• No results found

Titel: Verschillen tussen jongens en meisjes in de onderlinge samenhang vanrisicofactoren voor delinquentie: een netwerkanalyse.Ondertitel: Zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de manier waarop risicofactore

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Titel: Verschillen tussen jongens en meisjes in de onderlinge samenhang vanrisicofactoren voor delinquentie: een netwerkanalyse.Ondertitel: Zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de manier waarop risicofactore"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen tussen jongens en meisjes in de onderlinge samenhang van

risicofactoren voor delinquentie: een netwerkanalyse.

Zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de manier waarop risicofactoren voor delinquent gedrag met elkaar samenhangen?

Ebru Aktas-Özdemir 12459836 Amsterdam, juli 2020 Begeleider & Eerste beoordelaar: C. van der Put Tweede beoordelaar: I. Defoe Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

Background: Several studies on differences between boys and girls in the prevalence and impact of risk factors for juvenile delinquency have been conducted, however, no studies are available on differences between boys and girls on the interdependence of these risk factors. Therefore, this study aimed to explore the interrelatedness between risk factors of juvenile delinquency for boys and girls using a network approach.

Methods: Secondary analyzes were performed on collected data on risk factors with The National Instrument for Juvenile Criminal Law (LIJ) by 10.233 adolescents, boys (N = 8625) and girls (N = 1608). Comparisons were made between boys and girls in the prevalence of risk factors, strength of associations between risk factors and recidivism andthe interrelatedness between these risk factors.

Results: In the prevalence of risk factors, no significant differences were found between boys and girls in the domains of family, mental health and social skills. Problems at school, relational problems, alcohol/drugs and attitude problems were more common in boys, while aggression was more common for girls. No significant differences were found between boys and girls in all eight risk domains with recidivism. Also, both groups correlated weakly with recidivism. Finally, risk factors in the domains of skills, attitude and relationships were not only most central in the networks, but also correlated most strongly with each other.

Conclusions: Overall,this study showed that there are no differences between boys and girls in the relationship between risk factors and recidivism and in the mutual relationships between risk factors. It seems important to pay attention to the skill domain because of the centrality and strong association with other domains. If it’s possible to bring a change in the skills of young people, this will have a positive effect in the other domains and thus in the risk of recidivism.

Keywords: Juvenile delinquency; Risk factors; Correlations; The National Instrument for Juvenile Criminal Law (LIJ); Network approach.

(3)

Verschillen tussen jongens en meisjes in de onderlinge samenhang van risicofactoren voor delinquentie: Een netwerkanalyse.

Bij het ontstaan van delinquent gedrag bij adolescenten spelen de volgende acht risicodomeinen een belangrijke rol: geschiedenis van antisociaal gedrag, antisociale persoonlijkheidsstijl, antisociale cognities, antisociale leeftijdsgenoten, problematische gezinsomstandigheden, school- en werk gerelateerde problemen, problematische

vrijetijdsbesteding en middelenmisbruik (Andrews & Bonta, 2010). Delinquent gedrag komt vaak voort uit de aanwezigheid van risicofactoren in verschillende domeinen, waarbij het vaak gaat om een cumulatie van risicofactoren die elkaar onderling versterken. In het verleden is veel

onderzoek gedaan naar de voorspelkracht van individuele risicofactoren en/of de voorspelkracht van een cumulatie van risicofactoren voor delinquentie, maar er is nog weinig bekend over hoe factoren elkaar precies versterken en in hoeverre er hierbij verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Kennis hierover is echter wel van belang om meer zicht te verkrijgen op de etiologie van delinquent gedrag bij zowel jongens als meisjes. Bovendien biedt inzicht in onderlinge relaties tussen risicofactoren handvatten voor verbetering van (preventieve) interventies voor delinquent gedrag bij meisjes en jongens. In dit exploratieve onderzoek werden de verschillen tussen jongens en meisjes in onderlinge samenhang van risicofactoren voor delinquentie nader bestudeerd

middels een netwerkanalyse.

Onder jeugddelinquentie vallen verschillende strafbare gedragingen gepleegd door adolescenten van 12 tot 18 jaar. Strafbare gedragingen kunnen betrekking hebben op diefstal, inbraak, mishandeling, vandalisme en brandstichting (Loeber & Farrington, 2000). Uit het onderzoek van Van der Put, Deković, Hoeve, Stams en Van der Laan (2012) bleek dat meisjes met delinquent gedrag zich onderscheiden van jongens met delinquent gedrag in de prevalentie en ernst van de gepleegde delicten. De jongens die bij de Raad voor de

Kinderbescherming terechtkwamen vanwege het plegen van een strafbaar feit, hadden vaker en meer delicten gepleegd dan de meisjes die bij de Raad terechtkomen. Ook pleegden meisjes vooral lichte en middelzware vermogensdelicten zoals winkeldiefstal en lichte geweldsdelicten,

(4)

terwijl jongens meer ernstigere delicten zoals vermogensdelicten met geweld en zedendelicten pleegden. Openbare ordedelicten werden even vaak door jongens als door meisjes gepleegd (Van der Put, Deković, Hoeve, Stams & Van der Laan, 2012). Rowe, Vazsonyi en Flannery (1995)

vonden echter dat risicofactoren die tot delinquent gedrag leiden voor beide seksen hetzelfde zijn, maar vonden ook dat sommige risicofactoren vaker kunnen voorkomen bij jongens dan bij

meisjes of andersom.De verschillen in de risicofactoren tussen jongens en meisjes werden mogelijk deels veroorzaakt door de manier waarop ze werden behandeld binnen de

jeugdstrafrechtketen. Vergeleken met de jongens werden meisjes vaker civielrechtelijk afgedaan. Daarbij was er sprake van een cumulatie van problemen wanneer zij in aanraking met justitie kwamen (Van der Put, Hoeve, Stams & Van der Laan, 2012). Het ontwikkelingsperspectief op delinquent gedrag onder adolescenten toonde aan dat er vaker sprake was van gebrek aan beschermende factoren, welke helpen om delinquentie te verkleinen (Hartman, Turner, Daigle, Exum & Cullen, 2009). Volgens onderzoek van Wong, Slotboom, Bijleveld, Van Lier, Frijns, Meeus en Koot (2012) zouden meisjes niet alleen meer risicofactoren, maar ook meer

beschermende factoren hebben dan jongens. Meisjes die ernstig delinquent gedrag lieten zien, hadden volgens de literatuur vaker een ernstigere en problematischere voorgeschiedenis (Wong, Bijleveld & Slotboom, 2009). Delinquente meisjes zouden daarom ook voor hogere kosten binnen de gezondheidszorg zorgen, terwijl delinquente jongens meer kosten opleveren voor justitie (Koegl, 2010).

Verschillende contextuele, individuele en situationele factoren spelen een rol in delinquent gedrag onder adolescenten (Loeber & Farrington, 2000). Deze factoren worden ook wel

risicofactoren genoemd. Risicofactoren zijn gebeurtenissen of factoren die samenhangen met delinquentie en gewelddadig gedrag. Voorbeelden hiervan zijn: misbruik van middelen, zoals alcohol, soft- en harddrugs, het ontbreken van vrijetijdsbesteding of problematische

vrijetijdsbesteding, zwakke interpersoonlijke relaties binnen het werk of op school en meegaand zijn in antisociale activiteiten in verschillende omstandigheden, zoals in de thuissituatie en daarbuiten. Jeugddelinquentie wordt multifactorieel verklaard waarbij factoren in verschillende

(5)

domeinen een rol spelen. Vanuit de ecologische systeemtheorie van Bronfenbrenner (1979) werd de ontwikkeling van een adolescent gezien als een geheel van zowel persoons- als

omgevingskenmerken die elkaar beïnvloeden. Deze kenmerken zijn zowel overeenkomstig als verschillend tussen jongens en meisjes voor delinquent gedrag. Uit buitenlands onderzoek naar sekseverschillen in risicofactoren voor delinquentie bleek dat de meeste risicofactoren die

belangrijk zijn voor jongens tevens ook belangrijke risicofactoren zijn voor delinquent gedrag bij meisjes (Simourd & Andrews, 1994; Moffit, Caspi, Rutter & Silva, 2001; Hubbard & Pratt, 2002; Smith & Waterman, 2006; Fagan, Van Horn, Hawkins & Arthur, 2007; Wong, Slotboom & Bijleveld, 2010). Risicofactoren als drugs- en alcoholmisbruik, deviante vrienden, problemen in het gezin, op school en in de vrije tijdsbesteding kwamen zowel voor bij delinquente jongens als bij delinquente meisjes (Hubbard & Pratt, 2002; Hollin & Palmer, 2006).

Bovendien zijn er ook onderzoeken gedaan waarin juist verschillen in risicofactoren tussen jongens en meisjes voor delinquent gedrag naar voren kwamen. Ondanks dat een geringe schoolmotivatie en deviante vrienden voor beiden geslachten risicofactoren voor delinquentie zijn, bleek dat het effect van deze factoren op delinquent gedrag sterker was voor jongens dan voor meisjes (De Vaan, 2006). Zo bleek uit een meta-analyse naar de invloed van ouderschap op delinquent gedrag van jongens en meisjes dat een verwaarlozende, hard straffende opvoedingsstijl sterker samenhangt met delinquentie bij jongens dan bij meisjes, terwijl een permissieve en weinig responsieve opvoedingsstijl sterker samenhangt met delinquentie bij meisjes dan bij jongens (Hoeve, Dubas, Eichelsheim, Van der Laan, Smeenk & Gerris, 2009). Tevens bleek uit een review van Wong et al. (2010) dat de factoren ‘weinig openheid naar ouders van jongeren’ en ‘weinig steun krijgen van ouders’ sterker samenhangen met delinquentie bij meisjes dan bij jongens.

Onderzoeken die gebruik hebben gemaakt van klinische steekproeven tonen aan dat bepaalde risicofactoren vaker aanwezig zijn bij meisjes die delinquent gedrag vertonen dan bij jongens die delinquent gedrag vertonen. Hipwell en Loeber (2006) toonden in hun onderzoek aan dat meisjes vaker met seksuele mishandeling te maken hebben gehad dan jongens. Bovendien was

(6)

er bij meisjes vaker sprake van een opeenstapeling van risico’s in de thuissituatie, waaronder gezinsconflicten, weglopen van huis, problemen met ouderlijk gezag, verslaving van ouders, negeren door ouders, uithuisplaatsingen, antisociaal gedrag van gezinsleden, ouder(s) met

politiecontacten, ouder(s) in detentie, verwaarlozing en mishandeling (McCabe, Lansing, Garland & Hough, 2002; Schwalbe, Fraser, Day & Colley, 2006; Van der Put, Deković, Hoeve, Stams & Van der Laan, 2012). Deze resultaten kwamen overeen met de genderparadox: meisjes plegen minder delicten dan jongens, maar de criminele meisjes hebben ernstigere problemen dan de criminele jongens (Hipwell & Loeber, 2006). Een ander onderzoek dat sekseverschillen in de prevalentie van risicofactoren voor delinquent gedrag heeft onderzocht, is die van Lodewijks, De Ruiter en Dorreleijers (2008). Zij hebben onderzoek gedaan bij jongens en meisjes die in een justitiële jeugdinrichting zaten vanwege het plegen van een delict. Dit onderzoek liet zien dat er bij meisjes significant vaker sprake is van een geschiedenis van zelfverminking en

zelfmoordpogingen, terwijl er bij jongens significant vaker sprake is van een verleden van fysiek geweld, getuige zijn van huiselijk geweld en een beperkte mate van empathie of spijt.

Uit politie- en WODC-cijfers bleek dat het mannelijke geslacht meer delinquent gedrag vertoont in de adolescentiefase dan het vrouwelijke geslacht. Crosnoe, Erickson en Dornbusch (2002) vonden in hun onderzoek dat het mannelijke geslacht meer delinquente vrienden dan het vrouwelijke geslacht heeft waardoor jongens meer blootgesteld worden aan delinquentie.

Soortgelijke resultaten werden gevonden in een ander onderzoek (Mears, Ploeger & Warr, 1998). De invloed van delinquente vrienden op het eigen delinquente gedrag was bij jongens sterker dan bij meisjes.Bovendien waren de interpersoonlijke relaties zwakker bij jongens dan bij meisjes waardoor ze een zwakkere binding hadden met ouders, docenten of leeftijdsgenoten (Junger & Wiegersma, 1995; Vazsonyi, Pickering, Belliston, Hessing & Junger, 2002; Hoeve et al., 2009). Ouders van jongens waren minder geneigd om directe controle uit te oefenen dan ouders van meisjes. Daarnaast waren jongens minder sterk relationeel georiënteerd dan meisjes, waardoor het minder belangrijk voor hen was om deze relaties in stand te houden (Graham & Bowling, 1995; Junger-Tas, Haen Marshall & Ribeaud, 2003; Rhule-Louie & McMahon, 2007). Meisjes hadden

(7)

meer de emotionele steun van één vriend(in) nodig, terwijl jongens zich vaker binnen een groep van vrienden bevonden in hun vrije tijd. Daarbij waren jongens sneller geneigd om zich aan te sluiten bij criminele groepen en hun gedrag aan te passen aan de groep, omdat ze zich moeilijker kunnen verzetten tegen groepsdruk (Erwin, 1998; Luijpers, 2000; Van de Rakt, Weerman & Need 2005). Hierdoor was ook het risico voor middelengebruik door groepsdruk en middelengebruik door leeftijdsgenoten groter bij jongens dan bij meisjes (Biehl, Natsuaki & Ge, 2007; Scherrer, Xian, Pan, Pergadia, Madden, Grant & Bucholz, 2012). Tot slot bleek dat jongens gevoeliger waren voor de sociale voordelen die omgang met deviante vrienden kunnen opleveren, zoals populariteit onder leeftijdgenoten. Dat betekent dat jongens graag bevriend willen zijn met andere jongens die delinquent gedrag vertonen (Rulison, Kreager & Osgood, 2014).

Uit het onderzoek van Wissink, Deković en Meijer (2008) naar de invloed van interactie-effect van sekse en deviante vrienden op delinquent gedrag bleek daarentegen, dat het hebben van deviante vrienden sterker gerelateerd was aan delinquent gedrag bij meisjes dan bij jongens. In tegenstelling tot deze bevindingen beweerden andere onderzoeken dat er juist weinig tot geen verschil is in de mate waarin vrienden een effect hebben op delinquent gedrag tussen jongens en meisjes (Hubbard & Pratt, 2002; Haynie & Osgood, 2005; Laird, Pettit, Dodge & Bates, 2005). Kortom, meerdere studies lieten tegenstrijdige resultaten zien met betrekking tot het verband tussen risicofactoren en delinquent gedrag bij jongens en meisjes.

Er waren ook enkele aanwijzingen voor verschillen tussen jongens en meisjes met

betrekking tot het effect van agressie, houding en geestelijke gezondheid op delinquent gedrag. In een longitudinaal onderzoek, uitgevoerd in drie verschillende landen met zes verschillende

steekproeven, naar het verloop van fysieke agressie en de relatie met later gewelddadig en niet gewelddadig delinquent gedrag werd een relatie gevonden tussen fysieke agressie in de kindertijd en latere delinquentie voor jongens maar niet of nauwelijks voor meisjes (Broidy, Nagin,

Tremblay, Bates, Brame & Dodge, 2003). Bovendien was er sprake van verschillende vormen van agressie bij jongens en meisjes, waarbij jongens vaker lage zelfcontrole en fysieke agressie vertoonden, terwijl bij meisjes vaker sprake was van relationele agressie (Maccoby, 2004).

(8)

Onder relationele agressie wordt kwetsend manipulatief gedrag en sociale uitsluiting verstaan. De aanleiding voor deze vorm van agressie komt door de sterke nadruk op het aangaan en

onderhouden van relaties bij meisjes (Maccoby, 1998; McKnight & Putallaz, 2005).Volgens Wong en collega’s (2010) verschilden jongens en meisjes niet in de mate waarin agressie voorkomt en het hebben van een positieve houding ten opzichte van delinquentie, maar hadden jongens wel een positievere houding ten aanzien van delinquent gedrag vanwege agressie en groepsdruk van deviante leeftijdgenoten (Heimer & De Coster, 1999). Daarom zijn jongens sneller geneigd om iemand in elkaar te slaan wanneer een ander begint met vechten of te schelden en dit goed te keuren.

Er is veel bekend over sekseverschillen en mentale gezondheid bij jeugddelinquenten, alleen is er weinig onderzoek gedaan naar de causale verbanden hiervan. Wong et al. (2010) vonden dat depressie en suïcidaal gedrag wel samenhangen met delinquent gedrag bij meisjes, maar niet bij jongens. In een Nederlandse studie gebaseerd op een populatiesteekproef werd een verband gevonden tussen internaliserend probleemgedrag van meisjes in de kindertijd en ernstige delinquentie in de adolescentie en jongvolwassenheid (Donker, 2004). Ook bleek uit een

longitudinaal onderzoek naar de relatie tussen depressie en delinquent gedrag bij adolescenten dat meisjes met ernstige depressieve symptomen op 15-jarige leeftijd een grotere kans hadden op delinquent gedrag op 17-jarige leeftijd, terwijl dit bij jongens in mindere mate het geval was (Ritakallio, Koivisto, Von der Pahlen, Pelkonen, Marttunen & Kaltiala-Heino, 2008). Dit gold ook voor het hebben van angsten; in een Amerikaans longitudinaal onderzoek van Copeland, Miller-Johnson, Keeler, Angold en Costello (2007) werd een relatie gevonden tussen

angststoornissen in de kindertijd en vroege adolescentie en delinquentie in de late adolescentie en jongvolwassenheid. Bij meisjes met angststoornissen werd de kans op delinquentie verhoogd, maar bij jongens werd de kans op delinquentie door angststoornissen en depressie verlaagd.

Uit de hierboven beschreven onderzoeken bleek dat er zowel overeenkomsten als verschillen waren tussen jongens en meisjes in het voorkomen van risicofactoren en de

(9)

netwerkanalyses, de verschillen tussen jongens en meisjes onderzocht in de onderlinge

samenhang tussen risicofactoren voor delinquentie. Dit werd gedaan met risicotaxaties uitgevoerd bij adolescenten door de Raad voor de Kinderbescherming met behulp van het instrument

Landelijke Instrumentarium Jeugdstrafrecht (LIJ). De hoofdvraag die onderzocht werd luidt:

‘’Zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de manier waarop risicofactoren voor

delinquent gedrag met elkaar samenhangen?’’. Allereerst werd gekeken naar verschillen tussen

jongens en meisjes in de prevalentie van risicofactoren en in de relatie tussen de risicofactoren met delinquent gedrag. Daarna is gekeken naar verschillen tussen jongens en meisjes in de manier waarop risicofactoren onderling samenhangen.

(10)

Methode

Steekproef. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een bestaand

onderzoeksbestand met eerder verzamelde gegevens met het Landelijk Instrumentatrium Jeugdstrafrecht (LIJ). Dit onderzoeksbestand bevat gegevens van in totaal 10.233 adolescenten waarvoor tussen 6 juli 2012 en 31 december 2013 het LIJ was ingevuld. Hiervan waren 8625 adolescenten van het mannelijk geslacht met een gemiddelde leeftijd van 16.36 jaar (SD = 1.38) en 1608 van het vrouwelijke geslacht met een gemiddelde leeftijd van 16.14 jaar (SD = 1.41). De totale gemiddelde leeftijd van de steekproef was 16.23 jaar (SD = 1.38). In Tabel 1. staan de achtergrondkenmerken van de steekproef weergegeven, apart voor jongens en meisjes. Hieruit blijkt dat de meerderheid van de adolescenten in Nederland zijn geboren.

De huidige gepleegde delicten van de adolescenten betrof onder andere zedendelicten (1,7%), geweldsdelicten (22,1%), vermogen met geweldsdelicten (9,2%), vermogen zonder geweldsdelicten (27,3%), vernielings-, lichte agressie- of openbare ordedelicten (19,1%),

drugsdelicten (2%) en verkeersdelicten (2,2%). Vermogensdelicten zonder geweld werden zowel door jongens als meisjes het vaakst gepleegd. Geweldsdelicten en vernielings-, lichte agressie- of openbare ordedelicten werden verhoudingsgewijs even vaak gepleegd door jongens en meisjes. Jongens hadden vaker dan meisjes een zedendelict en een vermogensdelict met geweld gepleegd als uitgangsdelict. Verder is uit tabel 1 af te lezen dat de jongens in het verleden gemiddeld vaker delicten hebben gepleegd dan meisjes. Het aantal vorige vermogensdelicten zonder geweld kwam twee keer zo vaak voor bij de jongens als bij meisjes. Het aantal vermogensdelicten met geweld kwam onder de jongens en meisjes minder vaak voor ten opzichte van de rest van de eerder gepleegde delicten.

(11)

Tabel 1. Overzicht van de achtergrondkenmerken van jongens en meisjes. Jongens (N = 8625) Meisjes (N = 1608) Totaal (N = 10.233) Significantie F/df/P Leeftijd M SD 16.36 1.38 16.14 1.41 M SD M SD 16.32 1.38 33.19/7/.00***

Eerder gepleegde delicten

1. Vorige contacten (totaal aantal) 2. Geweldfeit

3. Zedenfeit

4. Vermogen met geweldsfeit 5. Vermogen zonder geweldsfeit 6. Vernielings-,lichte agressie- of openbare ordefeit 2.01 2.48 .35 .30 .13 .69 .40 .77 .18 .44 1.26 .81 1.02 1.31 .25 .00 .03 .34 .24 .61 .04 .19 .73 .56 1.85 2.36 .34 .03 .12 .63 .37 .75 .17 .41 1.20 .78 241.39/1/.00*** 25.61/1/.00*** 38.35/1/.00*** 82.20/1/.00*** 112.62/1/.00*** 59.33/1/.00***

Jongens Meisjes Totaal

Significantie X²/df/P Geboorteland Onbekend Nederland Marokko

Voormalige Nederlands Antillen Suriname

Turkije

Overige Westerse landen Overige niet-Westerse landen

3 (0.0%) 7576 (87,8%) 111 (1,3%) 194 (2,2%) 86 (1,0%) 44 (0,5%) 210 (2,4%) 401 (4,6%) 0 (0,0%) 1425 (88,6%) 5 (0,3%) 42 (2,6%) 22 (1,4%) 4 (0,2%) 44 (2,7%) 66 (4,1%) 3 (0,0%) 9001 (88,0%) 116 (1,1%) 236 (2,3%) 108 (1,1%) 48 (0,5%) 254 (2,5%) 467 (4,6%) Huidige delicten Zedenfeit

Vermogen met geweldfeit

173 (2,0%) 899 (10,4%) 5 (0,3%) 45 (2,8%) 178 (1,7%) 944 (9,2%) 22.78/1/.00*** 94.09/1/.00***

(12)

Vermogen zonder geweldfeit

Vernieling-, lichte agressie- of openbare ordefeit Drugsfeit Verkeersfeit Geweldfeit 2316 (26,9%) 1644 (19,1%) 181 (2,1%) 215 (2,5%) 1608 (18,6%) 474 (29,5%) 309 (19,2%) 19 (1,2%) 14 (0,9%) 356 (22,1%) 2790 (27,3%) 1953 (19,1%) 200 (2,0%) 229 (2,2%) 1964 (19,2%) 4.71/1/.30 .02/1/.884 5.95/1/.015** 16.30/1/.00*** 10.68/1/.00*** *p < .10. **p < .05. ***p < .01.

(13)

Instrument. Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van het LIJ (Ministerie van Veiligheid en justitie, 2019). Het LIJ is bedoeld voor adolescenten die in aanmerking zijn gekomen met verschillende partijen in de jeugdstrafrechtketen. Het LIJ bestaat uit instrumenten voor risico- en behoeftetaxatie die door de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdreclassering en de Justitiële Jeugdinrichtingen worden gebruikt. Deze instrumenten verzamelen gegevens over risico’s, criminogene behoeften, responsiviteit, zorgsignalen en beschermende factoren. Het voordeel van het gebruik van het LIJ is dat alle ketenpartners binnen het jeugdstrafrecht werken met dit instrument, waardoor er één taal wordt gesproken en de uitwisseling van informatie soepeler verloopt (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2012).

Het LIJ maakt gebruik van de principes van het RNR-model om naar verbetering van de toeleiding van adolescenten naar de best passende interventies te streven. Dit model kent drie basisprincipes waaraan interventies moeten voldoen om effectief te kunnen zijn. Deze principes zijn onderdeel van de What Works-voorwaarden, waartoe ook programma-integriteit en

professionaliteit behoren (Van der Laan, Slotboom & Stams, 2010). Het eerste basisprincipe is het risicobeginsel, wat inhoudt dat de intensiteit van een interventie moet zijn afgestemd op het recidiverisico van adolescenten. Het risicobeginsel focust zich op wie de behandeling zou moeten krijgen (adolescenten met een gemiddeld en hoog risico). Het tweede basisprincipe heet het behoeftebeginsel. Hiermee wordt bedoeld dat de interventie zich moet richten op de criminogene behoeften van adolescenten. Met het behoeftebeginsel wordt onderzocht wat er behandeld zou moeten worden. Het derde basisprincipe wordt het responsiviteitsbeginsel genoemd. Volgens het responsiviteitbeginsel moet de interventie passen bij de leerstijl en intellectuele mogelijkheden van de adolescent. Hiermee wordt aangegeven hoe een adolescent behandeld zou moeten worden (Andrews, Bonta & Hoge, 1990; Andrews, 1995; Andrews & Dowden, 1999; Andrews & Bonta, 2010; Lowenkamp & Latessa, 2005).

In het LIJ wordt de jeugdstrafrechtketen onderverdeeld in drie fasen: preselectie, selectie en interventie. De eerste fase is de preselectie en start op het moment dat adolescenten na het plegen van een strafbaar feit worden verhoord door de politie. In deze fase gaat het om

(14)

risicotaxatie en worden korte instrumenten ingezet voor de taxatie van grote groepen

adolescenten. De tweede fase heet selectie en start nadat er een proces verbaal is opgemaakt. Vanaf deze fase ligt de focus op het stellen van diagnosen, advisering en indicering. Het doel van de selectiefase is om met behulp van Ritax A een risicoprofiel van de adolescent op te stellen. Aan de hand van dit profiel wordt bepaald of aanvullend onderzoek nodig is of een

gedragsverandering gerichte straf, zoals een taakstraf, voldoende is voor recidivevermindering bij adolescenten. Indien er zorgsignalen zijn en/of problemen op meerdere domeinen, wordt het uitgebreide screeningsinstrument afgenomen. Dit uitgebreide screeningsinstrument heet Ritax B en heeft als belangrijkste doel om een meer diepgaande inventarisatie van alle dynamische

beschermende en risicofactoren te maken die van invloed zijn op risicorecidive. Dit valt onder het behoeftebeginsel, wat duidelijk maakt waar een interventie zich op kan richten.

De informatieverzameling voor Ritax A en B vindt plaats middels dossieranalyse, waarbij gebruik kan worden gemaakt van informatie uit een proces-verbaal, eerdere

onderzoeks-rapportages en gestructureerde interviews met de adolescent en met de ouder(s)/verzorger(s). Er is een handleiding waarin richtlijnen voor afname van interviews en de scoring van de items

beschreven staan voor Ritax A en B (Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2019). Ritax A bestaat uit 57 items verdeeld over 10 domeinen met verschillende wegingen van antwoordmogelijkheden. Figuur 1. geeft een aantal voorbeelden van items met verschillende antwoordcategorieën. Een hoge score bij beschermende factoren gaf aan dat er op dit domein veel sterke punten zijn die de adolescent kunnen helpen recidive te voorkomen. Een lage score betekende juist dat er weinig of geen sterke punten zijn. Een lage score bij risicofactoren gaf aan dat er op dit domein weinig of geen problemen zijn die de kans op recidive vergroten. Een hoge score betekende juist dat er veel problemen zijn. Items met betrekking tot ‘delictsbespreking’ en ‘hulpverlening en responsiviteit’ betroffen zowel open als gesloten items. Aan deze items werden geen wegingen toegekend. Ritax B kent 55 aanvullende items met een soortgelijke weging van antwoordmogelijkheden als Ritax A. In Figuur 2. zijn de domeinen weergegeven, met per domein een aantal voorbeelden van onderwerpen die worden bevraagd en gescoord.

(15)

De normering van de instrumenten Ritax A en B baseerde zich op Amerikaanse data. Sinds kort is Nederlandse data beschikbaar op basis waarvan momenteel een normerings-onderzoek plaatsvindt. Ook moesten Ritax A en B van het LIJ nog worden gevalideerd.

Figuur 1. Vragen en antwoordmogelijkheden uit het LIJ met betrekking tot beschermings- en

risicofactoren.

Figuur 2. Domeinen uit Ritax A en B met per domein twee voorbeelditems.

Gezin Beloning en bestraffing van gedrag

Conflicten in het gezin

School Spijbelen

Schoolprestaties

Werk Interesse in een baan

Contacten met collega’s

Vrije tijd Vrijetijdbesteding binnen een vereniging

Problematische vrijetijdsbesteding (rondhangen, verveling)

Relaties Antisociale vrienden

Positieve relaties met volwassenen Alcohol- en drugsgebruik, gokken Mate van gebruik/gokken

Belemmeringen door gebruik/gokken Geestelijke gezondheid Slachtoffer verwaarlozing

Getuige huiselijk geweld

Attitude Accepteren verantwoordelijkheid gedrag

Respect eigendom van anderen

Agressie Frustratietolerantie

Interpretatie van gedrag en bedoelingen van anderen

Vaardigheden Probleemoplossing

Impulsiviteit, handelen alvorens te denken

Analyses. Om de eerste onderzoeksvraag te beantwoorden (in hoeverre zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de prevalentie van risicofactoren) werden ANOVA-analyses met compare means uitgevoerd. Compare means maakt het toetsten van de gemiddelden van jongens en meisjes mogelijk waardoor de verschillen in de mate waarin risicofactoren voorkomen

(16)

zichtbaar worden. Van alle adolescenten voor wie het LIJ was ingevuld, werden alleen de items van Ritax A in dit onderzoek meegenomen. Bovendien werd gewerkt met totaalscores waarbij de punten van de verschillende items in een domein bij elkaar zijn opgeteld.

Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden (in hoeverre zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de sterkte van de samenhang tussen de risicodomeinen en recidive) werden allereerst correlaties berekend tussen de risicofactoren en recidive, apart voor jongens en meisjes. Vervolgens werd met Fisher’s z getoetst of er significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes in de sterkte van de correlaties tussen de risicofactoren en recidive.

Om de derde onderzoeksvraag te beantwoorden (in hoeverre zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de manier waarop risicofactoren voor delinquent gedrag onderling met elkaar samenhangen) werd een netwerkanalyse uitgevoerd. De cirkels in het netwerk staan voor de risicofactoren die uit het LIJ komen. Een lijn tussen twee cirkels geeft het verband tussen deze twee risicofactoren weer. Hoe groot het verband is tussen de risicofactoren, is te zien aan de dikte van de lijn. Hoe dikker de lijn, hoe sterker het verband (Verschuere, Van Ghesel Grothe,

Waldorp, Watts, Lilienfield, Edens, Skeem & Noordhof, 2018).

De netwerkanalyses werden uitgevoerd met het statistische programma JASP (versie 0.9.2, 2018), een project dat ondersteund wordt door de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van het statistische programma SPSS (versie 25). Voor de

netwerkanalyses is gekozen voor EBICglasso-methode, welke geschikt was voor ordinale variabelen.

(17)

Resultaten

Prevalentie van risicofactoren. Tabel 2 presenteert de prevalentie van de risicofactoren apart voor jongens en meisjes. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in de prevalentie van risicofactoren in de volgende domeinen: gezin, geestelijke

gezondheid en vaardigheden. Bij jongens ligt de prevalentie van risicofactoren hoger in de

domeinen, school, relaties, alcohol/drugs en houding. Bij meisjes kwamen risicofactoren in het domein agressie vaker voor dan bij jongens.

Correlaties tussen risicodomeinen en recidive. De correlaties tussen de risicodomeinen en recidive, apart voor jongens en meisjes, worden in Tabel 3 gepresenteerd. Volgens de

interpretatiecriteria1 hadden de meeste domeinscores in het algemeen een zwakke correlatie met recidive. Alleen bij de risicofactoren relaties voor jongens, en houding voor jongens en meisjes was er sprake van een middelgroot effect. Uit Tabel 3. blijkt verder dat de risicofactoren

alcohol/drugs en geestelijke gezondheid relatief laag correleren met recidive, zowel bij jongens

als bij meisjes. Bovendien werden er geen significante verschillen gevonden in de sterkte van de samenhang van alle acht risicodomeinen met recidive tussen jongens en meisjes.

1 Rice en Harris (2005) geven de volgende richtlijnen: r > .10 geeft een klein effect weer, r > .243 een gemiddeld

(18)

Tabel 2. Overzicht van de verschillen in prevalentie tussen jongens en meisjes met compare means en Anova.

*p < .10. **p < .05. ***p < .01.

Tabel 3. Overzicht van de correlaties van de risicodomeinen en recidive bij jongens en meisjes.

*p < .05. Jongens (N = 8625) Meisjes (N = 1608) Totaal (N = 10.233) Significantie F/df/P Schalen 1. Gezin 2. School 3. Relaties 4. Alcohol/drugs 5. Geestelijke gezondheid 6. Houding 7. Agressie 8. Vaardigheden M SD N 4.14 2.78 8625 7.25 4.02 8615 3.43 2.40 8518 1.32 1.34 4521 3.59 2.50 8625 3.15 2.08 8571 3.10 1.28 8625 5.40 3.72 8547 M SD N 4.25 2.69 1608 6.75 3.76 1604 2.91 3.20 1589 0.94 1.23 4521 3.70 2.64 1608 2.78 1.87 1599 3.20 1.24 1608 5.38 3.66 1588 M SD N 4.16 2.77 10233 7.17 3.98 10219 3.35 2.39 10107 1.26 1.33 5347 3.61 2.53 10233 3.09 2.05 10170 3.12 1.27 10233 5.40 3.71 10135 1.79/1/.18 21.08/1/.00*** 62.18/1/.00*** 57.75/1/.00*** 2.38/1/.12 43.74/1/.00*** 8.35/1/.00** 0.03/1/.87 Jongens (N = 8625) Meisjes (N = 1608) Fisher’s z Schalen 1. Gezin 2. School 3. Relaties 4. Alcohol/drugs 5. Geestelijke gezondheid 6. Houding 7. Agressie 8. Vaardigheden .18 .18 .25 .13 .14 .24 .18 .20 .19 .19 .23 .12 .13 .24 .19 .21 0.38 0.38 0.78 0.37 0.37 0 0.38 0.38

(19)

Netwerkanalyse: mate waarin risicofactoren onderling samenhangen.

In Figuur 4. is het netwerk van de domeinscores voor jongens te zien en in Figuur 5. voor meisjes. De dikte van een lijn geeft de sterkte van een correlatie weer tussen twee domeinscores, waarbij de groene lijnen een positieve correlatie representeren en de rode lijnen een negatieve correlatie. De matrixen met de correlaties tussen de domeinscores (gecorrigeerd voor alle andere domeinscores) op basis waarvan de netwerken zijn geconstrueerd worden in Tabel 4. voor de jongens en in Tabel 5. voor de meisjes weergegeven. Voor zowel jongens als meisjes waren de correlaties het sterkst tussen de domeinen vaardigheden en agressie (rmeisjes = .407 en rjongens =

.338), relaties en houding (rmeisjes = .200 en rjongens = .294) en vaardigheden en relaties (rmeisjes =

.237 en rjongens = .255). De correlaties waren het zwakst tussen de domeinen vaardigheden en

alcohol/drugs (rmeisjes = -.039 en rjongens = -.021). Bij de jongens correleerden de domeinen ook

zwak tussen school en alcohol/drugs (r= -.017) en tussen geestelijke gezondheid en houding (r= -.034). Vergeleken met de jongens kwam een correlatie van 0 tussen de domeinen vaker voor bij meisjes. Er werd geen verband gevonden tussen de domeinen alcohol/drugs en gezin,

alcohol/drugs en school en geestelijke gezondheid en houding bij de meisjes. Bij de jongens

(20)

Figuur 4. Netwerk van alle risicofactoren voor delinquentie bij jongens.

Figuur 5. Netwerk van alle risicofactoren voor delinquentie bij meisjes.

Legenda: 1 Gezin 2 School 3 Relaties 4 Alcohol/drugs 5 Geestelijke gezondheid 6 Houding 7 Agressie 8 Vaardigheden Legenda: 1 Gezin 2 School 3 Relaties 4 Alcohol/drugs 5 Geestelijke gezondheid 6 Houding 7 Agressie 8 Vaardigheden

(21)

Tabel 4. Matrix van het netwerk met 8 risicofactoren voor delinquentie bij jongens.

Schalen 1. Gezin 2. School 3. Relaties 4. Alcohol /drugs

5. Geestelijke gezondheid

6. Houding 7. Agressie 8. Vaardigheden

1. Gezin 0.000 0.046 0.137 0.103 0.069 0.205 0.109 0.064 2. School 0.046 0.000 0.141 -0.017 0.118 0.077 0.030 0.214 3. Relaties 0.137 0.141 0.000 0.099 0.024 0.294 0.000 0.255 4. Alcohol/drugs 0.103 -0.017 0.099 0.000 0.068 0.051 0.069 -0.021 5. Geestelijke gezondheid 0.069 0.118 0.024 0.068 0.000 -0.034 0.151 0.222 6. Houding 0.205 0.077 0.294 0.051 -0.034 0.000 0.147 0.171 7. Agressie 0.109 0.030 0.000 0.069 0.151 0.147 0.000 0.338 8. Vaardigheden 0.064 0.214 0.255 -0.021 0.222 0.171 0.338 0.000

Tabel 5. Matrix van het netwerk met 8 risicofactoren voor delinquentie bij meisjes.

Schalen 1. Gezin 2. School 3. Relaties 4. Alcohol /drugs

5. Geestelijke gezondheid

6. Houding 7. Agressie 8. Vaardigheden

1. Gezin 0.000 0.069 0.181 0.000 0.126 0.170 0.063 0.043 2. School 0.069 0.000 0.122 0.000 0.057 0.089 0.071 0.188 3. Relaties 0.181 0.122 0.000 0.165 0.026 0.200 0.071 0.237 4. Alcohol/drugs 0.000 0.000 0.165 0.000 0.164 0.070 0.020 -0.039 5. Geestelijke gezondheid 0.126 0.057 0.026 0.164 0.000 0.000 0.049 0.230 6. Houding 0.170 0.089 0.200 0.070 0.000 0.000 0.178 0.155 7. Agressie 0.063 0.071 0.071 0.020 0.049 0.178 0.000 0.407 8. Vaardigheden 0.043 0.188 0.237 -0.039 0.230 0.155 0.407 0.000

(22)

Figuur 3. is een visuele weergave (plot) van de mate waarin een risicodomein “centraal” staat in een netwerk. De maat ‘degree’ (laatste kolom) is een samenvatting van de maten

‘betweenness’ en ‘closeness’ (eerste en tweede kolom). Hoe centraler een risicodomein is in een

netwerk, des te sterker een risicodomein verbonden is met alle andere risicodomeinen. De plot laat zien dat de risicofactor vaardigheden voor zowel meisjes als jongens het meest centraal stond in het netwerk met een sterkte van 1.80 voor jongens en 1.88 meisjes. Daarnaast stonden de risicodomeinen houding en relaties centraal voor zowel jongens als meisjes (houdingmeisjes =0.24; houdingjongens =0.62 en relatiesmeisjes = 0.77; relatiesjongens = 0.50). Het risicodomein dat het minst centraal stond is alcohol/drugs met een sterkte van -1.51 bij jongens en -1.27 bij meisjes.

Figuur 3. Een plot over de mate waarin een risicodomein “centraal” staat in een netwerk apart voor jongens en meisjes.

(23)

Conclusie en discussie

Het doel van de huidige studie was om meer inzicht te krijgen in de verschillen tussen jongens en meisjes in de onderlinge samenhang tussen risicofactoren voor jeugddelinquentie door middel van netwerkanalyses. Met als achterliggend doel om meer zicht te verkrijgen in de etiologie van delinquent gedrag bij jongens en meisjes, om zo richting te kunnen geven aan (preventieve) interventies op basis van kennis over welke risicofactoren samenhangen met en centraal staan bij jeugddelinquentie. Er is al veel onderzoek gedaan naar de voorspelkracht van individuele risicofactoren en/of de voorspelkracht van een cumulatie van risicofactoren voor jeugddelinquentie, maar er is nog weinig bekend over hoe factoren elkaar precies versterken en in hoeverre er hierbij verschillen zijn tussen jongens en meisjes.

De resultaten lieten zien dat er in de prevalentie van risicofactoren weinig verschillen waren tussen jongens en meisjes in de risicodomeinen gezin, geestelijke gezondheid en

vaardigheden. Dit wordt bekrachtigd door eerder genoemde literatuur. Uit het onderzoek van

Rowe et al. (1995) bleek dat de risicofactoren die tot delinquent gedrag leiden voor beide seksen hetzelfde waren, maar dat sommige risicofactoren vaker voorkwamen bij jongens dan bij meisjes of andersom. Echter hebben andere onderzoeken aangetoond dat meisjes met delinquent gedrag zich wel onderscheiden van jongens met delinquent gedrag in de prevalentie en ernst van de gepleegde delicten (Loeber & Keenan, 1994; Hipwell & Loeber, 2006). De verschillen in de risicofactoren tussen jongens en meisjes werden mogelijk veroorzaakt door de manier waarop ze werden behandeld binnen de jeugdstrafketen. Meisjes die in aanraking kwamen met justitie leden aan een opeenstapeling van risico’s, waaronder psychische

problemen en gezinsconflicten. De voorgeschiedenis van meisjes die ernstig delinquent gedrag lieten zien zou ernstiger en problematischer zijn dan de voorgeschiedenis van jongens

(McClellan, et al., 1997; McCabeet al., 2002; Schwalbe et al., 2006; Wong et al., 2009; Van der Put et al., 2012). Dit maakte dat delinquente meisjes vaker terecht kwamen in de (geestelijke) gezondheidszorg, terwijl jongens vaker in aanraking kwamen met justitie (Koegl, 2010).

De analyses uit huidige onderzoek toonden aan dat bij jongens vaker sprake was van problemen op school, relationele problemen, problematisch alcohol/drugsgebruik en een

(24)

problematische houding, terwijl problemen met agressie vaker voorkwamen bij meisjes. Deze resultaten komen overeen met eerder genoemde literatuur. Volgens de studies van Wong et al. (2010) en Heimer en De Coster (1999) hadden jongens een positievere houding ten aanzien van delinquent gedrag vanwege agressie en groepsdruk van deviante leeftijdsgenoten. Het is ook aangetoond dat jongens vaker een zwakkere binding hadden met ouders, docenten of

leeftijdsgenoten waardoor relaties niet in stand worden gehouden, terwijl dit wel het geval was bij meisjes (Graham & Bowling, 1995; Junger & Wiegersma, 1995; Vazsonyi et al., 2002; Junger-Tas et al., 2003; Rhule-Louie & McMahon, 2007; Hoeve et al., 2009). De resultaten met betrekking tot agressie bij meisjes is in strijd met eerder genoemde literatuur. Meisjes hadden meer risicofactoren voor agressie dan jongens. De totaalscore voor agressie is een optelsom van scores op de volgende items: ‘Mate waarin jeugdige vindt dat schreeuwen en verbale agressie

geschikt zijn voor het oplossen van een conflict’, ‘Problemen met frustratietolerantie: hoe vaak is de jeugdige van slag of raakt de jeugdige overstuur van kleine dingen’, ‘Emotionele

uitbarstingen’ en ‘Interpretatie van gedrag en bedoelingen van anderen in gewone neutrale situaties’. Dus de meisjes uit dit onderzoek scoorden over het algemeen hoger op deze factoren

dan de jongens uit dit onderzoek.

De verbanden tussen de risicodomeinen en recidive resulteerden over het algemeen in een zwak verband. Alleen bij de risicofactoren relaties voor jongens, en houding voor jongens en meisjes was er sprake van een middelgroot effect met recidive. Wong et al. (2010) en Heimer en De Coster (1999) geven in hun onderzoeken mogelijke verklaringen hiervoor. Zij vonden dat er over het algemeen geen verschillen zijn tussen jongens en meisjes als het gaat om een

positieve houding richting delinquent gedrag. Echter hadden jongens een positievere houding ten aanzien van delinquent gedrag vanwege agressie en groepsdruk van deviante

leeftijdsgenoten. Jongens waren daarom sneller geneigd om delinquent gedrag te vertonen en dit goed te keuren. Wissink en collega’s (2008) vonden daarentegen dat het hebben van deviante vrienden sterker samenhangt met delinquent gedrag bij meisjes dan bij jongens. Een ander belangrijke bevinding van Van der Put et al. (2012) was dat de sterkte van de samenhang

(25)

van de risicofactoren op het gebied van vrienden, school en vrijetijdsbesteding met recidive bij jongens en meisjes ongeveer even hoog was. Jongens hadden echter vooral problemen op het gebied van vrienden, de vrijetijdsbesteding en school. Deze factoren waren dus ook bij meisjes voorspellend voor recidive, zij het in veel mindere mate dan de problemen in de thuissituatie (Van der Put et al., 2012). Verder is gebleken uit het huidige onderzoek dat het gebruik van

alcohol/drugs en geestelijke gezondheid relatief zwak samenhangt met recidive bij jongens en

meisjes. Dit betekent dat bij zowel jongens als meisjes deze risicofactoren minder bepalend zijn voor recidive.

Uit de netwerkanalyses kan worden geconcludeerd dat problemen in het domein

vaardigheden het meest centraal staat in de netwerken van risicofactoren voor

jeugddelinquentie bij zowel jongens als meisjes. Dit hield in dat de risicofactoren met betrekking tot vaardigheden het sterkst samenhangen met andere risicofactoren, wat ook invloed had op het verminderen van deze risicofactoren. Het lijkt daarom belangrijk om behandeling te richten op het verbeteren van vaardigheden van jongens en meisjes omdat daarmee mogelijk ook problemen in andere domeinen worden verminderd. Volgens het LIJ heeft dit domein betrekking op het leren herkennen van probleemsituaties, oplossingen bedenken en deze inzetten. Ook nadenken vóór het handelen, beheersen en gebruiken voor alternatieven voor agressief gedrag waren belangrijke factoren. Het lijkt dus belangrijk om adolescenten te leren zelfcontrole uit te oefenen, rustig te reageren, problemen met anderen te vermijden en zich te distantiëren van gevechten. Daarnaast leek het van belang dat ze

vaardigheden leren te gebruiken voor het omgaan met anderen, zoals luisteren, gesprekken aangaan, vragen stellen, iemand bedanken en complimenten maken. Dit gold ook voor het omgaan met moeilijke situaties, zoals omgaan met teleurstellingen, frustraties en afwijzingen en omgaan met groepsdruk.

Jeugddelinquentie wordt multifactorieel verklaard vanuit de ecologische systeemtheorie van Bronfenbrenner (1979), maar dat betekent niet dat elke risicofactor gericht aangepakt moet worden. De ontwikkeling van een adolescent wordt volgens Bronfenbrenner (1979) gezien als

(26)

een geheel van zowel persoons- als omgevingskenmerken die elkaar beïnvloeden, zoals de vaardigheden van jongens en meisjes. De resultaten van dit onderzoek lijken erop te wijzen dat behandeling zich zou moeten focussen op problemen met vaardigheden en minder op

problemen met alcohol/drugsgebruik van adolescenten. Dit is mogelijk te verklaren, aangezien dit domein ook het minst samenhangt met andere risicodomeinen. Dit houdt in dat werken aan de problemen met alcohol/drugsgebruik van adolescenten het minst effectief zou kunnen zijn bij het voorkomen van recidive van jongens en meisjes. De maturity-gap-perspectief van Moffitt (1993) biedt een mogelijke verklaring waarom experimenteren met alcohol en drugs hoort bij de normale ontwikkeling van adolescenten. Adolescenten willen de ‘gap’ tussen biologische en sociale volwassenheid overbruggen door dit gedrag te vertonen, waardoor het juist risicovol kan zijn als adolescenten dat niet doen. Vanuit het oogpunt van de zorg en welzijn is het echter belangrijk om problemen in dit domein aan te pakken als ze aanwezig zijn, maar is het verwachte effect op recidive wel minder groot. Verder is het ook belangrijk om problemen in houding en relaties aan te pakken maar is het lastig om in die domeinen veranderingen teweeg te brengen, terwijl het aanleren van vaardigheden makkelijker te bereiken is.

Het huidig onderzoek had te maken met een aantal beperkingen. In een onderzoek naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het LIJ bleek dat de betrouwbaarheid over het algemeen laag is (Van der Ark, Van Leeuwen & Jorgensen, 2018). Echter kwam dit door het geringe aantal ingevulde LIJ’s waardoor het over het algemeen onnauwkeurig werd geschat. Daarnaast werd informatie verzameld middels dossieranalyse en interviews, waarbij meerdere

verschillende partijen hieraan hebben meegewerkt. Hierdoor was er een mogelijkheid dat risicofactoren verschillend geïnterpreteerd kunnen worden. De programma-integriteit,

professionaliteit en ervaring van hulpverleners kan een rol hebben gespeeld bij het invullen van het LIJ. Doordat de hulpverleners risicofactoren verschillend kunnen scoren, blijft het invullen van het LIJ subjectief. Er zijn risicofactoren die niet meteen te zien zijn waardoor het antwoord van de hulpverleners mogelijk beïnvloed werd door eigen ervaringen en meningen. De

(27)

gevonden samenhang en centraliteit zouden hierdoor kunnen verschillen van de werkelijke samenhang en centraliteit voor jeugddelinquentie. Een andere beperking was dat de

risicotaxatie van het LIJ bij aanvang werd ingevuld, waardoor er niet altijd voldoende informatie beschikbaar was om te bepalen of sommige risicofactoren een reden zijn tot zorg. Als nieuwe informatie later nog kan worden aangevuld, zou er meer informatie over de risicofactoren kunnen vrijkomen.

Wat huidig onderzoek sterk maakt, is dat de data uit de klinische praktijk komt. Het LIJ werd door hulpverleners ingevuld voor bestaande casussen. Dit vergrootte de

generaliseerbaarheid van het onderzoek. Daarnaast is in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van gegevens verzameld door de Raad voor de Kinderbescherming, welke actief is in meerdere plaatsen in Nederland. Dit maakte dat de resultaten generaliseerbaar waren voor de doelgroep in heel Nederland. Ten slotte was de huidige studie innovatief, omdat netwerkanalyses zijn uitgevoerd waarbij gekeken werd naar de verschillen tussen jongens en meisjes in de

samenhang van de risicofactoren voor jeugddelinquentie, wat nog niet eerder op deze manier is onderzocht. De resultaten uit huidige onderzoek kunnen worden meegenomen in verder

onderzoek en bij het opzetten van passende hulpverlening.

In vervolgonderzoek kan gebruik worden gemaakt van de ingevulde (behoefte)taxaties uit Ritax B van het LIJ. Door deze gegevens mee te nemen in de netwerkanalyses kan er worden gekeken naar de overeenkomsten en verschillen tussen de netwerken van jongens en meisjes, bij wie een diepgaande inventarisatie van alle dynamische beschermende en risicofactoren is uitgevoerd. Met deze gegevens wordt het mogelijk om conclusies te trekken over deze doelgroep in Nederland.

De risicofactoren die het meest centraal staan kunnen worden gezien als klinisch relevant voor nader onderzoek. Dit geldt ook voor het inzetten van preventieve interventies, omdat deze risicofactoren door hun verbinding met andere risicofactoren het totale risico omlaag kunnen brengen. De meest centrale risicofactoren zijn problemen in de vaardigheden, houding en

(28)

het algemeen een grote overlapping, waarbij gekeken moet worden of één interventie voldoende kan zijn om de drie risicodomeinen te behandelen. Daarbij is het de vraag of interventies de mogelijkheid bieden om jongeren met een midden en hoog risico zowel

ambulant als residentieel te behandelen. Dit soort interventies zijn binnen meerdere zorglijnen inzetbaar, maar moeten wel worden aangepast aan de behoefte en wensen van de adolescent om het gewenste resultaat te boeken (Ministerie van Veiligheid en justitie, 2019).

Concluderend laat dit onderzoek zien dat er geen verschillen zijn tussen jongens en meisjes in de samenhang van risicofactoren met recidive en in de onderlinge samenhang tussen risicofactoren. Het lijkt daarom niet nodig om de invulling van interventies aan te passen aan geslacht. Voor zowel jongens als meisjes zijn de domeinen houding en relaties het sterkst gecorreleerd aan recidive. Het lijkt daarom belangrijk om in behandeling aandacht te besteden aan risicofactoren in deze domeinen. De netwerkanalyses laten zien dat het domein

vaardigheden het meest centraal is. Vaardigheden hangen het sterkst samen met alle andere domeinen en daarom is het belangrijk om ook hierop te focussen in de behandeling. Als het lukt een verandering te bewerkstelligen in de vaardigheden van jongeren werkt dit positief door in de andere domeinen en daarmee in het risico op recidive.

(29)

Referentielijst

Andrews, D. A., & Dowden, C. (1990). A meta-analystic investigation into effective correctional intervention for female offenders. Forum on Corrections Research, 11, 18-21.

Andrews, D. A., Bonta, J., & Hoge, R. (1990). Classification for effective regabilitation: Rediscovering psychology. Criminal Justice and Behavior, 17, 19-51.

Andrews, D. A. (1995). The psychology of criminal conduct and effective treatment. In: J. McGuire (Ed.), What works: Reducing reoffending - guidelines from research and

practice. Chichester, UK: Wiley.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (5th edition). New Jersey: LexisNexis.

Biehl, M. C., Natsuaki, M. N., & Ge, X. (2007). The influence of pubertal timing on alcohol use and heavy drinking trajectories. Journal of Youth and Adolescence, 36, 153- 167.

doi:10.1007/s10964-006-9120-z

Broidy, L. M., Nagin, D. S., Tremblay, R. E., Bates, J. E., Brame, B., Dodge, K. A. (2003). Developmental trajectories of childhood disruptive behaviors and adolescent delinquency: A six-site, cross-national study. Developmental Psychology, 39, 222-245.

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development: Experiments by nature and

design. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Copeland, W. E., Miller-Johnson, S., Keeler, G., Angold, A., & Costello, E. J. (2007). Childhood psychiatric disorders and young adult crime: A prospective, population-based study.

American Journal of Psychiatry, 164, 1668.

Crosnoe, R., Erickson, K. G., & Dornbusch, S. M. (2002). Protective functions of family relationships and school factors on the devant behavior of adolescent boys and girls: Reducing the impact of risky friendships. Youth & Society, 33, 515-544.

Donker, A. (2004). Precursors and prevalence of young-adult and adult delinquency (Dissertatie, Universiteit Leiden).

Erickson, K. G., Crosnoe, R. & Dornbusch, S. D. (2000). A social process model of adolescent deviance: Combining social control and differential association perspectives. Journal of

(30)

Youth and Adolescence, 29, 395-425.

Erwin, P. (1998). Friendship in childhood and adolescence. London: Routledge.

Fagan, A. A., Van Horn, M. L., Hawkins, J. D., & Arthur, M. W. (2007). Gender similarities and differences in the association between risk and protective factors and self-reported serious delinquency. Prevention Science, 8, 115-124.

Graham, J., & Bowling, B. (1995). Young People and Crime. Home Office Research Study 145. London: Home Office.

Hartman, J. L., Turner, M. G., Daigle, L. E., Exum, M. L., & Cullen, F. T. (2009). Exploring the gender differences in protective factors: Implications for understanding resiliency.

International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 53, 249-277.

Haynie, D. L., & Osgood D. W. (2005). Reconsidering peers and delinquency: How do peers matter? Social Forces, 84, 1109-1130.

Heimer, K., & De Coster, S. (1999). The gendering of violent delinquency. Criminology, 37, 277-317.

Hipwell, A. E., & Loeber, R. (2006). Do we know which interventions are effective for disruptive and delinquent girls? Clinical Child and Family Psychology Revies, 9, 221-255.

Hoeve, M., Dubas, J., Eichelsheim, V., Laan, P., van der, Smeenk, W., & Gerris, J. (2009). The relationship between parenting and delinquency: A meta-analysis. Journal of Abnormal

Child Psychology, 37, 749-775.

Hollin, C. R., & Palmer, E. J. (2006). Criminogenic need and women offenders: A critique of the literature. Legal and Criminological Psychology, 11, 179-195.

Hubbard, D. J., & Pratt, T. C. (2002). A meta-analysis of the predictors of delinquency among girls. Journal of Offender Rehabilitation, 34, 1-13.

Junger, M., & Wiegersma, A. (1995). The relations between accidents, deviance and leisure time.

Criminal Behaviour and Mental Health, 5, 144-174.

Junger-Tas, J., Haen Marshall, I., & Ribeaud, D. (2003). Delinquency in an

(31)

Justice Press/Kugler publications.

Koegl, C. J. (2010). Calculation of the long term medical, mental health and criminal justice

system costs associated with early childhood conduct disorder in an Ontario sample children: Structured clinical risk assessment through the Early Assessment Risk Lists for Boys and Girls. Toronto, Canada: Child Development Institute Retrieved from

http://www.excellenceforchildandyouth.ca/sites/default/files/gai_attach/GA-272_Final_Outcomes_Report.pdf

Laan, P. H. van der, Slotboom, A., & Stams, G. J. J. M. (2010). Wat werkt? Bijdragen aan het terugdringen van recidive. In: P. J. van Koppen, H. Merckelbach, M. Jelicic & J. de Keijser (Eds.), Reizen met mijn rechter (p. 987-1002). Deventer: Kluwer.

Laird, R. D., Pettit, G. S., Dodge, K. A., & Bates, J. E. (2005). Peer relationship antecedents of delinquent behaviour in late adolescence: Is there evidence of demographic group

differences in developmental processes? Development and psychopathology, 17, 127- 144. Lodewijks, H. P. B., Ruiter, C. de & Doreleijers, Th. A. H. (2008). Gender differences in risk

assessment and violent outcome after juvenile residential treatment. International Journal

of Forensic Mental Health, 7, 133-146.

Loeber, R., & Farrington, D. P. (2000). Young children who commit crime: Epidemiology, developmental origins, risk factors, early intervention, and policy implications.

Development and Psychopathology, 12, 737-762.

Loeber, R., & Keenan, K. (1994). Interaction between Conduct Disorder and Its Comorbid Conditions Effects of Age and Gender. Clinical Psychology Review, 14, 497-523. Lowenkamp, C. T., & Latessa, E. J. (2005). Increasing the effectiveness of correctional

programming through the risk principle: Identifying offenders for residential placement.

Criminology and Public Policy, 4, 501-528.

Luijpers, E. T. H. (2000). Intentie tot exploratie, sociale binding en delinquent gedrag van

Nederlandse jongeren (Dissertatie, Universiteit Utrecht, 2000). Geraadpleegd op 5

(32)

Maccoby, E. E. (1998). The two sexes: Growing up apart, coming together. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Maccoby, E. E. (2004). Aggression in the context of gender development. In M. Putallaz & K.L. Bierman (red.), Aggression, antisocial behavior, and violence among girls (pp. 3-22). New York: Guilford Publications.

Marsee, M. A., Silverthorn, P., & Frick, P. J. (2005). The Association of Psychopathic Traits With Aggression and Delinquency in Non-Referred Boys and Girls. Journal of Behavioral Science & The Law, 23, 803-17. doi: 10.1002/bsl.662.

McCabe, K. M., Lansing, A. E., Garland, A., & Hough, R. (2002). Gender differences in psychopathology, functional impairment, and familial risk factors among adjudicated delinquents. Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41, 860-867.

McClellan, D. S., Farabee, D., & Crouch, B. M. (1997). Early victimization, drug use, and criminality: A comparison of male and female prisoners. Criminal Justice and Behavior,

24, 455-477.

McKnight, K., & Putallaz, M. (2005). Commentary: A relationship focus on girls’ aggressiveness and conduct disorder. In D.J. Pepler, C. Madsen, C. Webster & K.S. Levene (red.), The

development and treatment of girlhood aggression (pp. 47-52). Erlbaum: Lawrence

Erlbaum Assoc Inc.

Mears, D. P., Ploeger, M., & Warr, M. (1998). Explaining the gender gap in delinquency: Peer influence and moral evaluations of behavior. Journal of Research in Crime and

Delinquency, 35, 251-266.

Ministerie van Veiligheid en Justitie (2012). Factsheet Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ). Geraadpleegd op 15 januari 2020, van

https://wegwijzerjeugdenveiligheid.nl/fileadmin/user_upload/Bestanden/Documenten/Fact

sheet-LIJ.pdf

(33)

Jeugdstrafrecht. Den haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Moffit, T. E., Caspi, A., Rutter, M., & Silva, P. A. (2001). Sex differences in antisocial behavior.

Conduct disorder, delinquency, and violence in the Dunedin Longitudinal Study.

Cambridge: Cabridge University Press.

Moffitt, T.E. (1993). Adolescent-limited and life-course-persistent antisocial behavior: a developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674–701.

Moretti, M. M., Holland, R., & McKay, S. (2001). Self-other Representations and Relational and Overt Aggression in Adolescent Girls and Boys. Journal of Behavioral Science & The Law, 19, 109-26. doi: 10.1002/bsl.429.

Rakt, M. van de, Weerman, F., & Need, A. (2005). Delinquent gedrag van jongens en meisjes: het (anti)sociaal kapitaal van vriendschapsrelaties. Mens en Maatschappij, 80, 328-352. Rhule-Louie, D. M., & McMahon, R. J. (2007). Problem behavior and romantic relationships:

Assortative mating, behavior contagion, and desistance. Clinical Child and Family

Psychology Review, 10, 53-100.

Rice, M. E., & Harris, G. T. (2005). "Violent recidivism: Assessing predictive validity":

Correction to Rice and Harris (1995). Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 762. doi:10.1037/0022-006X.73.4.762

Ritakallio, M., Koivisto, A. M., Pahlen, B. von der, Pelkonen, M., Marttunen, M., & Kaltiala-Heino, R. (2008). Continuity, comorbidity and longitudinal associations between

depression and antisocial behaviour in middle adolescence: A 2-year prospective follow-up study. Journal of Adolescence, 31, 355-370.

Rowe, D. C., Vazsonyi, A. T., & Flannery, D. J. (1995). Sex differences in crime: Do means and within-sex variation have similar causes? Journal of Research in Crime and Delinquency,

32, 84.

Rulison, K. L., Kreager, D. A., & Osgood, D. W. (2014). Delinquency and Peer Acceptance in Adolescence: A Within-Person Test of Moffitt’s Hypotheses. Developmental Psychology,

(34)

Schwalbe, C. S., Fraser, M. W., Day, S.H., & Colley, V. (2006). Classifying juvenile offenders according to risk of recidivism: Predictive validity, race/ethnicity, and gender. Criminal

Justice and Behavior, 33, 305-324.

Scherrer, J. F., Xian, H., Pan, H., Pergadia, M. L., Madden, P. A. F., Grant, J. D., & Bucholz, K. K. (2012). Parent, sibling and peer influences on smoking initiation, regular smoking and nicotine dependence. Results from a genetically informative design. Addictive Behaviors,

37, 240-247. doi:10.1016/j.addbeh.2011.10.005

Simourd, L., & Andrews, D. A. (1994). Correlates of delinquency. A look at gender differences.

Forum of Correction Research, 6, 26-31.

Smith, P., & Waterman, M. (2006). Self-reported aggression and impulsivity in forensic and non-forensic populations: The role of gender and experience. Journal of Family Violence, 21, 437-445.

Vaan, J. E. A. de (2006). Risicofactoren voor jeugddelinquentie in ’s-Hertogenbosch:

Bevindingen uit de Jeugd- en Onderwijsmonitor 2006. Universiteit Utrecht: Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen.

Van der Ark, L. A., Van Leeuwen, J. L., & Jorgensen, T. D. (2018). Onderzoek naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het Landelijk Instrumentarium

Jeugdstrafrechtketen. Amsterdam: WODC, Ministerie van Justitie en Veiligheid. Van der Put, C., Deković, M., Hoeve, M., Stams, G. J., & van der Laan, P. H. (2012).

Risicotaxatie bij meisjes: Sekseverschillen in risicofactoren voor recidive en in

risicoprofielen. In A-M. Slotboom, M. Hoeve, M. Ezinga, & P. van der Helm (editors),

Criminele meisjes en vrouwen: achtergronden en aanpak (blz. 259-277). (Boom

studieboeken criminologie & veiligheid). Den Haag: Boom Lemma.

Vazsonyi, A.T., Pickering, L.E., Belliston, L.M., Hessing, D., & Junger, M. (2002). Routine activities and deviant behaviors: American, Dutch, Hungarian, and Swiss youth. Journal

of Quantitative Criminology, 18, 397-422.

(35)

Skeem, J. L., & Noordhof, A. (2018). What features of psychopathy might be central? A network analysis of the Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R) in three large samples,

Journal of Abnormal Psychology, 127, 51-65.

Wissink, I. B., Deković, M., & Meijer, A. M. (2008). Opvoeding, vriendschapsrelaties en het functioneren van adolescenten uit verschillende etnische groepen. Kind en Adolescent, 29, 147-161.

Wong, T. M. L., Slotboom, A., Bijleveld, C. C. J. H., Van Lier, P. A. C., Meeus, W. H. J. & Koot, J. M. (2012). The sex difference in delinquency: Do girls need a bigger push?. Oisterwijk: Uitgeverij BOXPress.

Wong, T. M. L., Bijleveld, C. C. J. H., & Slotboom, A. (2009). Criminele carrières van meisjes: Ontwikkelingstrajecten van delinquent gedrag bij JJI-meisjes van 12 tot 32 jaar.

Tijdschrift voor Criminologie, 51, 246-261.

Wong, T. M. L., Slotboom, A., & Bijleveld, C. C. J. H. (2010). Risk factors of delinquency of adolescent and young adult females: A European review. European Journal of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt

As mentioned before, because the numbers of foreign countries entered by each selected traditional company was hard to collect, and this paper only studies the location choice

57 clear that Israel is an apartheid state” and where there seemed to be a “clear good-guys-bad- guys narrative”. Yet, because Hanna is German, she felt that she was “not in

The results observed during in vivo experiments are very well explained by the developed contact and friction model, which predicts the friction as a function of product

Zowel het verschil tussen jongens en meisjes in de omgang met computers, het zelfvertrouwen dat ze hebben en de kennis en vaardigheden die verschillen bij beide groepen zijn redenen

Trigonella foenum graecum (fenugreek) seed powder improves glucose homeostasis in alloxan diabetic rat tissues by reversing the altered glycolytic, gluconeogenic

Een anatyse van de rol van de leerkracht [aat vergetijkbare resuttaten zien: [eerkrach- ten geven (onbewust) meer beurten aan jongens, ste[[en hen meer vragen,

[r]