• No results found

Fysiek en psychisch geweld bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking : analyse van de meldingen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 2007 - 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fysiek en psychisch geweld bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking : analyse van de meldingen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 2007 - 2016"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fysiek en Psychisch Geweld bij Kinderen en Jongeren met een Licht Verstandelijke Beperking

Analyse van de meldingen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 2007 - 2016

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam L. van Velzen 11077492 Dr. I.B. Wissink & prof. dr. G.J.J.M. Stams Amsterdam, 31 mei 2019

(2)

Abstract

Research on violence against youth with intellectual disabilities in residential care is rare. The aim of this study was to conduct research in order to be better able to protect these youth against violence in the future. The research question in the present study was: Based on the Inspection of Healthcare and Youth reports, what can be said about the 1) nature of, 2) consequences of and 3) reactions to the physical and psychological violence in the residential care centres against youth with intellectual disabilities in the years 2007-2016? To investigate the violence, official reports to the Netherlands Health Care and Youth Inspectorate of violence (N = 18) and a coding plan were used. The data were qualitatively analysed trough open coding, axial coding and selective coding. The results indicated that physical violence was most common in the reports, more than psychological violence. From the results, three types of violence emerged based on the perpetrator of the violence: the self-harm group (n = 5), the member-perpetrator group (n = 3) and the external perpetrator group (staff members, group of males and group of boys) (n = 10). Perpetrators of the psychical and psychological violence were predominantly males, except for the self-harm group, these were mostly girls. Victims were males most of the time, except for the member-perpetrator group, the amount of the boys and girls were equal. The perpetrators were mostly male staff workers in their early 20s. For the victims, the consequences of the violence that were described in the official reports were mainly physical. When staff workers were reported to have perpetrated the violence, they were often questioned by the inspection. Institutions usually adjusted the treatment of the victims. An advice to the inspection is to look at the format of the reports of violence again; more information about the context of the violence could contribute to a better prevention.

(3)

Fysiek en psychisch geweld bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking

Kindermishandeling komt in Nederland bij ruim 3 procent van de kinderen en jongeren voor. In 2010 werden er bijna 119.000 kinderen en jongeren tussen de 0 en 18 jaar blootgesteld aan kindermishandeling. Bij 60 procent van de gevallen ging dit om psychische of fysieke mishandeling (Alink et al., 2011). Geweld bij kinderen en jongeren kan diepgaande gevolgen hebben. Slachtoffers van kindermishandeling hebben een groter risico op het

ontwikkelen van gedragsproblemen, Posttraumatische Stressstoornis (PTSS), depressie, verslaving en criminaliteit (Gilbert et al., 2009). Kindermishandeling verhoogt ook het risico op een verminderd sociaal functioneren en het krijgen van een disbalans in de stressregulatie. Kinderen en jongeren die mishandeld zijn laten tevens minder pro-sociaal gedrag zien en vertonen meer teruggetrokken of juist agressief gedrag (Alink, Cicchetti, Kim, & Rogosch, 2012).

Kindermishandeling kan dus grote, negatieve gevolgen hebben voor het verdere leven van een kind (Alink et al., 2012). Uit onderzoek komt naar voren dat kinderen en jongeren met een beperking meer kans hebben om mishandeld te worden en zij blijken vaker slachtoffer te zijn van geweld dan kinderen en jongeren zonder een beperking (Horner-Johnson & Drum, 2006; Jones et al., 2012). Daarnaast kunnen kinderen en jongeren met een beperking extra beschadigd raken (vergeleken met niet beperkte kinderen en jongeren) door ervaringen van mishandeling. De vaak toch al lage gevoelens van eigenwaarde en gevoelens van machteloosheid kunnen hierdoor namelijk worden verergerd (Marchant & Page, 1992). Kinderen en jongeren met een beperking zijn dus bijzonder kwetsbaar voor het ervaren van mishandeling en daarnaast ondervinden zij grote gevolgen van de mishandeling. Om deze redenen moeten kinderen en jongeren met een beperking extra beschermd worden tegen

(4)

geweld. Onderzoek naar geweld tegen kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking is van belang voor het beschermen van deze kinderen en jongeren in de toekomst.

Onderzoeken laten zien dat geweld tegen kinderen en jongeren binnen residentiële zorginstellingen voorkomt (Attar-Schwartz, 2011; Department of Health, 2000; Hobbs, G, Hobbs, C, & Wynne, 1999; Moonen, 2006). Een Israëlische studie vond zorgwekkende cijfers omtrent mishandeling door medewerkers in de residentiële zorg. Eén op de vier jongeren meldde enige vorm van fysieke mishandeling door zorgmedewerkers in de maand ervoor (Attar-Schwartz, 2011). Ook in een onderzoek in Groot-Brittannië kwam naar voren dat er fysiek geweld van medewerkers tegen kinderen en jongeren plaatsvond binnen residentiële instellingen. Hierbij ging het om buitensporig geweld bij het in bedwang houden van de kinderen en jongeren (Department of Health, 2000). Een ander onderzoek binnen het Verenigd Koninkrijk liet zien dat acht van de 25 (32%) ondervraagde kinderen en jongeren binnen een residentiële instelling lichamelijk geweld hadden ondervonden door een

medewerker (Hobbs et al., 1999). Uit een Nederlands onderzoek van Moonen (2006) naar de ervaringen van jongeren in Orthopedagogische Behandelcentra (OBC’s) kwam naar voren dat een aantal jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) negatief over hun

groepsleiding praatten, sommige jongeren noemden de groepsleiding zelfs ‘mensen die geweld gebruiken’.

Geweld tegen kinderen en jongeren kan gepleegd worden door groepsleiding, maar kan ook voorkomen tussen de kinderen en jongeren. Emerson en anderen (2000)

concludeerden in hun onderzoek (in Engeland) dat volwassenen met een verstandelijke

beperking vaak uitdagend gedrag lieten zien. Daarnaast bleek agressief gedrag nog vaker voor te komen bij mensen met een verstandelijke beperking die ondersteuning kregen in

zorginstellingen. De meeste mensen die agressief gedrag lieten zien waren mannen. Uit onderzoek van Adams en Allen (2001) bij kinderen en jongeren met een verstandelijke

(5)

beperking en agressief gedrag (binnen zorginstellingen) kwam naar voren dat bijna 60 procent van de kinderen en jongeren minstens dagelijks agressief gedrag lieten zien. Twintig procent van de jongeren die zorg ontvingen binnen een instelling bleken betrokken te zijn bij geweld, volgens Amerikaans onderzoek (Sigel & Harpin, 2013). Uit deze onderzoeken (Adams & Allen, 2001; Emerson et al., 2000; Sigel & Harpin, 2013) is op te maken dat jongeren met een LVB binnen instellingen vaak agressief gedrag laten zien, hierdoor is het aannemelijk dat zij ook agressief gedrag richting elkaar vertonen, of en in welke mate dit voorkomt moet in huidig onderzoek worden verduidelijkt.

Het onderzoek naar geweld bij kinderen en jongeren met een beperking is schaars. Om de aard van het probleem beter te kunnen omschrijven is dan ook meer onderzoek nodig, zodat middelen om dit probleem aan te pakken beter toegewezen kunnen worden (Horner-Johnson & Drum, 2006). In aansluiting op voorgaande luidt de onderzoeksvraag in huidig onderzoek als volgt: Wat is er, op basis van de meldingen die zijn gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, te zeggen over de 1) aard van, 2) gevolgen van en 3) reacties op het fysieke en psychische geweld binnen orthopedagogische behandelcentra met

kinderen/jongeren met een LVB als slachtoffer?

Kinderen en jongeren met een LVB worden gekenmerkt door meervoudige problematieken. Zij hebben een IQ-score tussen de 50 en 85, een beperkt sociaal aanpassingsvermogen en daarnaast bijkomende problematieken (De Beer, 2016). Deze bijkomende problematieken kunnen leerproblemen, psychiatrische stoornissen, medisch-organische problemen en/of problemen in het gezin en sociale omstandigheden zijn. Wanneer jongeren aan deze criteria voldoen kunnen zij behandeling en begeleiding krijgen in OBC’s (Bodde & Hagen, 2009). Een LVB laat zich dus niet alleen bepalen door het IQ. Het IQ moet gezien worden als een signalering van een mogelijke LVB. Wanneer iemand een IQ-score tussen de 50 en 70 heeft, is er altijd sprake van een LVB. Indien een jongere een IQ-score

(6)

heeft tussen de 70 en 85 dient er meer onderzoek gedaan te worden om daadwerkelijk een LVB vast te kunnen stellen. Problemen bij mensen met een LVB komen vooral tot uiting in het beperkte sociale aanpassingsvermogen. Hierdoor kunnen zij zich niet zonder hulp in sociale situaties manifesteren (Verstegen & Moonen, 2010). De problemen van jongeren met een LVB blijken dus geheel niet licht van aard te zijn.

Kinderen en jongeren met een LVB worden soms opgenomen in OBC’s. Deze

behandelcentra bieden behandeling en begeleiding aan kinderen en jongeren met een LVB en ernstige gedragsproblemen. Daarbij is er veel aandacht voor behandeling van psychiatrische- en gedragsstoornissen, vaak in samenwerking met kinder- en jeugdpsychiatrie. De hulp die een OBC biedt bestaat uit: consultatie/advies, diagnostiek, ambulante behandeling en

behandeling met verblijf. Behandeling met verblijf kan open en gesloten zijn (VOBC, 2017). De kinderen en jongeren waarover het in huidig onderzoek gaat krijgen intramurale

(residentiele) zorg in een OBC. Het verblijf in de instelling heeft verschillende doelen, zoals opvoeding, verzorging en behandeling. Binnen de verzorging en opvoeding gaat het erom dat jeugdigen een goede verzorging en opvoeding krijgen, waardoor een gezonde ontwikkeling mogelijk is. Bovenop het doel van een gezonde ontwikkeling kunnen ook andere doelen gesteld worden, zoals het verminderen van bepaalde problemen en het aanleren van vaardigheden (Boendermaker, Van Rooijen, Berg, & Bartelink, 2013).

Er is geen eenduidige definitie gepubliceerd over geweld in zorgsituaties. In de Jeugdwet wordt elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel, gezien als geweld. Ook gedragingen die geen fysieke pijn opleveren of die niet opzettelijk, maar wel vernederend zijn, vallen onder geweld. De definitie die in huidig onderzoek wordt gebruikt, in navolging van het Commissie-onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg, is: geweld is elk, al

(7)

dan niet intentioneel, voor een minderjarige bedreigend gedrag van fysieke, psychische of seksuele aard dat fysiek of psychisch letsel toebrengt aan het slachtoffer (Wissink, Moonen, & Stams, 2017).

Huidig onderzoek richt zich alleen op psychisch en fysiek geweld. Onder fysiek geweld vallen alle vormen van lichamelijk geweld tegen een kind/jongere. Onder fysiek geweld valt het volgende: slaan, schoppen, bijten, knijpen, krabben, aan haren trekken en brandwonden toebrengen. Bij psychisch geweld is er sprake van een houding of gedrag van opvoeders die afwijzing of vijandigheid uitstralen naar het kind/de jongere toe. Hieronder valt uitschelden, herhaaldelijk zeggen dat het kind/de jongere niet gewenst is en opzettelijk bang maken van het kind/de jongere. Denigrerende uitspraken doen over het kind/de jongere waar het kind/de jongere bij is, opsluiten van het kind/de jongere of vastbinden vallen ook onder psychisch geweld (Ten Berge et al., 2012).

Indien geweld zich voordoet zijn zorginstellingen door middel van verschillende wetten verplicht incidenten te melden. Geweldsincidenten dienen in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ; sinds 1994) intern te worden geregistreerd en door de instelling te worden geanalyseerd. Daarnaast zijn de instellingen verplicht de geweldsincidenten te melden bij de Inspectie. Voor het jaar 2015 verbleven de kinderen en jongeren onder behoeve van de wet BOPZ in de instellingen. De Jeugdwet, die sinds 1 januari 2015 van kracht is, verplicht jeugdhulpinstellingen calamiteiten en geweld te melden. In de jeugdwet staat dat de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling melding dient te maken van: (a) elke calamiteit die bij het bieden van jeugdhulp of bij het uitvoeren van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering plaatsvond en (b) geweld bij het bieden van jeugdhulp of bij de uitvoering van een

(8)

Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ; voorheen bij Inspectie voor de Gezondheidszorg en Inspectie Jeugdzorg).

Strand, Benzein, en Saveman (2004) meldden over de aard van geweld bij

volwassenen met een verstandelijke beperking dat fysiek geweld het meeste voorkwam en daarna psychisch geweld. Om geweld te verminderen of te voorkomen, adviseerden zij meer onderzoek te doen naar het verbeteren van de communicatie tussen mensen met een

verstandelijke beperking en personeelsleden. Tenneij en Koot (2008) concludeerden dat de meeste agressie-incidenten gericht waren op medewerkers en dat slechts 10 procent gericht was op medecliënten. Uit onderzoek van Marchetti en McCartney (1990) kwam naar voren dat meestal mannelijke zorgverleners geweld gebruikten richting mensen met een

verstandelijke beperking. In het onderzoek van Strand en anderen (2004) kwam naar voren dat slachtoffers met een verstandelijke beperking ook vaker mannen waren dan vrouwen. In lijn met de hiervoor beschreven resultaten wordt voor huidige studie verwacht dat fysiek geweld het meeste voorkomt en vervolgens psychisch geweld. Daarnaast wordt verwacht dat de plegers en slachtoffers vaker jongens zijn dan meisjes. Huidige studie moet echter

uitwijzen of de resultaten van onderzoek in andere landen en deels uitgevoerd bij

volwassenen, te generaliseren zijn naar de Nederlandse populatie kinderen en jongeren met een LVB in OBC’s.

De gevolgen van geweld voor mensen met een beperking zijn dat de vaak al aanwezige lage gevoelens van eigenwaarde en machteloosheid verergerd kunnen worden (Marchant & Page, 1992). Tenneij en Koot (2008) schreven dat 4 procent van de slachtoffers medische hulp nodig had of verwondingen had naar aanleiding van het geweld. Verder is er in de literatuur weinig aandacht voor de gevolgen voor de kinderen en jongeren met een LVB. Zorgverleners voelden zich na een gewelddadig incident vaak machteloos en inadequaat (Tenneij & Koot, 2008). Bromley en Emerson (1995) concludeerden dat verzorgend personeel

(9)

meestal verdriet, wanhoop, woede, ergernis, angst en afkeer rapporteerden naar aanleiding van een incident met geweld. De gevolgen van geweld voor de jongeren binnen de zorgsector leken voornamelijk dat de gevoelens van eigenwaarde en machteloosheid versterkt werden, daarnaast zal een deel van jongeren medische hulp nodig hebben gehad na een incident. De verwachting in huidig onderzoek is dat medewerkers zich verdrietig, boos, angstig en machteloos voelen na een incident met geweld.

Bij volwassenen met een LVB werd meestal op het geweld gereageerd door middel van het voeren van gesprekken met de betrokkenen (42%) en/of door

afzonderingsmaatregelen toe te passen (42%) (Strand et al., 2004). Er is in de literatuur weinig aandacht voor de reacties op geweld bij kinderen en jongeren die slachtoffer zijn van geweld binnen residentiële instellingen. De verwachting is dat er meestal gesprekken met de betrokkenen worden gevoerd, als reactie op een geweldsincident. Huidig onderzoek moet verder uitwijzen wat de reacties waren naar aanleiding van fysiek en psychisch geweld tegen kinderen en jongeren met een LVB.

Om inzicht te krijgen in de aard van het fysieke en psychische geweld is een

coderingssysteem ontwikkeld dat in huidige studie is toegepast. Hierin is vastgesteld (a) wat er precies gebeurd is, (b) hoe het slachtoffer te kenmerken is en (c) wie de pleger(s) is/zijn. Om inzicht te krijgen in de gevolgen en reacties op (de meldingen van) de fysieke en

psychische geweldssituaties is voor iedere melding het volgende vastgesteld: (a) wat waren de gevolgen, getroffen maatregelen en reacties, zowel voor het slachtoffer als de pleger? (b) wat waren de reacties van de IGJ? en (c) is er in de meldingen informatie te vinden over in welke bredere context het geweld plaats heeft kunnen vinden? Hierbij is ook getoetst of er

verschillen waren in reacties, afhankelijk van de kenmerken van de pleger, het kind/de jongere en het incident.

(10)

Steekproef

De onderzoeksvragen werden beantwoord door de geanonimiseerde meldingen die gedaan zijn bij de IGJ te analyseren (voor 1 oktober 2017: Inspectie voor de Gezondheidszorg en Inspectie Jeugdzorg). Deze meldingen gingen over kinderen en jongeren met een LVB (pupillen) die in een OBC verbleven. Voor huidig onderzoek is gekeken naar de meldingen in de jaren 2007 tot en met 2016. In totaal waren er in deze jaren 629 meldingen, die betrekking hadden op geweldsincidenten waarbij pupillen onder verantwoordelijkheid stonden van een OBC, gedaan bij de IGJ. Van deze 629 meldingen zijn 100 meldingen (10 per jaar) random geselecteerd. Deze meldingen gingen over fysiek, psychisch en seksueel geweld. Huidig onderzoek heeft betrekking op de 18 meldingen over fysiek en psychisch geweld in de OBC’s met pupillen als slachtoffer. Het aantal slachtoffers bedroeg in totaal 31 en het totaal aantal plegers (in alle meldingen samen) was 25. Onder de slachtoffers zaten 17 jongens (54.8%) en 10 meisjes (32.3%), bij vier slachtoffers (12.9%) was het geslacht niet bekend. De leeftijd van de slachtoffers liep uiteen van acht tot 18 jaar. De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers was 14.63, maar bij de meeste (15) slachtoffers werd de leeftijd niet bekend vanuit de informatie in de meldingen. Er waren in totaal 25 plegers, 17 man (68%) en 5 vrouw (20%), van 3 plegers (12%) was het geslacht niet bekend. De range in de leeftijd van de plegers was 4 tot 43 en de gemiddelde leeftijd was 17.33 jaar, van 11 plegers (44%) was de leeftijd niet bekend.

In huidig onderzoek is onderscheid gemaakt in drie groepen, namelijk

zelfbeschadiging, pupilplegers en niet-pupilplegers. De groep zelfbeschadiging zijn pupillen die zichzelf beschadigd hebben, hierdoor zijn zij zowel pleger als slachtoffer van het geweld. Pupilplegers zijn plegers die net als de cliënt ook binnen het OBC verbleven en geweld vertoonden richting medepupillen. Niet-pupilplegers zijn (externe) plegers die niet binnen het OBC verbleven. Niet-pupilplegers konden wel dezelfde leeftijd hebben als de slachtoffers. Procedure

(11)

Bij de inspectie zijn meldingen gedaan over geweld richting pupillen in OBC’s. Deze meldingen zijn ontvangen door de inspectie nadat de incidenten zich hadden voorgedaan. Uit alle meldingen van de jaren 2007 tot en met 2016 betreffende pupillen van 18 jaar en jonger die in OBC’s verbleven, hebben twee medewerkers van de IGJ 100 meldingen random geselecteerd en geanonimiseerd. De IGJ heeft deze geanonimiseerde meldingen verstrekt aan de onderzoekers. De onderzoekers hebben voorafgaand aan het verstrekken van de meldingen een convenant getekend ter bescherming van de gegevens. De onderzoekers hebben hierna beoordeeld of de meldingen geschikt waren voor het bredere onderzoeksproject (tevens gericht op seksueel geweld). De criteria hiervoor waren bijvoorbeeld dat de pupil een LVB had, behandeld werd in een OBC, de leeftijd van 18 jaar of jonger had, er sprake was van seksueel, psychisch of fysiek geweld en dat de pupil op het moment van het incident onder verantwoording viel van de instelling. De commissie had besloten meldingen waar de pupil op bezoek was bij ouders niet mee te nemen in het onderzoek. Ook meldingen waarbij de informatie te summier was zijn niet meegenomen in het onderzoek. Meldingen waarbij sprake was van zelfbeschadiging zijn in overleg met de commissie wel meegenomen in huidig onderzoek.

Na de beoordeling van de geselecteerde meldingen bleek dat er in de jaren 2009, 2014 en 2016 minder dan zes geschikte meldingen overbleven. Voor deze jaren is vervolgens een aanvullende random selectie gevraagd aan de IGJ, waarna er wel voldoende meldingen waren voor die jaren. Hierna zijn random enkele meldingen verwijderd, omdat er vervolgens in de jaren 2008, 2012, 2013 en 2014 meer dan zes geschikte meldingen waren. Voor twee jaartallen zijn nog eens enkele extra meldingen over jongeren in OBC’s (met een Jeugdwet indicatie) toegevoegd. Hierna was de dataset compleet met 60 meldingen.

Op basis van de 60 meldingsformulieren hebben de onderzoekers onafhankelijk van elkaar de dataset gecodeerd op type geweld, namelijk fysiek, psychisch, seksueel of een

(12)

combinatie van deze typen geweld. Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te berekenen hebben de onderzoekers de coderingen op type geweld vergeleken met behulp van het

statistische programma SPSS. Hier kwam een interbeoordelaarsbetrouwbaarheid uit voort die staat voor ‘bijna perfecte overeenstemming’ (K = .83) (McHugh, 2012).

De rest van de gegevens is door de onderzoekers gecodeerd met een hiervoor opgesteld coderingsschema. Dit schema was een bewerking van het coderingsschema dat gebruikt is ten behoeve van het onderzoek voor Commissie-Samson (2012). Hierna hebben onderzoeksassistentes de meldingen uitgebreider bekeken bij de IGJ. Ze hebben de volledige dossiers van de meldingen bekeken en hadden hierdoor de beschikking over meer informatie. Deze informatie is ook gecodeerd in SPSS. Uit deze analyse bleken nog drie meldingen niet binnen de criteria van huidig onderzoek te passen, omdat de pupillen uiteindelijk niet

slachtoffers, maar plegers van het geweld bleken. Het totaal aantal meldingen kwam hierdoor uit op 57. Van deze 57 meldingen hadden 18 meldingen betrekking op fysiek of psychisch geweld, waardoor het totaal aantal meldingen in huidig onderzoek uitkwam op 18 (N = 18). Instrumenten

Voor huidig onderzoek is gebruik gemaakt van een opgesteld coderingsschema, waarmee de meldingen van de IGJ in een statistisch computerprogramma (SPSS) zijn

gecodeerd. Typen geweld zijn gecodeerd door middel van een cijfer 0 (niet voorkomend) en 1 (wel voorkomend). Op deze manier is er inzicht verkregen in typen geweld en combinaties van de typen geweld. Daarnaast zijn type pleger, locatie incident, type slachtoffer, gevolgen slachtoffer, gevolgen pleger, advies van de inspectie, reactie van de instelling de getroffen maatregelen gecodeerd.

Analyse

Analyses voor de beantwoording van de onderzoeksvraag van huidige studie zijn gedaan in het statistische computerprogramma SPSS. Om de aard van het geweld te

(13)

onderzoeken zijn de coderingen in SPSS omgezet in frequenties, waardoor enig inzicht is verkregen in het profiel van de slachtoffers en plegers. Op deze manier is ook kennis

verkregen over wat er was gebeurd. Er is gekeken naar de verschillen in slachtoffers en type plegers. Er is gekeken naar de relatie tussen de slachtoffers en plegers. Daarnaast is een kwalitatieve analyse gemaakt om de verdere aard, gevolgen en reacties te analyseren.

Kwalitatieve analyse. Kwalitatief onderzoek wordt gedefinieerd als het onderzoeken van fenomenen en biedt diepgaande inzichten in praktijkproblemen (Moser & Korstjens, 2017a). Huidig onderzoek is gericht op het fenomeen ‘geweld tegen minderjarigen binnen een OBC’. Bij kwalitatief onderzoek is het van belang te kijken naar de verschillende kenmerken van mensen in de context van het fenomeen (Moser & Korstjens, 2017b). Het geweld is onderzocht in de context van de echte wereld en zo probeerde huidig onderzoek geweld te beschrijven, te onderzoeken en te verklaren. Om deze context te begrijpen was het van belang de kenmerken van de plegers en slachtoffers te kennen. Hierdoor kon betekenis gegeven worden aan het gedrag en de ervaringen.

Kwalitatief onderzoek bestudeert kleine steekproeven in grote diepte. De visie van de onderzoeker kan van invloed zijn op het onderzoeksproces en de bevindingen (Moser & Korstjens, 2017a). Om deze reden vermeldt de onderzoeker haar achtergrond als begeleider van jongeren, waar veelvuldig agressie voorkomt. Hierdoor kan de onderzoeker zich goed inleven in de setting waarin het geweld heeft plaatsgevonden. De onderzoeker zal objectief de meldingen analyseren, maar het perspectief van begeleider moet hierin worden meegenomen. De kwalitatieve analyse startte met het organiseren van de gegevens. De onderzoeker heeft de meldingen veelvuldig en kritisch gelezen. Hieruit zijn thema’s naar voren gekomen. Tijdens het open coderen zijn stukken van de tekst die relevant waren voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag gecodeerd en is een inductief coderingsschema opgesteld. Hierbij

(14)

zijn categorieën gemaakt. Deze categorieën zijn voor de meldingen met zelfbeschadiging, pupilplegers en niet-pupilplegers apart gemaakt. Onder deze categorieën zijn labels gemaakt.

Bij het selectief coderen is structuur aangebracht in de gecodeerde stukken en gekeken naar relaties tussen de categorieën. Hierin is gekeken naar het fenomeen geweld en welke overeenkomsten of verschillen in de meldingen te zien waren. Alle codes en inhoud van de codes zijn vergeleken om uiteindelijk tot een gedetailleerde beschrijving van de situaties, waarin het geweld zich voordeed, te komen.

De onderzoeker heeft tijdens het analyseren van de aard van het geweld de volgende vragen in het hoofd gehouden: wat, waar, wanneer, wie, hoe en waarom? De hoofdcodes die hieruit voortkwamen waren: setting, aanleiding, opzet, toezicht medewerker, eerder

betrokken, jaar, moment van de dag, ernst en gevolgen. Onder deze hoofdcodes zijn subcodes gemaakt. De subcodes voor setting waren bijvoorbeeld: buiten, in de woning en binnen de instelling. De subcodes bij aanleiding waren: conflict, agressie en stang vasthouden.

Voor het coderen van de reacties op het geweld zoals beschreven in de meldingen is gebruik gemaakt van de informatie die gecodeerd was door onderzoeksassistentes. Bij het open coderen is alle informatie die bekend was met betrekking tot reacties van de instelling, de inspectie en wat de vervolgstappen na het incident zijn geweest, gecodeerd. Voorbeelden van de hoofdcodes die gebruikt zijn: reactie instelling en getroffen maatregelen naar

aanleiding van het incident. Bij de niet-pupilplegers zijn ook codes toegevoegd over de betrokkenheid van de medewerker, zoals: is betrokken medewerker gehoord, is de betrokken medewerker eerder betrokken geweest bij een incident met geweld, welke maatregelen zijn getroffen en werkt de medewerker nog binnen de gezondheidszorg.

Resultaten Typen fysiek en psychisch geweld

(15)

Om antwoord te krijgen op de aard van het gemelde geweld is eerst gekeken in welke mate het fysieke en psychische geweld voorkwam en hoe dit geweld eruitzag. Hierbij is onderscheid gemaakt in de meldingen van geweld waarbij pupillen zichzelf beschadigd hadden (zelfbeschadiging), meldingen waarbij andere pupillen geweld hadden gepleegd richting medepupillen (pupilplegers) en meldingen van geweld gepleegd door mensen die geen zorg ontvingen binnen de OBC’s (niet-pupilplegers). In totaal waren er 18 meldingen met betrekking tot fysiek en psychisch geweld. Bij 5 van deze geweldsmeldingen was er sprake van zelfbeschadiging, bij 3 meldingen was er sprake van pupilplegers en bij 10 van de meldingen was er sprake van niet-pupilplegers. Bij het type geweld waarbij sprake was van zelfbeschadiging, was er (logischerwijs) bij alle 5 de meldingen (100%) sprake van fysiek geweld. Bij het type geweld waarbij de pleger een pupil was, was er bij 2 van de 3 meldingen (66.6%) sprake van fysiek geweld en bij 1 melding (33.3%) was er sprake van een combinatie van psychisch en seksueel geweld. Het geweld dat gepleegd was door niet-pupilplegers betrof bij 3 van de 10 meldingen (30%) fysiek geweld, bij 4 meldingen (40%) was er een combinatie van fysiek en psychisch geweld, bij 1 melding (10%) was er sprake van een combinatie van psychisch en seksueel geweld en bij 2 van de 10 meldingen (20%) was er sprake van een combinatie van fysiek, psychisch en seksueel geweld.

Concluderend kan gesteld worden dat onder de meldingen van fysiek en psychisch geweld, fysiek geweld het meeste voorkwam. Een verschil dat naar voren kwam betreffende de aard van het geweld was dat bij zelfbeschadiging en pupilplegers het geweld bijna altijd fysiek van aard was, terwijl het fysieke geweld gepleegd door niet-pupilplegers vaker in combinatie met anderen soorten geweld voorkwam (psychisch en fysiek).

Zelfbeschadiging. Bij de 5 meldingen fysiek geweld waarbij sprake was van zelfbeschadiging, was er bij 4 meldingen (80%) sprake van een suïcidepoging en bij 1

(16)

Pupilplegers. Bij de 3 meldingen van fysiek geweld, waarvan de pleger een pupil was, was er bij 1 melding (33.3%) sprake van slaan en/of schoppen met handen/voeten, bij 1 melding (33.3%) was er sprake van duwen en bij 1 melding (33.3%) was er sprake van een combinatie van typen fysiek geweld (duwen en spugen). Bij de melding van geweld, waarbij sprake was van een combinatie van psychisch en seksueel geweld, was het psychische geweld beschreven als ‘onheuse verbale bejegening’.

Niet-pupilplegers. In totaal waren er 9 meldingen waarbij fysiek geweld werd toegepast door niet-pupilpleger(s). Van deze 9 meldingen was er bij 3 meldingen (33.3%) sprake van slaan en/of schoppen met handen/voeten, bij 1 melding (11.1%) was er sprake van slaan/verwonden met objecten, bij 2 meldingen (22.2%) was er sprake van een combinatie van verschillende typen, namelijk slaan, aan de haren trekken en fixatie. Bij 3 van de 9 meldingen (33.3%) was er sprake van een specifiek type geweld dat werd toegepast (dat niet binnen de andere categorieën viel), hierbij was sprake van vastbinden, bedreigen met een hamer en het met kracht op de grond proberen te leggen van het slachtoffer.

In totaal waren er 7 meldingen waarbij psychisch geweld werd toegepast door niet-pupilpleger(s). Bij 3 van de 7 meldingen (42.9%) was er sprake van dreigen, bij 2 meldingen (28.6%) was er sprake van verwaarlozing, bij 1 melding (14.3%) ging het om een combinatie van psychisch geweld, namelijk vernederen en verwaarlozen en bij 1 melding (14.3%) was sprake van verbale agressie waarbij het niet duidelijk was wat hier precies gezegd was. Bij 1 van de meldingen waarbij sprake was van dreigen, was er daarnaast ook sprake van afpersing.

Verschillen. Een verschil tussen het type geweld en type plegers was dat bij

pupilplegers vaak sprake was van fysiek geweld (al dan niet gericht op zichzelf), terwijl bij niet-pupilplegers er meer sprake was van psychisch geweld, dat zich voornamelijk uitte in bedreiging en verwaarlozing.

(17)

Zelfbeschadiging. In de 5 meldingen van zelfbeschadiging, ging het om 4 meisjes (80%) en 1 jongen (20%). 4 van de 5 pupillen (80%) had zeker een LVB op basis van de informatie in de melding en 1 van de 5 pupillen (20%) had zeer waarschijnlijk een LVB. De pupillen bevonden zich allen in te leeftijd van 15 tot en met 17 jaar. Gemiddeld zaten de pupillen in de midden adolescentiefase (14 tot en met 16 jaar).

Pupilplegers. In de 3 meldingen van het fysieke en psychische geweld waarbij de pleger een pupil was, waren er 4 plegers. Al deze plegers waren jongens (100%). Alle plegers (100%) hadden zeker een LVB. De leeftijd van de plegers liep uiteen van 4 tot 17 jaar en gemiddeld zaten ze in de vroege adolescentiefase (10 tot en met 14 jaar).

Niet-pupilplegers. In 10 van de fysieke en psychische geweldsmeldingen waren de plegers geen pupillen. In deze 10 meldingen werden 16 niet-pupilplegers beschreven, 11 van de 16 plegers (68.8%) waren man en 1 pleger (6.3%) was vrouw. Bij 4 plegers (25%) was het geslacht onbekend op basis van de informatie in de melding. De gemiddelde leeftijd van de niet-pupilplegers was 21.72 jaar (SD = 12.13, range 14-43). Van alle niet-pupilplegers waren 10 plegers (62.5%) medewerker, 3 plegers (18.8%) waren derden (‘groep jongens’ en

‘mannen’), 2 plegers (12.5%) waren onbekenden van het slachtoffer en bij 1 pleger (6.3%) was de relatie tussen pleger en slachtoffer onbekend. Bij 8 van de 10 plegers die medewerkers waren, was er voorafgaand agressie van een pupil (richting de medewerker of tussen pupillen onderling), waardoor de medewerker ingreep met geweld (reactief geweld). Over het IQ en de etniciteit van de niet-pupilplegers viel niets te zeggen, omdat er geen informatie over te vinden was in de meldingen.

Verschillen plegers. In de pupilpleger en niet-pupilpleger meldingen was de pleger in verhouding vaker een jongen/man dan in de zelfbeschadiging meldingen. Bij de

(18)

zelfbeschadiging meldingen. De leeftijd van de niet-pupilplegers was hoger en gevarieerder dan de leeftijd van de pupilplegers en zelfbeschadiging.

Op basis van het voorgaande is een pupilpleger van het fysiek en psychisch geweld te kenmerken als een jongen in de vroege adolescentiefase en meestal een groepsgenoot van het slachtoffer. Een pupil die zichzelf beschadigt is te kenmerken als een meisje in de midden adolescentiefase. Een niet-pupilpleger van (veelal reactief) fysiek en psychisch geweld is te kenmerken als een man in de vroege twintiger jaren met een functie als medewerker. Slachtoffers van het fysieke en psychische geweld

Slachtoffers van pupilplegers. Van de 3 meldingen fysiek en psychisch geweld, waarbij de pleger een pupil was, waren er vier slachtoffers. De verhouding jongen/meisje was bij de slachtoffers gelijk. De slachtoffers zaten gemiddeld in de vroege adolescentiefase (10 tot en met 14 jaar).

Slachtoffers van niet-pupilplegers. Van de 10 meldingen fysiek en psychisch geweld waarbij de pleger geen pupil was, waren in totaal 21 slachtoffers. Onder de slachtoffers van niet-pupil plegers waren 15 jongens (71.4%) en 4 meisjes (19.1%). Van 2 slachtoffers (9.5%) was het geslacht niet bekend. De leeftijd van de slachtoffers van niet-pupil plegers lag tussen de 8 en 18 jaar (M = 14.38, SD = 3.91).

Verschillen slachtoffers. De verschillen in slachtoffers en type plegers bij de fysieke en psychische geweldsmeldingen zijn voornamelijk te zien in het geslacht. Slachtoffers van pupilplegers zijn vaker meisjes dan slachtoffers van niet-pupilplegers. Bij de niet-pupilplegers waren dus meer jongens slachtoffer. Slachtoffers van pupilplegers waren even vaak jongens als meisjes in de vroege adolescentiefase (van 10 tot en met 14 jaar). Slachtoffers van niet-pupilplegers waren vaak te kenmerken als jongens in de midden adolescentiefase (van 14 tot en met 16 jaar).

(19)

Tabel 1

Leeftijd en geslacht van de plegers en de slachtoffers Aantal Leeftijd range in jaren Gemiddelde leeftijd in jaren Percentage man Percentage vrouw Plegers totaal 25 4-43 17.33 68.0 20.0 Zelfbeschadiging 6 15-17 15.67 16.7 83.3 Pupilplegers 3 4-17 12.67 100.0 0.0 Niet-pupilplegers 16 14-43 21.72 68.8 6.3 Slachtoffers totaal 31 8-18 14.63 54.8 32.3 Zelfbeschadiging 6 15-17 15.67 16.7 83.3 Pupilplegers 4 10-15 12.50 50.0 50.0 Niet-pupilpleger 21 8-18 14.38 71.4 19.0

Aard van het fysieke en psychische geweld

Voor de analyse van de aard van de fysieke en psychische geweldsmeldingen is gekeken naar 1) wat er is gebeurd, wat er vooraf ging aan het geweld (aanleiding), 2) of het vanuit de melding duidelijk werd of het geweld met opzet was gepleegd of niet, 3) waar het geweld had plaatsgevonden, 4) wanneer het geweld had plaatsgevonden en 5) of er toezicht aanwezig was van groepsleiding ten tijde van het geweld.

1. Wat is er gebeurd en wat ging er aan het geweld vooraf.

Zelfbeschadiging. Het geweld van de pupillen die zichzelf beschadigde is als volgt beschreven in de meldingen: doek en broek om hals geknoopt, pillen ingenomen,

suïcidepoging, overdosis paracetamol ingenomen en pleger slaat tegen kast. Bij twee van deze meldingen stond beschreven wat aan het geweld vooraf ging, namelijk: een conflict met de vriendin en een woordenwisseling tussen twee cliënten.

Pupilplegers. Het geweld gepleegd door pupillen werd als volgt omgeschreven in de meldingen: buggy klapte van de stoeprand, onheuse verbale bejegening en pleger duwt slachtoffer. Bij één melding was beschreven wat aan het geweld voorafging, namelijk: dader en slachtoffer reageerden verbaal op elkaar.

(20)

Niet-pupilplegers. Het fysieke en psychisch geweld dat gepleegd was door niet-pupillen was als volgt beschreven in de meldingen: cliënt vastgebonden met tie-wraps, worsteling tussen medewerker en cliënt, onder invloed van iets verdovends gedwongen tot seks, seks tegen betaling met bedreiging en afpersing, slachtoffer is ontvoerd, slachtoffer is geschopt, pleger heeft slachtoffer fysiek pijn gedaan, vernederd en verwaarloosd, slachtoffer werd ziek naar school gestuurd en medewerker probeerde arm los te maken. Aan het geweld gingen verschillende dingen vooraf. De dingen die hieraan vooraf gingen waren: akkefietje tussen twee cliënten, cliënt gaf pleger een klap in het gezicht en slachtoffer was verbaal en fysiek agressief. Bij de overige meldingen werd het vanuit de informatie in de melding niet bekend wat er voorafgaand aan het geweld had plaatsgevonden.

Niet-pupilplegers waren plegers die medewerker waren en plegers van buiten de instelling. De verschillen tussen het geweld van deze twee groepen was dat bij de meldingen waarbij plegers medewerkers waren, vaak agressie van de cliënt vooraf ging aan het geweld en het geweld meestal plaatsvond tijdens een fixatie van de cliënt door de medewerker. Daarnaast was het geweld gepleegd door een medewerker meestal een combinatie van fysiek en psychisch geweld. Bij de meldingen waarbij externen de plegers waren ging het niet om fixeren, maar tweemaal om gedwongen seks, eenmaal om ontvoering en eenmaal om vastbinden. Het werd vanuit de informatie in de melding geen enkele keer bekend wat er vooraf was gegaan aan het geweld.

2. Was er sprake van opzet. Er is bij alle fysieke en psychische geweldsmeldingen onderzocht of het geweld opzettelijk leek of niet.

Zelfbeschadiging. In 1 van de 5 meldingen van zelfbeschadiging leek naar voren te komen dat dit geweld niet opzettelijk was. Na analyse kwam de onderzoeker tot de conclusie dat de zelfbeschadiging bij de rest van de meldingen wel opzettelijk leek te zijn.

(21)

Pupilplegers. Bij 2 van de 3 meldingen van fysiek en psychisch geweld met pupillen als pleger, was de conclusie van de onderzoeker dat er sprake was van opzet. Bij 1 melding was er, volgens de informatie van de melder, sprake van een ongeluk. In de meldingen stond beschreven dat de betrokkenen geschrokken waren van het incident en is gekeken naar het niet te zwaar beladen van de kinderwagen. Bij deze melding leek geen sprake te zijn van opzet.

Niet-pupilplegers. Bij de fysieke en psychische geweldsmeldingen met

niet-pupilplegers leek er bij 1 van de 10 meldingen, op basis van de informatie in de meldingen, geen sprake van opzet. In deze melding leek er geen sprake te zijn van opzet, omdat een medewerker geweld tussen twee cliënten wilde voorkomen. Bij 3 van de 10 van de fysieke en psychische geweldsmeldingen, waarbij niet-pupillen plegers waren, is het niet geheel

duidelijk geworden of er sprake was van opzet van de pleger. Bij deze melding werd het op basis van de informatie in de melding niet duidelijk of de pleger schopte met opzet of dat dit bijvoorbeeld een automatische reactie was op het feit dat hij geslagen werd. Er werd wel duidelijk vanuit de informatie in de melding dat de pleger spijt had. Bij de overige 2

meldingen was de informatie vanuit de melding onvoldoende om te kunnen analyseren of er sprake leek te zijn van opzet. Bij 6 van de 10 niet-pupilpleger meldingen was er wel duidelijk sprake van opzet. Bij deze meldingen was de pleger 2 keer een medewerker en 4 keer was dit een externe pleger.

Samenvattend kan gesteld worden dat bij de fysieke en psychische geweldsmeldingen met pupilplegers 5 keer sprake was van zelfbeschadiging, waarbij er bij 4 meldingen sprake leek te zijn van opzet en bij 2 meldingen een conflict aan het incident vooraf ging. Bij 3 meldingen met pupilplegers, was er sprake van onjuiste verbale bejegening, een buggy die achterover klapte en duwen van slachtoffer, bij 1 melding ging geweld vooraf aan het incident en bij 2 meldingen was er sprake van opzet. Bij de meldingen met niet-pupilplegers zijn

(22)

pupillen vastgebonden, gedwongen tot seks, ontvoerd, geschopt, vernederd en verwaarloosd (bij 3 meldingen was er sprake van een combinatie van fysiek/psychisch geweld en seksueel geweld). Bij 2 meldingen ging agressie vooraf aan het incident. Bij 1 melding met niet-pupilplegers leek geen sprake te zijn van opzet, bij 3 meldingen werd dit niet duidelijk uit de informatie en bij 6 meldingen leek er wel sprake te zijn van opzet.

3. Waar vond het fysieke en psychische geweld plaats. Er is bij de fysieke en psychische geweldsmeldingen gekeken naar de setting van het geweld. Bij de 5 meldingen van zelfbeschadiging vonden de incidenten 3 keer in de woning van het slachtoffer plaats en 2 keer binnen de instelling. In de meldingen van het fysiek en psychisch geweld dat plaatsvond binnen de instelling werd nooit gespecificeerd waar precies binnen de instelling.

Bij de 3 fysieke en psychische geweldsmeldingen die gepleegd waren door

pupilplegers vond het incident 2 keer buiten plaats (tijdens het wandelen en in de tuin) en 1 keer binnen de instelling.

Bij de fysieke en psychische geweldsmeldingen met niet-pupilplegers was de setting 1 keer tijdens het vervoer, 1 keer tijdens het voetballen, 2 keer in de woning van de pleger en 4 keer binnen de instelling. Bij 1 melding werd de setting van het geweld geheel niet duidelijk uit de melding. De meldingen waarbij de plegers medewerkers waren vonden vooral binnen de instelling plaats en de meldingen waarbij externen plegers waren, vonden in de woning van de pleger(s) en tijdens vervoer plaats. Wat de pupillen in de woning van de pleger(s) deden werd niet duidelijk uit de informatie van de meldingen.

4. Wanneer vond het fysieke en psychische geweld plaats. Van de 5 meldingen van zelfbeschadiging vond het incident bij 4 meldingen in de avond plaats en bij 1 melding was het tijdstip niet bekend. Bij alle 3 de fysieke en psychische geweldsmeldingen met

pupilplegers werd vanuit de informatie in de meldingen niet bekend op welk moment van de dag dit geweld plaatsvond. Bij 5 van de 10 meldingen fysiek en psychisch geweld met

(23)

niet-pupilplegers vonden 2 incidenten in de nacht plaats en 1 incident in de avond. Bij 7

meldingen werd het tijdstip van het incident echter ook niet bekend vanuit de informatie in de meldingen.

Wat naar voren kwam uit de analyse van het tijdstip van de fysieke en psychische geweldsincidenten is dat het geweld, als het tijdstip al bekend werd gemaakt in de melding, voornamelijk in de avond en nacht plaatsvond. Opvallend is echter dat veel informatie hierover niet standaard beschreven werd in de meldingen.

5. Was er toezicht aanwezig tijdens het fysieke en psychische geweld. Er is in de meldingen gekeken of duidelijk werd of er tijdens de geweldsincidenten toezicht was van een medewerker van de zorginstelling.

Zelfbeschadiging. Bij de 5 meldingen van zelfbeschadiging was in 1 geval geen medewerker aanwezig, in 2 gevallen was wel een medewerker aanwezig en in 2 gevallen werd dit niet bekend uit de informatie in de meldingen.

Pupilplegers. Bij de 3 fysieke en psychische geweldsincidenten waarbij de pleger een pupil was, was bij 2 incidenten wel toezicht aanwezig van een medewerker en bij 1 incident was er geen toezicht aanwezig van een medewerker.

Niet-pupilplegers. Bij 4 van de 10 meldingen van fysiek en psychisch geweld, waarbij de pleger geen pupil was, was er geen medewerker aanwezig ten tijde van het incident. Bij deze meldingen werd niet beschreven waar de medewerker was ten tijde van het

geweldsincident. De meldingen waarbij de medewerker niet aanwezig waren gingen over: vervoer van de cliënt, gedwongen seks, seks tegen betaling en ontvoering.

Bij 5 van de 10 fysieke en psychische geweldsmeldingen was de medewerker wel aanwezig, in deze meldingen was de medewerker ook de pleger van het geweld. Bij 1 van de medewerker-pleger geweldsmelding waren er ook andere medewerkers getuige. Desondanks werd in deze melding beschreven dat het onduidelijk was hoeveel cliënten blauwe plekken

(24)

hadden opgelopen. Daarnaast vond het geweld (in de melding beschreven als ‘fysiek pijn doen’) in deze melding gedurende een langere periode plaats. Dit is wellicht indicatief voor een gebrek aan toezicht van de overige medewerkers bij dit specifieke geval, waardoor dit geweld plaats kon vinden. Bij een andere melding waar medewerkers plegers van het geweld waren, werd gemeld dat er overdag geen personeel aanwezig was op de groep, waardoor cliënten ziek naar school werden gestuurd. Dit getuigt ook van te weinig personeel om verantwoorde zorg aan de cliënten te leveren.

Concluderend leek er op basis van de informatie van de meldingen bij 6 (33.3%) van de 18 fysieke en psychische geweldsmeldingen geen toezicht aanwezig te zijn van

medewerker ten tijde van het incident. Bij de incidenten waar de medewerker niet aanwezig was ging het om fysiek en/of psychisch geweld in combinatie met gedwongen seks, seks tegen betaling, vervoer van een cliënt, ontvoering, grensoverschrijdend gedrag (onheuse verbale bejegening) en suïcidepogingen. Bij 2 meldingen (11.1%) werd niet duidelijk of er toezicht aanwezig was en bij 10 meldingen (55.6%) was wel toezicht aanwezig van een medewerker.

Gevolgen van het fysieke en psychische geweld

Gevolgen slachtoffers. Naar aanleiding van de fysieke en psychische

geweldsmeldingen is gekeken wat de lichamelijk en psychische gevolgen voor de slachtoffers waren. Daarnaast is geanalyseerd welke maatregelen getroffen waren, zoals aanpassing van een behandelplan of uitplaatsing van pupillen.

Zelfbeschadiging. De lichamelijke en psychische gevolgen voor de pupillen van zelfbeschadiging (naar aanleiding van de 5 meldingen), waren bij 4 meldingen niet bekend. Bij 1 melding had het slachtoffer naar aanleiding van het incident bloed laten afnemen, maar werd het uit de informatie van de melding niet duidelijk of het slachtoffer lichamelijk of

(25)

psychisch letsel had na het incident. Bij 1 melding was het gevolg wel duidelijk; het slachtoffer had de hand gekneusd.

Bij alle pupillen die zichzelf beschadigd hadden waren naar aanleiding van het incident maatregelen getroffen. Bij 1 cliënt was het zorgplan aangepast, bij 1 cliënt was de behandellijn aangepast door middel van therapiegesprekken en het maken van een

signaleringsplan, bij 1 cliënt was een risicotaxatie gemaakt en een aanpassing gedaan in het zorgplan en bij 1 cliënt was medicatie voorgeschreven om beter te slapen (cliënt had pillen ingenomen om beter te kunnen slapen). Bij 1 cliënt die zichzelf beschadigd had was het incident besproken met de betrokkenen.

Pupilplegers. De lichamelijke en psychische gevolgen voor de slachtoffers van pupilpleger-geweld (naar aanleiding van 3 meldingen) waren bij 1 melding niet bekend. Bij 1 melding waren er volgens de informatie in de melding geen gevolgen voor de slachtoffers en bij de derde melding was het gevolg lichamelijk letsel. Hierbij had het slachtoffer een

gebroken arm, een hersenschudding en twee sneden in de wang. Bij deze melding was het slachtoffer geduwd door een groepsgenoot.

Naar aanleiding van deze pupil-pleger meldingen werden ook getroffen maatregelen beschreven. Bij 1 melding was het slachtoffer naar aanleiding van het geweld weggegaan bij de instelling, op initiatief van ouders. Daarnaast was een slachtoffer tijdelijk teruggegaan naar huis, omdat ouders niet wilden dat het slachtoffer samen met de pleger woonde. Na

uitplaatsing van de pleger was het slachtoffer weer teruggekeerd naar het OBC.

Niet-pupilplegers. De lichamelijke en psychisch gevolgen voor de slachtoffers van de 10 meldingen fysiek en psychisch geweld met niet-pupilplegers waren bij 5 meldingen fysiek, bij 2 meldingen psychisch, bij 1 melding fysiek en psychisch, bij 1 melding waren de

gevolgen onbekend (d.w.z. dit stond niet beschreven in de melding) en bij 1 melding waren er geen gevolgen voor het slachtoffer. De gevolgen voor de slachtoffers die fysiek van aard

(26)

waren, waren een gebroken bovenarm, striemen op het lijf en blauwe plekken. De psychische gevolgen voor de slachtoffers konden niet nader worden gecodeerd door een gebrek aan informatie in de meldingen.

De getroffen maatregelen naar aanleiding van de incidenten van fysiek en psychisch geweld gepleegd door niet-pupilplegers waren als volgt. Bij 1 slachtoffer werd de hypothese PTSS getoetst door gerichte observatie. Twee cliënten werden overgeplaatst, van wie 1 cliënt naar een crisisopvang en 1 cliënt naar gesloten jeugdzorg. De plaatsing naar gesloten

jeugdzorg was gedaan, omdat de cliënt naar buiten wilde en agressief gedrag vertoonde om dit te bewerkstelligen. De overplaatsing naar crisisopvang was voor de veiligheid van de cliënt, omdat er sprake was van loverboyproblematiek.

Gevolgen plegers. De lichamelijke en psychische gevolgen voor de plegers naar aanleiding van het fysieke en psychische geweld zijn eveneens geanalyseerd. Daarnaast is gekeken naar de getroffen maatregelen voor de plegers van het fysieke en psychische geweld.

Pupilplegers. De lichamelijke en psychische gevolgen voor de plegers van het geweld van de 3 pupil-pleger geweldsmeldingen waren bij 2 meldingen niet duidelijk op te maken uit de informatie in de meldingen. Bij 1 melding had de pleger letsel, welk type letsel werd in de melding niet gespecificeerd.

De getroffen maatregelen voor de pupilplegers van fysiek en psychisch geweld waren: het incident was besproken en de pleger kreeg agressieregulatie training door middel van psychomotorische therapie (PMT). In 1 geval was de pleger overgeplaatst en bij 1 melding werd het niet duidelijk uit de informatie in de melding of en welke maatregelen voor de pleger waren getroffen.

Niet-pupilplegers. De lichamelijke en psychische gevolgen voor de niet-pupilplegers werden uit de informatie van de 10 meldingen fysiek en psychisch geweld niet duidelijk.

(27)

Hetgeen wat wel duidelijk werd, was dat 1 medewerker geslagen was en 1 medewerker vastgepakt was door een cliënt.

De getroffen maatregelen voor de niet-pupilplegers omvatten het op non-actief stellen van één medewerker en het volgen van de medewerker door de bedrijfsarts. De betreffende medewerker voerde daarna geen cliëntgebonden werkzaamheden meer uit binnen de

instelling. Bij de melding waarbij een cliënt geweld was aangedaan tijdens het vervoer, is een melding gemaakt bij de vervoerder. Bij de rest van de meldingen is niet duidelijk geworden wat de getroffen maatregelen waren voor de plegers. Wel waren bij 6 meldingen medewerkers betrokken, waarvan er 4 zijn gehoord.

Van de medewerkers die zijn gehoord werd in één melding aangegeven dat de betrokken medewerker geen VOG had, deze medewerker bleek ook al eerder betrokken te zijn geweest bij een incident van seksueel geweld. De visie van deze medewerker was dat hij de laatste tijd de weg kwijt was en hij gaf aan zich niet altijd bewust te zijn van wat hij zei en deed. De visie van de medewerkers die gehoord waren in de andere meldingen was dat één medewerker zich realiseerde dat de wijze van fixatie niet juist was geweest, ondanks dat een collega medewerker fysiek was aangevallen en er gevaar was geweest. Een andere

medewerker gaf aan spijt te hebben van het fysieke geweld dat hij gepleegd had en een andere medewerker vermeldde dat hij/zij anders had kunnen handelen.

Tabel 2

Lichamelijke en psychische gevolgen slachtoffers en plegers van fysiek en psychisch geweld Aantal

meldingen

Lichamelijk Psychisch Lichamelijk en psychisch Onbekend Geen Zelfbeschadiging 5 20.0% 0.0% 0.0% 80.0% 0.0% Slachtoffers van pupilplegers 3 33.3% 0.0% 0.0% 33.3% 33.3% Slachtoffers van niet-pupilplegers 10 50.0% 20.0% 10.0% 10.0% 10.0% Pupilplegers 3 33.3% 0.0% 0.0% 66.6% 0.0% Niet-pupilplegers 10 0.0% 0.0% 0.0% 100.0% 0.0%

(28)

Tabel 3

Getroffen maatregelen slachtoffers en pupilplegers van fysiek en psychisch geweld

Reacties, handelen en voorkomen

Voor alle fysieke en psychische geweldmeldingen is door de onderzoeker een analyse gemaakt. Hierin is gekeken wat er aan de incidenten voorafging, wat er tijdens de incidenten was gebeurd en hoe er na het incident was gehandeld, zowel door de instelling als door de IGJ. Zo is er een beeld verkregen van het handelen en waar mogelijk relevante informatie ontbrak. De analyse is afzonderlijk gemaakt voor de meldingen van zelfbeschadiging, pupilpleger meldingen en niet-pupilpleger meldingen.

Zelfbeschadiging. Er waren 5 meldingen van zelfbeschadiging. In Tabel 4 is een overzicht gemaakt van deze meldingen, of er toezicht aanwezig was, wat er aan het geweld vooraf ging, wat de reacties en adviezen waren en of het geweld volgens de instelling voorkomen had kunnen worden.

Bij de 5 zelfbeschadiging meldingen was er bij 1 melding geen medewerker aanwezig, bij 2 meldingen was er wel medewerker aanwezig en bij 2 meldingen was dit niet bekend. Bij 3 van deze 5 zelfbeschadiging meldingen was de pupil eerder betrokken geweest bij geweld, waarbij het ging om eerdere suïcidepogingen. Bij 2 meldingen ging er een conflict vooraf aan het incident en bij de overige 3 meldingen werd uit de informatie in de meldingen niet bekend wat er vooraf ging aan het geweld. Bij alle vijf de meldingen werden acties uitgevoerd door

Aantal meldingen Aanpassing behandeling Overige gevolgen (niet aanpassing behandeling) Geen overige gevolgen Zelfbeschadiging 5 80.0% 20.0% 0.0% Slachtoffers van pupilplegers 3 33.3% 33.3% 33.3% Slachtoffers van niet-pupilplegers 10 30.0% 30.0% 40.0% Pupilplegers 3 66.6% 0.0% 33.3%

(29)

de instelling naar aanleiding van het geweld. Dit betrof een aanpassing van de behandeling, aanpassing van het zorgplan en het bespreken van het incident met de betrokkenen. De IGJ heeft bij 2 meldingen nadere vragen gesteld, welke vragen dit waren werd niet duidelijk uit de informatie in de meldingsformulieren (die voor huidige studie bestudeerd zijn). Bij de overige 3 meldingen heeft de IGJ geen advies gegeven. Bij 4 meldingen werd vanuit de informatie in de melding niet bekend of het incident voorkomen had kunnen worden en bij 1 melding werd duidelijk dat het incident niet voorkomen had kunnen worden, althans niet volgens de

organisatie.

De aanleiding van de incidenten werd in 3 meldingen niet duidelijk uit de informatie in de meldingen, doordat er niets over beschreven stond. Hieruit is mogelijk op te maken dat de signalen niet goed zijn opgevangen door de medewerker. Ook waren signalen eerder al niet opgevangen, omdat incidenten vaker voorgekomen waren. Bij 1 melding was de mogelijke aanleiding van het incident dat een ouder van de cliënt de bezoekafspraken niet nakwam, dit gaf mogelijk een gevoel van afwijzing. Bij 3 meldingen werd niet beschreven in de meldingen wat de vervolgstappen van de instelling waren (en of er überhaupt vervolgstappen waren genomen) om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.

Tabel 4

Reacties instelling en inspectie zelfbeschadiging Meldings nummer Toe-zicht Eerder betrokk en Vooraf-gaand

Reactie instelling Reactie IGJ

Advies IGJ Voork omen

1 Nee Ja Conflict Aanpassing

zorgplan Nadere vragen Nadere vragen Nb 2 Ja Nee Nb Aanpassing behandeling Nee Nee Nb 3 Nb Ja Nb Aanpassing behandeling Ging uit van analyse instelling Nee Nee 4 Nb Ja Nb Aanpassing zorgplan Nb Nadere vragen Nb

(30)

Aanpassing behandeling

5 Ja Nb Conflict Incident met

betrokkenen besproken

Nee Nee Nb

Noot. Voorafgaand: wat ging er aan het geweld vooraf? Voorkomen: had het geweld volgens de informatie uit de meldingen en volgens de organisatie voorkomen kunnen worden? Nb: staat voor niet bekend, is niet bekend vanuit de informatie uit de melding.

Pupilplegers. Er waren 3 fysieke en psychische geweldsmeldingen waarbij het geweld gepleegd was door groepsgenoten van de slachtoffers. In tabel 5 is een overzicht gemaakt van deze meldingen, of er toezicht aanwezig was, wat er aan het geweld vooraf ging, wat de reacties en adviezen waren en of het incident volgens de organisatie voorkomen had kunnen worden.

Bij 2 van de 3 pupilpleger meldingen was er toezicht aanwezig van een medewerker tijdens het incident. Bij 1 melding was de pupilpleger eerder betrokken geweest bij een geweldsincident en bij 2 meldingen was dit niet bekend. Bij 1 melding ging een conflict vooraf aan het incident. De instellingen hebben verschillende acties ondernomen naar aanleiding van de incidenten. Bij 1 melding volgde een beëindiging van de behandeling van de pleger. De IGJ heeft bij 1 melding advies gegeven. Bij 2 meldingen heeft de IGJ geen advies gegeven. Bij de melding waar de IGJ advies had gegeven, betrof het advies een advies richting de pleger, terwijl de pleger uitgeplaatst was. Er werd uit de informatie van de melding niet duidelijk wat de analyse van de instelling was en of de instelling iets had veranderd om een soortgelijk incident in het vervolg te voorkomen. Bij de overige 2 meldingen had de instelling veiligheidsafspraken gemaakt om soortgelijke incidenten in het vervolg te voorkomen. Bijvoorbeeld: slachtoffer en dader mochten alleen onder strikte begeleiding contact hebben met elkaar en een slachtoffer en dader werden gevold zodat bij een ontmoeting de begeleiding van de jongeren ingelicht kon worden.

(31)

Niet-pupilplegers. Er waren 10 geweldsmeldingen waarbij een niet-pupilpleger het geweld had gepleegd. In Tabel 6 is een overzicht gemaakt van deze meldingen, of er toezicht aanwezig was, wat er aan het geweld vooraf ging, wat de reacties en adviezen waren en of het incident volgens de organisatie voorkomen had kunnen worden.

Tabel 5

Reacties instelling en inspectie pupilplegers

Meldings-nummer

Toezicht Eerder betrokken

Voorafgaand Reactie instelling Reactie IGJ Advies IGJ Voorkomen

1 Ja Nb Stang vasthouden Teambespreking Meer alertheid Onderzoek Nb Nee Nb

2 Nee Pleger Nb Beëindiging behandeling

pleger

Ging uit van goede analyse over opnamebeleid instelling Ja Nb 3 Ja Nb Conflict Veiligheidsafspraken Aanpassing behandeling Geen Nee Nb

Noot. Voorafgaand: wat ging er aan het geweld vooraf? Voorkomen: had het geweld volgens de informatie uit de meldingen en volgens de organisatie voorkomen kunnen worden? Nb: staat voor niet bekend, is niet bekend vanuit de informatie uit de melding.

Tabel 6

Reactie instelling en inspectie niet-pupilplegers

Meldings-nummer

Toezicht Eerder betrokken

Vooraf Reactie instelling Reactie IGJ Advies

IGJ Voor-komen 1 Nee Nb Nb Teambespreking Melding in begeleidingsplan Afspraken vervoersbedrijf Risicoschatting vervoer Ja Nb 2 Ja Nb Conflict Nb Nb Nb Nb

(32)

3 Nee Nee Nb Meer alertheid signalen seksueel misbruik Aanpassing behandeling Risicotaxatie SGOG Ja Nb 4 Ja Nb Agressie cliënt

Nb Nader onderzoek Ja Nee

5 Nee Ja Nb Overplaatsing slachtoffer Aandacht voor

- cliëntveiligheid - inzet deskundigheid Risicotaxatie maken

Ja Nb

6 Nee Nb Nb Contact politie en school

Veiligheidsafspraken Herstelgesprekken

Geen Nee Nb

7 Ja Nb Agressie

cliënt

Onderzoek verricht Verhoor medewerker Gesprek bestuur

Ja Ja

8 Ja Nee Nb Medewerker op non-actief

Gedragscode besproken Agressieregulatie training Evaluatiegesprekken

Nader onderzoek Ja Ja

9 Ja Nb Nb Geen Geen Nee Nb

10 Ja Ja Conflict Overplaatsing cliënt

Onderzoek

Nadere vragen over dwangbehandeling, fixatie bevoegdheid, terugblik en oorzaak agressie cliënt

Ja Ja

Noot. Vooraf: wat ging er aan het geweld vooraf? Voorkomen: had het geweld volgens de informatie uit de meldingen en volgens de organisatie voorkomen kunnen worden? Nb: staat voor niet bekend, is niet bekend vanuit de informatie uit de melding.

(33)

Bij 4 van de 10 niet-pupilpleger meldingen was geen toezicht aanwezig van een medewerker tijdens het incident. Bij de overige 6 meldingen was wel toezicht aanwezig. Twee keer ging er agressie vooraf aan het incident en 2 keer ging er een conflict aan vooraf. Bij acht meldingen werd duidelijk uit de informatie in de meldingen dat er maatregelen getroffen waren door de instelling naar aanleiding van het geweldsincident, maar bij 1 melding waren er geen getroffen maatregelen door de instelling. Bij 2 meldingen was het slachtoffer vanwege de veiligheid overgeplaatst, daarnaast was er een medewerker op non-actief gesteld naar aanleiding van een geweldsincident. De inspectie had op 7 meldingen gereageerd.

De reactie van de inspectie was bij 3 meldingen het verzoek tot het maken van een risicotaxatie. De risicotaxatie had betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag en het vervoeren van een cliënt zonder begeleiding. Bij 3 meldingen heeft de inspectie nader onderzoek verricht door gesprekken te voeren met de Raad van Bestuur over het treffen van maatregelen over de gevonden basisoorzaken van het geweld en het horen van een

medewerker. Bij 1 melding stelde de inspectie nadere vragen over dwangbehandeling en de oorzaken van de agressie. Drie incidenten die beschreven werden in de meldingen hadden volgens de organisatie voorkomen kunnen worden, namelijk door: 1) het

grensoverschrijdende gedrag van een medewerker niet te bagatelliseren en meldingen adequaat op de pakken, 2) een schop niet uit te delen en 3) een cliënt niet alleen naar de afzonderingsruimte te brengen, maar wachten tot er hulp was van een collega. Bij 1 melding stond beschreven dat het incident niet voorkomen had kunnen worden volgens de organisatie; er werd in de melding echter niet gespecificeerd waarom dit niet voorkomen had kunnen worden.

Bij fysieke en psychische geweldsmeldingen (met niet-pupilplegers) is 6 keer niet duidelijk geworden uit de informatie in de meldingen wat er voorafgaand aan het incident was

(34)

gebeurd, bij 4 van die meldingen was ook geen toezicht aanwezig, waarmee de kans op een incident dus zeker niet verkleind is. De instellingen hebben doorgaans acties ondernomen om soortgelijke incidenten in het vervolg te voorkomen. Bij 3 meldingen zijn er echter geen acties ondernomen of is dit in ieder geval niet duidelijk geworden uit de meldingen.

Algehele conclusie

Alle resultaten zijn naast elkaar gelegd en hieruit is opgemaakt wat de overeenkomsten en verschillen waren met betrekking tot de typen plegers en wat er verder naar voren kwam uit de informatie van de fysieke en psychische geweldsmeldingen. In de eerste plaats, was het type geweld bij de plegers van zelfbeschadiging en pupilplegers overwegend fysiek van aard. Bij niet-pupilplegers kwamen meer combinaties van typen geweld voor. Daarnaast was er bij niet-pupilplegers vaker sprake van psychisch geweld dan bij de pupilplegers (en uiteraard ook dan bij zelfbeschadiging).

Ten tweede, waren de plegers van zelfbeschadiging voornamelijk meisjes, terwijl pupilplegers en pupilplegers voornamelijk jongens/mannen waren. Bij de

niet-pupilplegers was het geslacht niet altijd bekend, terwijl dit bij de overige plegers wel in alle gevallen bekend was. De gemiddelde leeftijd van de verschillende type plegers liep uiteen, de plegers van zelfbeschadiging zaten gemiddeld in de midden adolescentiefase, de pupilplegers gemiddeld in de vroege adolescentiefase en de niet-pupilplegers waren gemiddeld iets ouder, namelijk begin twintig.

In de derde plaats is door de analyse van de informatie in de meldingen gebleken dat de slachtoffers van niet-pupilplegers voornamelijk jongens waren, terwijl slachtoffers van zelfbeschadiging voornamelijk meisjes waren. Bij de pupilplegers waren de slachtoffers even vaak van het mannelijke als van het vrouwelijke geslacht. Gemiddeld zaten de slachtoffers bij zelfbeschadiging en pupilplegers in de vroege adolescentiefase. De slachtoffers van

(35)

Zelfbeschadiging en geweld dat werd gepleegd door niet-pupilplegers vond

voornamelijk binnen een woning (van pleger of slachtoffer) of binnen de instelling plaats, terwijl het geweld met pupilplegers voornamelijk buiten plaatsvond. Zelfbeschadiging vond vooral in de avond plaats. Het tijdstip van het geweld van pupilplegers en niet-pupilplegers werd meestal niet bekend uit de informatie in de meldingen. Bij alle drie de typen plegers leek er meestal sprake van opzet van het fysieke of psychische geweld. Bij niet-pupilplegers bleef het vaker onduidelijk uit de informatie van de melding of er sprake was van opzet.

Tijdens het fysieke en psychische geweld was meestal toezicht aanwezig van een medewerker. Bij niet-pupilplegers was het minste toezicht aanwezig ten tijde van het geweld en bij zelfbeschadiging werd dit vaak niet bekend vanuit de informatie in de meldingen.

De lichamelijke en psychische gevolgen voor pupillen van zelfbeschadiging werd vaak niet bekend vanuit de informatie van de meldingen. Bij niet-pupilplegers waren de gevolgen voor het slachtoffer voornamelijk lichamelijk en bij pupilplegers kwamen zowel lichamelijke, psychische, en geen signalen van gevolgen (volgens de melder) evenveel voor. Bij de pupillen van zelfbeschadiging werd de behandeling meestal aangepast. Bij niet-pupilplegers en

pupilplegers kwam dit ook voor, maar minder vaak. Voor de slachtoffers van niet-pupilplegers en niet-pupilplegers waren er in vergelijking met zelfbeschadiging vaak geen maatregelen getroffen. De lichamelijke en psychische gevolgen voor alle drie de typen plegers bleven meestal onbekend. Opvallend uit de meldingen was dat plegers van zelfbeschadiging vaak eerder betrokken waren bij geweld. Bij pupilplegers en

niet-pupilplegers werd dit vaak niet beschreven. Bij de meeste meldingen werd ook niet bekend wat er vooraf aan het geweld had plaatsgevonden. Wanneer dit wel beschreven werd, dan was dit bij zelfbeschadiging meestal een conflict en bij pupilplegers was dit meestal ook een conflict of een agressie-incident.

(36)

De reacties van de IGJ bleven bij zelfbeschadiging en bij pupilpleger geweld meestal uit. Bij niet-pupilplegers was er meestal wel een reactie van de IGJ. Deze reacties betroffen vaak een verzoek tot het verrichten van nader onderzoek, het maken van een risicoschatting en het maken van veiligheidsafspraken. Tenslotte werd het uit de fysieke en psychische geweldsmeldingen meestal niet bekend of het geweld voorkomen had kunnen worden volgens de instelling. Alleen bij niet-pupilplegers werd vaker aangegeven dat incidenten mogelijk voorkomen hadden kunnen worden volgens de instelling, namelijk door bijvoorbeeld

adequater te reageren op grensoverschrijdend gedrag van een medewerker en te wachten met fysiek ingrijpen tot er hulp van een collega was.

Discussie

In huidige studie is gekeken naar de aard, gevolgen en reacties van de psychische en fysieke geweldsmeldingen die gedaan zijn bij de IGJ in de jaren van 2007 tot en met 2016. De meldingen hadden betrekking op kinderen en jongeren met een LVB en bijkomende

problematieken die binnen een OBC verbleven en slachtoffer waren van geweld. Deze meldingen zijn geanalyseerd met als doel te ontdekken wat er is gebeurd tijdens de geweldsincidenten en hoe hiervan geleerd kan worden in de toekomst.

Typen fysiek en psychisch geweld

Met betrekking tot de aard van het gepleegde geweld werd in huidige studie verwacht dat in de meldingen van de IGJ fysiek geweld meer voor zou komen dan psychisch geweld. Strand en anderen (2004) hadden onderzoek gedaan bij volwassenen met een verstandelijke beperking en huidige studie moest uitwijzen of deze resultaten te generaliseren waren naar jongeren. Van alle geanalyseerde meldingen in huidige studie met betrekking tot geweld kwam fysiek geweld meer voor dan psychisch geweld. Er is ook apart gekeken naar de verschillende pleger-groepen (zelfbeschadiging, pupilpleger en niet-pupilpleger). Bij alle drie deze groepen kwam fysiek geweld meer voor dan psychisch geweld. Dit resultaat komt

(37)

overeen met de verwachting. Bij de groep zelfbeschadiging kwam fysiek geweld vooral voor in de vorm van kinderen en jongeren die suïcidepogingen hadden ondernomen. Het fysieke geweld dat pupillen (pupilplegers) hadden toegepast richting groepsgenoten was slaan, schoppen, duwen en spugen. Bij de groep niet-pupilplegers (medewerkers, groep jongens, mannen en onbekenden) werden kinderen en jongeren geslagen, geschopt, vastgebonden en met geweld op de grond gelegd. Het psychische geweld dat pupillen tegen medepupillen vertoonden betrof onheuse verbale bejegening. Niet-pupilplegers bedreigden, vernederden, verwaarloosden en persten kinderen en jongeren af (psychisch geweld).

Jongeren met een LVB werden relatief vaak psychisch onder druk gezet en

verwaarloosd door niet-pupilplegers in vergelijking met pupilplegers. Jongeren met een LVB zijn extra kwetsbaar voor psychisch geweld vanwege hun beperking. Zij zijn van anderen afhankelijk voor het uitvoeren van de alledaagse handelingen en door hun verminderde cognitie zijn ze minder weerbaar (Duysak, Bakker, & De Vaan, 2018). Duysak en anderen (2018) schrijven ook dat psychisch geweld bij meisjes kan leiden tot angsten, depressies en eetstoornissen. Psychisch geweld tegen jongens kan leiden tot agressie en geweldpleging van de jongeren.

Pleger en slachtoffers

In huidige studie is gekeken naar de leeftijd en het geslacht van de plegers en slachtoffers van het fysieke en psychische geweld dat gemeld was bij de IGJ. Er werd

verwacht dat plegers van geweld vaker mannen waren dan vrouwen (Marchetti & McCartney, 1990). De plegers van het fysiek en psychisch geweld bleken ook in huidig onderzoek vaker mannen te zijn dan vrouwen. Er werd verwacht dat slachtoffers vaker jongens waren dan meisjes (Strand et al., 2004). In alle meldingen fysiek en psychisch geweld kwamen inderdaad meer mannelijke slachtoffers voor dan vrouwelijke slachtoffers. De analyse over het geslacht

(38)

van de plegers en slachtoffers is ook bij de drie pleger-groepen (zelfbeschadiging, pupilplegers en niet-pupilplegers) apart uitgevoerd.

Pupilplegers waren op basis van de gegevens veelal te kenmerken als jongens van voornamelijk 17 jaar oud, die gemiddeld in de vroege adolescentiefase zaten. Dit komt overeen met de verwachting dat plegers vaker jongens zijn dan meisjes. Slachtoffers van pupilplegers waren even vaak jongens als meisjes, ze waren rond de 12/13 jaar oud en zaten gemiddeld ook in de vroege adolescentiefase. Dit komt niet overeen met de verwachting dat slachtoffers vaker jongens zijn dan meisjes, maar de resultaten in huidige studie zijn

gebaseerd op vier slachtoffers, waardoor dit mogelijk geen juiste weergave is van de

werkelijkheid. De meldingen toonden wel aan dat de jongens binnen een OBC vaak jongeren (zowel jongens als meisjes) van ongeveer dezelfde leeftijd aanvielen.

Niet-pupilplegers waren te kenmerken als mannelijke medewerkers van begin 20. Deze mannelijke medewerkers vielen bijvoorbeeld jongens aan die jonger waren dan hen. De slachtoffers waren namelijk gemiddeld 14 jaar oud. Jongens met een LVB bleken dus

kwetsbaar om slachtoffer te worden van geweld. Dit komt overeen met de verwachting dat plegers en slachtoffers vaker mannen/jongens zijn dan vrouwen/meisjes. Het geslacht en de leeftijd van niet-pupilplegers (medewerkers, groep jongens, mannen en onbekenden) werden in een groot deel van de gevallen echter niet vermeld in de meldingen. Hierdoor is het mogelijk dat de verhouding van het geslacht en leeftijd van de niet-pupilplegers in huidige studie geen betrouwbaar beeld geeft van de populatie. De meeste niet-pupilplegers waren medewerkers. Een mogelijk oorzaak voor deze jonge leeftijd is dat deze medewerkers onervaren waren en nog geen goed beeld hadden van wat het werken binnen een OBC inhoudt. Hens (2008) schreef dat jonge mensen die net klaar zijn met hun opleiding vaak in het diepe worden gegooid, terwijl zij vaak verdere begeleiding en opleiding nodig hebben om het werken met jongeren met problemen goed uit te kunnen voeren. Ook is het mogelijk dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ervaren kinderen en jongeren binnen het gezin fysiek en verbaal geweld, dan is de kans dus groot dat ze ook met extreem geweld te maken krijgen, zich verwaarloosd voelen en

In dit onderzoek willen we met betrekking tot incidenten huiselijk geweld meer zicht krijgen op achtergronden en kenmerken van verdachten, slachtoffers en getuigen en over

We noteerden onder andere: meer inzet op taboedoorbreking, meer kennisoverdracht aan professionals, aandacht voor preventie, in het bijzonder rond de leeftijd van 12 tot 14 jaar,

• Om gezinnen tijdig te kunnen ondersteunen dient er in het algemeen meer aandacht te komen voor de problematiek van agressie en geweld van kinderen en jongeren gericht op

Zeker, de daders hebben het gedaan, maar veel slachtoffers hadden vermoedelijk gered kunnen worden als de instanties daadkrachtig waren opgetreden, in onderlinge samenhang, en

Online congres “Een jaar na Commissie De Winter – Voorkomen van geweld in de jeugdzorg”.. 9,10,12 en 13 november, van 9.30 –

de bij de aanpak van eergerelateerd geweld betrokken functionarissen die- nen zich wel bewust te zijn van de complexiteit van het fenomeen en moeten zich niet blindstaren op

Erik heeft weer een keer een slecht cijfer terug gekregen en is bang om het aan zijn ouders te laten zien.. Uit pure woede en angst slaat hij zijn buurman met een dikke ordner op