relatief weinig terug te vinden. Als we veronderstellen dat agent en structuur daadwerkelijk co-constitutief zijn, dan wil dat ook zeggen dat structurele verschillen tussen landen onderling een impact

(18)

18 | moeten hebben op de manier waarop het persoonlijkheidsprofiel van een gegeven leider evolueert. De twee laatste stukken van het tweede deel van dit werk zullen proberen om enkele mogelijke stellingen aan te brengen om deze lacunes in het academische debat op te vullen.

5.7 L

EADERSHIP

T

RAIT

A

NALYSIS

Er zijn diverse manieren waarop men in de literatuur leiderschap tracht te meten. Zoals al eerder vermeld in dit literatuuroverzicht kunnen we het onderzoek naar leiderschap binnen de politieke wetenschappen opdelen in twee verschillende golven. Dit werk kiest ervoor om zich vooral te enten op onderzoek en methodes van de eerste golf, omdat dit werk specifiek wil ingaan op een aantal leiders en hun eigenschappen. Om een beeld te maken over deze leiders, maken we een analyse van hun leiderschapsstijl. Dit laatste wordt gedefinieerd als de manier waarop leiders in relatie staan met anderen rondom hen – of het nu gaat of het kiezerspubliek of andere leiders – en hoe deze leiders interacties bewerkstellingen binnen bepaalde structuren, normen en principes (Hermann, 2005; Kaarbo & Hermann, 1998; Safdari, 2019). Anders verwoord: door op zoek te gaan naar de specifieke lens waardoor zij de wereld gadeslaan (Renshon, 2008). Een van de vele methoden om dat te doen is door een analyse te maken van een of meerdere persoonlijkheidskarakteristieken (Uhr & ’t Hart, 2008). In dit werk zullen we deze laatste methode handhaven.

Binnen de eerste golf van onderzoek naar de rol van leiders in de internationale betrekkingen zijn er tal van methodes ontwikkeld om persoonlijkheidskarakteristieken vanop afstand te meten. Hoewel elk van deze zijn eigen specifieke nut heeft, kiezen we ervoor om de meest gangbare methode toe te passen:

Leadership Trait Analysis (afgekort: LTA). LTA werd in de loop van de jaren 1980 ontwikkeld door Margaret

G. Hermann. Een van de voordelen van deze methode waar al kort naar gealludeerd is het feit dat het de onderzoeker in staat stelt om een analyse te voltrekken van een leider vanop afstand, zonder dat er dus specifiek interactie nodig is met de gegeven leider (Hermann, 2005).

LTA meet zeven persoonlijkheidskenmerken, ook wel traits genoemd, ontleend aan verschillende persoonlijkheidstheorieën binnen de psychologie om een analyse te maken van de leider. Van deze zeven toont voorgaand onderzoek aan dat deze geschikt zijn voor het meten van de persoonlijkheid van leiders vanop afstand (Çuhadar et al., 2017, 2020; Görener & Ucal, 2011; Winter, 2003). Om een analyse te maken, wordt gebruikgemaakt van verbale communicatie gegeven door de leider tijdens het afleggen van een interview of tijdens het geven van een speech (Hermann, 2005; Suedfeld et al., 2005). Hoewel deze

traits vooral focussen op de persoonlijkheid in de context van buitenlands beleid, kunnen ze tevens dienen

om een algemeen beeld te scheppen van de persoonlijkheid van een gegeven leider (Winter, 2003). De zeven traits zijn de volgende: de overtuiging dat men gebeurtenissen kan controleren (BACE), de nood aan macht (PWR), conceptuele complexiteit (CC), argwaan tegenover anderen (DIS), taakoriëntatie

(19)

19 | (TASK), zelfvertrouwen (SC) en de neiging om de eigen groep te bevoordelen (IGB). Tabel 1 geeft deze verschillende traits weer, hun beschrijving en methode waarop ze gemeten worden.

(20)

20 |

Tabel 1: Beschrijving van de zeven leadership traits van de Profiler Plus Software, gebaseerd op Hermanns LTA. Vrij vertaald naar het Nederlands. Bron: https://profilerplus.org (Depuydt, 2019; Levine & Young, 2014).

LTA TRAIT Beschrijving Methode van meten

BELIEF IN ABILITY THEY CAN CONTROL EVENTS (BACE)

Een maatstaf voor de hoeveelheid controle die een leider denkt te hebben over situaties waarin hij zich bevindt. Hoe sterk is de perceptie dat individuen, groepen, organisaties of overheden invloed hebben op wat er gebeurt?

Men meet hierbij vooral werkwoorden. Verondersteld wordt bijvoorbeeld dat wanneer de auteur via bepaalde woorden oproept om actie te ondernemen, deze woorden wijzen op het geloof dat hij controle heeft over bepaalde gebeurtenissen.

NEED FOR POWER (PWR)

De mate waarin de auteur nood heeft aan het vestigen, onderhouden of herwinnen van zijn macht. Het verlangen om controle uit te oefenen, invloed te krijgen of een impact te hebben op andere individuen of groepen.

Nadruk ligt hier op werkwoorden waarmee de auteur 1) oproept tot een sterke actie, zoals een aanval, 2) zijn mening geeft wanneer er niet om gevraagd is, 3) een andere persoon of groep probeert te reguleren, 4) probeert om iemand te overhalen of om te kopen, waarbij het niet de bedoeling is om een overeenkomst te bekomen, 5) probeert om roem te verwerven via een bepaalde actie of 6) bezorgd is om zijn reputatie of positie.

CONCEPTUAL COMPLEXITY (CC

De hoeveelheid differentiatie die de auteur gebruikt wanneer hij andere mensen, groepen, plekken, ideeën, dingen of beleid omschrijft.

Er wordt een afweging gemaakt tussen het aantal woorden die impliceren dat de auteur verschillende dimensies in zijn omgeving erkent enerzijds, en het aantal woorden dat een eng beeld van de omgeving weergeeft.

DISTRUST OF OTHERS (DIS)

Behoedzaamheid die de auteur toont ten aanzien van zijn omgeving en mate waarin hij de motieven van anderen overweegt.

Gemeten wordt het aantal keren dat de auteur verwijst naar andere personen dan hemzelf, waarbij hij blijk geeft van een gevoel van wantrouwen, twijfel of bezorgdheid bij de acties van deze personen.

TASK ORIENTATION (TASK)

Een aantal dat weergeeft of de auteur relatief veel belang hecht aan het oplossen van problemen, of eerder nadruk legt op gevoelens en belangen van zijn kiezerspubliek.

Het gebruik van woorden die wijzen op het oplossen van een bepaald probleem wordt afgewogen tegen het gebruik van woorden die wijzen op het zich inlaten met de gevoelens van anderen.

SELF-CONFIDENCE (SC)

De hoeveelheid vertrouwen die de auteur in zichzelf heeft, of de perceptie die de auteur heeft dat hij adequaat kan omgaan met andere actoren of factoren in zijn omgeving.

Men legt hier vooral de nadruk op voornaamwoorden zoals “my”, “mine”, “myself” en “I” en hoe die afwegen tegen andere woorden die refereren aan andere actoren.

INGROUP BIAS (IGB)

De mate waarin een leider zich met een bepaalde groep identificeert (sociaal, politiek, etnisch, etc.). In welke mate ziet de auteur deze groep als de “beste”, of als de belangrijkste groep?

Gezocht wordt naar woorden die positief verwijzen naar de eigen groep van de auteur.

(21)

21 | Op basis van contentanalyse wordt een score toegekend aan een gegeven leider op elk van deze variabelen. Zoals al eerder vermeld wordt deze contentanalyse toegepast op de woorden van de leider in kwestie die hij gebruikte tijdens het afleggen van een interview of tijdens het geven van een speech. Hierbij wordt gesteld dat de woorden die men in deze context gebruikt, tevens ook weergeven hoe een bepaalde leider intern denkt over de wereld. Hoe meer men bijvoorbeeld verwijst naar bepaalde zaken, hoe belangrijker die zaken zijn voor een gegeven individu, of dit nu bewust of onderbewust wordt gedaan (Dyson & Parent, 2015; Hermann, 2005; Suedfeld et al., 2005). LTA kan enkel een contentanalyse maken van data waarbij de gebruikte taal Engels, Spaans of Duits is. Minimaal zijn 5.000 woorden gesproken of gebruikt door een leider nodig om een accurate analyse te maken op basis van LTA. Daarbij wordt opgemerkt dat een onderzoeker best op zoek gaat naar zo veel mogelijk speeches en interviews, die tevens gaan over verschillende onderwerpen, om op die manier een zo algemeen mogelijk beeld te scheppen over de persoonlijkheid van de leider in kwestie (Hermann, 2005).

Gezien de opzet van dit werk zullen we gebruik moeten maken van speeches en interviews gegeven door leiders die in veel gevallen na de feiten vertaald zijn naar het Engels. Dat mag echter voor geen grote problemen zorgen: na onderzoek is gebleken dat in het geval van materiaal eerst geregistreerd in het Russisch en daarna vertaald naar het Engels, deze voor 92 procent overeen kwam met een analyse van de tekst in de origineel gesproken taal (Depuydt, 2019; Dyson & Parent, 2015; Hermann, 2005). Ook in het geval van tekst vertaald uit het Turks stellen Görener en Ucal (2011) in hun werk dat de verschillen minimaal zijn (Görener & Ucal, 2011; Hermann, 2001).

Sinds de conceptie van de methode is LTA, samen met andere at-a-distance methodes voor het meten van persoonlijkheidskarakteristieken, enkel maar betrouwbaarder geworden door het gebruik van

machine-coding (Çuhadar et al., 2020). Echter, er blijven nog vragen omtrent de validiteit van de methode:

kunnen we er wel van uitgaan dat de woorden gesproken door een leider daadwerkelijk een indicatie geven van diens persoonlijkheid? De vragen hieromtrent zouden zich vooral enten op onduidelijkheden omtrent auterschap, de mogelijkheid tot deceptie of andere effecten op het publiek, temporele stabiliteit en taalverschillen (Çuhadar et al., 2020). Desalniettemin geven de onderzoekers aan dat ondanks deze bemerkingen LTA de meest rigoreuze en meest waterdichte techniek is om een profiel op te maken van een leider (Çuhadar et al., 2020).

Voor elk van de zeven traits wordt een score toekend tussen 0 en 1 (Hermann, 2005). Een relatief lage score op bijvoorbeeld de trait self-confidence wijst dus op een relatief lage zelfzekerheid bij de onderzochte leider. Dit is gebaseerd op een afweging tussen de frequentie van het gebruik van woorden die wijzen op een hoge mate van zelfzekerheid tegenover het gebruik van woorden die wijzen op een lage mate van zelfzekerheid (Hermann, 2005).

(22)

22 | Zoals eerder in dit literatuuroverzicht werd vermeld kunnen deze zeven verschillende traits verder gebruikt worden om een algemeen beeld te scheppen over de leiderschapsstijl van een bepaalde leider. LTA deelt dit laatste op volgens drie dimensies, die als volgt uiteenvallen:

a. Hoe reageert de leider op beperkingen in hun omgeving – respecteren ze deze beperkingen of dagen ze deze uit? Het antwoord op deze vraag bekomt men door de traits BACE en PWR met elkaar te vergelijken;

b. Hoe open staat de leider voor nieuwe informatie – gebruiken ze enkel selectief informatie of staan ze open voor nieuwe ideeën? Het antwoord op deze vraag bekomen we door een afweging te maken tussen de variabelen CC en SC;

c. Welke redenen heeft de leider om te willen besturen – doen ze dat omwille van interne ambities of voor de relaties die daardoor gevormd kunnen worden? Dit bekomt men door een analyse te maken op basis van de variabelen TASK, IGB en DIS. De onderlinge relatie tussen deze variabelen geeft tevens aan in welke mate de leider gevoelig is voor de politieke context en in welke mate de persoon in kwestie een vertegenwoordiger wil zijn voor de visie van anderen, of zelf wil controleren wat er gebeurt (Depuydt, 2019; Hermann, 2005).

Gebruikmakend van deze drie dimensies komt Hermann (2005) tot acht verschillende ideaaltypes, die we hieronder weergeven in Tabel 2.

Tabel 2: De verschillende leiderschapsstijlen volgens Hermann (2005). Vrij vertaald naar het Nederlands. Bron: (Depuydt, 2019; Hermann, 2005) De reactie van de leider op beperkingen in zijn omgeving: De openheid van de leider voor nieuwe informatie:

De motivatie van de leider om beleid te willen voeren:

Probleemoplossend Relationeel

Daagt beperkingen uit Gesloten voor nieuwe informatie

Expansionistisch

De leider wil vooral eigen macht en invloed uitbreiden.

Evangelistisch

De nadruk ligt op het overtuigen van

anderen.

Daagt beperkingen uit Open voor

nieuwe informatie

Incrementeel

De nadruk ligt vooral op het behouden van flexibiliteit en

manoeuvreerruimte.

Charismatisch

De leider wil vooral door anderen bij het

proces te betrekken zijn doel bereiken.

(23)

23 | Respecteert beperkingen Gesloten voor nieuwe informatie Besturend

De leider probeert vooral via de daarvoor voorziene wegen zijn beleid door te

voeren.

Raadgevend

Nadruk ligt op behouden van ondersteuning van

anderen van het beleid. Respecteert beperkingen Open voor nieuwe informatie Reagerend

De leider zal vooral nagaan welke de mogelijke oplossingen zijn voor een

bepaald probleem en overwegen wat zijn achterban hem zal toelaten.

Accomoderend

De nadruk ligt op sluiten van consensus, conflicten te vermijden

en anderen de mogelijkheid te geven

om deel uit te maken van het beleid.

(24)

24 | Opgemerkt dient te worden dat het hier gaat om ideaaltypes, en dat geen enkele leider voldoet volledig aan een van de acht categorieën. Deze differentiatie kan echter wel een algemeen beeld geven van de leider en is nuttig gebleken om het buitenlands beleid van een groot aantal leiders te verklaren binnen verschillende contexten en tijdens verschillende tijdsperiodes. Om een aantal voorbeelden te geven: analyses werden gemaakt van leiders als Bill Clinton, George W. Bush, Saddam Hussein, Tony Blair en Michael Gorbatsjov (Dyson, 2006; Schafer & Walker, 2006; Suedfeld et al., 2005; Winter et al., 1991).

5.8 P

ERSOONLIJKHEIDSKENMERKEN DOORHEEN DE TIJD

Vervolgens gaan we in dit literatuuroverzicht in op hoe persoonlijkheid van een leider zich ontwikkelt doorheen de tijd. Historisch is vaak de assumptie gemaakt dat de persoonlijkheid van een individu relatief stabiel blijft. Gesteld wordt dat tevens individuele persoonlijkheidskenmerken over het algemeen stabiel en onveranderlijk zijn (Johnson, 1997). Specifiek toegepast op leiders stelt men dat het succes van een leider net bepaald wordt door diens leiderschapsstijl. Deze zal hij blijven vertonen doorheen zijn carrière, omdat de leider ervan uitgaat dat de acties die hem de mogelijkheid boden om te kunnen opklimmen tot leider, hem in de toekomst wederom succes zullen bieden. Gesteld wordt dat de leiderschapsstijl van een leider zich vormt in de prille fasen van het voeren van beleid, en nadien stabiel blijft tijdens diens politieke carrière (Barder, 1972; De Raadt, 2019).

Ook Ewen (1998), wiens definitie van persoonlijkheid we hanteren in dit werk, beschrijft dat persoonlijkheid als iets stabiels doorheen de tijd met het volgende citaat:

”Consider a young woman whose personality includes the trait called ‘painfully shy’. She will behave shyly in many different situations, and over a significant period of time. Of course, there may well be exceptions. She may be more outgoing with her family or a close friend, or at her own birthday party. But, most often, her behaviour will be consistent” (Ewen, 1998).

Ten slotte stelt ook Hermann zelf dat persoonlijkheidskarakteristieken en leiderschapsstijlen stabiel en consistent zijn doorheen de tijd, en over verschillende situaties (De Raadt, 2019; Hermann, 1980). Ze verwijst daarnaar met de term trait reliability. We dienen hierbij op te merken dat trait reliability natuurlijk enkel betrekking heeft op het onderzochte materiaal, en dus enkel een hint geeft naar hoe consistent de persoonlijkheidskenmerken van een leider zijn doorheen de tijd, zoals aangebracht werd door een gesprek met Hermann zelf in het werk van De Raadt (2019) (De Raadt, 2019).

Echter zijn er tevens academici die zich vragen stellen bij deze vermeende consistentie van persoonlijkheid. Een eerste aanzet daartoe binnen het academische debat vinden we terug in het werk Rasler, Thompson en Chester (1980) en hun kritiek op het werk van Hermann. In hun studie bevinden ze

(25)

25 | dat wanneer zij persoonlijkheidskenmerken meten doorheen de tijd, deze veel meer schommelingen bevatten dan Hermann veronderstelt (Rasler, Thompson, & Chester, 1980).

Voortbouwend hierop bevonden ook Dille en Young (2000) dat er fluctuaties optraden in verscheidene persoonlijkheidskarakteristieken van Amerikaanse presidenten Bill Clinton en Jimmy Carter (Dille & Young, 2000). Buiten het veld van de politieke wetenschappen stellen auteurs als Roberts en Mroczek dat bepaalde persoonlijkheidskarakteristieken wel degelijk veranderen doorheen de tijd, bijvoorbeeld tijdens de transitie van jongvolwassenheid naar het latere leven van een individu (Caspi & Roberts, 2001; Roberts & DelVecchio, 2000; Roberts & Mroczek, 2008). Echter ook binnen de psychologie woedt de discussie nog volop, en zijn er evenzeer bronnen te vinden die stellen dat persoonlijkheidskarakteristieken zich wel stabiel ontwikkelen (Wilks, 2009).

Wederom binnen de politieke wetenschappen beargumenteren Çuhadar et al. (2017) dat er ook sprake kan zijn van een interne werking van persoonlijkheid op de volatiliteit van persoonlijkheidskenmerken doorheen de tijd: het is mogelijk dat de vatbaarheid voor verandering van persoonlijkheid en persoonlijkheidseigenschap is op zich (Çuhadar et al., 2017).

5.8.1 Traumatic events binnen de internationale betrekkingen

Een eerste mogelijke verklaring voor deze schommelingen in de persoonlijkheidskarakteristieken van leiders werd al opgebracht in het werk van Rasler, Thompson en Chester (1980). Ze stellen zelf voorop in hun kritiek van Hermann dat bepaalde situaties een invloed leken te hebben die samenviel met veranderingen in persoonlijkheidskarakteristieken. Gesteld werd dat:

“Occasionally, dramatic environmental changes will take place from which it is reasonable to infer that a perceived situational change (in trait reliability) has occurred” (Rasler et al., 1980).

Daaraan gelinkt kunnen we tevens kijken naar het werk van Renshon (2008). Hij onderzocht hoe het wereldbeeld – in het werk wordt de term belief system gebruikt – van Amerikaans president George W. Bush evolueerde doorheen de tijd. Opvallend was dat deze sterk veranderde na de terroristische aanvallen van 9/11 (Renshon, 2008). Dit kan erop wijzen dat grote gebeurtenissen binnen de internationale betrekkingen invloed kunnen uitoefenen op de persoonlijkheid van een gegeven leider (De Raadt, 2019). Walker en Schafer (2006) zouden daarop voortbouwen en 9/11 omschrijven als een

traumatic event en gaan nog een stap verder: in hun werk stellen ze dat de mogelijkheid bestaat dat, als

gevolg van de aanslagen, Bush en zijn adviseurs zich conflictueuzer zou opstellen naar de wereld toe, los van hoe hun overtuigingen voordien waren (Schafer & Walker, 2006). Voorts merkte Saunders (2011) op dat een aantal andere verandering zich in de nasleep van de aanslagen ook hadden voorgedaan. Bush zou in het begin van zijn politieke carrière weinig interesse gehad hebben in vredeshandhaving en

(26)

26 | natiebouwen. Echter, na 9/11 kregen deze strategieën een prominentere plaats in zijn gevoerde beleid (De Raadt, 2019; Saunders, 2011)

Voor de volledigheid dienen we op te merken dat Hermann (1980, 2005) niet stelt dat er geen enkele verandering mogelijk is in de persoonlijkheidskarakteristieken van een leider. Fluctuaties zijn immers altijd mogelijk en hebben tevens te maken met welke data er specifiek gebruikt is om de analyse te maken. Daarenboven stelt ze dat veranderingen naar aanleiding van een dermate ernstige gebeurtenis mogelijk zijn, maar dat die normaliter kortstondig zijn, waarna de persoonlijkheidskarakteristieken van de leider terugkeren naar hun oorspronkelijke waarden. Volgens haar kan dit dus enkel maar tijdelijk plaatsvinden, en het is daar waar we een divergentie zien met andere academische werken. Sommige onderzoekers stellen dat er wel degelijk sprake was van een permanente verandering in de persoonlijkheid van Bush na 9/11 (De Raadt, 2019). Gesteld wordt dat zijn manier van beleidsvoeren dermate veranderde, dat hij zich organisatorisch anders opstelde en dat ook zijn retoriek naar de buitenwereld toe sterk veranderd was (Bligh, Kohles, & Meindl, 2004; Childers & Hart, 2005; Greenstein, 2002). Duidelijk is ook dat 9/11 als gebeurtenis nog lang zou nazinderen in de Amerikaanse publieke opinie en dat het tevens ook een grote rol speelde in de daaropvolgende verkiezingen (Childers & Hart, 2005; Strach & Sapiro, 2011)

Dat wijst tevens op een laatste argument dat ons kan leiden tot het stellen dat de persoonlijkheid van Bush permanent veranderd is na 9/11. Een gebeurtenis op de schaal van 9/11 bracht ook een nieuw gevoel van ongerustheid en angst binnen de Amerikaanse politieke sfeer (Huddy & Feldman, 2011). Dat soort angst heeft de neiging om een negatief effect te hebben op de politieke leider en diens administratie, aangezien ze daarom vaak de risico’s en dreigingen overschatten.

Binnen de literatuur vinden we echter geen eenduidige definitie van wat valt onder een traumatic event en wat niet. Margaret G. Hermann (2005) geeft ons in haar werk enkele voorbeelden van wat mogelijk zou kunnen vallen onder de noemer van een traumatische gebeurtenis: onderhandelingen, crisissen, internationale akkoorden of schandalen (Hermann, 2005). De term doet denken aan wat Tetlock (2017) omschrijft in zijn boek als een exogenous shock, maar ook hij definieert deze term maar vrij beperkt als “anything that falls outside of the experts framework” (Linders, 2017; Tetlock, 2017). Ook Renshon (2008) gebruikt in zijn werk de term traumatic event, maar geeft daarvoor ook geen eenduidige definitie. We maken daarom – conform met ons vorige werk – nog steeds gebruik van de omschrijving van Linders (2017) om een traumatische gebeurtenis te definiëren: een onverwachte, exogene gebeurtenis die geen precedent kent, buiten het cognitieve kader van de leider valt, en ervaren wordt als een schok door de leider en zijn land (Linders, 2017).

Tot slot, wat we direct dienen op te merken is dat het concept van traumatic events of exogenous shocks een aantal analytische beperkingen met zich meebrengt. Ten eerste bemerken we zelf dat het heel moeilijk – nagenoeg onmogelijk – is om vanop afstand te beargumenteren dat een bepaalde gebeurtenis

(27)

27 | als onverwacht of buiten het cognitieve kader van de leider valt. We kunnen hier, zonder bijvoorbeeld een diepte-interview met de gegeven leider, op zijn best enkel maar over speculeren en hypotheses vestigen. Vanzelfsprekend is echter dat gezien de opzet van dit werkstuk het niet mogelijk is om een dergelijk interview met een specifieke leider te voltrekken, laat staan met alle behandelde leiders in dit stuk. Voorts moet ook opgemerkt worden dat wanneer een traumatic event of exogenous shock wordt ingeroepen als een mogelijke katalysator voor verandering, dit enkel maar post hoc plaatsvindt. Het is omdat er verandering plaatsgevonden heeft, dat onderzoekers op zoek gaan naar de mogelijkheid om een vermeend traumatic event te gebruiken als verklarende factor, zoals Legro (2000) ook opmerkt in zijn werk (Legro, 2000).

5.8.2 Role theory en role learning binnen de studie van de internationale betrekkingen

Een tweede mogelijke verklaring voor schommelingen in de persoonlijkheidskenmerken van leiders heeft betrekking op een meer graduele verandering doorheen de tijd. Deze mogelijkheid steunt op het werk van Levy (1994). In dit werk beschrijft hij de mogelijkheid dat een leider doorheen zijn carrière mogelijk persoonlijkheidsveranderingen ondergaat omwille van ervaringen opgedaan binnen een bepaalde rol of functie (Levy, 1994). Conform de structuratietheorie van Giddens (1984) deelt hij dit leren op in twee aan elkaar verbonden onderdelen. Aan de ene kant is er het individuele leren van een leider: dat geuit wordt door een verandering van diens overtuigingen, zelfvertrouwen of vaardigheden, als een gevolg van observatie en interpretatie van ervaringen opgedaan binnen een bepaalde functie. Aan de andere kant bestaat er evenzeer de realiteit dat een organisatie zelf leert, als gevolg van de institutionalisering van individueel geleerde lessen in de organisatorische routines en procedures (Giddens, 1984; Levy, 1994; Malici, 2006; Wendt, 1999).

Specifiek toegepast op hoe persoonlijkheden van leiders evolueren, kijken we dus vooral naar dit eerste luik. In het werk van Roberts (2007) wordt deze interactie als volgt uitgelegd: wanneer individuen worden geïntroduceerd binnen een nieuwe rol, zullen ze worden geconfronteerd met de verwachting dat ze aan een aantal voorwaarden moeten voldoen om die rol te bekleden. Wanneer men aan deze verwachtingen voldoet, dan zal men beloond en geaccepteerd worden. Wanneer men bijvoorbeeld voldoet aan de verwachtingen van een werkgever zal men doorgaans een loon ontvangen. Voldoen mensen niet aan de verwachtingen van een organisatie, dan zullen ze over het algemeen afgestraft worden (Roberts, 2007). Dit is evenzeer van toepassing op leiders als het is op personen binnen een werkcontext.

Voorts is het zo dat als personen van rol veranderen binnen een bepaalde instelling, de mogelijkheid bestaat dat hun persoonlijkheidskenmerken omwille van die verandering zich tevens aanpassen (Çuhadar et al., 2017; Wood & Roberts, 2006). Ook tijdens het vervullen van een bepaalde rol binnen een institutie kan de persoonlijkheid van een individu veranderen. Beschreven wordt hoe bijvoorbeeld interne conflictsituaties of conflicten met actoren op gelijke voet als de persoon in kwestie een invloed hebben.

(28)

28 | Welke de persoonlijke overtuigingen van een leider zijn, bepaalt op zijn beurt weer de manier waarop de gegeven leider de context waarin hij zich bevindt conceptueel vormgeeft. Dat kan vervolgens impact hebben op de tactische en strategische oriëntaties die hij in overweging neemt om adequaat een antwoord te bieden op een gegeven situatie (Malici, 2006). Dit alles heeft betrekking tot role theory, een studiedomein binnen de sociologie en sociale psychologie dat tevens wordt toegepast binnen de studie van de internationale betrekkingen. Harnisch (2010) omschrijft het fenomeen waarbij de persoonlijkheid van een leider zich aanpast als gevolg van de rol waarbinnen hij zich bevindt als role learning (Harnisch, 2010). Vanaf dit punt zullen we in dit werk tevens ook gebruik maken van die term of te refereren aan dit concept.

In zijn werk stelt Harnisch (2010) dat role learning kan voorkomen op veel verschillende manieren. Hij schetst het fenomeen als een proces waarbij een specifieke set aan veranderingen zich voordoen, die op hun beurt de vernieuwde invulling van de rol instigeren. Voorts beargumenteert Harnisch (2010) dat role

learning zou moeten worden onderscheiden van andere sociale fenomenen die zich voordoen binnen de

internationale betrekkingen, zoals socialisatie, imitatie, etc. (Harnisch, 2010). Hij beargumenteert dat socialisatie bijvoorbeeld een asymmetrische relatie omvat, waarbij er sprake is van een beginner en een leermeester, en waar er tevens sprake is van een bepaalde set aan normen en regels (Flockhart, 2006; Harnisch, 2010).

Belangrijk ook hier is aan te stippen dat concepten als role learning niet vrij zijn van kritieken. Een eerste, die overigens ook betrekking heeft op het concept van traumatic events, is de onderkenning dat er sprake is van een zeker vooringenomenheid ten aanzien van de relatie tussen structuur en agent. Hoewel gesteld wordt dat structuren en actoren ontologisch niet van elkaar te scheiden vallen, worden ze alsnog analytisch behandeld alsof ze onafhankelijk zijn. Vaak volgen onderzoekers, waaronder wijzelf, wanneer ze fenomenen als deze toepassen in hun werk het advies van Wendt (1987), die pleit voor wat hij

bracketing noemt:

“Taking social structures and agents in turn as temporarily given in order to examine the explanatory

effects of the other" (Legro, 2000; Wendt, 1987)

Ook andere auteurs stellen dat het nodig is om beide kanten van elkaar te scheiden, al was het maar tijdelijk, om een analyse te voltrekken. Taylor (1989) beargumenteert dat deze scheiding nodig is om de onderliggende causale interactie te bevatten en zo sociale verandering te kunnen begrijpen (Legro, 2000; Taylor, 1989).

Legro (2000) stelt, en we zouden dit beamen, dat hoewel deze distinctie analytisch nuttig is, ze wel leidt tot een zekere vooringenomenheid. In zijn werk stelt hij dat onderzoekers en academici een bepaald patroon volgen: structuur wordt vaak ingeroepen om de continuïteit te verklaren van bepaalde

(29)

29 | fenomenen, waar de actoren vaak gezien worden als de motoren die zorgen voor verandering (Legro, 2000; Taylor, 1989). Traumatic events zijn hier een voorbeeld van, gesteld wordt dat door een dergelijke gebeurtenis de actor het initiatief neemt en een entrepreneur wordt voor innovatie en transformatie van het systeem, verondersteld dat de gebeurtenis dermate zwaar is. Echter, dit analytisch onderscheid onderkent de manier waarop structurele condities een facilitator kunnen zijn voor sociale verandering en de manier waarop individuele actoren net een rem kunnen zijn op diezelfde sociale verandering (Legro, 2000). We stellen dat ook role learning er evenzeer van uitgaat dat de actor als dusdanig de motor die verandering teweegbrengt. We zijn ons bewust dat dit niet per se het geval moet zijn en brengen dit vooral aan om erop te wijzen dat conclusies die we trekken in dit werk ook in dat licht gezien moeten worden.

(30)

30 |

6 O

NDERZOEKSONTWERP

Voortbouwend op de literatuur omtrent de evolutie van persoonlijkheid doorheen de tijd stelt dit onderzoek zich – zoals ook voordien al gesteld – de vraag hoe stabiel de persoonlijkheid, meer specifiek: persoonlijkheidskarakteristieken, van leiders evolueren doorheen de tijd. De daaropvolgende vraag die gesteld zal worden is welke mogelijke verklaringen er zijn om schommelingen in deze variabelen te vatten.

6.1 O

NTWERP VAN HET EERSTE DEEL

We splitsen het onderzoek daarom op in twee delen. Het eerste deel zal nagaan hoe stabiel de persoonlijkheidskarakteristieken van leiders evolueren doorheen de tijd. Zoals eerder opgemerkt hebben we ervoor gekozen om dit te onderzoeken door de persoonlijkheden van Russisch president Vladimir Poetin en Turks president Recep Tayyip Erdoğan. Onze keuze voor deze twee leiders gaat uit van het feit dat we beargumenteren dat beide leiders al lange tijd aan de macht zijn en in zekere mate een gelijkaardig parcours hebben afgelegd doorheen de jaren. Zoals eerder gesteld hebben ze daarmee beiden de mogelijkheid gehad om voor een uitgebreide tijd (geo)politieke interacties te hebben met West-Europa. Vervolgens bekleden ze beiden een relatief autoritaire positie binnen hun land, waarbij beide leiders deze machtsbasis overigens verder hebben uitgebreid en meer macht naar zich toe hebben getrokken. Daarnaast hebben beide leiders een aantal gelijkaardige ontwikkelingen meegemaakt in hun politieke carrière. In beide gevallen kunnen we spreken van het feit dat er in het begin van hun politieke ambt een poging werd ondernomen tot een zekere toenadering naar het Westen. Dit lijkt echter in beide gevallen sterk veranderd te zijn doorheen de jaren, en beide leiders zijn zich steeds argwanender en agressiever gaan opstellen tegenover het Westen. Beide landen hebben hun buitenlands beleid naarmate de 21ste

eeuw zich voltrok verder toegespitst op andere regio’s in de wereld. In het geval van Rusland was dat Azië, in het geval van Turkije was dat het Midden-Oosten (Depuydt, 2019; Ercetin & De Graaf, 2017; Lo & Hill, 2013). We stellen de hypothese voorop dat om deze redenen we gelijkaardige tendensen zullen terugvinden in de manier waarop deze leiders hun persoonlijkheidskarakteristieken zich hebben ontwikkeld doorheen de tijd.

Om een analyse te maken doorheen de tijd werden de ambtstermijnen van beide leiders opgedeeld in drie verschillende fasen, zoals weergegeven in Tabel 3:

(31)

31 |

Tabel 3: Weergave van de gebruikte tijdsfasen voor de analyse van de persoonlijkheid van president Erdoğan en president Poetin (Depuydt, 2019).

FASE 1:

TIJDSPERIODE:

BESCHRIJVING:

ERDOĞAN 2002 - 2005 Deze fase begint net voor de aanstelling van Erdoğan als premier en eindigt in 2005, wanneer de gesprekken voor toenadering met de EU zouden beginnen. In deze fase is Erdoğan nog relatief nieuw als het aankomt op het uitvoeren van zijn rol als premier. We kunnen er hier dus vanuit gaan dat het vervullen van de rol van premier, alsook bijvoorbeeld processen als de onderhandelingen met de EU, nog geen invloed hebben kunnen uitoefenen op zijn persoonlijkheid in deze fase.

POETIN 2000 - 2007 Deze fase begint bij de eerste presidentiële termijn van Poetin en eindigt bij het einde van zijn tweede termijn. We hebben ervoor gekozen om zijn eerste ambt als premier niet te gebruiken, aangezien die vrij kortstondig was en er niet voldoende data beschikbaar was om een geschikte analyse te maken. Deze periode is ook vrij vroeg in de carrière van Poetin en kan dus dienen om een goede basis te leggen waaraan we volgende fasen kunnen spiegelen.

FASE 2:

ERDOĞAN 2006 - 2013 Deze fase begint na het van startgaan van de onderhandelingen met de EU over de Turkse toenadering en eindigt met het corruptieschandaal waarin Erdoğan verwikkeld raakt eind 2013. Dit is net voor hij aantreedt als president van het land, en we kunnen veronderstellen dat in deze fase een aantal processen en gebeurtenissen die voltrokken zijn tijdens zijn ambt invloed hebben kunnen uitoefenen op zijn persoonlijkheid.

POETIN 2008 - 2011 Deze fase beslaat het tweede ambt als premier van Poetin. We kunnen nagaan of dit intermezzo als premier, waarbij hij dus ook in principe een andere rol vervult, invloed heeft op zijn persoonlijkheid.

FASE 3:

ERDOĞAN 2014 - 2019 Deze fase begint wanneer Erdoğan aantreedt als president van Turkije. We kunnen hiermee nagaan of het invullen van een nieuwe rol invloed heeft op zijn persoonlijkheid.

POETIN 2012 - 2019 Voor deze laatste fase nemen we het derde presidentiële ambt van Poetin in beschouwing. We kunnen hier wederom nagaan of het overschakelen van premier naar president invloed heeft op de persoonlijkheid van Poetin, alsook of er in deze periode gebeurtenissen zijn geweest die mogelijk ervaren zijn als traumatisch.

Afbeelding

Tabel 2: De verschillende leiderschapsstijlen volgens Hermann (2005). Vrij vertaald naar het Nederlands
Tabel 3: Weergave van de gebruikte tijdsfasen voor de analyse van de persoonlijkheid van president Erdoğan en president Poetin  (Depuydt, 2019)
Tabel 4: De scores van Vladimir Poetin in fase 1 in vergelijking met twee referentiegroepen, bron: (Çuhadar et al., 2017; Van Meer,  2017)
Tabel 5: De verschillende scores van Poetin op de zeven traits van Hermann, verspreid over drie fasen heen
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

Ruimte voor de Rivier heeft laten zien dat bij majeure projecten de borging van ruimtelijke kwaliteit goed kan worden ondersteund door inschakeling van een expertteam dat

rassen Barbarouxe, fire Ball, Graaf Arenthal, Snperor of China, Jupiter,Ia Surpris« Orange Eteperor en Roi Soleil gaven meer dan 2 bloemen per knol.. De overige rassen

This graph time point is taken from when the GNPs were added to the cells….……….72 Figure 5-7: Normalised calculated cytotoxicity using xCELLigence data of the GNPs to the

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

Figure 5.6: Plot of the Sensor Node Idle State Supply Current as Measured by the Sensor Node and the Tektronix DMM4050 Precision Digital Multimeter for 10 Nodes Descriptive

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in