• No results found

Het effect van het geslacht van de accountant op het bepalen van de materialiteit en hiermee op de accoutantscontrole

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van het geslacht van de accountant op het bepalen van de materialiteit en hiermee op de accoutantscontrole"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET EFFECT VAN HET GESLACHT VAN DE ACCOUNTANT OP HET BEPALEN VAN DE MATERIALITEIT EN HIERMEE OP DE ACCOUTANTSCONTROLE

Naam: Nur Kacar

Studentnummer: 11053275

Scriptiebegeleider: Pouyan Ghazizadeh Datum: 29 januari 2018

MSc Accountancy & Control, specialization: Accountancy Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave

Authenticiteitsverklaring 3

1. Inleiding 4

1.1. Achtergrond en aanleiding onderzoek 4

1.2. Relevantie 6

1.3. Onderzoeksvraag en onderzoekdoelstelling 7

2. Theoretisch kader 7

2.1. Kwaliteit van de accountantscontrole 7

2.1.1. Oorsprong 7

2.1.2. Perceived versus actual 8

2.1.3. Definitie en meetbaarheid kwaliteit van de accountantscontrole 10 2.2. Geslacht, psychologie en risicobereidheid 14 2.3. Geslacht en de kwaliteit van de accountantscontrole 16

2.4. Recapulatie geslacht accountant 18

3. Onderzoeksmethode 18

3.1. Materialiteit (afhankelijk) 19

3.2. Omvang accountantskantoor (controlevariabele) 20 3.3. Kwaliteit interne beheersing (controlevariabele) 21 3.4. Omvang controlecliënt (controlevariabele) 22

4. Onderzoeksresultaten 24

4.1. Beschrijvende statistiek 24

4.2. Afwegingen bij de normale verdeling van de afhankelijke variabele 28

4.3. Pearson’s correlation 28

4.4. Multicollineariteit tussen variabelen 30

4.5. Regressieanalyse 30

5. Conclusie en discussie 32

5.1. Conclusie onderzoeksresultaten 32

5.2. Beperkingen van het onderzoek 34

5.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek 35

(3)

Authenticiteitsverklaring

Hierbij verklaar ik, Nur Kacar, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan. Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

(4)

1.

Inleiding

1.1. Achtergrond en aanleiding onderzoek

De rapportages van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: ‘AFM’) van de afgelopen decennia zeggen genoeg. Deze rapportages benadrukken een aantal generieke tekortkomingen in de controledossiers. “Dat een externe accountant geen voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen, om een oordeel over de jaarrekening als geheel te onderbouwen, concludeert de AFM op basis van verschillende tekortkomingen in de uitvoering van de wettelijke controles. De meest voorkomende tekortkomingen hebben

betrekking op de systeemgerichte-, gegevensgerichte werkzaamheden en de kritische evaluatie door de externe accountant van verkregen

controle-informatie (AFM, 2014, p. 25-26). De systeem- en gegevensgerichte werkzaamheden die de accountant uitvoert zien toe op respectievelijk werkzaamheden die gericht zijn op de interne beheersingsomgeving en werkzaamheden die gericht zijn op het verschaffen van zekerheid omtrent financiële gegevens blijkens de financiële overzichten van de controlecliënt. Uit deze rapporten blijkt dat de kwaliteit van de (wettelijke)

accountantscontroles ondermaats is en heeft voor onder andere

accountantskantoor KPMG grote gevolgen gehad. Zo heeft de AFM onlangs nog een bestuurlijke boete ad € 1.245.000 opgelegd aan KPMG voor het niet naleven van haar zorgplicht (AFM, 2016). Deze zorgplicht ziet toe op het feit dat accountantskantoren een wettelijke plicht hebben ervoor te zorgen dat de externe accountants zich houden aan de beroepsregels (Overheid, 2016). Tevens is gebleken dat accountants in het verleden onterecht goedkeurende controleverklaringen hebben verstrekt aan controlecliënten (AFM, 2014). “De accountant dient een goedkeurend oordeel tot uitdrukking te brengen in het geval hij tot de conclusie komt dat de financiële overzichten in alle van

materieel belang zijnde opzichten zijn opgesteld in overeenstemming met het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving” (NV COS 700.16). Hieruit blijkt dat de door de accountant gehanteerde materialiteit een

(5)

belangrijke rol speelt voor de uiteindelijk af te geven controleverklaring en de daarmee geleverde kwaliteit van de accountantscontrole. Immers, de kwaliteit van de accountantscontrole wordt als ondermaats gekwalificeerd wanneer de AFM constateert dat ten onrechte een goedkeurende controleverklaring is verstrekt. De materialiteitsinschatting van de accountant staat om deze reden centraal voor het weergeven van de kwaliteit van de accountantscontrole.

Over het algemeen wordt het begrip ‘materialiteit’ als volgt

gedefinieerd: “Afwijkingen, met inbegrip van weglatingen, afzonderlijk of gezamenlijk, worden van materieel belang geacht indien daarvan

redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij een invloed zullen hebben op de economische beslissingen die gebruikers op basis van de financiële

overzichten nemen” (NV COS 320.2). Het bepalen van de materialiteit is onderhevig aan de professionele oordeelvorming van de accountant en de perceptie van de behoeften aan financiële informatie welke de gebruikers van de financiële overzichten hebben (NV COS 320.4). Naar aanleiding van de significante tekortkomingen in de accountantscontroles tracht de AFM middels het opleggen van boetes te voorkomen dat deze negatieve resultaten zich zullen herhalen in de toekomst. Diverse maatregelen zijn in het leven geroepen om het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer terug te winnen. Eén van deze maatregelen betreft de invoering van een

opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling (hierna: ‘OKB’). Een OKB vindt plaats (vóór afgifte controleverklaring) bij accountantscontroles van organisaties van openbaar belang (hierna: ‘OOB’). Daarnaast hebben accountantskantoren interne reviews geïnitieerd om zodoende ook de kwaliteit van niet-OOB dossiers te waarborgen. De OKB en de interne reviews zijn belangrijke pijlers om de kwaliteit van de accountantscontrole te waarborgen (AFM, 2010). Het gevolg hiervan is dat de verantwoordingsdruk voor de accountant toeneemt om een hogere kwaliteit van de accountantscontrole te bewerkstelligen. Immers, een verhoging van de verantwoordingsdruk voor accountants zorgt voor meer conservatief gedrag van de accountant bij de

materialiteitsinschatting (DeZoort, Harrison, & Taylor 2006; Glover 1997; Shelton 1996). Een lagere materialiteitsinschatting zorgt voor meer diepgang in de controle en minder kans dat onterecht een goedkeurende

(6)

accountantscontrole verondersteld wordt (Blokdijk, Simunic & Stein 2003; Francis 2004).

Een andere factor die een rol speelt bij de geleverde kwaliteit van de accountant is het geslacht van de accountant. In het verleden is namelijk aangetoond dat vrouwen onder andere accuratere beslissingen nemen dan mannen (Chung & Monroe, 2001), zich minder laten beïnvloeden door

cliënten (Khalkhali, Jamali & Soltani, 2014), meer risicoavers gedrag vertonen (Lerner et al, 2003) en conservatiever zijn dan mannen (Niskanen &

Karjalainen, 2011). Hierdoor hanteren vrouwen een lagere

materialiteitsinschatting dan mannen, zorgen daardoor voor meer diepgang tijdens de accountantscontrole en leveren om die reden een hogere kwaliteit van de accountantscontrole (Blokdijk, Simunic & Stein 2003; Francis 2004). Vrouwen blijken meer risicomijdend te zijn en vertonen meer conservatief gedrag ten opzichte van mannen. Door dit risicomijdend- en conservatief gedrag kunnen vrouwelijke accountants verantwoordingsdruk als heviger ervaren dan mannelijke. Om deze reden ontstaat de behoefte aan nader onderzoek aangaande de rol die het geslacht van de accountant speelt op de kwaliteit van de accountantscontrole.

1.2. Relevantie

In de literatuur is tot op heden nog beperkt onderzoek beschikbaar dat gericht is op de relatie tussen materialiteitsbepaling en de kwaliteit van de

accountantscontrole. Dit wetende, in combinatie met de actualiteiten beschreven in paragraaf 1.1, ontstaat de behoefte aan nader onderzoek aangaande dit onderwerp. Deze scriptie onderzoekt wat het effect is van materialiteitsbepaling op de kwaliteit van de accountantscontrole. De karaktereigenschappen van vrouwelijke accountants hebben als doel deze relatie verder uit te werken.

De materialiteitsbepaling staat centraal omdat uit onderzoek is gebleken dat accountants die een hogere mate van verantwoordingsdruk ervaren, meer conservatief zijn bij de materialiteitsinschatting dan

accountants die in mindere mate verantwoordingsdruk ervaren (DeZoort et al, 2006). Doordat accountants meer conservatief gedrag vertonen bij de

(7)

diepgang van de controle. Een accountant die een lagere materialiteit hanteert levert een hogere kwaliteit (Blokdijk et al, 2003).

1.3. Onderzoeksvraag en onderzoekdoelstelling

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de kwaliteit van accountantscontroles de laatste jaren steeds meer aandacht heeft gekregen. De centrale vraag van dit onderzoek luidt hierom als volgt:

“In welke mate beïnvloedt materialiteitsbepaling de kwaliteit van de

accountantscontrole en welke rol speelt het geslacht van de Nederlandse accountant hierbij?”

De bij de centrale vraag behorende deelvragen zijn als volgt:

1. Wat wordt verstaan onder de kwaliteit van de accountantscontrole? 2. Waarom heeft materialiteit invloed op de kwaliteit van de

accountantscontrole?

3. Welke rol speelt het geslacht van de accountant op de kwaliteit van de accountantscontrole?

2. Theoretisch kader

2.1. Kwaliteit van de accountantscontrole

De te verklaren (afhankelijke) variabele betreft de kwaliteit van de

accountantscontrole en staat centraal in dit onderzoek. Ter verduidelijking volgt een uiteenzetting van dit begrip door deze van verschillende kanten te belichten. Allereerst geeft deelparagraaf 2.1.1 een korte weergave van de oorsprong van de accountantscontrole. Vervolgens geeft deelparagraaf 2.1.2 een uiteenzetting van het verschil tussen de, in de literatuur beschreven, ‘perceived-’ en ‘actual audit quality’ en geeft deelparagraaf 2.1.3 een overzicht van alle bekende definities aangaande de kwaliteit van de

accountantscontrole. Tot sluit deelparagraaf 2.2.4 af met een vooruitblik op de gehanteerde proxy voor de kwaliteit van de accountantscontrole.

2.1.1. Oorsprong

Voor het optimaal belichten van het begrip ‘audit quality’ (hierna: kwaliteit van de accountantscontrole) is het noodzakelijk om beknopt de oorsprong van de

(8)

accountantscontrole aan te stippen. Deze oorsprong is ontstaan vanuit een behoefte van het maatschappelijk verkeer. De behoefte naar

accountantscontroles is ontstaan vanuit de ‘agency theorie’ (Jensen & Meckling, 1976). Deze theorie veronderstelt een aanwezigheid van

informatieasymmetrie tussen de agent (‘opdrachtnemer/management’) en de principaal (‘opdrachtgever/aandeelhouders’), in het voordeel van de agent. De gedachte hierbij is dat de agent niet de belangen nastreeft van de principaal. Hierdoor ontstaat voor de principaal een behoefte naar een onafhankelijke controle op de agent, waarbij deze controle is weggelegd voor de accountant.

Deze controle, ook wel ‘monitoring’ genoemd binnen de agency theorie, brengt kosten met zich mee. Deze kosten zijn verdeeld in ‘bonding-’ en ‘monitoring’ kosten. De kosten voor ‘bonding’ omvatten de kosten die de agent maakt om zodoende aan te kunnen tonen dat de belangen van de principaal worden nageleefd, dit zijn bijvoorbeeld kosten die gemaakt worden voor het inhuren van een onafhankelijke accountant. De kosten voor het ‘monitoren’ bevat de controle van een derde op de activiteiten van de agent in opdracht van de principaal, bijvoorbeeld een onafhankelijke controle van de AFM. Vanuit de oorsprong van de accountantscontrole is door diverse

onderzoeken een verschil geconstateerd ten aanzien van het begrip ‘kwaliteit van de accountantscontrole’. Dit begrip bestaat namelijk uit een

geïnterpreteerde- (‘perceived’) en werkelijk (‘actual’) aspect. Deelparagraaf 2.1.2, geeft hier een nadere toelichting op.

2.1.2. Perceived versus actual

Om de kwaliteit van de controle verder uit te werken beschrijft deze

deelparagraaf het onderscheid tussen de geïnterpreteerde- en de werkelijke kwaliteit van de accountantscontrole. De literatuur heeft dit onderscheidt gemaakt om duidelijk aan te geven dat beide van groot belang zijn voor de accountant en onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Ten behoeve van deze scriptie geeft deze paragraaf op het eind weer op welk aspect deze scriptie is gericht.

Teoh & Wong (1993) gebruiken voor het omschrijven van de

geïnterpreteerde kwaliteit van de accountantscontrole het artikel van Dopuch & Simunic (1980): “Dopuch and Simunic (1980, 1982) propose that investors

(9)

may rationally perceive Big 8 auditors as of higher quality because larger auditors have more of the observable characteristics associated with quality [i.e., specialized training, accreditation by some reputable agency, and peer reviews]” (Teoh & Wong, 1993, p. 348). Investeerders veronderstellen dus een hogere kwalitet bij Big 8 accountantskantoren. Deze veronderstelling gaat gepaard met het sterk en minder sterk reageren op gerapporteerde winsten die zijn gecontroleerd door de desbetreffende accountant. Investeerders reageren namelijk sterk indien verassingen optreden in gerapporteerde winsten wanneer de geïnterpreteerde kwaliteit van de accountantscontrole in schijn hoog is (Teoh & Wong, 1993). Een hoge kwaliteit van de

accountantscontrole zorgt immers voor meer geloofwaardigheid en daarmee voor waardevollere informatie voor beleggers/aandeelhouders ten aanzien van gerapporteerde winsten. Vergelijkbaar met het feit dat investeerders niet sterk reageren wanneer de kwaliteit van de accountantscontrole in schijn laag is. Verassingen in de gerapporteerde winsten worden immers verwacht

wanneer de investeerders de kwaliteit van de accountantscontrole laag inschatten. Het is van belang om in acht te nemen dat de kwaliteit van de accountantscontrole een geïnterpreteerde-eigenschap heeft, in plaats van een direct geobserveerde-eigenschap. Dit vanwege het feit dat we alleen kunnen leren van opdrachten wanneer de kwaliteit van de

accountantscontrole publiekelijk ter discussie wordt gesteld (Knechel et al, 2013). Daarnaast hebben de schandalen in het verleden een belangrijke rol gespeeld in het vormen van de geïnterpreteerde kwaliteit van de

accountantscontroles. De geïnterpreteerde kwaliteit van de

accountantscontroles is gebaseerd op de percepties die het maatschappelijk verkeer heeft ten aanzien van de jaarrekening. De geïnterpreteerde kwaliteit van de accountantscontrole sluit om deze reden aan bij de definitie van DeAngelo (1981) die in deelparagraaf 2.2.3 is weergegeven.

Tegenover de geïnterpreteerde- staat de werkelijke kwaliteit van de controle. Diverse onderzoeken veronderstellen dat de werkelijke kwaliteit van de controle goed tot uitdrukking komt wanneer gefocust wordt op de capaciteit van de accountant om fouten van materieel belang te constateren (Chan & Wong 2002; Gul et al. 2002; Behn et al. 2008). Vaak wordt dit gemeten door te controleren welke correcties zijn gecommuniceerd en welke correcties

(10)

daadwerkelijk zijn doorgevoerd of juist niet zijn doorgevoerd (Wright & Wright, 1997). In het verleden is onderzoek verricht naar wat het effect is van de kwaliteit van de accountantscontrole op earnings management (Becker et al, 1998). Door de hoogte van de ‘discretionary accruals ’ te hanteren als proxy voor earnings management hebben ze aangetoond dat Big 6

accountantskantoren een hogere werkelijke kwaliteit van de

accountantscontrole leveren ten opzichte van non-Big 6 accountantskantoren. Bij cliënten van Big 6 accountantskantoren was dus sprake van lage

‘discretionary accruals’.

Ten behoeve van deze scriptie is gekozen voor de werkelijke kwaliteit van de accountantscontrole. Dit wegens het feit dat dit meer inzicht geeft in de relatie tussen de verantwoordingsdruk die de accountant ervaart en daarmee samenhangende kwaliteit van de accountantscontrole (Francis, 2004).

2.1.3. Definitie en meetbaarheid kwaliteit van de accountantscontrole

Deze deelparagraaf geeft een uiteenzetting van de definities van de ‘kwaliteit van de accountantscontrole’ zoals deze zijn aangehaald vanuit de literatuur. Hiermee behandelt deze deelparagraaf de eerste deelvraag van dit

onderzoek, zoals is weergegeven in hoofdstuk 1 van deze scriptie. De kwaliteit van de accountantscontrole is in de loop der jaren uitgegroeid tot een veelbesproken onderwerp met uiteenlopende meningen van verschillende onderzoekers tot gevolg. Veel onderzoekers hebben de volgende definitie als uitgangspunt genomen voor hun onderzoek: “the market assessed joint probability that a given auditor will both discover a breach in a client’s accounting system, and report the breach” (DeAngelo, 1981, p. 186). Zoals uit deze definitie op te maken valt, ziet dit toe op de (door de markt) geïnterpreteerde (en geschatte) kwaliteit van de accountantscontrole. Deze definitie is onder te verdelen in twee componenten. Enerzijds heeft dit te maken met de kans dat de accountant een controleverschil detecteert

gedurende de controle en anderzijds hierop passende wijze naar handelt c.q. het controleverschil rapporteert (DeAngelo, 1981). Het eerste component is gerelateerd aan de mate van inspanning en de capaciteiten van de

(11)

ethische beginselen van de accountant. Dit ligt in lijn met de bewering dat de kwaliteit van de accountantscontrole aangeduid kan worden middels de mate waarin accountants fouten detecteren in de financiële overzichten.

Accountants die een hoge kwaliteit leveren detecteren fouten in

gerapporteerde gegevens en verhogen zodoende de betrouwbaarheid van de financiële overzichten (Chang et al, 2009). Op basis hiervan blijkt dat

meerdere factoren van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de

accountantscontrole (Knechel et al, 2013). Uit het onderzoek van Knechel (2013) blijkt dat de kwaliteit van de accountantscontrole wordt beïnvloed door onder andere de volgende factoren:

1) ‘Inputs’, hiermee doelt Knechel (2013) op de individuele karakteristieken van het controleteam zoals kennis, professioneel sceptisch gedrag en specialisatie;

2) De karakteristieken die inherent zijn aan het controleproces, zoals het reviewen van elkaars werkzaamheden binnen eenzelfde controleteam (‘workpaper review’);

3) De relevante uitkomsten zoals de resultaten die voortvloeien uit wettelijke reviews van de AFM;

4) Indicatoren die geassocieerd zijn met de context van de

accountantscontrole zoals diverse prikkels voor de accountant (bijvoorbeeld de langdurige betrokkenheid van de audit-partner). Veel onderzoeken zijn geneigd om de kwaliteit van de accountantscontrole te definiëren als ‘poor audit quality’, omdat deze simpelweg makkelijker te

operationaliseren is. Om deze reden zijn controles in het verleden beoordeeld op hun falen (Peecher & Piercey, 2008). Een ander onderzoek beschrijft ‘poor audit quality’ als volgt: “We believe poor audit quality is observable with

hindsight if an engagement results in litigation or a claim of malpractice against the audit firm” (Casterella et al, 2006, p. 4). Hierbij is een lagere werkelijke kwaliteit van de accountantscontrole aangetoond wanneer het aantal zwakheden in de controledossiers, die blijken uit de ‘peer-reviews’ (‘collegiale toetsingen’ ), toenemen. Dit is in lijn met de veronderstelling dat sprake is van ‘poor audit quality’ wanneer significante afwijkingen ten opzichte van de controlestandaarden zich voordoen (Krishnan & Schauer, 2001).

(12)

Ander onderzoek beweert dat de kwaliteit van de accountantscontrole direct gerelateerd is aan de hoeveelheid gemaakte uren (Carcello et al, 2002). Hierbij veronderstellen Carcello et al (2002) dat accountants zoekende zijn om de totale kosten te minimaliseren door de kosten van meer verrichtte controlewerkzaamheden, te verminderen. De gedachte hierbij is dat het verrichten van additionele controlewerkzaamheden voor een daling zorgt in de kans dat de accountant te maken krijgt met verliezen uit hoofde van aansprakelijkheidsissues (Carcello et al, 2002). In lijn met dit onderzoek gebruiken Deis & Giroux (1996) het aantal gemaakte controle-uren als maatstaf voor het meten van de kwaliteit van de accountantscontrole en bevestigen Caramanis & Lennox (2008) dat een lager aantal van gemaakte controle-uren positief gerelateerd is aan de mogelijkheid van managers om hoge winsten te rapporteren.

Naast verrichte onderzoeken door wetenschappers geven de regelgevende instanties richtlijnen over wat volgens hen voldoet aan de

kwaliteit van de accountantscontrole. Hierbij is de definitie van de kwaliteit van de accountantscontrole als volgt gedefinieerd: “An engagement performed in accordance with Generally Accepted Auditing Standards (GAAS) to provide reasonable assurance that the audited financial statements and related disclosures are (1) presented in accordance with Generally Accepted Accounting Principles (GAAP), and (2) are not materially misstated wheter due to errors or fraud” (GAO, 2003, p. 42). De Government Accountability Office (GAO) in Washington geeft daarbij aan dat, indien materiële

afwijkingen van de standaarden zich voordoen, dit kenmerkend is voor een lage kwaliteit van de accountantscontrole.

De literatuur geeft tevens aan dat de kwaliteit van de

accountantscontrole grotendeels samenhangt met de aangeboren

karakteristieken van een bedrijf en hun financiële verslaggevingssystemen. Hierbij is door DeFond & Zhang (2014) de volgende definitie gegeven aan de kwaliteit van de accountantscontrole: “Higher audit quality is defined as greater assurance that the financial statements faithfully reflect the firm’s underlying economics conditioned on the its financial reporting system and innate characteristics” (DeFond & Zhang, 2014, p. 287). Hierbij wordt de kwaliteit van de accountantscontrole gezien als een functie van de vraag van

(13)

cliënten en het aanbod van de accountants, die beide worden beïnvloed door de regelgeving. Dit is door DeFond & Zhang (2014) geconceptualiseerd in het ‘audit quality framework’.

De kritische houding van de accountant heeft tevens een sterk verband met een hogere kwaliteit van de accountantscontrole (Bik, 2010). In het

verlengde hiervan is tevens aangetoond dat een verhoogde morele bewustwording zorgt voor een lagere materialiteitsinschatting (Bernardi & Arnold, 1994). Waarbij een lagere materialiteitsinschatting leidt tot een hogere diepgang van de accountantscontrole en daarmee tot een hogere kwaliteit.

Samenvattend kan de kwaliteit van de accountantscontrole vanuit drie invalshoeken beredeneerd worden (Buuren, 2009): (1) vanuit de gebruikers van de jaarrekening, (2) de ondernemingen waaraan de controleverklaringen gericht zijn en (3) vanuit de externe accountant. De invalshoek van de

gebruikers van de jaarrekening is in lijn met de definitie van DeAngelo (1981), die aangeeft dat de kwaliteit van de accountantscontrole geïnterpreteerde wordt door het maatschappelijk verkeer. Bij de invalshoek van de

ondernemingen waaraan de controleverklaringen zijn gericht, is het van belang dat de externe accountant waarderelevant is voor de betreffende onderneming en bij de invalshoek vanuit de externe accountant zelf is het van belang dat alle uitgevoerde werkzaamheden in lijn zijn met relevante wet- en regelgeving (Buuren, 2009).

Vanuit de theorie blijkt geen eenduidige definitie c.q. omschrijving van de kwaliteit van de accountantscontrole. De complexiteit in het definiëren van dit begrip is gelegen in de diverse componenten/factoren die hiervan een

onderdeel uitmaken. De leden van het controleteam, de implementatie van de werkstappen, accountantskantoren, de industrie en markt waarin

accountantskantoren opereren, de instituties (zoals de PCAOB, SEC, AFM) en de economische gevolgen die voortvloeien uit de resultaten van de

controle (Francis, 2011), spelen allen een belangrijke rol bij het definiëren van de kwaliteit van de accountantscontrole.

In deze scriptie wordt de kwaliteit van de accountantscontrole vanuit het perspectief van de accountant benaderd. Zoals hiervoor al is beschreven kan

(14)

deze kwaliteit gemeten worden aan de hand van verschillende proxis. In deze scriptie is gekozen om de hoogte van de materialiteitsinschatting als proxy te hanteren voor de kwaliteit van de accountantscontrole. In deze scriptie is gekozen voor de materialiteit wegens het feit dat hierbij professional judgment van de accountant gevraagd wordt en dus een betere uitspraak kan worden gedaan over de kwaliteit van de accountantscontrole (Blokdijk, Simunic & Stein, 2003). De materialiteit is vermeld in alle controleverklaringen. Dit bedrag wordt overgenomen in de dataset van dit onderzoek. Bij de overweging van de materialiteit worden diverse aspecten van de klant meegenomen dat zich uit in een extra risicoafslag (NV COS 320). Zoals uit hoofdstuk 1 blijkt zorgt een lagere materialiteitsinschatting voor een hogere diepgang tijdens de controle en daarmee voor een hogere kwaliteit van de accountantscontrole (Blokdijk, Simunic & Stein, 2003). Tevens sluit deze proxy aan op eerder onderzoek waarbij de materialiteitsinschatting van de accountant gehanteerd is als proxy van de kwaliteit van de

accountantscontrole (Francis, 2004; Blokdijk, Simunic & Stein, 2003).

2.2. Geslacht, psychologie en risicobereidheid

Vanuit de literatuur zijn diverse psychologische onderzoeken uitgevoerd die gerelateerd zijn aan de accountantscontroles teneinde meer inzicht te verkrijgen in de verschillen tussen mannen en vrouwen (Dennis & Engle 1996; Anderson, Johnson, & Reckers 1994; Hull & Umansky 1997; Collins 1993). In het verleden heeft onderzoek met name uitgewezen dat deze verschillen tussen mannen en vrouwen met name toezien op diverse aspecten op intellectueel- (namelijk verbale-, kwantitatieve- en ruimtelijke vaardigheden) en agressief gebied (Maccoby & Jacklin, 1974).

Verschillen zijn daarnaast geconstateerd ten aanzien van de

accuraatheid van de besluitvorming van de accountant waarbij het geslacht en de complexiteit van de opdracht zijn meegenomen (Chung & Monroe, 1998). Dit onderzoek heeft aangetoond dat vrouwen bij een meer complexe opdracht accuratere beslissingen nemen dan mannen. Dit heeft onder andere te maken met de manier waarop mannen en vrouwen informatie verwerken. Uit psychologisch onderzoek is namelijk gebleken dat vrouwen meer oog hebben voor details ten aanzien van verkregen informatie dan mannen

(15)

(Meyers-Levy & Maheswaran, 1989). Daarnaast blijkt uit (psychologisch) onderzoek dat een verschil bestaat in de reactie van mannen en vrouwen op cognitieve spanningen, waarbij de aanwezigheid van deze spanningen leiden tot een meer gedetailleerde verwerking van verkregen informatie (Meyers-Levy & Tybout, 1989). Uit ander psychologisch onderzoek blijkt dat mannen, specifiek gericht op het beleggen, overmoediger en nonchalanter zijn dan vrouwen (Barber & Odean, 2001). Hierbij is aangetoond dat mannen buitensporig beleggen ten opzichte van vrouwen. Het feit dat mannen zich meer competent achten dan vrouwen op het gebied van financiën ligt hier voor het grootste gedeelte aan ten grondslag (Prince, 1993). Daarnaast heeft onderzoek op psychologisch gebied aangetoond dat vrouwen emoties heviger ervaren dan mannen (Harshman & Paivio, 1987). Een sterke emotionele ervaring kan namelijk het nut van een risicovolle beslissing beïnvloeden, waarbij vrouwen dus meer risicoavers gedrag vertonen dan mannen.

Diverse beslissingen die mensen maken zijn onderhevig aan het nemen van risico’s (Croson & Gneezy, 2009). Deelparagraaf 2.4.1 gaf aan dat het sterker ervaren van emoties invloed kan hebben op risicovolle beslissingen.

Onderzoek wijst uit dat vrouwen een hogere mate van nervositeit en angst vertonen dan mannen wanneer zij in afwachting zijn van negatieve uitkomsten (Brody, 1993). Wanneer vrouwen negatieve uitkomsten als heviger ervaren kan verondersteld worden dat zij ook meer risicoavers zijn wanneer zij voor risicovolle beslissingen komen te staan. Daarnaast is ook gebleken dat vrouwen meer bang zijn om te verliezen dan mannen en dat dit ook leidt tot het vertonen van meer risicoavers gedrag (Lerner et al, 2003). In dit

onderzoek is dit aangetoond aan de hand van een gokexperiment. Vrouwen ervaren het gokken als een risicovollere beslissing dan mannen.

Daarnaast is de mate van risicobereidheid sterk gerelateerd aan de mate van overmoedigheid. Hierbij is aangetoond dat mannen over het algemeen meer overmoedig gedrag vertonen dan vrouwen (Lichtenstein et al, 1982). Ten aanzien van het nemen van beslissingen omtrent investeringen is tevens uit onderzoek gebleken dat vrouwen meer risicoavers zijn dan mannen

(Charness & Gneezy, 2012). Over het algemeen zijn 3 aspecten van belang om de verschillen tussen mannen en vrouwen uiteen te zetten met betrekking

(16)

tot het inzicht verkrijgen in de risicobereidheid van mannen en vrouwen. Deze zijn als volgt (Harris & Jenkins, 2006):

1. De waarschijnlijkheid van negatieve uitkomsten. Vrouwen achten de waarschijnlijkheid hoger dat negatieve uitkomsten zich voordoen als gevolg van risicovolle beslissingen dan mannen;

2. De hevigheid van potentiële negatieve uitkomsten. Vrouwen ervaren de mogelijkheid op negatieve uitkomsten heviger dan mannen; 3. Het genoegen dat wordt verwacht van de risicovolle activiteiten.

Mannen zien meer positieve punten dan negatieve wanneer zij risicovolle beslissingen nemen dan vrouwen.

Vanuit de onderzoeken die allemaal hebben aangetoond dat vrouwen meer risicoavers zijn dan mannen is in het verleden een onderzoek uitgevoerd die hier nog een stap verder in is gegaan. In dit onderzoek zijn namelijk de

factoren: leeftijd, inkomen en educatie meegenomen (Watson & McNaughton, 2007). Ze geven met hun onderzoek aan dat vrouwen meer conservatief zijn bij het kiezen van een investeringsstrategie dan mannen. De hogere mate van conservatisme bij vrouwen wordt ondersteund door het onderzoek van

(Niskanen & Karjalainen, 2011). De mate van risicobereidheid heeft zijn weerslag in de beslissingen die een persoon maakt. In het verlengde hiervan kunnen vrouwen dus als meer risicoavers en kritischer worden beschouwd, ten aanzien van de materialiteitsinschatting, dan mannen.

2.3. Geslacht en de kwaliteit van de accountantscontrole

Vanuit de literatuur is de relatie tussen het geslacht van de accountant en de kwaliteit van de accountantscontrole veel tot uitdrukking gekomen. Hieruit valt op te maken dat het geslacht van de accountant een significante invloed heeft op de manier waarop informatie is verzameld en verwerkt en op de

risicobereidheid van een persoon. Uit onderzoek dat is uitgevoerd in 2009 blijkt dat vrouwelijke accountants meer potentiële controleverschillen constateren dan mannelijke accountants (Breesch & Branson, 2009). Dit onderzoek was gericht op de effecten van het geslacht van de accountant op het accountantsverslag en de uiteindelijk afgegeven controleverklaring. Juist doordat ook in dit onderzoek werd bevestigd dat vrouwen meer risicoavers zijn heeft dit tot gevolg dat vrouwen kritischer zijn dan mannen als het gaat

(17)

om het afgeven van de juiste controleverklaring bij de financiële overzichten. Een andere manier waarop het geslacht van de accountant en de hoogte van de kwaliteit van de accountantscontrole onder de aandacht is gebracht, is door te kijken naar de accuraatheid van de professionele oordeelsvorming van de accountant (Chung & Monroe, 2001). Hierbij verwachtte ze dat een significante interactie bestaat tussen het geslacht en de complexiteit van een opdracht op de accuraatheid van de oordelen van de accountant. Met dit onderzoek is aangetoond dat vrouwen, die betrokken zijn bij een meer complexe opdracht, accuratere beslissingen nemen dan mannen en dat mannen meer accuratere beslissingen nemen wanneer ze te maken hebben met een minder complexe opdracht.

Uit ander onderzoek blijkt dat het geslacht tevens invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole wanneer deze wordt gemeten aan de hand van de neiging om aangepaste controleverklaringen (bijvoorbeeld oordeelonthouding/afkeurend oordeel etc.) af te geven (Hossain & Chapple, 2012). Hierbij is aangetoond dat vrouwelijke accountants minder geneigd zijn om een aangepaste controleverklaring af te geven, zich daardoor minder laten beïnvloeden door de cliënt en daarmee een hogere geïnterpreteerde kwaliteit van de accountantscontrole waarborgen. Indien de kwaliteit van de accountantscontrole wordt gemeten middels de hoogte van de ‘accruals’ (‘earnings management’) is tevens vanuit de literatuur aangetoond dat verschillen waarneembaar zijn tussen mannen en vrouwen (Ittonen et al, 2013). Hierbij is het onderzoek primair gericht op de relatie tussen de kwaliteit van de ‘accruals’ en het geslacht van de audit partner. Specifiek werd

verwacht, gegeven de verschillen in geslacht ten aanzien van ijverigheid, conservatisme en risico-aversie, dat vrouwelijke audit partners de kwaliteit van ‘accruals’ doen verhogen, hetgeen leidt tot een daling in de ‘abnormal accruals’. Ze hebben met hun onderzoek aangetoond dat bedrijven met

vrouwelijke audit partners lagere ‘abnormal accruals’ hebben en daardoor dus de vrouwelijke audit partner een beheersend effect heeft ten aanzien van earnings management.

Voor het belichten van het effect van het geslacht van de accountant op de kwaliteit van de accountantscontrole kan ook gekeken worden naar de professionele oordeelsvorming van de accountant. Vanuit de literatuur is

(18)

aangegeven dat een significante relatie bestaat tussen de individuele karakteristieken en hun professionele oordeelsvorming gegeven de rol van het geslacht van de accountant, waarbij vrouwen een hogere (gemiddelde) professionele oordeelsvorming hebben en zelfverzekerder zijn dan mannen (Khalkhali et al, 2014). Mannen zijn daarentegen meer gericht op het resultaat en economisch meer georiënteerd ten opzichte van vrouwen.

2.4. Recapulatie geslacht accountant

Uit voorgaande literatuurstudie blijkt dat vrouwen accuratere beslissingen nemen dan mannen (Chung & Monroe, 2001), zich minder laten beïnvloeden door de cliënt (Khalkhali, Jamali, & Soltani, 2014), kritischer (Breesch & Branson, 2009), meer risicoavers gedrag vertonen (Lerner et al, 2003) en conservatiever zijn dan mannen (Niskanen & Karjalainen, 2011). Om deze reden wordt verwacht dat vrouwen een lagere materialiteitsinschatting hanteren en daardoor een hogere kwaliteit van de accountantscontrole waarborgen.

3. Onderzoeksmethode

Zoals hoofdstuk 2 weergeeft is de kwaliteit van de accountantscontrole

onderhevig aan meerdere factoren (Knechel et al, 2013). Om een antwoord te formuleren op de hoofdvraag en deelvragen is de volgende hypothese

opgesteld:

H1: Een vrouwelijke accountant op de opdracht leidt tot een hogere kwaliteit van de accountantscontrole.

Uit bestaande literatuur blijkt dat vrouwen accuratere beslissingen nemen dan mannen (Chung & Monroe, 2001), zich minder laten beïnvloeden door de cliënt (Khalkhali, Jamali, & Soltani, 2014), kritischer (Breesch & Branson, 2009), meer risicoavers gedrag vertonen (Lerner et al, 2003) en

conservatiever zijn dan mannen (Niskanen & Karjalainen, 2011). Om deze reden wordt verwacht dat vrouwen een lagere materialiteitsinschatting

(19)

hanteren en daardoor een hogere kwaliteit van de accountantscontrole waarborgen.

De methodiek van dataverzameling zal kwantitatief van aard zijn. De data ten behoeve van dit onderzoek zal afkomstig zijn uit jaarrekeningen van diverse controlecliënten gevestigd in Nederland. Dit zijn de jaarrekeningen van beursgenoteerde bedrijven uit de AEX, AMX en AScX. De beursgenoteerde bedrijven zijn sinds 2016 verplicht om een uitgebreide controleverklaring op te nemen in de jaarrekening. De controleverklaring bestaat uit de

materialiteitsbepaling en significante risico’s die zijn geïdentificeerd door de accountant. De omvang van de cliënt is op basis van de omzet in de

jaarrekening bepaald. De naam van de partner en het accountantskantoor staan onder de controleverklaring. Het geslacht van de partner is achterhaald op basis van de inschrijving in het NBA-register.

Door middel van het gebruik van een lineaire regressie zal de hypothese worden getoetst. Dit zal worden gedaan door gebruik te maken van onderstaande methode:

M = α + β1(Dummygender) + β2(Dummysize) + β5(Kwaliteit IB) + β4(Sizecontroleklant) + ℮

M = materialiteit

Dummygender = geslacht auditpartner

Dummysize = omvang accountantskantoor (controlevariabele) Kwaliteit IB = kwaliteit interne beheersing (controlevariabele) Sizecontroleklant = omvang controlecliënt OMZET (controlevariabele)

℮ = error term

Voor het effect van de omvang van het accountantskantoor, de kwaliteit van de interne beheersing en de omvang van de controlecliënt wordt

gecontroleerd. In de volgende paragrafen wordt uiteengezet hoe de controlevariabelen zijn gemeten.

3.1. Materialiteit (afhankelijk)

De kwaliteit van de accountantscontrole is in de loop der jaren uitgegroeid tot een veelbesproken onderwerp met uiteenlopende meningen van

(20)

verschillende onderzoekers tot gevolg. Accountants die een hoge kwaliteit van de jaarrekeningcontrole leveren detecteren fouten in gerapporteerde gegevens en verhogen zodoende de betrouwbaarheid van de financiële overzichten (Chang et al, 2009). Op basis hiervan blijkt dat meerdere factoren van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de accountantscontrole (Knechel et al, 2013). In dit onderzoek is materialiteit als proxy van de

accountantscontrole genomen. Volgens het NBA bepaalt de accountant materialiteit op basis van professionele oordeelsvorming. Ook wordt de accountant beïnvloed door de perceptie die de accountant heeft van de behoefte van de gebruikers van de financiële overzichten.

De accountant mag aannemen dat de gebruikers de volgende behoeften hebben (NBA, 2017):

- Een redelijke mate van kennis van de activiteiten van de organisatie en financiële verslaggeving. Ook moet de accountant in staat zijn de financiële overzichten met een redelijke mate van toewijding te bestuderen en te begrijpen;

- De accountant moet begrijpen dat de financiële overzichten worden opgesteld, gepresenteerd en gecontroleerd overeenkomstig

materialiteitsniveaus;

- Inherente risico’s erkennen en op basis van deze risico’s rekening houden met toekomstige gebeurtenissen; en

- Op basis van de informatie in de financiële overzichten redelijke economische beslissingen nemen.

De afhankelijke variabele ‘Materialiteit’ Is vermeld in de controleverklaring onder het kopje materialiteit. Dit bedrag is meestal een percentage van het resultaat voor belastingen. Afhankelijk van de type organisatie wordt de materialiteit opgesteld op basis van net measures en gross measures.

3.2. Omvang accountantskantoor (controlevariabele)

Ten aanzien van het toetsen van de kwaliteit van de accountantscontrole speelt de grootte van het betreffende accountantskantoor een belangrijke rol (Colbert & Murray 1998; Davidson, Neu, & David 1993). De grootte van het accountantskantoor staat in dit onderzoek gelijk aan een big 4- of een non-Big

(21)

4-accountantskantoor, dit onderscheid is gemaakt omdat het verschil in kwaliteit tussen de big 4- en non big 4-accountantskantoren aanzienlijk is. Vanuit de literatuur is deze relatie tussen de grootte van het

accountantskantoor en de kwaliteit van de accountantscontrole meerdere keren belicht (DeAngelo, 1981), waarbij een hogere kwaliteit van de accountantscontrole aangetoond is wanneer de grootte van het accountantskantoor toeneemt. Hierbij is tevens aangetoond dat Big accountantskantoren een lagere materialiteit hanteren dan non-big 4-accountantskantoren als gevolg van het feit dat Big 4-4-accountantskantoren een conservatievere aanpak hanteren bij de controles (DeAngelo, 1981). Deze conservatievere aanpak vloeit voort uit het feit dat big 4-

accountantskantoren een groter risico lopen ten aanzien van reputatieschade dan non-big 4-accountantskantoren. In het verleden is tevens aangetoond dat de gebruikers van de jaarrekening een hogere kwaliteit van de

accountantscontrole ervaren wanneer de controle is uitgevoerd door een big 4-kantoor dan wanneer deze is uitgevoerd door een non-big-4-kantoor (Teoh & Wong, 1993). Tot slot is ook aangetoond dat grotere accountantskantoren meer kritisch zijn ten aanzien van overlopende posten in de financiële

overzichten dan kleinere kantoren (Reynolds & Francis, 2001). De omvang van het accountantskantoor zal gemeten worden aan de hand van Big 4 of non Big 4 accountantskantoor. De volgende accountantskantoren vallen onder Big 4: Deloitte, PWC, EY, en KPMG. Overige accountantskantoren vallen onder non Big 4 accountantskantoren. De variabele is gelijk aan 1 als het accountantskantoor een bigb4 is, en 0 als het accountantskantoor een non-big 4 accountantskantoor is.

3.3. Kwaliteit interne beheersing (controlevariabele)

De tweede controlevariabele in dit onderzoek ziet toe op de kwaliteit van de interne beheersing. Naast de grootte van het accountantskantoor is de kwaliteit van de interne beheersing bij de cliënt een belangrijke kwalitatieve factor die de accountant meeneemt in zijn materialiteitsinschatting (Blokdijk et al., 2003; Ruhnke & Schmidt, 2014). Over het algemeen hanteert de

(22)

accountant een lagere materialiteit wanneer de kwaliteit van de interne beheersing laag is, omdat de kans op mogelijke afwijkingen van materieel belang in de financiële overzichten toeneemt dan wanneer de kwaliteit van de interne beheersing hoog is. Een lagere materialiteit suggereert een hogere kwaliteit van de accountantscontrole (Blokdijk et al, 2003). Tevens is aangetoond dat de accountant kritischer is naarmate de kwaliteit van de interne beheersing afneemt (Quadackers, 2009). Dit is verklaarbaar wegens het feit dat het aandacht besteden aan de interne beheersingsomgeving van de controlecliënt een verplicht onderdeel is van het controleproces (NV COS 315). De interne beheersing staat in dit onderzoek gelijk aan het aantal vermelde significante risico’s in de controleverklaring, dit omdat de

controleverklaring de enige informatiebron is geweest. Significante risico’s zijn geïdentificeerde en ingeschatte risico’s op een afwijking van materieel belang waaraan, op grond van de oordeelsvorming van de accountant, tijdens de controle bijzondere aandacht moet worden besteed. Op basis van de

voorgaande informatie wordt daarom gesteld, hoe meer significante risico’s, hoe slechter de interne beheersing. Kwaliteit interne beheersing zal in dit onderzoek gemeten worden aan de hand van het aantal vermelde significante risico’s in de controleverklaring. Het totaal aantal significante risico’s is

opgenomen in de dataset.

3.4. Omvang controlecliënt (controlevariabele)

De laatste controlevariabele in dit onderzoek ziet toe op de grootte van de controlecliënt. Uit onderzoek is gebleken dat de grootte van de controlecliënt invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole (Elliot, 1983; Deis & Giroux, 1996). Wanneer de kwaliteit van de accountantscontrole wordt

gemeten aan de hand van de materialiteitsinschatting van de accountant daalt de kwaliteit als gevolg van een stijging in de omvang van de controlecliënt. Immers, wanneer de omvang van de cliënt (bijvoorbeeld balanstotaal)

toeneemt wordt een hogere materialiteitsinschatting gehanteerd (Elliot, 1983). Meer specifiek is in het verleden aangetoond dat de grootte van de

controlecliënt een (positief) significante invloed heeft op de

materialiteitsinschatting van de accountant (Blokdijk, Simunic & Stein, 2003). De grootte van de controlecliënt is met name gemeten aan de hand van het

(23)

balanstotaal, omzet en aantal werknemers (Blokdijk, Simunic & Stein, 2003). Voor het meten van de kwaliteit van de accountantscontrole hebben

onderzoekers zich in het verleden vaak gericht op het ‘waiven’ van

geconstateerde controleverschillen. Indien werd afgezien van het doorvoeren van de controleverschillen leidde dit tot een verlaging van de geleverde

kwaliteit. In deze onderzoeken is aangetoond dat de omvang de controlecliënt een significante invloed heeft op het besluit om af te zien van het doorvoeren van controleverschillen (Nelson, Elliot & Tarpley 2002; Swanger & Chewning 2001; Wright & Wright 1997).

In het kader van de omvang van de controlecliënt zijn nog twee belangrijke aspecten te benoemen waar de accountant mee te maken heeft, namelijk een mogelijk onafhankelijkheids- en reputatie issue. De financiële afhankelijkheid van de accountant is bestempeld als de voornaamste bedreiging van de onafhankelijkheid van de accountant (Mautz & Sharaf, 1961). Het onafhankelijkheidsissue ziet met name toe op het feit dat een grote klant vaak ook een groot deel van het klantenportefeuille van de accountant beslaat en de accountant daardoor met een economische prikkel wordt geconfronteerd om de cliënt te behouden. Om deze reden komt de onafhankelijkheid van de accountant in het geding en wordt een lagere kwaliteit van de accountantscontrole verondersteld (Reynolds & Francis, 2001).

Het reputatie issue komt met name voort uit het risico dat de accountant loopt op het afgeven van een onterechte goedkeurende verklaring. Naarmate de omvang van een controlecliënt toeneemt en bijvoorbeeld veel media aandacht krijgt, neemt het reputatierisico voor de accountant toe (Wilson & Grimlund 1990; Shafer et al. 1999). Hierbij is gebleken dat accountants meer conservatief rapporteren bij grotere cliënten (Reynolds & Francis, 2001). Hierdoor is de accountant scherper en

sceptischer tijdens de controle waardoor een hogere kwaliteit van de accountantscontrole verondersteld wordt (Reynolds & Francis, 2001). Om deze reden heeft de omvang van de controlecliënt invloed op de kwaliteit van de accountantscontrole. Omvang controlecliënt kan zoals eerder vermeld op drie manieren verzameld worden namelijk: Omzet van de cliënt, balanstotaal

(24)

en aantal werknemers. In dit onderzoek zal de omvang gemeten worden met behulp van de omzet van de cliënt.

4. Onderzoeksresultaten

4.1. Beschrijvende statistiek

Dit hoofdstuk bespreekt de resultaten en de bevindingen die uit het uitgevoerde onderzoek voortkomen. Eerst worden de beschrijvende statistieken uitgevoerd en wordt de geldigheid van de controles toegelicht.

Materialiteit RatioMat LN Materialiteit Dummygender Dummysize Kwaliteit IB Sizecontroleklant

Afhankelijk Afhankelijk Afhankelijk Controlevar. Controlevar. Controlevar. Controlevar.

Obs 100 100 100 100 100 100 100 Mean 31.200.000 0,03 14,42 0,30 0,71 2,84 5.170.000.000 Mediaa n 4.000.000 0,01 15,20 0,00 1,00 3,00 366.000.000 Std. Dev. 95.500.000 0,04 3,48 0,46 0,46 1,58 26.600.000.000 Min 133.68 0,00 4,89 0,00 0,00 0,00 3.342 Max 80.000.000 0,22 20,50 1,00 1,00 7,00 260.000.000.000 1% 191 0,00 5,20 0,00 0,00 0,00 7.873 5% 1.157 0,00 7,05 0,00 0,00 0,00 28.935 10% 2.084 0,00 7,62 0,00 0,00 1,00 195.700 25% 683.779 0,00 13,43 0,00 0,00 2,00 23.700.000 50% 4.000.000 0,01 15,20 0,00 1,00 3,00 366.000.000 75% 16.500.000 0,04 16,61 1,00 1,00 4,00 2.190.000.000 90% 68.000.000 0,07 18,03 1,00 1,00 5,00 6.940.000.000 95% 153.000.000 0,10 18,84 1,00 1,00 6,00 17.500.000.000 99% 575.000.000 0,19 20,08 1,00 1,00 7,00 156.000.000.000 Skewn ess 5,99 2,39 -1,04 0,87 -0,93 0,16 9,00 Kurtosi s 44,87 86,19 3,50 1,76 1,86 2.58 86,19

Tabel 1 Beschrijvende statistiek N=100 Materialiteit= de materialiteit vastgesteld door de accountant, Dummygender= 1 is vrouw, 0 is man. Dummysize= 1 is Big4, 0 is Non big4 IB= de kwaliteit van de interne beheersing. Sizecontroleklant = Omvang controlecliënt. RatioMaterialiteit = Materialiteit/Sizecontolecliënt.

In tabel 1 is te zien dat de afhankelijke variabele ‘Materialiteit’ een gemiddelde van €31.2 miljoen en een mediaan van €4 miljoen heeft. Opvallend is dat de mediaan redelijk laag is in vergelijking met het gemiddelde. Dit is te verklaren door de hogere waardes voor materialiteit die vanaf 90% opkomen. Dit houdt dus in dat 10% van de dataset het gemiddelde behoorlijk doet stijgen. De waarde voor skewness en kurtosis zijn redelijk hoog. Het effect hiervan zal worden verklaard in de volgende paragraaf.

Naar aanleiding van tabel 1 valt op dat er minder vrouwelijke auditpartners aanwezig zijn in de dataset. Dit is naar verwachting omdat dit al is opgemerkt

(25)

in de krant (Accountancy VanMorgen, 2017) Hetzelfde is merkbaar in de percentielen van de dataset. De volgende tabel geeft weer wat de verdeling is tussen het geslacht en de bepaling van de materialiteit.

Tabel 2 gemiddelde materialiteit per geslacht en per soort kantoor.

In tabel 2 valt op dat de vrouwen bij Big4 accountantskantoren de materialiteit hoger insteken dan de mannen. Dit ligt niet in lijn met de verwachting dat de vrouwen de materialiteit lager insteken dan mannen. Bij Non Big4

accountantskantoren is het andersom. Totaal gemiddelde materialiteit geeft aan dat mannen de materialiteit over het algemeen lager insteken dan

vrouwen. De onderste rij met de ratio geeft de materialiteit aan die bepaald is door een vrouwelijke partner, gedeeld door de materialiteit die is bepaald door een mannelijke partner. Doordat de ratio’s met elkaar worden vergeleken wordt de spreiding in de materialiteit minder. Deze ratio geeft ook aan dat de vrouwen gemiddeld gezien de materialiteit hoger insteken dan de mannen bij Big4 accountantskantoren. Dit kan verklaard worden door de mogelijke expertise en kennis van de klant bij big4 accountantskantoren, waardoor ook de vrouwelijke partners de materialiteit hoger insteken.

De ratio materialiteit in tabel 2 is berekend om het effect van de grootte van de klant te mitigeren. Dit geeft een objectiever beeld van de materialiteit ten opzichte van de omzet. Het valt op dat de ratio materialiteit bij mannelijke partners bij non-Big4 (0,036) hoger is dan bij mannelijke partners bij Big4 (0,026). Dit kan te maken hebben met een hogere hoeveelheid van

significante risico’s bij de klanten van Big4 accountantskantoren. Dit is ook in lijn met de observaties in tabel 3. Over het algemeen is te zien dat Big4

Big 4 Non-Big4 Totaal

Geslacht Aantal Gemiddelde materialiteit Ratio mat. Aantal Gemiddelde materialiteit Ratio mat Aantal Gemiddelde materialiteit Ratio mat

Man 49 41.119.472 0,026 21 523.835 0,036 70 28.940.781 0,029 Vrouw 22 49.736.281 0,029 8 361.232 0,029 30 36.569.602 0,029

0,028 0,033 0,029

Ratio

(26)

accountantskantoren cliënten accepteren met hogere hoeveelheid significante risico’s in tegenstelling tot non-big4 accountantskantoren. Bij vrouwelijke partners zijn de ratio’s precies hetzelfde. Op totaalniveau blijkt dat de gemiddelde ratio niet aan elkaar afwijkt.

De variabele ‘Dummysize’ in tabel 1 geeft aan of de controle cliënt is gecontroleerd door een Big 4 kantoor, of non-Big4 kantoor. Met een gemiddelde van 0,71 en een mediaan van 1 valt het op dat het merendeel (71%) van de cliënten gecontroleerd is door een Big4-kantoor. Verder is er een lage negatieve waarde voor skewness (linksscheef) en kurtosis waarde, wat de data geschikt maakt om te gebruiken in een lineair regressiemodel door een redelijk normale verdeling.

Voor de kwaliteit van de interne beheersing zijn de significante risico’s geteld. Dit varieert van 1 tot en met 7 significante risico’s. Waarbij 1 staat voor een goede interne beheersing, en 7 voor een slechte interne beheersing. Het gemiddelde en de mediaan zijn redelijk dicht bij elkaar, met een waarde rond de 3. Dit houdt dus in dat er gemiddeld gezien sprake is van een redelijke interne beheersing van alle control cliënten. Vanaf 75% beginnen de significante risico’s op te lopen en wordt de interne beheersing als slecht gekwalificeerd. Verder is er een lage positieve waarde voor skewness (rechtsscheef) en kurtosis waarde, wat de data geschikt maakt om te

gebruiken in een lineair regressiemodel door een redelijk normale verdeling.

Voor ‘Sizecontroleklant’ is het gemiddelde €5.17 miljard en een mediaan van € 366 miljoen. Opvallend is dat de mediaan redelijk laag is in vergelijking met het gemiddelde. Het verschil tussen de minimum- en maximumwaarde is hoog. Dit is te verklaren doordat de omzet van een bedrijf kan variëren van €0 tot oneindig en omdat er verschillende soorten bedrijven zijn opgenomen in de database. Vanaf 75% begint de omzet in de miljarden te lopen. Dit verklaart ook het verschil tussen het gemiddelde en mediaan. Deze hoge verschillen verklaren ook de hogere skewness en kurtosis waarden.

(27)

Tot slot is de ratio van de materialiteit ten opzichte van de sizecontroleklant (omzet) berekend. Het gemiddelde hiervan ligt rond de 3%, wat ook in lijn ligt met de praktijk. Meestal wordt voor de materialiteit maximaal 5% als

uitgangspunt genomen. Dit zou er al op kunnen duiden dat accountants voorzichtig handelen in verband met strengere toezicht vanuit AFM (AFM, 2014, p. 25/26). Wat ook opvalt is dat de mediaan 1% is, dus 50% van de controles in de dataset hebben een materialiteit van 1% of lager van de omzet. De accountants hanteren een lage materialiteit uit voorzichtigheid. In de volgende tabel is de verdeling zichtbaar gemaakt om de verschillen tussen Big4 en Non-Big4 aan te duiden:

# Significante

risico's 0 Ratio 1 Ratio 2 Ratio 3 Ratio 4 Ratio 5 Ratio 6 Ratio 7 Ratio Totaal Kantoor

non big 4 1 0,050 13 0,033 6 0,038 9 0,032 0 0,032 0 0 0 0 0 0 29 big 4 6 0,065 2 0,003 12 0,036 19 0,016 17 0,016 10 0,023 4 0,015 1 0,051 71 Gemiddelde ratio 7 0,058 15 0,018 18 0,037 28 0,024 17 0,024 10 0,023 4 0,015 1 0,051 100

Tabel 3 significante risico’s en de ratiomaterialiteit onderverdeeld in Big4 en Non big4.

In tabel 3 is te zien dat Non-Big4 accountants geen cliënten controleren die meer dan 3 significante risico’s hebben. Dit kan te wijten zijn aan de expertise van de accountant in kwestie, of dat de vaak kleinere klanten mindere risico’s met zich teweegbrengen. Verder is er duidelijk een andere samenstelling in klanten tussen Big4 en Non-Big4 cliënten. Big4 cliënten lijken een normale verdeling te hebben in het aantal significante risico’s ten opzichte van de Non-Big4. Daarbij valt ook op dat de ratio voor materialiteit bij een non Big4

kantoor amper verandert vanaf twee significante risico’s. Dit bevestigt het vermoeden dat kleinere kantoren minder risicovolle cliënten in hun portfolio hebben. Bij de Big4 kantoren verloopt de ratio minder evenredig, en lijken de Big4 kantoren minder hogere ratio’s te nemen voor de materialiteit. De uitschieter bij de Big4 kantoren lijkt te zijn bij vier significante risico. Hier is te zien dat 17 controlecliënten 4 significante risico’s hebben, waarvoor

gemiddeld 1,6% van de omzet is genomen als materialiteit. De ratio

materialiteit is ten opzichte van non big4 accountantskantoren lager. Dit kan te maken hebben met het conservatiever gedrag van big 4

(28)

accountantskantoren die een lager percentage gebruiken in de bepaling van de benchmark. Er wordt daarbij vanuit de expertise toch gekozen om wat minder voorzichtig te zijn. Ook zijn de klanten van big4 accountantskantoren over het algemeen groter wat direct leidt tot een hoger materialiteit. De ratio materialiteit in tabel 3 is gekoppeld aan de hoeveelheid risico’s om het effect de materialiteitsbepaling in kaart te brengen ten opzichte van de significante risico’s. De ratio materialiteit (materialiteit / omzet cliënt) geeft aan welk percentage gemiddeld de materialiteit ten opzichte van de omzet is.

4.2. Afwegingen bij de normale verdeling van de afhankelijke variabele

Eén van de vereisten voor het uitvoeren van een lineaire regressie is het normaal verdeeld zijn van de afhankelijke variabele. In dit onderzoek is de afhankelijke variabele de controlekwaliteit, gemeten aan de hand van de materialiteit. In tabel 1 is zichtbaar dat de materialiteit niet normaal verdeeld is voor materialiteit en ratio materialiteit (skewness = 5,99 en Kurtosis = 44,87). De niet-normale verdeling blijkt uit de skewness en kurtosis, die beiden hoger zijn dan 1,96. Ook de tweede variant “Ratio Materialiteit” van de afhankelijke variabele blijkt niet geschikt te zijn (Skewness = 2,39 en Kurtosis = 86,19). Om het model geschikt te maken voor de regressieanalyse is er een logaritme van de variabele materialiteit genomen (LN materialiteit). In tabel 1 is

gebleken dat de afhankelijke variabele “LN Materialiteit” het meest geschikte model is (Skewness = -1,04 en Kurtosis = 3,50) en zal worden gebruikt voor het regressiemodel. Hierna zijn voor alle tabellen de afhankelijke variabele “LN Materialiteit” gebruikt.

4.3. Pearson’s correlation

Correlatie zegt iets over de lineaire relatie tussen twee variabelen. Er wordt getoetst of de scores op de ene variabele samenhangen met de scores op de andere variabele. Er is sprake van een positieve correlatie tussen de

verschillende variabelen als de score hoog is. Er is sprake van een negatieve correlatie als een hoge score op de variabele samengaat met een lage score op de andere variabele. Dit betekent dat de meeste variabelen niet hoog correleren en dat er geen problemen zijn met de betrouwbaarheid van dit model.

(29)

LN Materialite it Dummygend er Dummysiz e Size Controleclie nt Kwalite it IB Materialiteit 1 significantie niveau - Dummygend er -0,09 1 significantie niveau 0,37 - Dummysize 0,76 0,03 1 significantie niveau 0,00* 0,73 - Size Controleclien t 0,17 0,13 0,12 1 significantie niveau 0,09 0,18 0,21 - Kwaliteit IB 0,38 -0,00 0,43 0,19 1 significantie niveau 0,00* 0,97 0,00* 0,05* -

Tabel 4: Pearson’s correlation * = correlatie is significant op 0,05 niveau (1zijdig)

Zoals in tabel 4 zichtbaar is liggen alle waardes in de correlatiematrix tussen de -1 en 1. Indien de waardes beneden de -0,7 of boven de 0,7 liggen is er sprake van een sterke multicollineariteit tussen de variabelen. In de

correlatiematrix is zichtbaar dat dit het geval is bij de interactie variabelen LN Materialiteit * Dummysize (0,76). De correlatie tussen LN Materialiteit * Dummysize valt nog onder de 0,9 en is daarom toelaatbaar binnen het onderzoek. Bij het focussen op de variabele "Dummygender", vertoont de variabele een negatieve correlatie met de variabele "LN Materialiteit". Dit betekent wanneer een vrouw de partner is, de materialiteit daalt. Dit komt overeen met de hypothese, zoals vermeld in paragraaf 2.4, en zal in de laatste paragraaf worden getest.

(30)

4.4. Multicollineariteit tussen variabelen

Een andere test om de betrouwbaarheid van een statistisch model te bepalen, is het testen op multicollineariteit tussen variabelen. Er is sprake van

multicollineariteit wanneer meerdere onafhankelijke variabelen in een model sterk correleren met elkaar. Multicollineariteit beïnvloedt de berekening van de coëfficiënten, wat leidt tot reductie van de betrouwbaarheid van het model omdat ze elkaar gedeeltelijk overlappen. Door middel van de correlatiematrix of de variance inflation factor (VIF) kan multicollineariteit opgespoord worden.

Hieronder zijn de scores in een tabel samengevat. De scores zijn allemaal rond de één, wat dus betekent dat de er geen multicollineariteit is in dit model.

Tabel 5 Multicollineariteit tussen variabelen

4.5. Regressieanalyse

Nadat het is vastgesteld dat het model betrouwbaar is, kunnen de gegevens geanalyseerd worden door middel van een regressieanalyse. Een

regressieanalyse wordt gebruikt om te toetsen of een onafhankelijke variabele invloed heeft op een afhankelijke variabele. Hieronder zijn de uitkomsten van de regressieanalyse weergegeven:

Variable VIF 1/VIF

Kwaliteit IB 1,25 0,797

Dummysize 1,22 0,016

Sizecontroleklant 1,06 0,942

(31)

Tabel 6 Regressie-analyse (LN materialiteit)

In tabel 6 is te zien dat de hoeveelheid variantie van de te verklaren variabele die door de verklarende variabelen verklaard wordt 60% is. Met andere

woorden zien wij dat 60% van de variantie door dit model verklaard wordt. Ook hebben de meeste variabelen in dit model, op dummygender na een positieve bèta. Dit geeft aan dat dummygender een negatieve invloed heeft op de controlekwaliteit. Dit omdat de controlekwaliteit is geoperationaliseerd aan de hand van materialiteit. Met andere woorden geeft dit model aan dat een lagere materialiteit, een hogere controlekwaliteit inhoudt. Voor het interpreteren van de uitkomsten betekent een positief verband dus een verhoging van de materialiteit en een negatief verband een verlaging van de materialiteit. Een verlaging van de materialiteit betekent zoals dit is in

besproken in hoofdstuk 2 een verhoging van de controlekwaliteit.

In tabel 6 is te zien dat het geslacht van de accountant een negatieve invloed heeft op de materialiteit, dit verband is negatief significant (p=0,059).

Hypothese 1 waarin gesteld wordt dat vrouwelijke partners een positieve invloed heeft op de controlekwaliteit wordt op basis van de regressie aangenomen. Er wordt namelijk een significant verband gevonden dat aangeeft dat een vrouwelijke partner een lagere materialiteit hanteert en daarmee een hogere controlekwaliteit levert.

De controlevariabele “Dummysize” heeft de meeste betekenis in het model, omdat deze de hoogste B-waarde heeft. Voor de interactie tussen LN

LN Materialiteit Coef t P > t Significant

Dummygender -0,945 -1,91 0,059 Ja Dummysize 5,624 10,26 0,000 Ja Sizecontroleklant 0,000 1,23 0,223 Nee Kwaliteit IB 0,102 0,160 0,526 Nee Constant 10,368 19,66 0,000 Ja Number of obs 100 F value 35,88 R-squared 0,60 Adjusted R-squared 0,58

(32)

materialiteit en dummysize wordt een significant verband gevonden (P=0,000) (B=5,624). Dit betekent dus dat de grootte van het accountskantoor een positief effect heeft op de hoogte van de materialiteit. Dit was tevens te zien in tabel 3. Hierin was er duidelijk een verschil geconstateerd tussen de ratio materialiteit van Big4 en non Big4 accountantskantoren. Een reden hiervoor kan zijn dat Big4 accountantskantoren meer ervaring hebben met risicovolle klanten waardoor zij de materialiteit hoger insteken. Dit verband is al eens eerder onderkend in onderzoek naar de materialiteitsinschatting van een accountant. In dit onderzoek is gekeken naar de hoogte van de materialiteit en de hoeveelheid consensus die komt kijken bij het maken van de

materialiteitsinschatting. De uitkomst toont aan dat meer ervaren accountants een hogere materialiteit hanteren en bij het maken van de

materialiteitsinschatting meer consensus toepassen (Messier Jr, 1983).

Voor de interactie tussen sizecontroleklant en materialiteit wordt geen significant verband gevonden (P=0,223) (B=0,000). Dit houdt in dat de grootte van de klant geen invloed heeft op de bepaling van de materialiteit.

Tot slot wordt voor de interactie tussen kwaliteit IB en materialiteit ook geen significant verband gevonden (P= 0,526) (B=0,102). De richting van het niet significante verband is tevens positief.

5. Conclusie en discussie

Dit hoofdstuk sluit deze scriptie af met een conclusie aangaande de

geconstateerde resultaten vermeld in voorgaand hoofdstuk. Daarnaast staat dit hoofdstuk stil bij de beperkingen van het uitgevoerde onderzoek en geeft aanbevelingen weer voor mogelijk vervolgonderzoek.

5.1. Conclusie onderzoeksresultaten

Dit onderzoek is primair gericht op de causale relatie tussen het geslacht van de accountant en de invloed hiervan op de kwaliteit van de

accountantscontrole. Centraal hierbij staat de materialiteitsbepaling om deze relatie verder uit te werken. De gedachte hierbij is dat zowel het geslacht van

(33)

de accountant als de bepaling van materialiteit een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole. De hoofdvraag die in dit onderzoek centraal heeft gestaan is als volgt:

““In welke mate beïnvloedt materialiteitsbepaling de kwaliteit van de accountantscontrole en welke rol speelt het geslacht van de accountant hierbij?”

In hoofdstuk 2 is het begrip “kwaliteit van de accountantscontrole” onder de aandacht gebracht. Hieruit blijkt vanuit de literatuur geen eenduidige definitie aan ten grondslag te liggen. De complexiteit in het definiëren van dit begrip is gelegen in de diverse factoren die hiervan een onderdeel uitmaken, zoals de leden van het controleteam, de accountantskantoren, de industrie waarin de accountantskantoren opereren en de toezichthoudende instanties [AFM]. Met name de laatste factor heeft de afgelopen jaren voor een toename van de behoefte voor hogere kwaliteit van de accountantscontrole geleid.

Zoals uit hoofdstuk 1 blijkt, zorgt een lagere materialiteitsinschatting voor een hogere diepgang tijdens de controle en daarmee voor een hogere kwaliteit van de accountantscontrole.

Uit onderzoek komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. Vrouwen nemen over het algemeen accuratere beslissingen dan mannen, laten zich minder beïnvloeden door de cliënt, zijn kritischer, vertonen meer risicoavers gedrag en zijn conservatiever dan mannen. Dit heeft zijn weerslag op de (conservatieve) materialiteitsinschatting. Dit heeft tot de volgende hypothesevorming geleidt:

H1: Een vrouwelijke accountant op de opdracht leidt tot een hogere kwaliteit

van de accountantscontrole.

Deze aanname is wederom wel aangetoond in dit onderzoek. Uit de resultaten blijkt dat de materialiteitsinschatting van de accountant negatief significant wordt beïnvloed wanneer de auditpartner een vrouw is. Om deze reden wordt de hypothese van dit onderzoek aangenomen. Voor het

(34)

interpreteren van de uitkomsten betekent een positief verband dus een verhoging van de materialiteit en een negatief verband een verlaging van de materialiteit. Naarmate de materialiteit wordt verlaagd, verhoogt de

accountant hiermee de controlekwaliteit.

5.2. Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek is onderhevig aan diverse beperkingen waardoor de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. Deze beperkingen zien met name toe op de keuze van operationalisatie van de in dit onderzoek betrokken variabelen en de jaarrekeningen die als basis heeft gefungeerd voor het verzamelen van de data. Om deze reden dient bedachtzaam te worden omgegaan met het generaliseren van de uitkomsten van dit onderzoek in vervolgonderzoeken. Deze paragraaf geeft voor de variabelen kwaliteit van de accountantscontrole aan waar de beperkingen op toeziet. Gezien de geringe keuzes in het operationaliseren van het geslacht worden ten aanzien hiervan geen beperkingen verondersteld.

Ten aanzien van de kwaliteit van de accountantscontrole is in deze scriptie uitgegaan van de hoogte van de materialiteitsinschatting van de accountant dat in lijn is met de artikelen van Blokdijk, Simunic & Stein (2003) en Francis (2004). Deze keuze van operationaliseren levert beperkingen op voor de getoonde resultaten in dit onderzoek. Eerder uitgevoerd onderzoek gericht op de kwaliteit van de accountantscontrole heeft dit bijvoorbeeld gemeten aan de hand van het wel of niet ‘wiaven’ van geconstateerde controleverschillen (Wright & Wright, 1997). In het verlengde hiervan is tevens de definitie van de kwaliteit van de accountantscontrole van DeAngelo (1981) als uitgangspunt gebruikt in het theoretisch kader. In het verleden zijn echter vele studies geweest die onderzoek hebben gedaan naar de kwaliteit van de

accountantscontrole en hier ook hun eigen definitie aan hebben gegeven (Deis & Giroux, 1996; Krishnan & Schauer, 2001; Carcello, Hermanson, & Riley, 2002; Casterella, Jensen, & Knechel, 2006; Peecher & Piercey, 2008; Caramanis & Lennox, 2008; Buuren, 2009; Chang, Dasgupta, & Hilary, 2009; Bik, 2010; DeFond & Zhang, 2014). De uitkomsten van dit onderzoek kunnen in het daglicht van de zojuist genoemde onderzoeken tot mogelijke afwijkende inzichten leiden.

(35)

Tot slot rest nog een geografische beperking ten aanzien van dit onderzoek. Dit gezien het feit dat de dataset uitsluitend uit 100 Nederlandse controlecliënten komt. Om deze reden kunnen de onderzoeksresultaten niet geëxtrapoleerd worden naar gebieden buiten Nederland.

5.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek

In dit onderzoek is het gelukt om aan te tonen dat wanneer de auditpartner een vrouw is dit een negatieve invloed heeft op de materialiteitsinschatting van de accountant en daarmee een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole. Met eventuele vervolgonderzoek kan nagegaan worden welke afzonderlijke factoren ook negatieve impact hebben op de materialiteitsinschatting en daarmee een positieve invloed hebben op de kwaliteit van de accountantscontrole. Eventuele resultaten van deze

onderzoeken kunnen leiden tot een verdere verbetering op het gebied van de kwaliteit van de door de accountant uitgevoerde werkzaamheden om het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer te herstellen.

Tot slot kan het relevant zijn om in vervolgonderzoeken rekening te houden met geografische beperkingen waar dit onderzoek mee te maken heeft.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

dat voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade die gemengde groepen van overwinterende ganzen en overige watervogels aan blijvend grasland buiten

aeruginosa strains is the presence or absence of the peptide synthetase, mcyB, in toxin producing and non toxin-producing strains respectively (Dittmann et al.,..

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

Keightley J furthermore maintained that the provisions contained in chapter 19 of the Children's Act do not explicitly make provision for instances where the commissioning parents

De reeks publicaties “SOBANE – STRATEGIE Beheer van beroepsgebonden risico’s” heeft als doel deze strategie kenbaar te maken en aan te tonen hoe de strategie kan worden toegepast

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in